direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan trafostation Simonshaven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan trafostation Simonshaven' met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001 van de gemeente Nissewaard.

1.2 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 afspanportaal

Een portaal welke geplaatst wordt tussen de laatste hoogspanningsmast van een lijn en de onderdelen op een station.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken.

1.6 beschermingszone

aan een hoogspanningsverbinding grenzende zone, waarin ter bescherming van die verbinding en in het kader van veiligheid voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.11 bliksempiek

Masten die voorkomen dat de gevoelige onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem.

1.12 bouwwerk geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, dat of ontoegankelijk is, of onoverdekt is, of geen wanden heeft.

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwperceel

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 compensatiespoel

en speciaal type spoel die in hoogspanningsinstallaties wordt toegepast voor het compenseren van capacitieve (blindstroom) vermogens door zijn inductieve gedrag. Doel is het verbeteren van de energie-efficiëntie van het hoogspanningsnet.

1.20 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 grond(en)

de onder- en bovengrond op verschillende niveaus, alsmede water, de territoriale zee en de exclusieve economische zone daaronder begrepen.

1.23 hoogspanningsmast

Hoogspanningsmasten zijn masten in het hoogspanningsnet waaraan de kabels bevestigd zijn voor het transport van grote hoeveelheden elektrische energie over relatief grote afstanden.

1.24 hoogspanningsstation

Hoogspanningsstations zijn knooppunten in de elektriciteitsvoorziening. Ze sluiten hoogspanningsverbindingen op elkaar aan en transformeren de spanning naar een ander niveau.

1.25 hoogspanningsverbinding

verbindingen op het hooggspanningsnet, hiermee worden de kabels bedoeld die elektrische energie transporteren over relatief grote afstanden.

1.26 maaiveld

het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht.

1.27 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.

1.28 maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak.

1.29 NAP

Nieuw Amsterdams Peil.

1.30 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.31 (gewoon) onderhoud, gebruik en beheer

het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft.

1.32 plangebied

alle gronden gelegen binnen de aanduiding 'plangebied' op de plankaart.

1.33 peil (straat-)
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  • b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.34 spoelcel

bouwwerk waarin een compensatiespoel wordt geplaatst.

1.35 trafostation

zie lid 1.24.

1.36 transformatorcel

bouwwerk waarin een transformator wordt geplaatst.

1.37 transformatoren

een transformator, kort trafo, is een elektrisch apparaat dat wordt toegepast voor het verhogen of verlagen van een wisselspanning en/of voor het scheiden van stroomkringen.

1.38 verbeelding

De weergave van het plangebied en de daarin opgenomen bestemmingen en aanduidingen.

1.39 wgh inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.40 werk

een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels en leidingen en dergelijke.

1.41 werkzaamheden

op zich staande activiteiten al dan niet ter uitvoering van een werk, zoals bestraten, beplanten, dempen van sloten, ploegen, heien en dergelijke.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van het bouwwerk

vanaf het peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
  • 1. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk;
  • 2. onder dakoverstekken, luifels en dergelijke die verder uitsteken dan 0,50 meter buiten de buitenwerkse gevelvlakken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. akker- en opengrondstuinbouw;
  • b. grondgebonden veehouderij;
  • c. fruitteelt, zoals nader omschreven in lid 3.4;
  • d. beheer, behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van waardevolle openheid en het patroon van dijken, wegen en kreken;

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt': sierteelt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': glastuinbouw;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch aanverwant bedrijf': een agrarisch aanverwant bedrijf;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verhuur machines': de verhuur van machines;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sierteelt- en handel in sierteeltgewassen': sierteelt en in combinatie daarmee de handel (im- en export daaronder begrepen) van sierteeltgewassen en andere planten en bomen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wijnbouw': wijnbouw, de productie en opslag van wijn, het geven van daaraan gerelateerde workshops en cursussen en maximaal 6 camperstandplaatsen ten behoeve van toeristisch kamperen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een ijsbaan met bijbehorende voorzieningen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': detailhandel;
  • m. kleinschalige natuurontwikkeling;
  • n. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • o. kleinschalige windturbines;
  • p. verharde wandel- en fietspaden, overige verhardingen (niet zijnde kavelpaden) en ruiterpaden;
  • q. mestvergisting voor het eigen bedrijf;
  • r. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangeduide bebouwing;
  • s. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ aangeduide bebouwing;
  • t. nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.1;

bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals :

  • u. ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en –afvoer, waterberging en sierwater.

Tabel 3.1 Nevenfuncties bij recht toelaatbaar

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001_0001.png"

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kassen en erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  • c. overigens geldt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001_0002.png"

* tenzij door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven, of met de aanduiding ''specifieke bouwaanduiding - uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde' uitsluiten' gebouwen zijn uitgesloten.

** tenzij anders is aangegeven doormiddel van de aanduiding 'maximum oppervlakte'

*** met dien verstande dat kleinschalige windturbines uitsluitend op bestaande gebouwen of kleine masten met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m geplaatst mogen worden en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 5 m bedraagt.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Boog- en gaaskassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het oprichten van boog- en gaaskassen buiten het bouwvlak met inachtneming van het volgende:

  • a. de boog- en gaaskassen dienen aansluitend aan het agrarische bouwvlak te worden opgericht;
  • b. het oppervlak aan boog- en gaaskassen mag ten hoogste 300 m² bedragen;
  • c. de boog- en gaaskassen zijn in geen geval toegestaan ter plaatse van:
    • 1. dijkhellingen;
    • 2. waardevolle doorzichten;
  • d. het oprichten van boog- en gaaskassen doet geen onevenredige afbreuk aan de in de bestemmingsomschrijving lid 4.1 genoemde waarden;
  • e. de boog- en gaaskassen worden niet gebruikt ten behoeve van wisselteelt;
  • f. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder d kan worden voldaan.
3.3.2 Overschrijding agrarisch bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van een eenmalige overschrijding van het bouwvlak van agrarische bedrijven aan één zijde met niet meer dan 10 m met inachtneming van het volgende:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
  • b. overschrijding van bouwvlakken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid en -indien van toepassing - aangrenzende gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden;
  • c. de overschrijding van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
3.3.3 Goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van een grotere goothoogte voor agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen, met inachtneming van het volgende:

  • a. uitbreiding is uitsluitend toegestaan ten behoeve van bedrijfsgebouwen behorende bij akker- en opengrond tuinbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijbedrijven;
  • b. de nieuwe goothoogte bedraagt ten hoogste 8 m;
  • c. de verruiming van de goothoogte doet geen onevenredige afbreuk doet aan de bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden in de directe omgeving dienen.
3.3.4 Schuilgelegenheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid buiten het bouwvlak met inachtneming van het volgende:

  • a. aangetoond dient te worden dat er binnen het eigen bouwvlak geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid;
  • b. in eerste instantie dient gezocht te worden naar een locatie in een gebied van 150 m vanaf de woonkern of –lint; indien aangetoond kan worden dat hiervoor geen reële mogelijkheid is, mag een schuilgelegenheid buiten dit gebied worden opgericht;
  • c. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij in ieder geval de uitstraling van het bouwwerk en de positionering op het perceel worden meegewogen (bij voorkeur aan de randen, in de hoek van het perceel, aansluitend bij de dijken, bestaande bossages, waterlopen of erfafscheidingen);
  • d. de goot- en bouwhoogte van een schuilstal bedragen ten hoogste respectievelijk 2,5 m en 3 m;
  • e. de oppervlakte van een schuilgelegenheid mag afhankelijk van de kavelgrootte maximaal bedragen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001_0003.png"

3.3.5 Mestopslag buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het mestopslag buiten het bouwvlak met inachtneming van het volgende:

  • a. aangetoond dient te worden dat er binnen het eigen bouwvlak geen reële mogelijkheid bestaat voor de beoogde mestopslag (fysiek of milieutechnisch)
  • b. de mestopslag is milieuhygiënisch inpasbaar;
  • c. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de teelt van ruwvoeder is zonder meer toelaatbaar;
  • b. fruitteelt is uitsluitend toegestaan voor zover dit het bestaand gebruik betreft;
  • c. met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt', waar sierteelt als permanente functie is toegestaan, is sierteelt op overige gronden uitsluitend toegestaan als wisselteelt, dat wil zeggen voor de duur van ten hoogste één teeltseizoen op dezelfde gronden;
  • d. mestzakken/mestbassins zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van bestaande mestzakken/mestbassins die buiten het bouwvlak zijn gelegen, of op basis van lid 3.3.5 zijn toegestaan;
  • e. industriële mestvergisting is niet toegestaan;
  • f. paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken;
  • g. de oppervlakte van een paardenbak mag maximaal 800 m² bedragen;
  • h. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en lichtreclame is ten behoeve van nevenfuncties niet toegestaan;
  • i. parkeren ten behoeve van de nevenfunctie dient op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • j. de nevenfunctie dient binnen het bouwvlak gerealiseerd en/of uitgeoefend te worden, tenzij er binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte beschikbaar is, gelet op de omvang en situering van de bebouwing en de transportbewegingen binnen het bouwvlak. In dat geval mag het kleinschalig kamperen aansluitend aan het bouwvlak worden gesitueerd, mits wordt voorzien in een afschermende opgaande beplanting met een breedte van ten minste 5 m;
  • k. buitenopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. buitenopslag voor en binnen 3 m achter de (voorgevel)rooilijn niet is toegestaan;
    • 2. de hoogte van buitenopslag ten hoogste 4 m bedraagt;
  • l. in combinatie met het wonen in een bedrijfswoning is de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan in gedeelten van woningen met inbegrip van vrijstaande bijgebouwen, voor zover:
  • m. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
  • n. activiteiten moeten ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming;
  • o. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • p. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op het woonklimaat in de directe omgeving en de normale afwikkeling van het verkeer en mag niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • q. de activiteit dient uitgeoefend te worden door de bewoner van de woning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van nevenfuncties bij wijze van neventak bij volwaardige agrarische bedrijven, zoals opgenomen in tabel 3.2, met inachtneming van het volgende:

  • a. bestaande landschappelijke waarden in de directe omgeving, zoals genoemd in lid 3.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de nevenfuncties dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden;
  • c. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • d. ten behoeve van de nevenfunctie mag ten hoogste 400 m2 aan nieuwe bebouwing, binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • e. de functies zijn niet toegestaan in kassen en loodskassen;
  • f. uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
  • g. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 500 m² en mag er niet meer dan 4.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • h. de oppervlakte van paardenbakken ter plaatse van de nevenfunctie paardenhouderij bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • i. ten aanzien van de nevenfuncties:
    • 1. agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten,
    • 2. opslag/stalling van niet agrarische producten in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing (niet zijnde kassen en loodskassen)
    • 3. overige bedrijven in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

geldt tevens dat:

  • bedrijven zijn toegelaten in één categorie hoger dan de in tabel 4.2 genoemde categorie, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in tabel 4.2 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • bedrijven zijn toegelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in tabel 4.2 genoemd;

met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

Tabel 3.2 nevenfuncties via afwijking

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001_0004.png"

3.5.2 Overige nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in de tabel 3.1 en 3.2 teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolgde de tabellen 3.1 en 3.2 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.1.

3.5.3 Fruitteelt

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.4 onder b ten behoeve van het toestaan van fruitteelt indien:

  • a. de openheid van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de fruitteeltlocatie landschappelijk kan worden ingepast;
  • c. er sprake is van een verfraaiing van ontsierende landschapsdelen;

en met inachtneming van het volgende:

  • d. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder a t/m c wordt voldaan;
  • e. bebouwing ten behoeve van de fruitteelt dient gerealiseerd te worden op een bestaand bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid of Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden waarbij de bouwregels gelden zoals opgenomen in respectievelijk lid 3.2.
3.5.4 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als burgerwoning en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort heeft de bedrijfsactiviteiten niet beëindigd;
  • b. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • c. op het agrarisch bouwvlak komt de mogelijkheid voor een extra bedrijfswoning te vervallen;
  • d. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • e. de bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in lid 3.2 blijven van toepassing ;
  • f. er mag geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreiding- en ontwikkelingsmogelijkheden).
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanbrengen opgaande beplantingen met uitzondering van erfbeplanting.
3.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  • e. grondophogingen of afgravingen met een hoogte of diepte van 0,15 m of minder betreffen.
3.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak van volwaardig agrarische bedrijven met de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid wijzigen met inachtneming van het volgende:

  • a. van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag gebruik worden gemaakt, indien de vergroting van het bouwvlak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is;
  • b. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing blijft binnen de gewijzigde bouwgrenzen gelegen;
  • c. het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 2 ha;
  • d. de vergroting van het bouwvlak doet geen onevenredige afbreuk aan de in de bestemmingsomschrijving, lid 3.1 genoemde waarden;
  • e. de vergroting dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • f. burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager om een schriftelijk advies van een deskundige inzake natuur en landschap vragen waarin wordt aangetoond dat aan het gestelde onder d wordt voldaan.
3.7.2 Vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid wijzigen ten behoeve van een van de vervolgfuncties zoals opgenomen in tabel 3.3, met inachtneming van het volgende:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien het agrarisch gebruik is beëindigd;
  • b. de bestaande landschappelijke waarden in de directe omgeving zoals bedoeld in lid 3.1 dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • c. vervolgfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • d. de aard en omvang van de nieuwe functie, dient in relatie te staan tot de omvang en de situering van de aanwezige bebouwing;
  • e. de vervolgfuncties zijn alleen toegestaan binnen de bestaande gebouwen, niet zijnde kassen en loodskassen;
  • f. na de bestemmingswijziging wordt de omvang van het bouwvlak zoveel mogelijk beperkt het in gebruik genomen en als zodanig ingerichte erf en wordt een aanduiding opgenomen die aangeeft dat het een voormalig agrarisch bedrijf betreft;
  • g. ter plaatse van bouwvlakken mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd. Evenmin mogen de gebouwen na bestemmingswijziging qua oppervlakte en hoogte worden uitgebreid;
  • h. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • i. ten aanzien van de vervolgfuncties:
    • 1. agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 2. opslag/stalling van goederen in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing (niet zijnde kassen en loodskassen);
    • 3. overige bedrijven in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

geldt tevens dat:

  • bedrijven in één categorie hoger dan in tabel 3.3 genoemd zijn toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd zijn toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 1 genoemd;

met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

  • a. de oppervlakte van een paardenbak bij een paardenhouderij mag ten hoogste 1200 m2 bedragen;
  • b. de vervolgfunctie dierenpension/hondenfokkerij en -africhting is niet toegestaan in stiltegebieden;
  • c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en lichtreclame niet is toegestaan;
  • d. er op eigen terrein en binnen het bouwvlak voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid;

Tabel 3.3 Vervolgfuncties

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSIMTrafo-3001_0005.png"

3.7.3 Overige vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders de bestemming kunnen de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid wijzigen ten behoeve van een vervolgfunctie anders dan de vervolgfuncties zoals genoemd in tabel 4.3 teneinde vervolgfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolgde de tabellen 3.3 toelaatbare vervolgfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.7.2.

3.7.4 Realisatie nieuwe natuur

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid wijzigen ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging niet eerder wordt genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel via particulier natuurbeheerschap worden gerealiseerd;
  • b. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
  • c. de bestemmingswijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
  • d. er dient sprake te zijn van ruimtelijk afgeronde eenheden.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een hoogspanningsstation voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. kabels en leidingen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. erven en terreinen.

Met betrekking tot het gebruik geldt;

  • k. dat Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan'
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn toegestaan binnen het, op de planverbeelding aangegeven, bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte voor afspanportalen, bliksempieken, transformatorcellen en spoelcellen bedraagt maximaal 30 meter;
  • b. de bouwhoogte voor hoogspanningsmasten bedraagt maximaal 60 meter;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 15 meter
4.2.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. buitenopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. buitenopslag voor en binnen 3 m achter de (voorgevel)rooilijn niet is toegestaan;
    • 2. de hoogte van buitenopslag ten hoogste 4 m bedraagt;

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • d. water.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van uitkijktorens bedraagt ten hoogste 15 m;
  • d. de oppervlakte van overkappingen bedraagt ten hoogste 25 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a voor het bouwen van een schuilhut, mits:

  • a. de bouwhoogte van de schuilhut ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van de schuilhut ten hoogste 25 m² bedraagt;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuur- en landschapswaarden van het gebied.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van nieuwe drainage;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  • f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het verwijderen, kappen of rooien van houtopstanden of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
5.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of tot het herstel van de landschappelijk en natuurlijke waarden.
5.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Natuur - Dijken met landschaps- en natuurwaarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Dijken met landschaps- en natuurwaarden ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dijken;
  • b. behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van de aan de gronden eigen zijnde natuur- en landschapswaarden;
  • c. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken;
  • d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • e. groen, parkeervoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a voor het bouwen van een schuilhut, mits:

  • a. de bouwhoogte van de schuilhut ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van de schuilhut ten hoogste 25 m² bedraagt;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de dijken en/of de natuur- en landschapswaarden van het gebied.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur - Dijken met landschaps- en natuurwaarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, egaliseren, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  • f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
6.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
6.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Recreatie - Dagrecreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie en watersport;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca uit ten hoogste horeca categorie 3;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' tevens horeca uit ten hoogste horeca categorie 2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': tevens een jachthaven en ondersteunende horeca;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1': tevens voorzieningen ten behoeve van jeugdopvang en het verenigingsleven en ondersteunende horeca;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1': tevens één propaantank met een inhoud van ten hoogste 5.000 liter;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie': tevens maximaal zes camperstandplaatsen;
  • h. ongemotoriseerde vaart, uitgezonderd georganiseerde vaart met behulp van een elektromotor;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, botensteigers, nutsvoorzieningen, water, bruggen en toegangswegen.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen, met uitzondering van boothuizen, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen, uitgezonderd boothuizen, bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven aantal m²;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a mogen sanitaire voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie buiten het bouwvlak opgericht worden;
  • f. de maximale goothoogte en oppervlakte van sanitaire voorzieningen bedragen respectievelijk 2,5 m en 50 m²;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' de volgende regels:
    • 1. er mogen tevens maximaal 4 dierenverblijven worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 15 m2 per dierenverblijf;
    • 2. er mag tevens 1 opslagruimte worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 25 m2.
    • 3. de bouwhoogte van een opslagruimte en dierenverblijven mag ten hoogste 3 m bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag ten behoeve van ten hoogste 1 klimwand afgeweken worden tot een bouwhoogte van ten hoogste 12 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 2,2 m;
7.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' zijn tevens in beperkte mate overnachtingen op vaartuigen toegestaan;
  • b. het maximum bruto vloeroppervlak aan ondersteunende horeca bedraagt ten hoogste het met de ter plaatse opgenomen aanduiding 'maximum vloeroppervlakte horeca' aangeduide oppervlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan;
  • d. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • e. het innemen van ligplaatsen voor woonschepen is niet toegestaan.

Artikel 8 Verkeer - Dijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dijken;

alsmede voor:

  • b. het behoud, herstel en versterking van de aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden, beweiding;
  • c. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangeduide monumentale waarden;

en tevens voor:

  • d. overige wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken en busstroken;
  • e. fiets- en voetpaden en andere verhardingen en bermen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, passeerplaatsen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt ten hoogste 10 m.
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Verkeer - Dijk zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen en het verwijderen of verstoren van natuurlijke vegetaties;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
8.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. het onderhoud en herstel van oeverbeschoeiingen betreffen;
  • e. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of tot het herstel van de landschappelijk en natuurlijke waarden betreffen.
8.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover zij voor wat betreft hun plaats, hun omvang en hun wijze van uitvoering de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van deze gronden niet in onevenredige mate aantasten.

Artikel 9 Verkeer - Langzaam verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Langzaam verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en de waterhuishouding;
  • b. dagrecreatie en watersport;
  • c. ongemotoriseerde vaart, uitgezonderd recreatievaart met behulp van een elektromotor;
  • d. bruggen ten behoeve van langzaam verkeer.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 2,2 m.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Het innemen van ligplaatsen voor woonschepen is niet toegestaan.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering toerisme en recreatie de bestemming “Water” onder artikel 10 Water, lid 1, sub c ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone- wijzigingsgebied' wijzigen, in die zin dat gemotoriseerde recreatievaart wordt toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gemotoriseerde vaart wordt uitsluitend in de vorm van dagrecreatie toegestaan en in de periode april t/m september;
  • b. aangetoond wordt dat door het toestaan van gemotoriseerde vaart de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast; indien uit onderzoek blijkt dat onevenredige aantasting van natuurwaarden plaatsvindt worden mitigerende maatregelen getroffen;
  • c. alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsbevoegdheid hebben het Waterschap en Recreatieschap toestemming verleend voor het toelaten van gemotoriseerde vaart.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanning

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150 KV met dien verstande dat de bestaande maximale voltage niet overschreden mag worden.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanning zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
11.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 11.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, wat onder andere kan blijken uit de tussen de leidingbeheerder en de grondeigenaar gesloten en geldende overeenkomst;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
11.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 11.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

11.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen en werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor aanleg, beheer en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding, alsmede voor de hierbij behorende voorzieningen en beschermingszone.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de hoogte van de hoogspanningsmasten ten hoogste 60 m bedraagt;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd;
  • c. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 12.2 onder b, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. vooraf positief schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;
  • b. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte niveau door ontgronding, ophoging of andere graafwerkzaamheden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  • d. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
  • e. het aanleggen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid …. omschreven bestemming;
  • f. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen van zonneparken

12.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 12.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, wat onder andere kan blijken uit de tussen de leidingbeheerder en de grondeigenaar gesloten en geldende overeenkomst;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

12.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 12.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

12.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen en werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

12.4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • d. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 4

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in artikel 13.3.1.

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 13.3.1. genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 400 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

13.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of -partijen of het vergraven van bestaande waterlopen of -partijen.
13.3.3 Uitzondering werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

13.3.4 Vergunning

Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

13.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 5

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in artikel 14.3.1.

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 14.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

14.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden
  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of -partijen of het vergraven van bestaande waterlopen of -partijen.
14.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

14.3.4 Vergunning

Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

14.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 7

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden; aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
      • de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 4 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 7 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen (van welke aard dan ook) die dieper reiken dan 4 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
15.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 15.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 15.2 in acht is genomen;
  • b. het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. ter plaatse van bestaande weg- en leidingcunetten worden uitgevoerd.
15.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, of de aanvrager naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate heeft aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden; aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologisch monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 16 Waterstaat

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor waterhuishouding (anders dan met behulp van dijken).

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Afwijken van bouwregels
16.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

16.3.2 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.3.1 te beslissen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de waterbeheerder omtrent het in lid 16.3.1 bepaalde en over eventueel aan de vergunning te stellen voorwaarden.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor de waterkering.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

17.3.2 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.3.1 te beslissen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de waterkeringbeheerder omtrent het in lid 17.3.1 bepaalde en over eventueel aan de vergunning te stellen voorwaarden.

Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – bestemd voor de waterhuishouding (anders dan met behulp van dijken) en het beheer van Rijksvaarweg.

18.2 bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 18.2 onder b, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de afwijking ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van het waterlichaam omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Voorwaardelijke verplichting

  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van het inpassingsplan conform Bijlage 1.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het gereed melden van een nieuw gebouwde hoogspanningsverbinding uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van het onder a genoemde inpassingsplan.
  • c. de voorwaardelijke verplichting geldt alleen voor de must-have gronden als opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsregels

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
21.1.1 Aanwezige bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

21.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik
21.2.1 Bestaand gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan trafostation Simonshaven', gemeente Nissewaard.