direct naar inhoud van Regels
Plan: Erlecomsedam, Ooij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Erlecomsedam, Ooij met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 andere bouwwerken:

bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een certificaat ex artikel 5.1, eerste lid Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.7 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.8 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit bestaande uit het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met ontbijt in een (bedrijfs)woning;

1.11 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;

1.12 bestaand:
  • a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 bijbehorende bouwwerken:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.26 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, zonnebankstudio, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, hypotheekverstrekker, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, internetdiensten, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede door naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.27 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.28 geaccidenteerd terrein:

een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 m;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 horecabedrijf:

een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

1.32 horecacategorie:

horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  • 1. horecacategorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon en leefklimaat veroorzaakt: restaurants, kookstations, hotels, pensions, wijnkelder/wijnproeflokaal;
  • 2. horecacategorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt en waarvan de exploitatie onder omstandigheden een aantasting van het woon- en leefklimaat met zich mee kan brengen: broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, internetcafé voor zover een horeca-activiteit wordt ontplooid, afhaalhoreca;
  • 3. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: café, bars, dancings, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;
1.33 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele, spirituele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, kinderopvang, alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter;

1.34 natuurwaarden:

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.35 niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.36 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;

1.37 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.38 ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan, op of onder een gebouw zoals, trappen, (vlonder) terrassen, bordessen, funderingen, ondergrondse installaties (waaronder ijskelders) kelderingangen, overstekende daken, goten, overkappingen, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.39 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.40 terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen worden genuttigd voor directe consumptie ter plaatse;

1.41 verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.42 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;

1.43 voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens);

1.44 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.45 woning:

een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.46 woongroep:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een groep bewoners die samen een duurzaam huishouden vormen, hetgeen betekent dat de bewoners (zonder dat er sprake van een famiiair of relationeel huishouden) de intentie hebben om langdurig met elkaar samen te wonen.

1.47 woonwijk ondersteunende voorzieningen

voorzieningen, gericht op, passend in en ondersteunend aan een woonomgeving; de voorzieningen liggen voor de bezoekers c.q. gebruikers op loop - en/of fietsafstand en hebben geen verkeersaantrekkende werking.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van het op het bouwperceel voorkomende bouwwerk tot het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens;

2.7 de diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.8 bebouwingspercentage:

de oppervlakte die met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, tenzij in de regels anders is bepaald; in dat geval geldt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;

2.9 bebouwde oppervlakte:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het/de op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerk(en), gemeten zowel boven als onder maaiveld;

2.10 peil:
  • a. voor gebouwen: de hoogte van het bestaande afgewerkte terrein (maaiveld) ter plaatse van de hoofdingang van het gebouw;
  • b. voor bouwwerken anders dan onder a bedoeld: de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte terrein;
  • c. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
  • d. voor gebouwen en bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peilmeetvlak' de hoogte van de kruin van de terp.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - haaghut' kleinschalige, uitsluitend de woonwijk ondersteunende voorzieningen, in de vorm van cultuur en ontspanning, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, detailhandel en horeca;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vlamoven' wonen en woonwijk ondersteunende voorzieningen, in de vorm van cultuur en ontspanning, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, detailhandel en horeca;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van gemengd - woonwerklocatie' wonen in combinatie met gastenverblijf, atelierruimte en werkplaats;
  • d. markten en terrassen;
  • e. evenementen;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. behoud van cultuurhistorische waarden;

met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, bergingen en (collectieve) fietsenstallingen, parkeervoorzieningen, tuinmuren en tuinkasten, verlichting, overkappingen, straatmeubilair, keerwanden, vlonders, ondergrondse techniekruimte (waaronder ijskelders) en boven- en ondergrondse overige (technische) nutsvoorzieningen alsmede en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere doeleinden.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

Voor de ontwikkeling van het wonen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Binnen het totale plangebied zijn maximaal 220 woningen toegestaan, met een divers karakter en ingepast in cultuur en landschap; van deze woningen is minimaal 30 % sociale huurwoningen.
  • b. Binnen deze bestemming is het gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ten behoeve van de benodigde ruimte voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet meer mag bedragen dan 40%;
    • 2. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
    • 3. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening;
    • 4. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer of krachtens het Activiteitenbesluit als type B of C inrichting worden aangemerkt, zijn niet toegestaan;
    • 5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
    • 6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor de activiteiten, buitenopslag is niet toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden opgericht gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het bepaalde in 3.1.

3.2.2 Haaghut

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - haaghut' gelden de volgende bouwregels:

  • a. Uitsluitend een bouwwerk in de vorm van een haaghut is toegestaan.
  • b. De maximaal toegestane bouw- en goothoogte van het bouwwerk is de bestaande bouw- en goothoogte van de cultuurhistorisch waardevolle haaghut.
  • c. Binnen de haaghut zijn bouwwerken toegestaan in de vorm van bergingen en/of overeenkomstige menstoegankelijke en afsluitbare ruimten, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte van de haaghut.
3.2.3 Vlamoven

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vlamoven' gelden de volgende bouwregels:

  • a. op de begane grondlaag is sprake van behoud van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle vlamoven in de bestaande omvang;
  • b. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen ' is sprake van behoud van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle schoorsteen, in de bestaande maatvoering;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan met dien verstande dat deze woningen worden gebouwd op de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vlamoven' bestaande cultuurhistorisch waardevolle vlamoven;
  • d. de maximale bouwhoogte van de vlamoven en bouwlagen gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangeduid;
  • e. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' als maximum is aangeduid.
3.2.4 Woonwerklocatie (of locoloods-ensemble)

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - woonwerklocatie' gelden de volgende bouwregels:

  • a. ten behoeve van het behoud van het bestaande cultuurhistorisch waardevolle positionering van de bebouwing, zijn gebouwen uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • b. Gebouwen in de vorm van woningen (inclusief 1 woongroep) met bijbehorende bouwwerken, atelierruimte en een werkplaats zijn toegestaan.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a zijn bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak toegestaan tot een maximum oppervlakte van 100 m2.
  • d. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' als maximum is aangeduid, met dien verstande dat maximaal 1 van deze woningen mag worden bewoond door een woongroep.
  • e. De onder d bedoelde woongroep bestaat uit maximaal 5 kamers.
  • f. Binnen de bedoelde aanduiding zijn tevens de volgende bij de woningen c.q. woongroep behorende functies toegestaan:
    • 1. een werkplaats en een atelierruimte van maximaal 180 m2 tezamen;
    • 2. maximaal 2 gastenverblijven van maximaal 40 m2 tezamen.
  • g. De maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)' is aangeduid.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximum hoogte van 4 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning afwijken maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 teneinde af te kunnen wijken van de gestelde maatvoeringseisen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de afwijking draagt bij aan de versterking van de stedenbouwkundige uitgangspunten, en/of
  • b. de afwijking bevordert de duurzaamheid van - de woningen in het - het woongebied en is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 17 wordt onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval begrepen het gebruik, laten gebruiken of doen gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor:

  • a. voorzieningen met een verkeersaantrekkende werking voor gemotoriseerd verkeer, anders dan wonen;
  • b. horecabedrijven in horecacategorie 3.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Sloopvergunningplichtige activiteiten

Het is verboden om op de gronden ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - haaghut' en/of 'specifieke vorm van waarde - vlamoven' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het aangeduide bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

3.5.2 Uitzonderingen

Het in 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning om te slopen is verleend;
  • b. die het normale onderhoud betreffen;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.5.3 Toepassingsvoorwaarden
  • a. De in 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:
    • 1. indien en voorzover het de gedeeltelijke sloop betreft, uit een cultuur-/bouwhistorisch onderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, c.q. worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld;
    • 2. indien met een onderzoek wordt aangetoond dat de instandhouding geen bijdrage meer levert aan de culuurhistorische waarde van het object en de omgeving.
  • b. Alvorens een vergunning te verlenen vraagt bevoegd gezag advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit of een vergelijkbare commissie, met betrekking tot de geheel of gedeeltelijke sloop, en de op basis van het bepaalde in a 1 en 2 uitgevoerde onderzoeken, waaruit blijkt dat cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, c.q. worden behouden. Bij het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit of een vergelijkbare commissie wordt een deskundige in de monumentenzorg betrokken.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbaar toegankelijke groenvoorzieningen;
  • b. fiets- en wandelpaden;
  • c. speel - en recreatievoorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' een speeltuin;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - calamiteitenontsluiting', een calamiteitsontsluiting;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. duikers en bruggen;

met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken waaronder (overkragende) balkons, afvalcontainers, verlichting, straatmeubilair, keerwanden, vlonders, ondergrondse techniekruimte (waaronder ijskelders). en boven- en ondergrondse overige (technische) nutsvoorzieningen.

4.1.2 Waterberging

Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' ligt de bestaande waterberging. Deze waterberging dient in stand te worden gehouden.

Ten behoeve van een goede waterhuishouding dient binnen het plangebied in elk geval voorzien te worden in minimaal 1747 m3 nieuwe waterberging, aangelegd binnen de gronden met de bestemming 'Groen'en de bestemming 'Groen - Beekbegeleidend groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het bepaalde in 4.1.

4.2.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.

Artikel 5 Groen - Beekbegeleidend groen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor Groen - Beekbegeleidend groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, het behoud en/of de ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden als bedoeld in het Beeldkwaliteitsplan;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken waaronder keerwanden en paden, o.a. ten behoeve van het onderhoud van de watergang.

5.1.2 Waterberging

Ten behoeve van een goede waterhuishouding dient binnen het plangebied in elk geval voorzien te worden in minimaal 1747 m3 nieuwe waterberging, aangelegd binnen de gronden met de bestemming 'Groen'en de bestemming 'Groen - Beekbegeleidend groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het bepaalde in 5.1.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 4 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 5 de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren of afgraven en ontginnen van gronden;
  • b. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen.
  • c. het kappen van de in het Beeldkwaliteitsplan opgenomen bomen.
5.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning;
  • d. indien het aanleggen van (half) verhardingen betrekking heeft op een oppervlakte kleiner of gelijk aan 25 m²;
  • e. indien de werkzaamheden plaatsvinden in het kader van de aanleg en instandhouding van de in het Beeldkwaliteitsplan opgenomen landschapselementen.
5.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de waarden binnen deze bestemming.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden, overeenkomstig het compensatieplan als opgenomen in Bijlage 1;
  • b. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
  • c. agrarisch medegebruik in de vorm van begrazing;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en paden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het bepaalde in 6.1.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 m;
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 6 de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen;
  • c. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem dieper dan 50 cm;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • e. het vellen of rooien en uitdunnen en zuiveren van houtgewas.
6.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschaps- en of natuurbeheer;
  • d. die bestaan uit graafwerkzaamheden ten behoeve van waterstaatswerken.
  • e. welke plaatsvinden in het kader van de natuurontwikkeling, zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan.
6.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de waarden binnen deze bestemming en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken waaronder (overkragende) balkons, keerwanden, vlonders en bovengrondse (technische) nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het bepaalde in 7.1.

7.2.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. verblijfsvoorzieningen waaronder pleinen;
  • g. standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten;
  • h. beeldende kunstwerken;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken waaronder (overkragende) balkons, afvalcontainers, verlichting, straatmeubilair, keerwanden, vlonders, ondergrondse techniekruimte (waaronder ijskelders) en boven- en ondergrondse overige (technische) nutsvoorzieningen.

8.1.2 Waterberging

Ten behoeve van een goede waterhuishouding dient binnen het plangebied in elk geval voorzien te worden in minimaal 1747 m3 nieuwe waterberging, aangelegd binnen de gronden met de bestemming 'Groen'en de bestemming 'Groen - Beekbegeleidend groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

8.1.3 Voorwaardelijke verplichting fysieke natuurcompensatie

Het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', voorzover het de (ontsluitings)weg betreft direct grenzend aan de bestemming 'Natuur', is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan - als opgenomen in Bijlage 1 - worden uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, en de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan in stand worden gehouden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden opgericht gebouwen van openbaar nut, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

8.2.2 Gebouwen van openbaar nut

Voor gebouwen van openbaar nut, zoals abri's en voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, gelden de volgende regels:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. in afwijking van sub a geldt dat de bouwhoogte van lichtmasten en andere bouwwerken ten behoeve van de verkeersgeleiding niet meer mag bedragen dan 8 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijking nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2. teneinde het oprichten van grotere gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  • d. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterberging en waterlopen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. paden;
  • e. extensief recreatief medegebruik;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder aanlegsteigers, vlonders, bruggen, dammen en/of duikers.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. niet-verkeersaantrekkende aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. behoud van cultuurhistorische waarden;

met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, bergingen en (collectieve) fietsenstallingen, tuinmuren en tuinkasten, verlichting, overkappingen, keerwanden, vlonders, ondergrondse techniekruimte (waaronder ijskelders) en boven- en ondergrondse overige (technische) nutsvoorzieningen alsmede en overeenkomstig de in 10.1.2 opgenomen nadere doeleinden.

10.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 10.1.1:

Voor de ontwikkeling van het woongebied gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Binnen het totale plangebied zijn maximaal 220 woningen toegestaan, met een divers karakter en ingepast in cultuur en landschap; van deze woningen is minimaal 30 % sociale huurwoningen.
  • b. Binnen deze bestemming is het gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ten behoeve van de benodigde ruimte voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet meer mag bedragen dan 40%;
    • 2. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
    • 3. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening;
    • 4. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer of krachtens het Activiteitenbesluit als type B of C inrichting worden aangemerkt, zijn niet toegestaan;
    • 5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
    • 6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor de activiteiten, buitenopslag is niet toegestaan.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals gebouwen in de vorm van woningen met bijbehorende bouwwerken in de vorm van (collectieve) fietsenstallingen, bergingen e.d.

10.2.2 Woningen
  • a. Woningen (ondergeschikte bouwdelen uitgezonderd) zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan, met dien verstande dat het aantal aaneengebouwde woningen minimaal 3 en maximaal 6 mag bedragen.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan.
  • e. Het aantal woningen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' als maximum is aangeduid.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)' is aangeduid.
  • g. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)' is aangeduid.
  • h. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. er zijn maximaal 18 gestapelde woningen toegestaan;
    • 2. er zijn maximaal 7 niet-gestapelde woningen toegestaan, waarvan de bouwwijze maximaal 4 aaneengebouwd is;
    • 3. in afwijking van de als 'maximum bouwhoogte(m)' aangegeven bouwhoogte, geldt voor de niet-gestapelde woningen, een maximum bouwhoogte van 8 m.
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan op gronden gelegen 1 meter achter de voorgevelrooilijn.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn bijbehorende bouwwerken tevens toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw'.
  • c. De bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedragen max. 100 m2.
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de verdieping.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a. t/m e. is op gronden ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', voorzover gelegen tussen twee eindwoningen, een overkapping toegestaan met dezelfde bouw- en goothoogte als de aan weerzijden gelegen eindwoningen.
  • g. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 1' dan wel 'overige zone - 2' niet toegestaan, waarbij tevens geldt dat het bepaalde in artikel 2 lid 3 bijlage II Bor niet van toepassing is.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 1', zijn voor zover het de naar de bestemming 'Groen' gekeerde gevel betreft, geen aan- of uitbouwen toegestaan.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn, geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief overkappingen, vlonders e.d. , mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
    • 3. de bebouwde oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2;
    • 4. de oppervlakte van zwembaden mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelrooilijn, geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. zwembaden zijn niet toegestaan.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Omgevingsvergunning afwijken maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 teneinde af te kunnen wijken van de gestelde maatvoeringseisen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de afwijking draagt bij aan de versterking van de stedenbouwkundige uitgangspunten, en/of
  • b. de afwijking bevordert de duurzaamheid van - de woningen in het - het woongebied en is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde in Artikel 17 wordt onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik, laten gebruiken of doen gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor:

  • a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. een verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Binnen deze dubbelbestemming zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende dubbelbestemming of hoofdbestemming toe te staan, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • c. hiertoe door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. graafwerkzaamheden, het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen en/of diepploegen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • e. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • f. het permanent opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
11.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 11.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
11.4.3 Toepassingsvoorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.4.1   zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • c. hiertoe door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen van omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 12.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

12.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 12.1 over een oppervlakte groter dan 1000 m² de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die in bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het slopen van bouwwerken;
  • h. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
12.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 12.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning danwel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
12.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 12.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

12.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
12.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 13 Waarde - Archeologie maatwerk

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie maatwerk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen van omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 12,0 m +N.A.P. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 13.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

13.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 13.1, voor zover de werken en werkzaamheden dieper reiken dan 12,0 m +N.A.P., over een oppervlakte groter dan 1000 m², de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het slopen van bouwwerken;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen.
13.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 13.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning danwel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
13.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 13.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

13.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid
13.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie maatwerk' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • b. behoud, bescherming en het vervullen van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam;
  • c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken, alsmede werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de gronden als bedoeld in 14.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat bestaande gebouwen en andere bouwwerken mogen blijven bestaan.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1.voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), alsmede voor hogere bouwwerken dan toegestaan in 14.2.1 mits het belang van de rivierdijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde in de Bestemmingsregels geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens en overeenkomstig een bouw- danwel omgevingsvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de voorgeschreven situering en/of de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande situering en/of de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

16.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn, voor zover het nuts- en energievoorzieningen betreffen, toegestaan binnen de bestemmingen 'Gemengd', 'Groen', Verkeer- Verblijfsgebied'en 'Wonen';
  • b. overige ondergrondse gebouwen (kelders) zijn toegestaan:
    • 1. in maximaal één bouwlaag,
    • 2. binnen de aanduiding 'bouwvlak' alsmede buiten de aanduiding 'bouwvlak' , voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt.

Artikel 17 Algemene gebruikregels

17.1 Algemeen

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik, laten gebruiken of doen gebruiken van de gronden binnen deze bestemming voor:

  • a. een staanplaats voor kampeermiddelen;
  • b. als terrein voor het beproeven van motorvoertuigen en als oefenterrein voor het racen en crossen met motoren en bromfietsen;
  • c. opslag-, stort- of bergplaats van andere, al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik;
  • d. het al dan niet ten verkoop opstellen en opslaan van nieuwe of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen, aanhangwagens, machines, c.q. onderdelen daarvan.
17.2 Parkeren

Binnen het plangebied geldt de parkeernorm van 1,46 parkeerplaats per woning.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 Overige zone - calamiteitenontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - calamiteitenontsluiting' is een verbinding toegestaan, waarbij sprake is van langzaamverkeer dan wel een ontsluiting van het gebied in het geval van calamiteiten.

18.2 Vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
  • b. Ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd met uitzondering van verankering ten dienste van de waterkering;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van 18.2 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
18.3 Vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, overschrijding van de bouwvlakken, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen/ maatvoeringseisen.

19.2 Bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

Artikel 20 Overige regels

20.1 Voorrangsbepaling

Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.

Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
21.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 21.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 21.1.1 met maximaal 10%.

21.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 21.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik
21.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 21.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 21.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 21.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Erlecomsedam, Ooij.