Plan: | Bestemmingsplan trafostation Simonshaven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001 |
TenneT realiseert in de nabije toekomst de aansluiting van het windpark IJmuiden Ver op het landelijke hoogspanningsnet. Onderdelen daarvan zijn kabelverbindingen vanaf het windpark naar de Maasvlakte, de bouw van converterstations op de Maasvlakte en de bouw van een hoogspanningsstation, genaamd Amaliahaven, ook op de Maasvlakte. Om bovenstaande te kunnen realiseren moet het hoogspanningsstation Simonshaven 380kV schakelbaar worden gemaakt zodat beide circuits in de hoogspanningsverbindingen Maasvlakte - Crayestein uit bedrijf kunnen worden genomen. Momenteel is dat niet mogelijk omdat SMH380 dan geïsoleerd wordt van het 380kV-net. Deze isolatie zou in de praktijk betekenen dat een groot deel van het achterland (waaronder Spijkenisse en het Botlek gebied) een zeer groot risico zouden lopen om volledig spanningsloos te worden. Die situatie is onwenselijk en moet worden voorkomen.
Daarnaast worden de zes grote industriële clusters in Nederland verder verduurzaamd middels de Cluster Energie Strategie (CES). Om de CES voor regio Rotterdam-Moerdijk te realiseren is een vergrootte transportcapaciteit nodig bovenop wat momenteel wordt gevoed door SMH380. Vanwege dit Rijksbelang is het project opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Om de transportcapaciteit te vergroten is het noodzakelijk om het station uit te breiden.
Het project hoogspanningsstation SMH380 is op grond van het geldende planologische kader niet toegestaan. In paragraaf 1.4 wordt hier verder op ingegaan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt een wijziging van het bestemmingsplan opgesteld, waarbinnen de ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het volgende doel nagestreefd: het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische regeling voor het uitbreiden van SMH380 en hierdoor het procedureel/planologisch mogelijk maken en in gebruik kunnen nemen van de uitbreiding.
De uitbreiding vindt plaats op het huidige terrein van SMH380 in het buitengebied van de gemeente Nissewaard. Om het station heen zijn enkele akkerlanden te vinden en de Bernisse. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de N218. Ten oosten van het plangebied ligt Spijkenisse.
Het hoogspanningsstation wordt schakelbaar gemaakt en uitgebreid. Binnen dit terrein wordt eerst een nieuwe mast gebouwd (067A) en daarna de bestaande hoogspanningsmast (068) afgebroken. Mast 067A wordt (vrijwel) identiek aan de bestaande mast 068. Hoogspanningsmast 067 wordt verzwaard om de ontwikkeling mogelijk te maken. Aan de overige hoogspanningsmasten vinden geen veranderingen plaats.
Figuur 1.1 Ligging plangebied met cijfer aanduiding van de hoogspanningsmasten en het hoogspanningsstation.
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:
Bestemmingsplan | Status | Bestemming plangebied |
Buitengebied West | Onherroepelijk 07-12-2016 | Enkelbestemming - Bedrijf met Functieaanduiding 'nutsvoorziening' + 'Bouwvlak' + gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' Dubbelbestemming - Waarde archeologie 5 Dubbelbestemming - Waarde archeologie 7 Enkelbestemming - Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid Dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding |
Recreatiegebied Bernisse | Onherroepelijk 07-01-2015 | Enkelbestemming - Natuur Dubbelbestemming - waarde archeologie 4 Dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding |
Figuur 1.2 Uitsneden bestemmingsplan Buitengebied West.
Figuur 1.3 Uitsneden bestemmingsplan Recreatiegebied Bernisse.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Het terrein voor het hoogspanningsstation en hoogspanningsverbinding ligt ten zuiden van de N218 en ten westen van Spijkenisse in de gemeente Nissewaard.
In de huidige situatie bestaat het hoogspanningsstation uit:
In figuur 2.1 en 2.2 is de bestaande situatie weergegeven. In figuur 2.3 is een afbeelding van een bestaande 'tak' weergegeven. In figuur 2.4 zijn de bestaande transformator en het dienstgebouw weergegeven.
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied (luchtfoto).
Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied (luchtfoto).
Figuur 2.3 Bestaande tak op het hoogspanningsstation Simonshaven.
Figuur 2.4 Bestaande transformator en centraal dienstgebouw.
TenneT realiseert in de nabije toekomst de aansluiting van het windpark IJmuiden Ver op het landelijke hoogspanningsnet. Onderdelen daarvan zijn kabelverbindingen vanaf het windpark naar de Maasvlakte, de bouw van converterstations op de Maasvlakte en de bouw van een hoogspanningsstation, genaamd Amaliahaven, ook op de Maasvlakte. Om bovenstaande te kunnen realiseren moet het hoogspanningsstation Simonshaven 380kV schakelbaar worden gemaakt zodat beide circuits in de hoogspanningsverbindingen Maasvlakte - Crayestein uit bedrijf kunnen worden genomen. Momenteel is dat niet mogelijk omdat SMH380 dan geïsoleerd wordt van het 380kV-net. Deze isolatie zou in de praktijk betekenen dat een groot deel van het achterland (waaronder Spijkenisse en het Botlek gebied) een zeer groot risico zouden lopen om volledig spanningsloos te worden. Die situatie is onwenselijk en moet worden voorkomen.
Een andere ontwikkeling is de verduurzaming van zes grote industriële clusters in Nederland, waaronder Rotterdam - Moerdijk. Deze clusters hebben een energiestrategie ontwikkeld, de Cluster Energiestrategie (CES). Voor het realiseren van deze CES is de uitvoering van een groot aantal projecten nodig die zijn opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Energie en Klimaat (MIEK) van de Rijksoverheid. Alle hiervoor genoemde energieprojecten zijn daarin opgenomen. Met het aanwijzen van een MIEK project is het een project van Rijksbelang in de energietransitie. In de CES voor Rotterdam - Moerdijk is de overgang naar waterstof een belangrijke basis. Het produceren van waterstof vraagt veel elektrische energie. Om aan de transportcapaciteit, met name naar Botlek en Pernis, te voldoen is de realisatie van een 150kV-pocket in dat gebied nodig die gevoed wordt door SMH380. Onderdeel van het realiseren van deze zogenaamde 'loadpocket' is de bouw van drie transformatoren op hoogspanningsstation SMH380 en drie verbindingen (middels ondergrondse 150kV kabels) tussen deze transformatoren en stations Botlek en Geervliet - Noorddijk.
De netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen. Ook draagt deze netuitbreiding bij aan de verduurzaming van de industrie in het Rotterdamse havengebied.
Hoogspanningsstation Simonshaven 380kV is bij de bouw in 2009 al zodanig ingericht dat verdere invulling van het station met lijn- en transformatorvelden mogelijk is. Door bovengenoemde ontwikkelingen is echter een uitbreiding nodig die verder reikt dan de huidige terreingrenzen en de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan.
De beoogde uitbreiding van SMH380 zal in fases worden gerealiseerd:
In figuur 2.5 is de nieuwe situatie van het hoogspanningsstation weergegeven.
Figuur 2.5 Toekomstige situatie plangebied
In opdracht van TenneT TSO B.V. (hierna TenneT) heeft Duvekot Rentmeesters B.V. een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor de uitbreiding van het transformatorstation (hierna trafostation) Simonshaven 380kV. De uitbreiding van het station is noodzakelijk voor het kunnen verwerken en transporteren van opgewekte elektriciteit uit windparken op de Noordzee en het elektrificeren van de zware industrie in het Botlekgebied. Het project maakt onderdeel uit van het MIEK (Meerjarenprogramma Industrie, Energie en Klimaat), Cluster Rotterdam-Moerdijk. Aanleiding voor de landschappelijke inpassing is de eis vanuit de gemeente Nissewaard voor het landschappelijk inpassen van het voorgenomen ruimtelijk initiatief. Het trafostation zal in zijn geheel opnieuw landschappelijk worden ingepast. Het landschappelijk inpassen van het trafostation kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in en rondom het plangebied. TenneT heeft de ambitie uitgesproken om bij de aanleg zoveel mogelijk innovatieve technieken toe te passen en zo een zeer duurzaam ingericht station te maken.
Kernkwaliteiten van het landschap zijn de kleinschalige veenpolders met organische vormen,
de nog altijd herkenbare kreken en knotwilgen op dijken.
De landschappelijke inpassing van de stationsuitbreiding bestaat uit het verzachten van de nieuwe ontwikkeling door bestaande groenblauwe structuren in het gehele plangebied te versterken. TenneT heeft voor dit project de ambitie uitgesproken om bij de nieuwe inrichting van het trafostation te focussen op het stimuleren van biodiversiteit en het gebiedseigen karakter.
De landschappelijke inpassing bestaat uit de landschappelijke inpassing direct rondom het stationsgebied op grondeigendom van initiatiefnemer (voorwaardelijke verplichting c.q. minimale eindsituatie)(must have) en ook uit mogelijk aanvullende landschappelijke maatregelen in de omgeving als versterking van bestaande landschapsstructuring en verzachting van het beeld naar het station (nice to have). Voor deze versterking is medewerking van grondeigenaren nodig en kan daarom niet worden gegarandeerd.
In Bijlage 1 van de regels is het landschappelijke inpassingsplan te vinden.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.
Prioriteiten
De NOVI schetst een toekomstperspectief naar 2050 waarin vier prioriteiten worden vastgesteld:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.
Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.
Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor dienen deze gebieden in te zetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook dient de bouw van nieuwe woningen te zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit dient aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2 uitstoot wordt verminderd.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er dient een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw te worden gevonden. Hiernaast dient het een prettige omgeving te zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.
Afwegingsprincipes
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie ontstaan dat belangen soms botsen. Door in zo'n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal.
Consequentie voor dit bestemmingsplan
De uitbreiding van het station draagt bij aan de energietransitie en het garanderen van een goede leveringszekerheid voor de toenemende vraag naar energie. Daarmee maakt het project economisch groeipotentieel mogelijk. Netuitbreiding is een randvoorwaarde om de groeiambities mogelijk te maken. Het project draagt dan ook bij aan de doelstellingen van de NOVI. Het voorliggend bestemmingsplan is hierdoor niet in strijd met de regels van de NOVI.
Het Rijkbeleid, is -voor zover nodig- in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen. Provincies en gemeentes dienen hier rekening mee te houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en hoogspanningsstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
In het Barro wordt een verbinding van minstens 220kV gezien als een hoogspanningsverbinding. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een hoogspanningsverbinding van 380kV planologisch mogelijk gemaakt. De uitbreiding van het hoogspanningsstation in Simonshaven is in overeenstemming met de nationale belangen uit de SVIR. Nationaal belang 2 gaat in op de ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie. Er wordt beschreven dat de opwekking en distributie van elektriciteit via een hoofdnetwerk van centrales en hoogspanningsleidingen van nationaal belang is. Het bestemmingsplan is vanwege deze redenen niet in strijd met de regels uit het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.
Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag. De hoogspanningsverbinding stelt beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van de grond. Deze bescherming wordt vastgelegd in dit plan, na een zorgvuldige afweging van de omliggende belangen.
Met de uitbreiding van de hoogspanningsstation met bijbehorende verbindingen nabij Simonshaven is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien de bouw van een hoogspanningsstation niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd wordt omdat het geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.
Deze Cluster Energie Strategie (CES) is een update van de CES 2021. Voor deze editie is een uitgebreide data-studie uitgevoerd om beter inzicht te geven in de verwachte veranderingen in energiestromen en projecten waarmee de klimaatdoelstellingen in het cluster gerealiseerd kunnen worden. Op basis hiervan is een prioritering gemaakt van de energie infrastructuurprojecten die nodig zijn om de transitie te realiseren, de zogenaamde sleutelprojecten.
Behalve industriële plannen binnen het cluster is in de CES ook rekening gehouden met de strategische positie van Rotterdam-Moerdijk als energiehub van Noordwest-Europa en hoe deze te behouden en waar mogelijk te verstevigen om leverings- en voorzieningszekerheid te waarborgen.
De CES focust op acht sleutelprojecten. In de CES staan hiervoor vier doelen centraal die behandeld worden:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Voorliggende ontwikkeling sluit aan op de CES. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan nieuwe energie-infrastructuur waarmee de klimaatdoelen (doel 1) behaald kunnen worden. Deze ontwikkeling draagt bij aan het verduurzamen van de industrie in het Rotterdamse havengebied. Ook draagt het bij aan de toenemende vraag naar energie in de toekomst. Mede door voorliggende ontwikkeling worden de doelen van de CES haalbaar geacht. Het bestemmingsplan is vanwege deze redenen in lijn met de CES.
Het MIEK is een programma van nationale energie- en grondstoffeninfrastructuurprojecten die bijdragen aan de klimaattransitie. Het doel is om met meer regie over de hele keten, de infrastructuur van opwek tot afname, en door het wegnemen van knelpunten in de besluitvorming van projecten de aanleg van energie- en grondstoffeninfrastructuur te versnellen en systeemintegratie te bereiken.
De basis voor de selectie van de MIEK-projecten in 2021 en 2022 ligt bij de door de industrieclusters opgestelde Cluster Energie Strategieën (CES’en), waarin zij beschrijven wat de modaliteitsbehoefte over de tijd is met bijbehorende randvoorwaarden. Bij het opstellen zijn decentrale overheden, netbeheerders, industrie en energieproducenten betrokken. Het MIEK bevat projecten van nationaal schaalniveau. Dit zijn projecten die cluster-overstijgend zijn, een internationaal karakter hebben en/of onderdeel uitmaken van het landelijke hoofdtransportnet.
Het industriecluster Rotterdam-Moerdijk speelt een centrale rol in zowel productie en gebruik, maar ook in import en doorvoer van energiestromen om de energievraag in Noordwest-Europa te adresseren. Een tijdig aangelegde infrastructuur is voor Rotterdam-Moerdijk niet alleen van belang om de energietransitie in het cluster in lijn met het Klimaatakkoord te kunnen realiseren, maar ook ter behoud van de strategische rol in de internationale markt buiten het cluster. Deze functie is van belang voor de nationale economie en het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Daarnaast draagt deze infrastructuur bij aan significante CO2-besparingen buiten het cluster, en aan de Europese leveringszekerheid voor energie door afhankelijkheid van importen uit landen als Rusland te verkleinen. In het cluster worden acht sleutelprojecten benoemd op het gebied van energie-infrastructuur.
Het betreft de volgende projecten:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Voorliggende ontwikkeling sluit aan op de CES en het MIEK. De ontwikkeling draagt bij aan de optimalisatie van de energie-infrastructuur waardoor er extra hernieuwbare elecktriciteit vanaf windparken vanaf de Noordzee kan komen. Voorliggende ontwikkeling zorgt voor een verzwaring van het energienetwerk. Hierdoor is deze ontwikkeling een MIEK project waardoor het MIEK 2022 geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
In september 2019 heeft TenneT samen met Stedin en Port of Rotterdam een studie gepubliceerd over een 'een haven vol energie'. De energietransitie leidt tot een grotere vraag naar (hernieuwbare) elektriciteit door de industrie in Rotterdam. Transitiepaden in een studie van het Wuppertal Instituut schetsen een groei van de vraag met een factor twee tot vier. Die elektriciteit is vooral nodig om industriële processen te elektrificeren, om groene waterstof te maken en voor de toename van elektrisch vervoer. Dat betekent dat het elektriciteitsnet de komende decennia moet worden verzwaard, kansen worden hiervoor gezien op de Maasvlakte, Europoort en Simonshaven. De fysieke ruimte daarvoor is zowel boven- als ondergronds beperkt en de huidige werkwijze, bepaald door de bestaande wet- en regelgeving, leidt tot hogere maatschappelijke kosten en langere doorlooptijden dan wanneer de verzwaring van het elektriciteitsnet meer op basis van een langetermijnvisie wordt aangepakt.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
In voorliggende studie wordt Simonshaven specifiek genoemd als een kans om te voorzien in de toenemende energiebehoefte. De elektriciteit is vooral nodig om industriële processen te elektrificeren, om groene waterstof te maken en voor de toename van elektrisch vervoer. Hiervoor moet het elecktriciteitsnet worden verzwaard. Voorliggende ontwikkeling voorziet van een verzwaring van het elecktriciteitsnet en draagt hierdoor bij aan de elecktriciteitsvraag in de toekomst. Hierdoor sluit voorliggende ontwikkeling aan op de studie.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is de herziening (2021) van de in werking getreden visie op 1 april 2019 en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op. Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:
De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af.
Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan wordt de uitbreiding en instandhouding van een hoogspanningsstation met bijbehorende hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Voornoemd initiatief maakt het landelijk hoogspanningsnet geschikt voor aansluiting van duurzame elektriciteit (wind op zee) en leidt tot extra capaciteit. De grote vraag naar (duurzame) energie komt enerzijds door de toegenomen vraag van de bedrijven in de omgeving en anderzijds door diverse (wind op zee) projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de sturingsfilosofie zoals die is omschreven in omgevingsvisie Zuid-Holland, waaronder ruimte bieden aan ontwikkelingen en aansluiten bij de maatschappelijke vraag.
Het omgevingsprogramma Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan gefocust op het landelijk gebied. De meest recente versie van het omgevingsprogramma is vastgesteld op 6 april 2021. Vervolgens is hier nog een herziening van geweest die is vastgesteld op 9 november 2021. Het omgevingsprogramma beschrijft voornamelijk wat wenselijk is in de ruimtevraag voor agrarische ontwikkelingen. Het gaat voornamelijk in om op een vergelijkbare manier te accommoderen en dit niet per gemeente op gehele andere wijze in te vullen. Hierdoor ontstaat een goede balans tussen het belang van goede ruimtelijke kwaliteit en ruimte voor agrarische ontwikkelingen passend bij een vitale landbouw.
Het omgevingsprogramma gaat specifiek in op de nieuwvestiging van intensieve veehouderij, het handhaven de openheid van het landelijk gebied, overnames van akkerbouwbedrijven en aangewezen gebieden in de verordening voor de ontwikkeling van glastuinbouw en boom-en sierteelt.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Er is geconstateerd dat dit omgevingsprogramma voornamelijk gaat over agrarische ontwikkelingen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat dit niet relevant is voor dit project. Deze regels vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid en belangen. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie. De omgevingsverordening schrijft voor waaraan de inhoud van onder andere bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan en beheersverordeningen moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen die het provinciaal belang beschermen.
De inrichting vindt plaats binnen 'artikel 2.5 aanwijzing Natuurnetwerk Nederland' en 'artikel 6.9 ruimtelijke kwaliteit'. Voor artikel 2.5 is een onderbouwing opgenomen in de milieu- en omgevingsaspecten hoofdstuk bij het onderdeel ecologie, zie 4.3 Ecologie. De westelijke mast (mast 67) wordt verzwaard. Deze valt binnen artikel 6.9 ruimtelijke kwaliteit. De mast wordt enkel verzwaard en niet verplaatst. Het aanzicht zal hierdoor niet anders zijn dan de huidige situatie waardoor de beoogde ontwikkeling geen belemmering vormt voor dit artikel.
Verder vindt de inrichting plaats conform het geldende planologische regime. Zowel de planvorming voor, als de aanleg van dit gebied heeft plaatsgevonden op grond van een uitgebreide belangenafweging.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland. Deze regels vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
Het uitvoeringsprogramma ‘Schone Energie voor Iedereen’ is de opvolger van de Energie-Agenda ’Watt Anders’. Het doel is dat gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in Zuid-Holland samenwerken aan het landelijk bepaalde doel in het klimaatakkoord: 49% minder CO2 uitstoot in 2030. De provincie draagt bij aan dit doel en zet zich ervoor in dat alle activiteiten samen komen in een betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland werkt vooral aan de volgende drie punten:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan een duurzame elecktriciteitsvoorziening. Ook draagt het bij aan het doel om CO2 uitstoot te verminderen. Het 'Uitvoeringsprogramma Provincie Zuid-Holland Schone energie voor iedereen 2020-2023' vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan.
De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst worden, het zogenaamde beoordelingskader. Het plangebied ligt in een gebied aangewezen als 'regulier' (zie figuur 3.1). Het regime 'regulier' houdt het volgende in: Gebieden die een regulier toetsingsniveau hebben, zijn gebieden die beperkte afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur of ingrepen in de architectuur zonder al te veel problemen kunnen verdragen. De welstandstoets beperkt zich tot die aspecten die te maken hebben met de situering van het bouwwerk (rooilijn, zijdelingse afstanden en oriëntatie, de hoofdvorm van het gebouw (bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm en kaprichting), de schaal en geleding van het gebouw, het overwegende materiaalgebruik en de kleurtoon. De toets is vooral gericht op het gebouw als geheel in relatie tot zijn omgeving. Er zal onder meer worden beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters. Toetsing betreft dan ook de basiskwaliteit van de gebouwen en vraagt een normale inspanning.
Bij de inrichting van het plangebied is reeds rekening gehouden met de relatie tot de omgeving. De relatie van de hoogspanningsmasten tot de omgeving veranderen nauwelijks. Enkel mast 67 wordt verzwaard maar dit zorgt niet voor een ander beeld in de omgeving. Het hoogspanningsstation wordt iets uitgebreid. De uitbreiding heeft echter een klein effect op de omgeving omdat er niet veel veranderd. Hierdoor wijkt het projectgebied beperkt af van de bestaande ruimtelijke structuur en zijn ingrepen niet noodzakelijk.
Figuur 3.1 Afbeelding uitsnede kaart welstandsniveau en plangebied
Consequenties voor dit bestemmingsplan
In het plan hebben de uitbreidingen een klein effect op de omgeving omdat er niet veel veranderd. Het projectgebied wijkt beperkt af van de bestaande ruimtelijke structuur waardoor een ingreep niet noodzakelijk is. Hierdoor vormt de Welstandsnota 2017 geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in het bestemmingsplan. De welstandsaspecten komen verder aan de orde bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning.
Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de 'Structuurvisie 2025' vastgesteld. Deze structuurvisie kan gezien worden als een ruimtelijke doorvertaling van de 'Toekomstvisie Bernisse'. In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds is in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau is het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.
In de structuurvisie wordt ingegaan op typeringen van grondexploitaties. Er zijn vier grondexploitaties die kunnen bijdragen aan de ruimtelijke ontwikkeling van Bernisse. Van deze vier exploitaties, is een exploitatie gericht op de maatschappelijke voorzieningen zoals het opwekken van energie.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
In de structuurvisie van Bernisse wordt ingegaan op het ontwikkelen van maatschappelijke voorzieningen zoals het opwekken van energie. Voorliggende ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van energie en draagt bij aan de landelijke energietransitie. Hierdoor is voorliggende ontwikkeling in lijn met de structuurvisie Bernisse en vormt de structuurvisie geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Met het bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een hoogspanningsstation met bijbehorende hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Voornoemd initiatief maakt het landelijk hoogspanningsnet geschikt voor aansluiting van duurzame elektriciteit (wind op zee). De grote vraag naar (duurzame) energie komt enerzijds door de toegenomen vraag van de bedrijven in de omgeving en anderzijds door diverse (wind op zee) projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de sturingsfilosofie zoals die is omschreven in omgevingsvisie Zuid-Holland, waaronder ruimte bieden aan ontwikkelingen die aansluiten bij de maatschappelijke vraag.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake o.a. de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
Kader
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan die geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Situatie
Vanuit de gemeente is een archeologisch advies gekomen voor voorliggende ontwikkeling. De gemeente adviseert om af te zien van archeologisch onderzoek. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis. Wel wordt benadrukt dat er altijd rekening dient te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 de bevoegde overheid, de gemeente Nissewaard, te informeren.
In bijlage 1 is dit advies opgenomen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Kader
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op soorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het plan op de beschermde natuurwaarden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Stikstofemissie kan optreden tijdens zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Deze emissie kan zich verplaatsen over grote afstand en zodoende resulteren in stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen. Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof (in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instand- houdingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben, kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen.
Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS kan de stikstofdepositie (mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige natuurwaarde in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de ontwikkeling worden berekend. Voor het berekenen van de stikstofdepositie, worden in het rekenmodel de emissies van stikstof in de verschillende situaties ingevoerd. Het rekenmodel berekent vervolgens de verspreiding van deze stikstofemissies en de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen de aangewezen Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Situatie
Er is in het kader van dit project door Sweco een verkennend natuuronderzoek opgeleverd, deze is te vinden in Bijlage 3. In dit onderzoek is inzichtelijk gemaakt welke beschermde soorten(groepen) aanwezig of te verwachten zijn binnen het projectgebied en/of de invloedssfeer van het projectgebied die beschermd zijn of beïnvloed worden door werkzaamheden. Hieruit is gebleken dat er een soortgericht onderzoek nodig is voor vogels met jaarrond beschermde nesten, de Noordse woelmuis en de bever. Daarom is er een aanvullend natuuronderzoek uitgevoerd deze is te vinden in Bijlage 6.
Gebiedsbescherming
In het verkennend natuuronderzoek zijn Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km in kaart gebracht, dit zijn er tien. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Haringvliet’ ligt op ten minste 3,8 km afstand van het plangebied. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten van geluid en beweging op de instandhoudingsdoelstellingen op voorhand uit te sluiten. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, evenmin veroorzaakt het versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging en verdroging. De werkzaamheden leiden niet tot verstoring door verlichting en door mechanische effecten.
Voor de aanlegfase van de uitbereiding van het hoogspanningsstation zijn de effecten op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator. De AERIUS-berekening is te vinden in Bijlage 4. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de uitstoot in zowel de aanleg- als de gebruiksfase 0,0 mol N/ha/jaar is. Voor de gebruiksfase wordt geen toename van emissies verwacht, want het project leidt niet tot activiteiten die uitstoot van stikstof (NOx en/of NH3) veroorzaken.
Tabel 4.1 AERIUS berekening effect planontwikkeling.
Nu uit de analyse en de berekeningen blijkt dat in zowel de aanleg- als gebruiksfase geen toename van de stikstofdeposities plaatsvindt, is er geen sprake van een vergunningsplicht Wet Natuurbescherming voor het aspect stikstofdepositie. Het aspect stikstof vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Soortenbescherming
Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat de werkzaamheden mogelijk een negatief effect hebben op vogels met een jaarrond beschermd nest en de noordse woelmuis. Het uitvoeren van het noodzakelijke aanvullend onderzoek heeft uitgewezen dat de werkzaamheden geen effect hebben op de instandhouding van de bever, de Noordse woelmuis en vogels met jaarrond beschermde nesten. De werkzaamheden bij de hoogspanningsverbinding en het hoogspanningsstation hebben geen negatief effect op beschermde planten, reptielen en/of ongewervelden. Wel is het voor enkele soorten – vleermuizen en bever – noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen. Als dit niet mogelijk is, is het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar deze soorten noodzakelijk.
Het bosje bij mast 067 was door de grote hoeveelheid blad wat nog aan de eiken zat moeilijk te onderzoeken op de aanwezigheid van nesten, er waren tijdens het veldbezoek geen nesten zichtbaar. Hier dient op een later moment naar gekeken te worden. Nesten die eventueel worden aangetroffen in het bosje worden door de werkzaamheden niet vernietigd, wel kunnen de werkzaamheden een verstorend effect hebben.
Uit het verkennend natuuronderzoek is gebleken dat er een nest aanwezig is nabij mast 068. Voor de sloop van mast 068 is het noodzakelijk om een onderzoek uit te voeren om te onderzoeken of het nest bezet is door een vogel met een jaarrond beschermd nest (ooievaar, slechtvalk, buizerd, sperwer, boomvalk en/of havik). Uit dit onderzoek blijkt dat de werkzaamheden geen invloed hebben op de instandhouding van vogels met jaarrond beschermde nesten.
Nader onderzoek naar de aanwezigheid van de Noordse woelmuis heeft plaatsgevonden ter plaatse van het station Simonshaven en mast 068. Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat de werkzaamheden geen effect hebben op de instandhouding van de Noordse woelmuis.
Het onderzoek heeft aangetoond dat het nest in mast 068 niet in gebruik is. Daarnaast zijn in mast 069A twee nesten waargenomen die hoogstwaarschijnlijk beide in gebruik zijn door zwarte kraai. Het nest in mast 069 is niet meer aanwezig. De nesten in de masten kunnen buiten het broedseizoen verwijderd worden (circa vanaf 15 juli).
Bij het nest in de boom ten noordoosten van het hoogspanningsstation (nest 4), is geen activiteit waargenomen. Dit nest wordt niet direct beïnvloedt. Eventueel kan dit nest verwijderd worden en de boom voorafgaand aan volgende broedseizoen onaantrekkelijk worden gemaakt door deze te snoeien.
Het nest in de bomenrij ten noordwesten van het hoogspanningsstation (nest 5), betreft een nest dat in gebruik is door buizerd. Hierdoor is dit nest aangemerkt als jaarrond beschermd nest. De plannen hebben echter geen directe invloed op het nest waardoor deze behouden kan blijven. Daarnaast bevinden de werkgebieden zich op minimaal 138 meter van het nest en worden verstorende effecten gedempt door de tussenliggende bosschage. De werkzaamheden hebben geen negatief effect op de instandhouding van de buizerd.
Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming met betrekking tot jaarrond beschermde nesten is niet nodig.
Het is nodig om mitigerende maatregelen te treffen om verstoring (Wnb art. 3.5 lid 2) in het geval van het gebruik van (bouw)verlichting tijdens de werkzaamheden op mogelijke verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen te voorkomen. Dit kan door (bouw)verlichting niet te richten op omliggende gebouwen en groenstructuren (zoals bomenrijen en watergangen) tussen één uur voor zonsondergang en één uur na zonsopkomst in de periode maart tot en met oktober. Wanneer deze methode niet kan worden toegepast, is nader onderzoek naar verblijfplaatsen noodzakelijk en mogelijk een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig. De mitigerende maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.
Om verstoring van mogelijk aanwezige beverburchten te voorkomen tijdens de werkzaamheden is van belang dat er in een straal van 100 meter rond geschikt habitat voor burchten geen werkzaamheden plaatsvinden tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopgang in de periode mei t/m augustus (Figuur 4.1). Buiten deze periode geldt een afstand van 20 meter. De mitigerende maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol. Wanneer bovenstaande maatregel niet mogelijk is dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de exacte locatie van de beverburchten in de periode februari t/m juni. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is op basis van de uitkomsten mogelijk nodig.
Figuur 4.1 Ligging plangebied met bijbehorende bufferzones.
Werkzaamheden die in de omgeving van het water plaatsvinden (vissen en amfibieën) dienen rustig te worden opgestart zodat eventueel aanwezige dieren kunnen vluchten. Eiklompen en/of eisnoeren van amfibieën dienen naar een geschikte locatie te worden verplaatst. De mitigerende maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.
Alle in Nederland broedende vogels zijn beschermd. De werkzaamheden dienen daarom bij voorkeur buiten het broedseizoen in de periode half juli t/m half maart plaats te vinden om verstoring te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, dient er eerst een broedvogelcontrole uitgevoerd te worden alvorens de werkzaamheden plaatsvinden, deze dient opnieuw uitgevoerd te worden als de werkzaamheden twee dagen stil liggen. Wanneer zeker is dat er zich geen broedende vogels binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden bevinden, kunnen werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd. Mitigerende maatregelen moeten worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol.
De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De soortenbeschermingskaders uit de Wet natuurbescherming staan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het project. Eventuele ontheffingen die nodig zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden worden op voorhand verleenbaar geacht.
Houtopstand
Bij houtopstanden vanaf 1000 m2 (10 are) is een melding en herplanting verplicht. Er zijn drie bosjes die 1000 m2 of groter zijn. Deze bomen vallen daarmee onder het regime van de Wet natuurbescherming Houtopstanden. Wanneer deze bomen gekapt worden moet er een melding gemaakt worden bij het bevoegd gezag en is herplanting verplicht.
Hiervoor is een boomanalyse uitgevoerd om te bepalen om welke soorten het gaat en om welke aantallen het gaat zodat de herplant kwalitatief en kwantitatief in een redelijke verhouding staat tot de gevelde houtopstand. Dit wordt behandeld in 4.5 Bomeninventarisatie.
Provinciaal beleid
Beschermingscategorie 1:
Mast 066 ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), mast 067 ligt geheel binnen het NNN en mast 068 en station Simonshaven liggen bij een ecologische verbindingszone. Beschermd grasland in de Bollenstreek ligt op meer dan 40 km afstand van de locaties.
Het NNN-gebied bij mast 067 heeft als beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De verzwaring van mast 067 heeft mogelijk een permanent effect op het NNN-gebied. De bestemmingen ter hoogte van beide masten ten opzichte van de bestaande situatie worden niet gewijzigd. In de huidige situatie heeft de locatie van de nieuwe mast al een bedrijfsbestemming. Echter is wel een Nee, tenzij procedure doorlopen (Bijlage 5 met de volgende conclusie.
De ecologische verbindingszone langs mast 068 en het station bestaat uit het beheertype N00.01 nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting). Hiervoor is een Nee, tenzij procedure doorlopen met de volgende conclusie.
Beschermingscategorie 2:
Mast 068 en station Simonshaven liggen binnen de groene contour en op circa 40 meter van het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied. De locaties van mast 066 en 067 zijn niet gelegen binnen de Groene Buffer of belangrijk weidevogelgebied.
De sloop en vernieuwbouw van mast 068 zorgt per saldo niet tot een verandering. De ontwikkeling op station Simonshaven betreft geen grootschalige ontwikkeling. Het betreft enkel de uitbreiding van het huidige hoogspanningsstation op deze locatie. Dit is nodig om aan de toekomstige vraag naar elektriciteit te voldoen. De functie van het terrein wijzigt niet en de belevingswaarde blijft hetzelfde. De geplande werkzaamheden en uitbreiding van het hoogspanningsstation hebben geen negatief effect op de omgeving. Het doorlopen van een Nee, tenzij procedure is t.a.v. de Groene Buffer is niet nodig.
De werkzaamheden op het terrein van het hoogspanningsstation Simonshaven liggen op 40 meter van een weidevogelgebied. Externe werking is niet van toepassing op belangrijke weidevogelgebieden. Het hoogspanningsstation waar werkzaamheden plaats gaan vinden ligt binnen 200 meter van een weidevogelgebied. Vanuit het provinciale beleid is er geen actie benodigd.
Echter vanuit de Wet natuurbescherming blijft artikel 3.10 van kracht. Verstoring van broedvogels, ook broedende weidevogels in het weidevogelgebied, is niet toegestaan. De werkzaamheden kunnen een verstorend effect hebben op aanwezige broedvogels. Indien de werkzaamheden in de periode 1 juli t/m 15 februari worden uitgevoerd treedt er geen negatief effect op. Bij werkzaamheden in de periode 15 februari t/m 1 juli kan er wel een negatief effect optreden.
Bij werkzaamheden in de periode 15 februari t/m 1 juli is er voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole nodig. Indien er broedende vogels aanwezig zijn binnen de effectafstand dan kunnen de werkzaamheden niet plaatsvinden. Mogelijk zijn mitigerende maatregelen nodig om effecten te mitigeren.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De werkzaamheden leiden niet tot verstoring door verlichting en door mechanische effecten op Natura-2000 gebieden. De soortenbeschermingskaders uit de Wet natuurbescherming staan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het project. Eventuele mitigerende maatregelen of nader onderzoek of ontheffingen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden worden op voorhand verleenbaar geacht. Er dient een boomanalyse uitgevoerd te worden om te bepalen om welke soorten het gaat en om welke aantallen het gaat zodat de herplant kwalitatief en kwantitatief in een redelijke verhouding staat tot de gevelde houtopstand.
Voor de verzwaring van mast 067 en de locatie van mast 068 nabij een ecologische verbindingszone is een Nee, tenzij toets opgesteld. Hieruit blijkt dat een ontheffing van de Omgevingsverordening voor beide masten niet noodzakelijk is. Ook dient er bij de uitvoering van de werkzaamheden op het terrein van het hoogspanningsstation Simonshaven rekening te worden gehouden met het naastliggende weidevogelgebied. Bij werkzaamheden in de periode 15 februari t/m 1 juli kan er wel een negatief effect optreden. Voorafgaand aan de werkzaamheden in de periode 15 februari t/m 1 juli is er een broedvogelcontrole nodig.
Het aspect ecologie levert geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan omdat:
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Er is in het kader van dit project door Sweco een watertoets uitgevoerd, deze is te vinden in Bijlage 7 Watertoets
TenneT heeft het voornemen om het hoogspanningsstation Simonshaven (SMH380) in gemeente Nissewaard uit te breiden. Dit ten behoeve van de aansluiting van het windpark IJmuiden Ver Beta en Gamma op het landelijke hoogspanningsnet.
Oppervlaktewater
Rondom het station bevindt zich een hoofwatergang van het waterschap. Voor het verplaatsen van hoogspanningsmast 068, is het noodzakelijk een gedeelte van deze waterpartij te dempen. Hiervoor is het noodzakelijk een vergunning aan te vragen. Het water dat gedempt wordt, moet volledig gecompenseerd worden.
Op de plek waar de toekomstige toegangsweg wordt aangelegd, is in de huidige situatie al een verbinding tussen de Oud Hoenderhoekseweg en het terrein aanwezig. De sloot wordt hier verbonden door middel van een duiker.
Verhard oppervlak
In Tabel 4.2 is een overzicht van de huidige en toekomstige verharding weergegeven. Het verhard oppervlak is afgeleid uit het ontwerp. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak met 8.156 m² toe. De toename is groter dan 1.500 m². Dit betekent dat watercompensatie nodig is om versnelde afvoer tegen te gaan.
Tabel 4.2 Overzicht toename verhard oppervlak
Watercompensatie
De toename van verhard oppervlak zorgt voor versnelde afvoer van hemelwater. De toename van verharding dient gecompenseerd te worden in de vorm van waterberging. Het waterschap staat toe dat eerst gedempt wordt en vervolgens gecompenseerd. In de Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 20141 staat beschreven dat de toename aan verharding volledig gecompenseerd dient te worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening.
Om hieraan te voldoen, hanteert het waterschap een compensatienorm van 10% oppervlaktewater ten opzichte van het verharde oppervlak. De waterbergingsopgave die de toename van verhard oppervlak compenseert, bedraagt daarmee 816 m² (8.156 x 0,10).
Daarnaast moet, zoals reeds beschreven, het dempen van de waterpartij volledig gecompenseerd worden. In figuur 11 zijn de locaties gegeven van het te dempen water en het te graven oppervlaktewater gegeven ten behoeve van de verplaatsing van mast 068. Beide locaties hebben een oppervlakte van circa 400 m2. In totaal dient er circa 1.216 m2 aan watercompensatie plaats te vinden in de vorm van het graven van extra oppervlaktewater.
Figuur 4.3 Dempen en graven. Indicatieve watercompensatie, dit is nader uitgewerkt in het landschapsplan.
Invulling waterbergingsopgave
In het ontwerp is het gebied waar in de huidige situatie hoogspanningsmast 068 staat, aangewezen als mogelijkheid voor het creëren van extra oppervlaktewater. Hiermee vormt het een uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater. In dit gebied is voldoende mogelijkheid om aan de gehele compensatieplicht te voldoen. Het waterschap staat toe dat eerst gedempt wordt en vervolgens gecompenseerd.
Aandachtspunten waterberging
De waterbergingsopgave wordt ingevuld met oppervlaktewater. Zoals beschreven, vormt het extra te creëren oppervlaktewater een uitbreiding op het aanwezige oppervlaktewater. Hierdoor kan het afstromend hemelwater op dit oppervlaktewater dat zich aan alle zijden rondom het hoogspanningsstation bevindt, geloosd worden. In het ontwerp kan rekening worden gehouden met mogelijkheden voor het bovenstrooms afvoeren van hemelwater richting het oppervlaktewater.
Daarnaast zorgen de toenames van het verhard oppervlak en oppervlaktewater voor de vermindering van (bovengronds) groen. Dit nadelige effect op de biodiversiteit kan gecompenseerd worden door in het ontwerp rekening te houden met bijvoorbeeld de aanleg van een kruidenstrook of de aanplant van bomen, struiken en andere planten. Ook kan gedacht worden aan de installatie van groene daken. Bovendien zorgt dit voor extra waterbergingscapaciteit op het terrein.
Afvalwaterproductie
De ontwikkeling zorgt niet voor een verandering in de productie van afvalwater. Hierdoor is er voor deze ontwikkeling geen afvalwateropgave.
In de keur van Waterschap Hollandse Delta staan de regels die het waterschap hanteert bij onder andere de bescherming van waterkeringen, watergangen en kunstwerken. In de keur staat beschreven aan welke voorwaarden voldaan moet worden en of er een meldingsplicht geldt. Wanneer iets volgens de keur niet is toegestaan, kan een vergunning worden aangevraagd. Waterschap Hollandse Delta toetst een aanvraag dan aan de beleidsregels. Het doel hiervan is nadelige effecten op het watersysteem te voorkomen. Het waterschap staat in dit geval wel toe dat de waterpartij eerst gedempt wordt en dat de compensatie later ingevuld wordt o.a. door het weghalen van mast 068.
In artikel 3.2 van de keur van Waterschap Hollandse Delta is een ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het aanbrengen van substanties bij waterstaatswerken en beschermingszones. De beschermingszone heeft als doel het waterstaatswerk te beschermen. Onder deze gebodsbepaling valt bijvoorbeeld het dempen van een waterpartij; dit heeft namelijk een negatief effect op het watersysteem. Indien een (gedeelte) van een waterpartij wordt gedempt, moet dit volledig gecompenseerd worden door nieuw oppervlaktewater te creëren.
Daarnaast heeft de toename van verhard oppervlak een nadelig effect op het watersysteem. Door extra versnelde afvoer van neerslag, verminderen de afvoer- en bergingscapaciteit van het watersysteem namelijk. Om deze capaciteit te behouden, is het verplicht de toename van verhard oppervlak te compenseren. Waterschap Hollandse Delta geeft hierbij de voorkeur aan het vasthouden van water in het peilgebied zelf. Dit voorkomt namelijk dat de afvoer- en bergingscapaciteit op een andere plek moeten toenemen. Artikel 3.3 van de keur van Waterschap Hollandse Delta verbiedt daarom zonder watervergunning neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.
Het gemeentelijk watertakenplan beschrijft hoe gemeente Nissewaard invulling geeft aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater en hemelwater, en haar inspanningsverplichting voor grondwatermaatregelen. Het plan begint met een terugblik op de voorgaande periode. Vervolgens worden de ambities en beleidsrichtingen van de gemeente beschreven. De gemeente speelt in op thema’s als klimaatadaptatie, digitalisering, duurzaamheid en integraal werken. Door op een effectieve en duurzame manier om te gaan met afval-, hemel- en grondwater wil de gemeente zo min mogelijk problemen afwentelen op de volgende generaties. Zo wil de gemeente bijvoorbeeld middels Operatie Steenbreek, dat het vergroenen van de leefomgeving als doel heeft, zorgen voor een klimaatbestendige en gezonde leefomgeving.
TenneT heeft het voornemen om het hoogspanningsstation Simonshaven (SMH380) in gemeente Nissewaard uit te breiden.
Waterschap Hollandse Delta is tijdens een vooroverleg op de hoogte gebracht van de ontwikkeling (d.d. 01-09-2022). Een aantal aandachtspunten zijn hierbij naar voren gekomen:
Voor het verplaatsen van hoogspanningsmast 068, is het noodzakelijk een gedeelte van het aangrenzende oppervlaktewater te dempen. Op basis van de keur van het waterschap (artikel 3.2 en artikel 3.9) dient hiervoor een vergunning aangevraagd te worden. In de Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 20142 (BL-05) worden criteria voor het dempen van oppervlaktewaterlichamen beschreven. Het water dat gedempt wordt, moet volledig gecompenseerd worden. TenneT en het waterschap hebben hierover een eerste oriënterend gesprek gehad.
Daarnaast neemt het verhard oppervlak in de toekomstige situatie met ongeveer 8.156 m² toe. De toename is groter dan 1.500 m². Dit betekent dat watercompensatie in de vorm van waterberging nodig is om versnelde afvoer tegen te gaan. Het waterschap hanteert een compensatienorm van 10% oppervlaktewater ten opzichte van het verharde oppervlak. De waterbergingsopgave die de toename van verhard oppervlak compenseert, bedraagt daarmee 1.216 m². Wanneer naar de totale waterbergingsopgave wordt gekeken, moet hier de compensatie voor de gedempte waterpartij aan toegevoegd worden.
Bij het invullen van de compensatieplicht, dient rekening gehouden te worden met het gehanteerde peil. Hoogspanningsmasten 066 en 067 vallen in peilgebied 3.09. Hier wordt een streefpeil van NAP -0,75 m gehanteerd. Het hoogspanningsstation en hoogspanningsmast 068 vallen in peilgebied 5.07. Hier wordt een streefpeil van NAP -2,00 m gehanteerd.
Verder dient rekening gehouden worden met de verschillende beschermingszones. De watergangen ten noorden en westen van hoogspanningsmast 066, en de watergangen ten noorden en zuiden van hoogspanningsmast 067 hebben een beschermingszone van 2,0 meter. De beschermingszones rondom de overige watergangen die grenzen aan het plangebied is 5,0 meter. Ook geldt voor waterkering Oud Hoenderhoeksedijk een beschermingszone van 5 meter (vanaf insteek aan de bovenzijde). Op grond van artikel 3.2 van de keur van het waterschap geldt een algemene, ruime verbodsbepaling voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij waterstaatwerken en beschermingszones. Indien handelingen zich binnen de beschermingszones bevinden, dient hiervoor een vergunning aangevraagd te worden.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Indien er rekening wordt gehouden met de aanvraag van de juiste vergunningen en de juiste maatregelen zoals beschreven in de situatie en Bijlage 7 Watertoets voorziet het plan in een adequate waterhuishouding en heeft het geen negatieve gevolgen voor het aspect water. Hiermee vormt het aspect water geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Kader
Het hoogspanningsstation Simonshaven 380kV dient te worden aangepast. Hoogspanningsstation Simonshaven 380kV is bij de bouw in 2009 al ingericht zodat verdere invulling van het station met lijn- en transformatorvelden mogelijk is. Door nieuwe ontwikkelingen is echter een uitbreiding nodig die verder reikt dan de huidige terreingrenzen en de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan.
Voor deze uitbreiding dient een inventarisatie van de houtopstanden gedaan te zijn. De inventarisatie moet kunnen worden gebruikt voor het indienen van een eventuele omgevingsvergunning kap.
De regelgeving rondom bomenkap in gemeente Nissewaard staat beschreven in de algemene plaatselijke verordening (APV). In de APV artikel 4:11 staat vermeld dat het verboden is zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bomen te vellen of te doen vellen wanneer de stamdiameter groter is dan 0,7 meter op een hoogte van 1,3 meter boven maaiveld of bomen die als waardevol zijn aangewezen.
Buiten de bebouwde kom is het de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Conform de Wnb is een kapmelding noodzakelijk wanneer de houtopstand onderdeel uitmaakt van een rij bomen van meer dan 20 stuks, of een oppervlakte van minimaal 1000 vierkante meter (10 are). Ten aanzien van de Wnb is de provincie bevoegd gezag. De kapmelding moet worden gedaan bij omgevingsdienst Haaglanden.
Situatie
Er is in het kader van dit project door Sweco een bomeninventarisatie uitgevoerd, deze is te vinden in Bijlage 8. De boominventarisatie is uitgevoerd op 14 november 2022. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een veldopname op de projectlocatie. De locaties van de bomen zijn voorafgaande aan het veldonderzoek middels digitaal kaartmateriaal ingetekend. Vervolgens zijn deze gegevens tijdens de inspectie op locatie gecontroleerd.
Geen van de bomen in het plangebied staan op de waardevolle bomen lijst of hebben een stamdiameter groter dan 0,7 meter. Drie bosvakken hebben een oppervlakte van 1000 vierkante meter of groter en zijn meldingsplichting.
Ten behoeve van voorgenomen werkzaamheden voor het hoogspanningsstation van TenneT zijn bomen geïnventariseerd. Diverse boomvakken zijn in maart 2023 preventief gerooid middels een kapmelding. RVO is bevoegd gezag, gemeente is geïnformeerd. Locaties voor mogelijke herplant zijn ook te vinden.
Figuur 4.2 rode vlakken: gekapte bomen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Indien rekening wordt gehouden met de kapmelding voor de 3 bosvakken als benoemd in Bijlage 8 vormt het aspect bomeninventarisatie geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw hoogspanningsstation en de daarbij horende aanpassingen aan hoogspanningsmasten. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel voor de aanleg en het onderhoud zijn tijdelijk extra verkeersbewegingen noodzakelijk.
Kader
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, dient in enkele gevallen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Situatie
Er is in het kader van dit project door Sweco een vooronderzoek bodem opgeleverd, deze is te vinden in Bijlage 9 ook is er een verkennend bodem onderzoek uitgevoerd die te vinden is in Bijlage 10. Uit deze onderzoeken blijkt dat in de grond bijmengingen zijn waargenomen tijdens de veldwerkzaamheden (puin, worteldoek, gravel). Ook is er een sterke loodverontreiniging aangetroffen. De verontreiniging komt voor in een zandlaag die naar alle waarschijnlijkheid bij de aanleg is aangebracht. Er wordt aanbevolen om middels een afperkend onderzoek de omvang van de verontreiniging vast te stellen. In de overige boringen zijn ten hoogst lichte verontreinigingen aangetoond. Ondanks de verdachte aspecten kan de beoogde ontwikkeling doorgang krijgen. De beoogde functie is niet gevoelig voor een vervuilde bodem, ook leidt de activiteit zelf niet tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. Verder wordt er in de aanlegfase aandacht besteed aan de bodemkwaliteit.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Kader
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh)). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijvoorbeeld gevoelige functies.
Situatie
Er is in het kader van dit project door Peutz een akoestisch onderzoek opgeleverd, deze is te vinden in Bijlage 11.
Het gelijktijdig te schakelen transformatorvermogen zal ook in de toekomst lager blijven dan 200 MVA. Dergelijke inrichtingen zijn niet milieuvergunningsplichtig. Onder de oude regelgeving waren de voorschriften uit het Actvititeitenbesluit van toepassing.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Vanaf dat moment zijn er, tijdens de overgangsfase, getoetst worden aan de grenswaarden die zijn weergegeven in de zogenaamde 'bruidsschat'. Beide toetsingskaders komen in principe neer op toetsingaan een etmaalwaarde van 50 dB(A) (dit komt overeen met een langtijdgemiddled beoordelings-niveau van 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht). Wel is het zo dat in de Omgevingswet ook getoetst dient te worden bij 'nevengebruiksfuncties' en op plaatsen waar een geluidgevoelig gebouw, op basis van het omgevingsplan, gebouwd mag worden (maar nog niet aanwezig zijn). Dit leidt in dit geval niet tot een andere conclusie.
Het geluid afkomstig van transformatoren is tonaal van karakter. Gelet hierop zal, op basis van de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', over het algemeen een toeslag voor tonaal geluid (K1 = 5dB) moeten worden toegepast. Eén en ander is evenwel afhankelijk van het geluidniveau an het transformatorgeluid in relatie tot het achtergrondgeluidniveau. Gelet op de lage berekende geluidniveaus ter plaatse van de beschouwde posities kan ervan uitgegaan worden dat het geluid ter plaatse niet als tonaal beoordeeld zal worden. In onderhavige situatie is evenwel "worst case" de toeslag toegepast.
Uit het onderzoek volgt dat de etmaalwaarde ter plaatste van de meest nabij gesitueerde woningen op de grens van de omgeving aanwezig woonbestemmingen maximaal 28 dB(A) zal bedragen inclsuief toeslag K1. Hiermee wordt ruimschoots voldaan, zowel aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit als aan de voorschriften zoals genoemd in de 'bruidsschat'/
De maximale geluidniveaus ten gevolge van het schakelen bedragen in de huidige en de geprojecteerde situatie ten hoogste respectievelijk 45 en 52 dB(A). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, de avond- en de nachtperiode.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Er wordt ruimschoots voldaan aan de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hierdoor vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierin is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie
Het bestemmingsplan voorziet in een verandering in bestaande hoogspanningsmasten. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel voor de aanleg en het onderhoud zijn tijdelijk extra verkeersbewegingen noodzakelijk. Het project beïnvloedt dan ook de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit niet in betekenende mate.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Situatie
De hoogspanningsverbinding is geen inrichting, dan wel een transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op basis van het Bevi dan wel het Bevb. Het Bevi is ook niet van toepassing op het hoogspanningsstation omdat het station geen Bevi-inrichting is. Het hoogspanningsstation vormt geen (extern) veiligheidsrisico richting de omgeving. Het hoogspanningsstation zelf is tevens ook geen kwetsbaar object in de zin van het Bevi.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het aspect (externe) veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Situatie
TenneT is voornemens om het transformatorstation uit te breiden met drie 500 MVA transformatoren (TR412, TR413 en TR414) en drie 50 kV compensatiespoelen (SP412, SP413 en SP414). Deze zullen worden geplaatst ten noorden van de huidige transformatorcel en zowel de transformatoren als de spoelen zullen inpandig worden opgesteld.
In lijn met eerder onderzoek voor transformatorstation Simonshaven wordt voor alle takken rekening gehouden met drie vermogensschakelaars. Daarnaast wordt bij iedere spoel een vermogensschakelaar voorzien. Deze schakelaars zijn alleen relevant voor de berekening van de maximale geluidniveaus in de omgeving (piekgeluiden).
Het buiten opgestelde vermogen is lager dan 200 MVA. Het transformatorstation is hierdoor niet vergunningplichtig en valt hierdoor niet in een van de genoemde richtafstanden in de VNG brochure.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Omdat de drie 500 MVA transformatoren en drie 50 kV compensatiespoelen inpandig worden opgesteld en het buiten opgestelde vermogen lager is dan 200 MVA wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG. Hierdoor vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Voor de blootstelling aan deze magnetische velden gelden geen wettelijk vastgestelde limieten, maar zowel op Europees als op nationaal niveau is er wel beleid opgesteld waarin blootstellingslimieten worden aanbevolen.
Zo wordt op grond van de Europese Richtlijn 1999/519/EC blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla afgeraden. Deze blootstellingslimiet geldt voor alle hoogspanningsverbindingen en wordt op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsverbindingen van TenneT nergens overschreden.
Op nationaal niveau geldt daarnaast vanaf 2005 een voorzorgsbeleid voor magnetische velden bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Hierin adviseert het (toenmalige) ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) op aanbeveling van de gezondheidsraad om zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Dit voorzorgsbeleid is dus van toepassing bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor hoogspanningsstations dienen op grond van het voorzorgsbeleid standaard maatregelen genomen te worden waardoor de contouren van de magneetvelden niet buiten het terrein van het hoogspanningsstation zelf meer aanwezig zijn.
De magneetveldzone van een hoogspanningsverbinding is het gebied links en rechts van een bovengrondse hoogspanningsverbinding waar het magneetveld gemiddeld over een jaar sterker kan zijn dan 0,4 microtesla (zie figuur 4.4) Wanneer daar locaties binnen zijn gelegen waar kinderen langdurig kunnen verblijven (woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven) spreken we van gevoelige bestemmingen.
Figuur 4.4 De magneetveldzone van een bovengrondse hoogspanningslijn is het gebied waar het magneetveld sterker kan zijn dan 0,4 microtesla.
De maximale afstand van de magneetveldzone 0,4 microtesla bedraagt 'worst-case' 150 meter gemeten vanuit weerzijde van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding.
Situatie
Voor het project Simonshaven wordt de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding vanaf mast 067 tot aan het hoogspanningsstation in noordelijke richting verlegd. Met deze verplaatsing verschuiven de magneetvelden langs deze verbinding dus ook in noordelijke richting. Binnen de zone van 150 meter, gemeten vanuit beide zijde van de hartlijn van de nieuwe verbinding, bevinden zich geen gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven. Er is derhalve geen sprake van negatieve (gezondheid)effecten vanuit magneetvelden.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Er liggen geen gevoelige objecten in de magneetveldcontour. Het bestemmingsplan is op dit aspect uitvoerbaar.
Kader
Naar aanleiding van de verschillende oorlogshandelingen kunnen ontplofbare oorlogsresten (OO) zijn achtergebleven in het plangebied. Bij de werkzaamheden in het kader van de realisatie van de nieuwe hoogspanningsverbinding en het hoogspanningsstation bestaat mogelijk het risico dat explosieven worden aangetroffen die gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (hierna: WSCS-OCE) dient ter beoordeling of er indicaties zijn dat binnen het plangebied conventionele explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen.
Situatie
Er is in het kader van dit project door Sweco een Ongesprongen Oorlogsresten onderzoek uitgevoerd, deze is te vinden in Bijlage 12.
Gedurende het onderzoek zijn er geen aanwijzingen gevonden dat zich oorlogs-handelingen hebben afgespeeld in of nabij het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Tijdens de bezetting zijn meerdere malen brisantbommen gevallen in gemeente Geervliet. De locaties van de afgeworpen brisantbommen konden echter niet achterhaald worden, waardoor deze niet tot verdachte gebieden leiden. Ook hebben er enkele vliegtuigcrashes nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden. Twee crashes konden worden gelokaliseerd en lagen respectievelijk op 400 m (5/6 juni 1940) en 700 m (1 oktober 1940) afstand van het onderzoeksgebied. Het vliegtuig dat in de nacht van 5 op 6 juni 1940 crashte, is reeds geborgen en de onontplofte brisantbommen die het vliegtuig bij zich droeg, zijn tevens geborgen. Van de overige twee crashes kon de locatie niet bepaald worden. De crashes leiden dus niet tot verdachte gebieden. Op de luchtfoto zijn verstoringen te zien die mogelijk het gevolg zijn van oorlogshandelingen. In de overige geraadpleegde gegevens is geen informatie aangetroffen die de verstoringen mogelijk zouden kunnen verklaren. Op basis van die analyse is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Kader
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.:
Situatie
Er is in het kader van dit project door Sweco een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgeleverd, deze is te vinden in Bijlage 13. Voorliggende ontwikkeling valt onder de categorie D11.3 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' en D24.1 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding'
Voor de categorie 11.3 geldt: met de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt de (indicatieve) drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. niet overschreden.
Voor de categorie 24.1 geldt: met de wijziging van een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380kV wordt één van de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschreden. De spanning bedraagt namelijk 380kV. Echter, deze verbinding beslaat geen lengte van 5 kilometer of meer in gevoelig gebied (zoals NNN of Natura 2000).
In de aanmeldnotitie zijn de verschillende stappen doorlopen. Op basis van de in deze aanmeldingsnotitie uitgevoerde analyse kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen op het milieu optreden als gevolg van het planvoornemen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het aspect vormvrije m.e.r.- beoordeling vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
De regels moeten in samenhang met de verbeelding worden gelezen, waarbij een bestemming op de verbeelding verwijst naar het corresponderende artikel in de regels. In het bestemmingsplan komen een aantal enkel en dubbelbestemmingen voor. De meeste bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:
De vigerende bestemmingsplannen is opgebouwd volgens de zogenaamde 3-lagen systematiek. Dit betekent dat de voorschriften zijn opgebouwd op 3 verschillende niveaus, namelijk als eerste de bestemmingen op perceelsniveau, daarna de bestemmingen op gebiedsniveau en daarna de beschrijving op hoofdlijnen voor het gehele plangebied. In de bestemmingen op perceelsniveau zijn gebruik- en bouwvoorschriften opgenomen voor alle in het bestemmingsplan voorkomende functies. Binnen deze bestemmingen is met subbestemmingen een specifieker gebruik vastgelegd. In de bestemmingen op gebiedsniveau zijn per zone de betreffende voorschriften opgenomen gericht op grondgebruik en ontwikkelingsmogelijkheden. Ook in de voorschriften voor neven- en vervolgfuncties en het aanlegvergunningenstelsel is verwezen naar de zonering. In de beschrijving op hoofdlijnen is een algemeen referentiekader gesteld voor het gehele plangebied waaraan getoetst moet worden bij de toepassing van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden, het verlenen van een aanlegvergunning en het stellen van nadere eisen.
Binnen de huidige RO Standaarden is de opbouw van de planregels vastgelegd. De zogenaamde 3-lagen-systematiek, zoals gebruikt in de vigerende bestemmingsplannen, is onder de RO Standaarden niet meer mogelijk. De nieuwe planregels zijn conform de RO Standaarden 2012 opgesteld. Voor de vormgeving van de regels zijn twee opties:
De beschrijving op hoofdlijnen komt onder de RO Standaarden 2012 en dus in beide van de bovengenoemde opties te vervallen. Belangrijke regels zijn verwerkt in de andere planregels.
Om de gebruiksvriendelijkheid en de raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te verbeteren is dit bestemmingsplan opgesteld conform optie 2. Omdat alle mogelijkheden zijn opgenomen in 1 artikel, zijn alle gebruiks- en bouwmogelijkheden alsmede de flexibiliteitsbepalingen gegroepeerd en in 1 oogopslag duidelijk. Deze systematiek leidt wel tot meer enkelbestemmingen en ook de artikelen zullen langer zijn. Omdat het bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar wordt gemaakt worden hier geen problemen in voorzien. Voor de algemene regels blijft hoofdstuk 3 echter wel van toepassing.
Voor voorliggend plan zijn er de volgende nieuwe bestemmingen 'Bedrijf - Nutsbedrijf' en 'Leiding - Hoogspanning'. Deze zullen worden toegelicht. De overige bestemmingen zijn overgenomen van de vigerende plannen 'Buitengebied West' en 'Recreatiegebied Bernisse'.
De gronden in het voorliggend bestemmingsplan hebben de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf'. Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor de voorzieningen van een hoogspanningsstation. Hierdoor wordt voorliggende ontwikkeling mogelijk gemaakt binnen de grenzen van deze bestemming.
De gronden in het voorliggende bestemmingsplan hebben de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning'. Deze dubbelbestemming is enerzijds nodig om de hoogspanningsverbinding aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen in de bestemming.
Voor dit bestemmingsplan wordt de volgende procedure doorlopen. Ten eerste vindt er vooroverleg plaats met instanties ex artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening. Op het voorontwerp is ook inspraak mogelijk. Daarna wordt het ontwerp plan opgesteld. Daarop is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Zienswijzen kunnen dan door een ieder worden ingediend. Vervolgens beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan en tegen de vaststelling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt onder bepaalde voorwaarden de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan. Het exploitatieplan is een instrument voor de gemeente gericht op kostenverhaal in het kader van de grondexploitatie. Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). In afdeling 6.4 van de Wro wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld in het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via locatie-eisen regels te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld de fasering van bouwactiviteiten en de wijze van bouw- en woonrijpmaken.
Er wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer geen overeenkomst afgesloten. Er worden leges geheven voor de kosten.
Daarnaast wordt geen noodzaak gezien om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen zodat kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Het voorontwerp-bestemmingsplan Trafostation Simonshaven heeft van 8 september t/m 19 oktober 2023 ter inzage gelegen voor de inspraak. Tevens is het plan in vooroverleg gezonden conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Tijdens deze termijn zijn er twee vooroverleg- en twee inspraakreacties ingediend. Voor de beantwoording van deze reacties is een antwoordnota opgesteld. Deze is als Bijlage 14. van de toelichting aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. In Bijlage 14 zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleidt tot een wijziging van het bestemmingsplan.