Plan: | Gaddijk 5, Spijkenisse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.BPSPGaddijk5-3001 |
Aan de Gaddijk 5 in Spijkenisse ligt een bouwkavel die in eigendom is van de gemeente Nissewaard. Deze kavel staat al geruime tijd te koop als invullocatie. Tot op heden zijn er geen belangstellenden. De gemeente is voornemens om deze kavel te splitsen in 3 kleinere kavels en te verkopen voor het kunnen realiseren van tiny houses. In eerste instantie waren 4 tiny houses beoogd, maar de magneetzone van de nabijgelegen hoogspanningsverbinding ligt deels over het plangebied. Op dit moment is het vanuit gezondheidsoverwegingen onwenselijk om binnen deze zone te wonen met kinderen en/of verblijfstuinen te realiseren.
Het realiseren van de 3 tiny houses is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Waterland'. Hoewel er een woonbestemming van toepassing is past het plan niet binnen het bouwvlak en de bijbehorende regels. De nieuwe stedenbouwkundige invulling is opgenomen in een beeldkwaliteitsplan, welke als bijlage onderdeel is van dit bestemmingsplan.
Om de gewenste ontwikkeling van 3 tiny houses mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor deze locatie worden gewijzigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de tiny houses.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de stad Spijkenisse, aan de Gaddijk 5 (zie afbeelding 1). Het ligt tegen Park Waterland aan en meer naar het zuiden ligt de kern Hekelingen. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen:
Het plangebied heeft daarmee een oppervlakte van ongeveer 850 m².
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied ligt in een open gebied net ten zuiden van Spijkenisse langs de Gaddijk. De dijk was vroeger de verbinding tussen het dorp Hekelingen en Spijkenisse. Tegenwoordig wordt de dijk vooral gebruikt als lokale fietsroute naar het centrum van Spijkenisse of juist het groengebied in. Het perceel ligt in een parkachtige omgeving, nabij een moestuincomplex en naast een rijtje vrijstaande woningen. Het is gelegen aan twee van de grotere parken in Spijkenisse, namelijk Park Waterland en Welgelegen.
Het langwerpige perceel bestaat volledig uit verruigd half-natuurlijk grasland (zie afbeelding 2). Aan de zuid- en westzijde van het plangebied liggen verbonden watergangen waarvan de zuidwestelijke een klein meertje vormt met een rietzoom aan de zuidkant. Naast deze rietzoom is een dichte bosschage van laagblijvende struiken.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: ATKB | Buro Bakker)
Aan de Gaddijk worden 3 kavels beschikbaar gesteld voor tiny houses (zie afbeelding 3). De 3 tiny houses zijn qua ontwerp en uitstraling onderling verschillend van elkaar, maar vormen wel een samenhangend geheel. De gemeente Nissewaard heeft een beeldkwaliteitsplan opgesteld met daarin de stedenbouwkundige invulling (zie Bijlage 4).
Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: gemeente Nissewaard)
Voor de tiny houses is onderscheidende architectuur van groot belang. De doelstelling is dat de verschijningsvorm van de te realiseren tiny houses meteen tot de verbeelding spreekt. Bewoners bouwen de woningen zelf of laten deze bouwen geheel naar hun wens, niet alleen gedreven met het oog op de verkoopwaarde maar met name op het woonplezier.
Duurzaamheid
Een Tiny House wordt gekenmerkt door de inzet op het gebied van duurzaamheid. Hierbij dient aansluiting gezocht te worden met de door de gemeente gestelde duurzaamheidsdoelstellingen. Verwacht wordt dan ook dat er in tiny houses in Nissewaard maatregelen getroffen worden om te zorgen dat de woonvorm duurzaam is. Hieronder worden maatregelen verstaan die bijdragen aan:
Om bij te dragen aan bovenstaande doelen zijn tal van maatregelen in en om een tiny house mogelijk. Een plan voor een tiny house moet in ieder geval maatregelen op het gebied van duurzaamheid bevatten. Met een duurzame maatregel kan o.a. gedacht worden aan:
Nutsvoorzieningen
De tiny houses krijgen een (door de gemeente betaalde) aansluiting op het riool. Daarnaast kunnen bewoners zelf een aansluiting op water, elektra en internet aanvragen via aansluitingen.nl. Nieuwbouw woningen mogen niet meer op gas aangesloten zijn.
Materialisatie en beeldkwaliteit
Een tiny house is dus duurzaam. Het bestaat zo veel mogelijk uit natuurlijke en hergebruikte materialen en straalt dit dan ook uit. Daarnaast is een tiny house milieuvriendelijk. Kunststof en plaatmateriaal zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij deze horen bij het hergebruik en bijdragen aan de duurzame uitstraling.
Een tiny house is (deels) zelfvoorzienend. Het maakt gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals zonnepanelen en warmtepompen. Deze energieopwekking en alle overige zichtbare technische installaties vormen een integraal meeontworpen onderdeel van de tiny house en/ of bijgebouw in de vorm van een (grotendeels) transparante kas. De kleurstelling dient terughoudend of natuurlijk te zijn: de basis wordt gevormd door grijs/ zwart, gedekt groen en/ of naturel houtkleur. Tenzij dit de kwaliteit van de omgeving juist versterkt. Accenten zijn wit of lichtgrijs (geen schreeuwerige kleuren).
Rooilijn en oriëntatie
De rooilijn kan variëren tussen:
Onderling verschillen de rooilijnen van de tiny houses. De oriëntatie is bij alle tiny houses naar de inrit/ ontsluiting gericht. Bij kavel 1 is de gevel aan de oostzijde, zijde Gaddijk, het belangrijkst. Hier zullen extra accenten gemaakt moeten worden op de hoeken.
Erfafscheiding
De afstand van de tiny houses tot de rand van de kavel is minimaal 2m tussen de tiny houses in en minimaal 1,5m aan de voorzijde van de kavel. Erfafscheidingen zijn houtwallen, houten hekjes (kastanjehout) of groene hagen. De hoogte is maximaal 1m aan de voorzijde tot aan 4m uit de voorzijde. Daar achter, dus tussen de tuinen in, maximaal 1,5m.
Verharding
Verharding dient tot een minimum beperkt te zijn. Behalve het terras is alleen een pad tussen de openbare ruimte en de tiny house toegestaan en verharding ten behoeve van de inrit en parkeerplaatsen. Het pad mag niet meer dan 1m breed zijn. Natuurlijke materialen, zoals houten vlonders of halfverharding hebben de voorkeur.
De inrit/ ontsluiting is gezamenlijk eigendom, ofwel mandelig gebied. Dit betekent dat voor de Tiny Houses 4 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Ieder kavel heeft in ieder geval de beschikking over in ieder geval 1 parkeerplaats. In de nabije omgeving is geen parkeergelegenheid. De aanleg van de inrit en parkeerplaatsen wordt verricht door de gemeente in samenspraak met de nieuwe kaveleigenaren, het beheer is daarna aan de kaveleigenaren. De parkeerplaatsen worden ingericht met halfverharding, zoals grasbetontegels. Eventueel kan een karrespoorpad i.p.v. een verhard pad worden aangelegd als ontsluitingsroute.
Nutstuin
Naast de koop van een kavel voor een tiny house is er ook een mogelijkheid een stukje grond te huren voor een nutstuin. Hieronder wordt verstaan het poten van planten en bloemen en telen van groente, fruit, kruiden, aardappelen of andere voedselgewassen. Minimaal twee maanden voor de start van het plantseizoen zal worden aangegeven of en wanneer de huur wordt beïndigd.
Oever
De oever wordt van beschoeiing voorzien door de gemeente. Dit in verband met eenheid en kwaliteit van de oevers in Nissewaard. De beschoeiing wordt mee verkocht en is daarmee in beheer van de kaveleigenaar.
Bijgebouw
Per kavel mag bij de tiny house een bijgebouw gerealiseerd worden, mits deze in de vorm van een grotendeels transparante kas worden gemaakt met een oppervlakte van maximaal 4m² en een hoogte van maximaal 2,5m. De afstand van het bijgebouw tot de kavelgrens is minimaal 2m.
Terras en veranda
Een terras is mogelijk op maaiveld en bedraagt maximaal 10m² en is meeontworpen met de Tiny House. Een Tiny House kan een veranda hebben. Deze is, indien overkapt en gemakkelijk 'dicht te zetten', onderdeel van de 40m². Overstekken tot en met 50cm worden daarbij niet meegerekend.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Waterland' van de gemeente Nissewaard. Dit bestemmingsplan is op 5 april 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen-1' (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen, zoals erven, tuinen en parkeervoorzieningen. Op het perceel ligt een bouwvlak waar de maximum bouwhoogte 9m en de maximum goothoogte 5m is. Daarnaast geldt ook voor een deel van het plangebied de bestemming 'Tuin'.
Over het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol II'. Deze gronden zijn mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
Ondanks dat het perceel al een woonbestemming heeft, past de gewenste ontwikkeling niet binnen de geldende regels. Bovendien is een nieuw planologisch-juridisch kader nodig om de gewenste ambities en uitgangspunten voor de tiny houses te waarborgen.
Voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Waterland'. Omdat tiny houses een specifieke woonvorm betreft is er voor gekozen om een specifieke bestemming op te nemen waarbij de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan zijn vertaald in de regels. Daarom is de bestemming 'Wonen - Tiny Houses' opgenomen. In de begripsbepaling is aangegeven wat onder een tiny house wordt verstaan. Permanente bewoning van de tiny houses is verplicht. De woningen zijn namelijk bedoeld om het hele jaar door bewoond te worden. Ook voor de bestemming 'Recreatie - Nutstuin' zijn de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan vertaald in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Recreatie - Nutstuin
Het meest noordelijk deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Recreatie - Nutstuin'. Op dit deel van het plangebied is vanwege de magneetzone van de nabijgelegen hoogspanningsleiding het niet wenselijk om personen lang te laten verblijven. De nutstuin kan echter wel gebruikt worden voor het poten van planten en bloemen en telen van groente, fruit, kruiden, aardappelen of andere voedselgewassen.
Wonen - Tiny Houses
Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd als 'Wonen - Tiny Houses'. De gronden zijn bestemd voor 3 tiny houses voor permanente bewoning. Daarnaast ook voor bijbehorende voorzieningen als tuinen en parkeervoorzieningen. De bruto vloeroppervlakte van een tiny house mag niet meer bedragen dan 50 m² en de inhoud mag niet meer bedragen van 180 m³. De bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 40 m². De hoogte verschilt per kavel/perceel. Per tiny house is het toegestaan om één bijgebouw, in de vorm van uitsluitend een grotendeels transparante kas, te realiseren.
Uitsluiten vergunningsvrij bouwen: ter plaatse van de aanduiding 'openheid' mag niet gebouwd worden, met uitzondering van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in bijbehorende regels. Gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid' worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht, waarmee vergunningsvrije bouwwerken niet zijn toegestaan. De reden hiervoor is dat de verharding en oppervlakte aan bebouwing tot een minimum beperkt zijn. Dit is één van de uitgangspunten die horen bij het concept van een 'tiny house'. Het plangebied ligt in een zeer landelijk gelegen plek aan twee van de grotere parken in Spijkenisse. Verder liggen aan de achterzijde, na de omringde groene bebossing, moestuinen van omwonenden. De groene uitstraling en het rustig wonen (wegens doodlopend gebied voor motorvoertuigen) wordt hierdoor niet aangetast.
Waarde - Archeologie 2
Hiermee wordt beoogd de mogelijk aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied te beschermen. Deze dubbelbestemming geeft specifieke bebouwingsregels om deze waarden veilig te stellen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 3 tiny houses en daarmee is het dus niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven. Bovendien gaat het om een netto toevoeging van 2 wooneenheden. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan er al een woning worden gerealiseerd. Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn.
Conclusie
Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.
Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:
Energietransitie in de gebouwde omgeving
De provincie wil de transitie naar een energie-efficiënte samenleving bevorderen, zodat op termijn duurzaam en CO2-neutraal wordt voorzien in de energiebehoefte. Bestaande bebouwing wordt gereed gemaakt voor de energietransitie. Nieuwbouw (woningen én overige gebouwen) hoort energieneutraal of energie leverend te worden uitgevoerd. De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie. De provincie zet in op haar ambities voor duurzame energie, om dit te bereiken is inzet op warmte, wind en zon alleen niet voldoende. In de provinciale energieagenda ‘Watt Anders’ is de ambitie opgenomen om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2 neutraal te laten zijn.
Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsbied
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.
Differentieer de woningvoorraad
Een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat biedt mensen keuzevrijheid in woonomgevingen en heeft een woningvoorraad die aansluit op de behoefte.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen:
Onderhavige ontwikkeling valt in de categorie 'Inpassen'. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Kwaliteitskaart
In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Deze kaart bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten.
Laag 1 - De ondergrond
Rivierdelta complex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt:
Dit richtpunt is niet van toepassing op het plangebied. Het plangebied is niet in de Deltawateren of buitendijks gebied gelegen.
Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen
Linten
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven. Er kunnen verschillende typen linten onderscheiden worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van het bestaande wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt.
Richtpunten:
Zeekleipolderlandschap
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.
Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Richtpunten:
Zeekleipolders algemeen:
Rivierdeltalandschappen
Eilanden en (voormalige) zeearmen
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.
De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren. Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.
Met de gewenste ontwikkeling behoudt het lint het huidige karakter. Het gaat om een kleinschalige (her)ontwikkeling op een bestaand woonperceel. De gewenste ontwikkeling heeft daardoor ook geen impact op het zeekleipolderlandschap en het rivierdeltalandschap. De bebouwing concentreert niet in het open middengebied van de polders, maar vind aansluiting bij het bestaande bebouwingslint.
Laag 3 - De stedelijke occupatie
Bouwwerken voor energie-opwekking
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.
Richtpunt:
De gewenste ontwikkeling voorziet niet expliciet in het oprichten van bouwwerken voor energie-opwekking. Wel is het project gericht op duurzaamheid. Zo kunnen er ook windwokkels worden gebouwd.
Laag 4- Laag van de beleving
Recreatie
Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
Richtpunten:
Toetsing en conclusie
Met de gewenste ontwikkeling wordt ingespeeld op de provinciale ambitie betreffende duurzaamheid. In het plan voor het bouwen van de tiny houses worden maatregelen getroffen om te zorgen dat de woonvorm duurzaam is. Maatregelen zijn onder andere het toepassen van zonnepanelen of een windwokkel. Daarnaast bestaan de tiny houses zo veel mogelijk uit natuurlijke en hergebruikte materialen.
De ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Echter is hier al woningbouw mogelijk. De woonvorm tiny houses past uitstekend bij het karakter van het gebied aansluitend op bestaand stads- en dorpsgebied en in het bebouwingslint. Daarnaast dragen deze tiny houses bij aan een differentiatie van de bestaande woningvoorraad. Het sluit aan op de huidige behoefte.
De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De dijk en het bebouwingslint blijven intact als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. De ontwikkeling heeft hier geen negatieve impact op. Het is een kleinschalige ontwikkeling passend binnen de lintbebouwing.
De ontwikkeling past daarmee binnen het beleid van de provincie.
Nissewaard naar 2040
Nissewaard heeft te maken met een aantal vraagstukken van sociaal economische, maatschappelijke en ruimtelijke aard. Daarbij komt de urgente grexproblematiek. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt verschillende mogelijkheden, zoals de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in de voormalige groeikern Spijkenisse kan worden opgelost, de onderzoeken naar een robuuste ontsluiting op het grote wegennet voor heel Voorne-Putten en de zoektocht naar strategische oplossingen voor onderwijs en werkgelegenheid.
Om de genoemde opgaven het hoofd te bieden is in februari 2018 een ontwikkelperspectief opgesteld, in nauwe afstemming met de Provincie, waarin voor de korte en lange termijn een visie en kansen worden geformuleerd voor een aantrekkelijke, vitale, toekomstbestendige woon- en werkgemeente in 2040.
Als belangrijke opgave wordt de differentiatie van de woningvoorraad genoemd. Het differentiëren van de woningvoorraad zorgt ervoor dat er voor jong en oud een woning is, maakt een wooncarrière binnen de eigen buurt of wijk mogelijk: zo neemt de diversiteit aan inwoners toe. Daarnaast ligt er voor de gemeente de opgave om zich beter te gaan verhouden ten opzichte van het landschap. Zij wil graag de potentie benutten om een aantrekkelijke woonomgeving te creëren die aantrekkingskracht uitoefent op de rest van de regio. Waarbij meer gebruik van de groene kwaliteiten in en om Spijkenisse moet worden gemaakt.
Specifieke aandachtsgebieden zijn, naast de verouderde woningvoorraad, onder andere het centrum en Zuid-West. Om deze gebieden te versterken wordt ingezet op het verbinden en onderscheiden van wijken. Voor het gebied Zuid-West, waarin het plangebied is gelegen, zijn er kansen op korte termijn om kluswoningen, tiny houses en de combinatie woon-zorg te realiseren. Op de langere termijn zijn er kansen om te richten op wonen naar groenkwaliteiten en in te spelen op bosbebouwing en landschappelijke randen met een gezicht naar het landschap.
Met de gewenste ontwikkeling wordt ingespeeld op de korte en lange termijn kansen door het realiseren van een onderscheidend woonmilieu, namelijk tiny houses, aan de rand van het stedelijk gebied met uitzicht op het (park)landschap.
Woonvisie Nissewaard 2020-2030
De gemeenteraad van Nissewaard heeft haar woonvisie ‘Nissewaard, een plek voor iedereen!’ voor de periode 2020-2030 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente richting aan het volkshuisvestelijke beleid voor de komende tijd. De woonvisie richt zich vooral op differentiatie en doorstroming. Door de toenemende woningvraag van dit moment, is aan elk woningtype behoefte. Nissewaard kiest er ondanks dat niet voor om in alle segmenten toe te voegen. Vanwege het groeikernverleden van Spijkenisse, kent Nissewaard een relatief eenzijdige woningvoorraad. Daarom wil de gemeente vooral toevoegen in segmenten die nu ondervertegenwoordigd zijn. Enerzijds om een meer diverse en gebalanceerde woningvoorraad te creëren en anderzijds om doorstroming op gang te brengen.
Het aantal huishoudens neemt op basis van de laatste prognoses tot 2030 toe met ruim 1.660. In de tien jaar erna groeit het aantal huishoudens met ruim 750 verder tot circa 41.800. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 dus om een extra behoefte van ruim 2.400 woningen. De laatste jaren is er landelijk een trendbreuk te zien van steeds ruimere woningen (sinds de naoorlogse periode tot circa 2010) naar kleinere nieuwbouwwoningen. Flexibilisering van de arbeidsmarkt, groei van het aantal eenpersoonshuishoudens (19.387) en verstedelijking zijn fundamentele onderleggers voor de lange-termijnvraag die ook (ten dele) voor Nissewaard gelden. De conjunctuur zet de betaalbaarheid van woningen onder druk en zorgt boven op de lange termijnbehoefte voor een tijdelijke extra vraag. De vraag naar klein(er) wonen vertaalt zich in de praktijk in een diverse behoefte aan bijvoorbeeld kleine appartementen en kleinere grondgebonden woningen; woonvormen met gemeenschappelijke ruimten en kleinere privé-ruimten, en een kleine (niche) vraag naar Tiny Houses. Daarnaast is er behoefte aan een flexibele schil van woningen, om een tijdelijke of urgente vraag naar woonruimte op te vangen. Deze groep ‘flexwoners’ bestaat uit o.a. gescheiden alleenstaanden, studenten, flexwerkers, mantelzorgers en andere groepen die behoefte hebben aan flexibele woonruimte.
Kwaliteit en diversiteit van de bestaande voorraad wordt daarom een belangrijk thema. Omdat nieuwbouw maar een beperkte voorraadverandering teweeg brengt, is de kwaliteit van de bestaande voorraad steeds bepalender voor de totale woonkwaliteit van Nissewaard. Van belang is dat de woningvoorraad toekomstbestendig is, woningen worden verduurzaamd, levensloopbestendig worden gemaakt en dat de woningvoorraad wordt gediversifieerd. Soms gaat het om sloop en herontwikkeling, maar ook de panden zelf zijn soms aantrekkelijk om bijzondere woonvormen te creëren die aantrekkelijk zijn voor talenten, starters, studenten et cetera, zoals ook in het ontwikkelperspectief Nissewaard naar 2040 staat verwoord.
Verder staat de gemeente Nissewaard open voor vernieuwende woonconcepten. Collectief particulier opdrachtgeverschap krijgt een kans om inwoners zelf zeggenschap te geven over hun nieuwe woning en woonomgeving. Deze woonvormen kunnen zowel in de bestaande voorraad worden ingepast, als in toekomstige nieuwbouw. Bij het ontwikkelen van woningen gaat het echter niet alleen om de woningen zelf. Minstens zo belangrijk zijn voorzieningen en de omgeving waarbinnen de woningen gerealiseerd worden. Bij het maken van plannen voor woningbouw zal meteen rekening worden gehouden met de doelgroep die de woningen na realisatie zal betrekken. De gebiedsinrichting zal hierop worden afgestemd.
De gemeente wil ten slotte graag een duurzame transitie stimuleren. Deze duurzame transitie omvat meer dan de energietransitie. Het gaat onder andere om warmtetransitie, ‘van het gas af’ en energiebesparing, maar ook om klimaatadaptatiemaatregelen en het gebruik van circulaire bouwprincipes. Waar het gaat om aanpasbaarheid doelen we op bouw- en woontechnische verbeteringen, zoals het levensloopbestendig maken van woningen, het wegwerken van achterstallig onderhoud, en veiligheidsmaatregelen. We vinden het daarbij belangrijk dat iedereen hieraan mee kan doen.
Met de gewenste ontwikkeling wordt concreet ingespeeld op de behoefte uit de woonvisie. De huishoudensverdunning en de slechte betaalbaarheid maakt dat er steeds meer behoefte is aan kleinere woningen. Daarnaast staat de gemeente open voor vernieuwende woonconcepten en architectuur. De tiny houses worden als voorbeeld genoemd van een woonvorm die past binnen de wens van de gemeente.
Beleidsnotitie Tiny Houses
Naar aanleiding van allerlei beleidsdocumenten, waaronder de woonvisie, heeft de gemeente diverse signalen van geïnteresseerden in de woonvorm tiny houses ontvangen. Een goed ruimtelijk kader of uitgangspunten ontbraken echter om deze ideeën tot ontwikkeling te kunnen brengen. Tiny houses is een woonvorm welke op dit moment nog niet aanwezig is in Nissewaard. Door deze woonvorm te faciliteren wordt meer diversiteit toegevoegd en tegemoet gekomen aan de woonwensen van een diverse groep bewoners.
Door de gemeente is op 30 maart 2020 een beleidsnotitie 'Tiny Houses in Nissewaard' vastgesteld. Deze notitie betreft een beleidsmatige verkenning voor Tiny Houses in Nissewaard. Deze verkenning heeft tot doel om te komen tot ruimtelijke uitgangspunten voor Tiny Houses. Uiteindelijk moet dat leiden tot het initiëren en faciliteren van specifieke woningbouwinitiatieven van particulieren en ontwikkelaars, waardoor de typologische, bouwkundige, organisatorische en financiële mogelijkheden worden onderzocht van huisvesting van kleine huishoudens in (relatief) betaalbare woningen van gering formaat.
Er zijn geen harde regels die precies bepalen wat een Tiny House een Tiny House maakt. Er zijn verschillende vormen van Tiny Houses, met een aantal elementen die vaak terugkomen. De voornaamste van deze is dat de huizen compact en slim ontworpen zijn, met oog voor kwaliteit. Er bestaat de informele richtlijn dat wanneer een Tiny House groter dan 50 m² woonoppervlakte heeft, dat het dan niet meer echt 'tiny' is. Daarnaast zijn de (relatieve) betaalbaarheid en duurzaamheid van de woning belangrijke en veel voorkomende onderdelen in het gedachtegoed rond Tiny Houses, naast het unieke uiterlijk.
Binnen de groep van Tiny House bewoners is er een onderscheid te maken tussen drie vormen van bewoning. Namelijk: permanente bewoning, tijdelijke bewoning en off-grid bewoning. Bij permanente bewoning wordt de Tiny House behandeld als 'normaal' huis. Deze woningen staan op een permanente locatie, zijn vast van aard en kunnen dus niet makkelijk verplaatst worden. Dit betekent dat de Tiny House aard- en nagelvast is en niet op wielen staat. Bij deze vorm van bewoning wil de eigenaar meestal de grond verwerven en ook voldoende ruimte om de woning. In de gesprekken die gevoerd zijn met experts op het gebied van Tiny Houses komt de permanente vorm van Tiny Houses, waarbij de eigenaar ook nog de vrijheid heeft qua ontwerp en vormgeving, in Nederland nog niet veel voor. Dit terwijl een groot deel van de bekende doelgroep in Nissewaard op dit moment juist wel de wens en behoefte zou hebben om een permanente locatie te bewonen. Bij tijdelijke bewoning is de Tiny House vaak tijdelijk van aard, staat het op wielen op een tijdelijke locatie. Bij off-grid bewoning is de Tiny House volledig zelfstandig, ook wel autarkisch. Het huisje is niet aangesloten op nutsvoorzieningen en probeert zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn.
In Nissewaard wordt primair gekozen voor permanente tiny Houses en niet voor tijdelijke tiny houses. Permanente tiny houses dragen het meeste bij aan de wens voor meer woondifferentiatie. Wel wordt steeds gekeken naar het totale aantal tiny houses in verhouding tot de woningvoorraad en de behoefte naar deze specifieke woonvorm.
Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling, waarbij de gemeente zelf het beeldkwaliteitsplan en de stedenbouwkundige invulling heeft opgesteld, wordt voorzien in permanente bewoning van de 3 tiny houses. De gewenste ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid zoals hierboven is beschreven.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit
verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het
bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet
vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de
Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie
welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie II’. Archeologisch onderzoek is nodig wanneer de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan 40 cm beneden het maaiveld of te verstoren oppervlak groter is dan 50 m².
Het totale plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 850 m². Het uitgangspunt is dat het perceel groen wordt ingericht, zo min mogelijk bebouwing en verharding per tiny house. De daadwerkelijk te roeren grondoppervlakte zal vele malen kleiner zijn dan het plangebied. Het perceel wordt namelijk verdeeld in 3 kavels, waarbij een tiny house niet groter mag zijn dan 40m². Hierdoor wordt de oppervlaktemaat van 50 m² per bouwwerk niet overschreden. Bovendien is het ook nog afhankelijk van de fundering van de tiny houses of het dieper gaat dan de vrijstellingsdiepte. De verwachting is dat dit daarom geen belemmering vormt. De dubbelbestemming wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. De daadwerkelijke toetsing vindt dan plaats bij het verlenen van de omgevingsvergunning(en).
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes
wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet
1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van
een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige
cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig. De ingrepen zijn beperkt van aard. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Aan de noordwestkant van het plangebied liggen moes/volkstuinen. De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' noemt volkstuinen niet als mogelijke hinder veroorzakende functie. Daarnaast liggen de volkstuinen op ruim 25m afstand van het plangebied. Aan de zuidwestkant van het plangebied, op ongeveer 30 meter afstand, zijn agrarische gronden gelegen. Deze agrarische gronden worden momenteel niet gebruikt voor de teelt van gewassen, maar het ter plaatse vigerende bestemmingsplan sluit een dergelijk gebruik – waarbij bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt – niet uit. Hier kan akkerbouw plaatsvinden waarbij gebruikt wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Er vindt geen fruitteelt plaats. Er zijn echter geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. Vanwege de ruime afstand, van 30 meter, en de afschermende bomenrij aan de zuid- en westkant van het plangebied is een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
In de nabijheid van het plangebied liggen verder geen bedrijven en/of locaties waar milieubelastende activiteiten optreden. Het aspect bedrijven- en milieuzonering staat de ontwikkeling van de gewenste tiny houses daarmee niet in de weg.
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
De locatie is sinds 1895 bebouwd. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een garagebedrijf gevestigd geweest. De bedrijfsactiviteiten zijn in 1995 beëindigd. De locatie is op 31 maart 1995 verkocht aan de voormalige gemeente Spijkenisse. In 1988 zijn op het perceel een tweetal watergangen gedempt met puinhoudend materiaal afkomstig van het naastgelegen perceel Gaddijk 3.
Op 3 december 2010 is er door Grondslag BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Vanwege de geldigheidsduur van 10 jaar is door ABO Milieuconsult op 8 januari 2021 een vooronderzoek en opnieuw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Ter plaatse zijn 6 boringen verricht. In de grondmengmonsters zijn lichte verontreinigingen aangetoond voor de parameters koper, zink, cadmium, kwik, lood, nikkel, kobalt en PAK. De overige van de geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat in het kader van PFAS wordt voldaan aan de toepassingsnorm voor bodemfunctieklasse Landbouw/natuur. In het grondwater wordt een lichte verontreiniging (overschrijding streefwaarde) aangetoond voor de parameters barium, kwik en xylenen. De overige geanalyseerde parameters worden niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarde.
De aangetoonde lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn dermate gering dat deze resultaten geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De aangetroffen bijmengingen met baksteen en puin worden als asbestverdacht beschouwd waardoor een asbestonderzoek noodzakelijk is.
Op 18 januari 2021 is door ABO Milieuconsult een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Tijdens de maaiveldinspectie van de onderzoekslocatie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Verspreid over de locatie zijn 5 asbestgaten gegraven en doorgeboord. De uitkomende grond afkomstig uit de gaten is visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. Hierbij is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast zijn er in de omgeving geen transportroutes gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor) aanwezig (zie afbeelding 5)
Afbeelding 5 | Uitsnede Risicokaart (bron: risicokaart.nl, bewerking: Juust)
Aan de noordkant van het plangebied ligt een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding is de breedte van de specifieke magneerveldzone berekend van een deel van de hoogspanningslijn Rotterdam Waalhaven-Geervliet Noord (zie Bijlage 3). Magneetvelden kunnen het functioneren van het menselijk lichaam beïnvloeden. Boven een bepaalde waarde van de veldsterkte kunnen acute effecten optreden, zoals het ‘zien’ van lichtflitsen en onwillekeurige spiersamentrekkingen.
Het plangebied is gelegen bij de 150 kV hoogspanningslijn Rotterdam Waalhaven – Geervliet Noord, tussen mast 28 en mast 29. De berekening van de magneetveld zone is uitgevoerd op 9 februari 2021 en geeft aan dat de afstand vanaf het hart van de lijn aan de linker zijde 55 meter is en tevens 55 meter aan de rechter zijde.
Door de mageneetzone binnen het plangebied te bestemmen als 'nutstuin', en geen vierde tiny house mogelijk te maken, wordt het verblijf van personen voor langere tijd op dit deel van het plangebied geminimaliseerd. Hierdoor vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners en voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
De Gaddijk betreft voornamelijk een langzaamverkeersverbinding tussen Spijkenisse en Hekelingen. Vanuit Hekelingen is het voor motorvoertuigen een doodlopende weg. De maximumsnelheid ter plaatse is 30 km/uur. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur zijn uitgesloten van akoestisch onderzoek volgens de Wet geluidhinder. Wel moet er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Gezien de ligging aan de Gaddijk waar enkele woningen zijn gelegen is te verwachten dat de verkeersintensiteiten laag liggen. Het gaat om een smalle dijk ingericht voor alleen bestemmingsverkeer. De Gaddijk en de daarop aansluitende parallelle structuren worden voornamelijk gebruikt door fietsers en direct aanwonenden. Hierdoor is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Aan de noordkant van het plangebied ligt wel een bovengrondse hoogspanningsverbinding (zie paragraaf 4.5 Externe veiligheid). Door deze hoogspanningsverbinding is het vooralsnog niet mogelijk om een vierde tiny house te realiseren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project is dermate kleinschalig en ligt ver onder de drempelwaarde waardoor verdere toetsing aan de grenswaarden niet noodzakelijk is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 weergegeven.
Afbeelding 6 | Uitsnede NSL 2020-monitor (bron Rijksoverheid)
Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 18,2 µg/m3 (rekenpunt 16006256), 17,7 µg/m3 en 10,5 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3 ) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is afgerond 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.
De luchtkwaliteitssituatie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en valt ook niet onder gebieden die zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Direct negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling daarnaast kleinschalig is en op enige afstand (circa 750 meter) van beschermde natuurgebieden plaatsvindt worden tevens geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht. Op basis van hiervan is toetsing aan de planologische gebiedenbescherming van het NNN en/ of weidevogelgebieden niet van toepassing.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Oude Maas' en ligt op een afstand van ongeveer 2 km. Daarnaast ligt op ongeveer 4 kilometer het Natura 2000-gebied 'Haringvliet'. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de nieuwe AERIUS Calculator (2020) zou voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden kunnen worden berekend. Echter heeft de gemeente Nissewaard, na advies van de DCMR van 5 maart 2020, een stoomschema om te bepalen of er een stikstofberekening moet plaatsvinden.
Voor dit plan is geen aparte berekening van de depositie van stikstofverbindingen uitgevoerd. Aan de hand van een worstcase scenario heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond op verzoek van de gemeente Nissewaard bepaald wanneer deze onderzoekslast in deze gemeente achterwege kan blijven. Hierbij heeft de DCMR een worst-case benadering gehanteerd. Voor dit advies is in het AERIUS rekenmodel uitgegaan van een aantal puntbronnen verspreid over het stedelijk gebied waarna voor al die bronnen afzonderlijk de maximale emissie is bepaald per jaar waarbij de depositie waarde op een stikstofgevoelig natuurgebied nog onder de 0,00 mol per hectare bleef. Vervolgens is per emissiebron gerekend met (worst case uitstoot) van 14 kg NOx per woning per jaar. Dit heeft geleid tot diverse rekenresultaten op verschillende plaatsen waarbij het worst case resultaat voor het aantal mogelijke woningen (minus 1 woning) is genomen waarbij geen depositie plaatsvindt op de stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. Uit dit onderzoek bleek dat in het stedelijk gebied de depositie nog onder de 0,00 mol per hectare bleef bij 60 woningen. Het plan omvat 3 woningen zodat dit aantal lager is dan het onderzoek van de DCMR. Hierdoor is een berekening van de depositie van stikstof niet nodig.
Soortenbescherming
Om te bepalen of de voorgenomen plannen (mogelijk) leiden tot een overtreding van de huidige natuurwetgeving, is door ATKB op 17 december 2020 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 5).
Uit het veldonderzoek blijkt dat enkel de buizerd jagend is aangetroffen in de naastgelegen polder. In het plangebied ontbreken specifieke foerageeromstandigheden of verblijfplaatsen omdat er geen structuren zoals huizen of bomen aanwezig zijn en het plangebied erg klein is. Ook een soort als de huismus wordt niet verwacht in de huizen naast het plangebied omdat er geen enkele huismus is aangetroffen. Het plangebied maakt daarom ook geen onderdeel uit van essentieel leefgebied van de huismus.
In omliggende bomenrij en bosschages zijn geen nesten aangetroffen van broedvogels van categorie 1 t/m 4. Het plangebied is niet geschikt voor broedvogels van categorie 5 en deze worden niet verwacht. Wel kunnen vogels van deze categorie in de directe omgeving van het plangebied broeden (spechtgaten in de populierenrij). Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied geen specifieke nestgelegenheid voor algemene broedvogels herbergt, er zijn geen bomen, bosschages of andere structuren aanwezig. Daarnaast blijkt dat er in het plangebied geen structuren aanwezig zijn die als verblijfplaats van vleermuizen kunnen dienen. Wel is het mogelijk dat vleermuizen de open ruimte boven de watergangen en boven het plangebied als (niet- essentieel) foerageergebied gebruiken. Temeer omdat de naastgelegen populierenrij als windbeschutting dienst kan doen. Het plangebied herbergt geen essentiële functies voor vleermuizen. Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied niet geschikt is voor grondgebonden zoogdieren en geen beschermde reptielen voor (kunnen) komen.
Bij het planvoornemen dient men rekening te houden met de (potentieel) aanwezige beschermde soorten. Daarnaast dient men (in het kader van de zorgplicht) tevens rekening te houden met de (binnen de provincie Zuid-Holland) van bescherming vrijgestelde soorten (o.a. egel en woelrat) en overige in het wild levende flora en fauna.
Om een zorgvuldige omgang met alle in het wild levende soorten (zorgplicht) te garanderen, zijn de volgende maatregelen geformuleerd:
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan.
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
De gemeente Nissewaard heeft een Mobiliteitsagenda 2020+ vastgesteld. In dit rapport wordt de visie op verkeer en vervoer gegeven voor de middellange termijn met een doorkijk voor de periode na 2020. Hierin is opgenomen dat voor de parkeerbehoefte bij nieuwbouw de meeste actuele CROW kengetallen moeten worden aangehouden. Deze kencijfers voor woningen zijn opgesteld met oog op een brede, gemiddelde doelgroep. Wanneer woningen voor een zeer specifieke doelgroep worden gerealiseerd, kunnen zowel meer, als minder parkeerplaatsen benodigd zijn dan berekend aan de hand van deze kencijfers.
In dit geval gaat om het realiseren van 3 tiny houses. De inrit/ ontsluiting van het perceel is gezamennlijk eigendom, ofwel mandelig gebied. Dit betekent dat ieder kavel voor 25% (51,25m2) eigenaar is van de inrit en daarmee beschikking heeft over maximaal 1 parkeerplaats per kavel. In de nabije omgeving is geen parkeergelegenheid. De aanleg van de inrit en parkeerplaatsen wordt verricht door de gemeente in samenspraak met de nieuwe kaveleigenaren, het beheer is daarna aan de kaveleigenaren. De parkeerplaatsen worden ingericht met halfverharding, zoals grasbetontegels.
In vergelijking met een gemiddeld parkeerkencijfer van afgerond 2 voor een vrijstaande koopwoning gelegen in een stedelijk gebied in de zone 'rest bebouwde kom', is het realiseren van 1 parkeerplaats (incl. bezoekers) per kavel acceptabel. Naar verwachting worden deze woningen door kleine huishoudens/eenpersoonshuishoudens gebruikt, vinden de ecologische footprint belangrijk. Door de kleine omvang is het bezoekerscomponent laag. Bovendien nodigt de omgeving, met name de Gaddijk, uit om meer fietsbewegingen te genereren in plaats van motorvoertuigbewegingen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta (WSHD) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan 2). Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid. Dit is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. Voor het adviseren over en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen van derden maakt het waterschap gebruik van het watertoetsproces.
Voldoende water - wateroverlast
Het streefbeeld is een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Zo'n systeem kan het water, conform de daarvoor vastgestelde normen en zonder overlast te veroorzaken, verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Uitgangspunt vasthouden-bergen-afvoeren Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. Indien dit niet mogelijk is dient dichtbij het plangebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden. De verbindingen tussen wateren horen daar ook bij. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Hierbij geldt een ondergrens van 500 m2 in het stedelijk gebied en 1.500 m² in het landelijk gebied.
Het plangebied ligt op basis van de gemeentelijke indeling (natuur/stikstof) in het stedelijk gebied. De gewenste ontwikkeling blijft met 120 m² aan bebouwingsoppervlakte en de benodigde terrassen en parkeervoorzieningen ver onder de 500 m² aan extra verharding. Bovendien is op basis van het geldende bestemmingsplan al bebouwing toegestaan. Er is geen compenserende waterberging nodig.
Schoon water - goed omgaan met afvalwater
Menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. De strategie is voor nieuw te ontwikkelen terreinen uitgegaan wordt van het niet aankoppelen van hemelwater op het rioolstelsel. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door stedelijk afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen. Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. Gestreefd wordt om schoon hemelwater in bestaand gebied af te koppelen van het rioolstelsel. Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Het hemelwater stroomt onder vrijverval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/ of slibafscheider. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement. De volgende afweging in het omgaan met stedelijk afvalwater wordt gehanteerd: lozingen dan wel emissies worden voorkomen, afvalwater wordt vergaand hergebruikt, aansluiting afvalwaterstroom op riolering, afvoer per as (transport), opslag en gelijkmatige verspreiding.
De afvoer van het afvalwater wordt aangesloten op het rioolstelsel. Het hemelwater zal via de bodem afstromen naar het oppervlaktewater. Het plan heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Er worden geen producten of materialen gebruikt die een nadelige invloed kunnen hebben op het grondwater. Er worden geen (bouw)materialen gebruikt waardoor het afstromende hemelwater verontreinigd kan worden.
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onder deel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Door de aard van het gewenste plan en het concept van tiny houses binnen de gemeente Nissewaard is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Ondanks dat de omvang van het project lokaal en kleinschalig is worden wel 3 woningen gerealiseerd waar er eigenlijk maar 1 is toegestaan. De ontwikkeling van het gewenste plan blijft hiermee ver onder de drempelwaarden. Een beknopte vormvrije m.e.r-beoordeling is noodzakelijk. Hiervoor is aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 6). Op basis van deze notitie (en voorgaande paragrafen) is gebleken dat het gewenste plan niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Dit plan voorziet in de bouw van maximaal 3 woningen. Dit betreft een bouwplan, zoals dat hierboven is benoemd. De gemeente is initiatiefnemer en neemt de kosten voor eigen rekening. Om tot ontwikkeling te komen wordt voor dit plan een grondexploitatie geopend waarin kosten en opbrengsten worden opgenomen. De gemeente zal de kosten en de boekwaarde dekken uit de verkoopopbrengsten van de 3 te verkopen kavels.
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg wordt het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 mei tot en met 17 juni 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt (zie Bijlage 7).