Plan: | P.J. Bliekstraat (metro Spijkenisse Centrum) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.BPBliekstraat-3001 |
Het metro-busstation Spijkenisse Centrum en het gebied eromheen worden opnieuw ingericht. Eén van de onderdelen van deze gebiedsontwikkeling is de realisatie van twee nieuwe gebouwen aan de P.J. Bliekstraat aan de zuidwestzijde van het station. Ontwikkelaar Synchroon is door de gemeente Nissewaard geselecteerd om deze gebouwen te realiseren. Hier komen woningen, commerciële ruimtes en een OV-fietsenstalling.
De ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied ligt naast het metrostation Spijkenisse Centrum. Het plangebied bestaat uit twee delen. Het noordelijk deel ligt haaks op de Centrumlaan. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt aan de P.J. Bliekstraat.
Figuur 1.2 Ligging van het plangebied
De vigerende planologische regeling is vervat in het bestemmingsplan 'Centrum 2012'. De gronden zijn bestemd voor Groen en Verkeer. Binnen deze bestemming zijn woningen en voorzieningen in de plint niet toegestaan.
Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan Centrum 2012 (bron: ruimtelijke plannen.nl)
Op de locatie geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Volgens deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht bij werkzaamheden die dieper dan 50 cm beneden maaiveld en een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. In paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
Het plangebied bevindt zich in de schil van het centrum van Spijkenisse, naast het metrostation Spijkenisse Centrum.
Het noordelijke gedeelte van het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een overdekte fietsenstalling en parkeerterrein. Het plangebied is per auto te bereiken via de D.C. Meesstraat.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied noord
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is in gebruik als parkeerplaats en deels begroeid met gras. Dit deel van het plangebied is per auto te bereiken via de P.J. Bliekstraat.
Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied zuid
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee woongebouwen met verschillende functies in de plint. In totaal worden er 223 woningen gerealiseerd. Hiervan komen 125 appartementen in het meest noordelijke blok (blok A) en 98 appartementen in het zuidelijke blok (blok B).
Figuur 2.3 Ligging blok A en B
In blok A wordt een verdiepte parkeergarage gerealiseerd. Op de begane grond komt een fietsenstalling (privé en openbaar), horeca, commerciële dienstverlening en kleinschalige detailhandel. De functies in de plint zijn bestemd voor de toekomstige bewoners, maar vooral ook voor de forenzen die gebruik maken van het metrostation Spijkenisse Centrum.
In blok B komt op de begane grond een fietsenstalling (privé) en ruimte voor een commerciële functie.
De exacte verdeling van de functies wordt in een latere fase van het plan definitief gemaakt. Er is ruimte voor 400 m2 bvo voor horeca, 1.130 m2 bvo voor commerciële functies (totaal over de twee gebouwen) en voor detailhandel is 490 m2 toegestaan. In de verdiepte parkeergarage is ruimte voor 66 parkeerplaatsen en op maaiveld worden 24 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Op figuur 2.4 is de terrein indeling van de toekomstige situatie weergegeven. Het voorlopig ontwerp is opgenomen in bijlage 1. Het programma is echter wel aangepast naar bovengenoemde.
Figuur 2.4 Beoogde terreinindeling
Onderstaande impressies uit het voorlopig ontwerp geven een beeld van de beoogde situatie. Verdere details worden uitgewerkt in het aan te vragen bouwplan.
Figuur 2.5 Doorsnedes blok A
De maximale bouwhoogte van blok A bedraagt 20 meter. Figuur 2.6 geeft een impressie van de beoogde situatie van blok B weer. De maximale bouwhoogte van dit blok is 47 meter.
Figuur 2.6 Doorsnede blok B
Openbare ruimte
Gelijktijdig met de ontwikkeling wordt de openbare ruimte van het metro- en busstation Spijkenisse Centrum aangepast. De bussen halteren dichterbij het metrostation en kunnen direct van de halte weer vertrekken. Hierdoor ontstaat ruimte om een nieuwe entree te realiseren.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan relevant beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Nationale Omgevingsvisie, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI en het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6).
Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
Uit jurisprudentie blijkt dat gewoonlijk ontwikkelingen groter dan 500 m2 bvo en ontwikkelingen met meer dan 11 woningen worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het programma bestaat uit 223 woningen (appartementen), waarvan circa 50 middeldure huurwoningen en maximaal 2.020 m2 bvo aan voorzieningen:
Er worden meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt en meer dan 500 m2 bvo aan maatschappelijke en commerciële voorzieningen, dus is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan maakt geen woningen en voorzieningen mogelijk. De gemakswinkel en horeca betreffen elk minder dan 500 m2 bvo en zijn daarom niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel de behoefte beschreven. In dit geval is sprake van een ligging binnen bestaand stedelijk gebied.
Gelet op het bovenstaande is hierna de behoefte aan de verschillende functies beschreven.
Beschrijving woningbehoefte
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de regio Rotterdam en daarbinnen de gemeente Nissewaard. De voorzieningen hebben een lokale functie voor reizigers en bewoners in het gebied.
De woningbehoefte in de gemeente Nissewaard blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.
Woningbehoefteraming Zuid-Holland (WBR 2021)
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Nissewaard ook meer woningen nodig zijn. Bovendien zijn 22.150 woningen (10%) nog niet regionaal toegedeeld.
Figuur 3.1 Prognose gewenste toename woningvoorraad (bron: WBR 2021 Provincie Zuid-Holland)
Regionale afspraken en woningbehoefteraming
In het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam (januari 2019) is (mede op basis van een eerdere prognose) afgesproken dat Rotterdam zich inzet om 30.000 woningen aan de voorraad toe te voegen. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om deze regionale afspraken te actualiseren. Dit gebeurt naar verwachting eind 2022.
ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten.
De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. In Rotterdam is de netto uitbreidingsbehoefte 38.200 woningen.
Voor Nissewaard wordt hierin uitgegaan van 3.000 woningen tot 3031. Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor de verschillende prijssegmenten er op basis van het “meer evenwichtscenario” in Nissewaard een uitbreidingsbehoefte ligt van:
+ 1.000 sociale woningen (vooral sociale huur);
+ 1.300 middeldure woningen (vooral koop);
+ 700 dure woningen (vooral koop).
Figuur 3.2 Woningbehoefte 2020 t/m 2030 Meer Evenwichtscenario (bron: Woningbehoefteonderzoek ABF)
Omdat de vigerende regionale woningmarktafspraken onvoldoende kunnen voorzien in de nieuw geraamde woningbehoefte, is het noodzakelijk het beleid en daarmee de regionale woningmarktafspraken bij te buigen. Uit de behoefteraming blijkt bijvoorbeeld dat een aandeel van ruim 60% betaalbare woningen (sociale en middeldure woningen opgeteld) nodig is en daarin voorzien de huidige woningbouwplannen in de regio onvoldoende. Daarom wordt ingezet op meer woningen in Nissewaard en ook meer middeldure woningen.
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland 2019 (april 2020)
In opdracht van de Provincie Zuid-Holland heeft ABF Research de huidige stand van zaken op de Zuid-Hollandse woningmarkt in beeld gebracht en de kwalitatieve woningbehoefte in de toekomst onderzocht. De kwalitatieve woningbehoefte is per regio in beeld gebracht. Hierna is de behoefte in de regio Rotterdam, waar Nissewaard deel van uitmaakt, in beeld gebracht.
Figuur 3.3 Ontwikkeling huishoudens 2019 t/m 2029 (bron: Factsheet Kwalitatieve woningbehoefte-verkenning Regio's Zuid-Holland 2019)
De sterkste huishoudensgroei wordt verwacht in de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder, maar ook de leeftijdsgroep 65+ en 30 tot 44 neemt sterk toe. De sterkste groei wordt verwacht in de groep alleenstaanden.
Het hoogste inkomenskwintiel neemt in omvang toe. Het aantal huishoudens in het laagste kwintiel neemt naar verwachting af.
In de regio zijn veel toevoegingen nodig in alle huur- en koopsegmenten.
Figuur 3.4 Ontwikkeling woningvoorraad 2019 t/m 2029 (bron: Factsheet Kwalitatieve woningbehoefte-verkenning Regio's Zuid-Holland 2019)
In de regio Rotterdam neemt in het standaardscenario zowel in de huur- als in de koopsector het aantal huishoudens toe. De groei is zowel in absolute aantallen als relatief gezien het sterkst in de koopsector. Bezien over de woningmarkt als geheel neemt het aantal huishoudens in de doelgroep huurtoeslag licht af en vindt bij de midden- en hogere inkomensgroepen de sterkst groei plaats.
Toevoegingen zijn vooral gewenst in de groen-stedelijke en stedelijk naoorlogs compacte woonmilieus, gevolgd door stedelijk vooroorlogse woonmilieus. Veruit het grootste deel van de onttrekkingen is gewenst in de stedelijk vooroorlogse en stedelijk naoorlogs compacte woonmilieus. Er vinden in de regio Rotterdam relatief weinig toevoegingen plaats in de dorpse en landelijke woonmilieus. In dorpse woonmilieus is behoefte aan alle categorieën met uitzondering van huur eengezinswoningen.
Figuur 3.5 Woningbehoefte per woonmilieu (bron: Kwalitatieve woningbehoefteverkenning Regio's Zuid-Holland 2019)
Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040
Op 23 juni 2021 is de Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040 vastgesteld en ondertekend door de bestuurders van het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (SvWrR).
De regio Rotterdam wenst dat mensen met plezier in een groene en natuurinclusieve leefomgeving wonen. De regio wil het bijzondere landschap behouden en versterken. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd door de afzonderlijke gemeente.
De regio ziet zes katalysatoren om haar ambities waar te maken:
Voorne Putten is hierin aangemerkt als 'de buitenhof' van de regio.
Woningbehoefte- onderzoek Voorne-Putten 2019
In de komende jaren blijft het aantal huishoudens op Voorne-Putten groeien. Van 71.280 in 2019 tot 74.870 in 2029 (+3.590). Deze groei is resultaat van natuurlijke aanwas enerzijds, en een positief migratiesaldo anderzijds. Onder druk van de huishoudensverdunning en een relatief sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens groeit het aantal huishoudens verhoudingsgewijs sneller dan het aantal inwoners. Daarbij is er sprake van een vergrijzing van de Voorne-Puttense bevolking.
De verwachting is dat het aantal huishoudens in de kern Spijkenisse tot 2040 met 2.780 toeneemt. Dit is op basis van natuurlijke aanwas en (binnen- en buitenlandse) migratie en staat los van (bestuurlijke) ambities (zoals in het Regio Akkoord).
Figuur 3.6 Prognose op kernenniveau
In Nissewaard is vooral behoefte in het nultreden koop- en vrijesectorhuursegment.
Figuur 3.7 Simulatie kwalitatieve woningbouwopgave voor Hellevoetsluis 2019-2029
Voor circa 51% van de woningvraag op Voorne-Putten tot 2029 is invulling gegeven in harde plannen. In Nissewaard was in 2019 harde plancapaciteit voor circa 900 woningen. In de planning wordt rekening gehouden met ontwikkeling van 223 woningen (zachte plancapaciteit die moet worden opgezet in harde plancapaciteit door middel van het bestemmingsplan).
Woonvisie Nissewaard, een plek voor iedereen! (september 2020)
Nissewaard streeft ernaar om in de komende tien jaar 3.000 woningen bij te bouwen. Die groei is vooral nodig omdat het aantal 65-plussers toeneemt en huishoudens gemiddeld steeds kleiner worden. In deze visie schetst de gemeente het woonbeleid voor de jaren 2020-2030. Behalve met nieuwbouw wil de gemeente aan de toenemende woningbehoefte voldoen door, waar mogelijk, woningen te realiseren in leegstaande gebouwen. Denk daarbij aan winkelpanden in het centrum van Spijkenisse, kantoorgebouwen en boerderijen. Het gaat daarbij om 'gewone' appartementen en om woonruimtes speciaal voor starters, studenten en creatievelingen.
De groei van het aantal ouderen maakt een toename van het woningaanbod voor die groep noodzakelijk. Dat levert twee grote voordelen op. Omdat het om levensloopbestendige woningen gaat, zullen meer ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Bovendien biedt dit nieuwe kansen voor (jonge) gezinnen, stellen en alleenstaanden op een huis in Nissewaard. Want ouderen die naar een appartement of patiowoning verhuizen, laten in vaak een eengezinswoning achter. En in Nissewaard zijn die over het algemeen nog redelijk betaalbaar. Overigens denkt de gemeente bij woningen voor ouderen niet alleen aan appartementen en patiowoningen. Ook meergeneratiewoningen, waarin gezinnen samen met opa en/of oma kunnen wonen om hen (waar nodig) te verzorgen, behoren tot de mogelijkheden. Toch zullen de meeste ouderen in hun huidige huis blijven wonen. Met aanpassingen, zoals een traplift of een badkamer op de benedenverdieping, kan dat ook.
Een ontwikkeling die in de komende jaren wordt doorgezet, is het gevarieerder maken van het woningaanbod in Nissewaard. Zo is het de bedoeling dat meer middeldure en dure koop- en huurwoningen worden gebouwd. Mensen die een volgende stap in hun wooncarrière willen zetten, kunnen hierdoor die stap in Nissewaard blijven maken. De woningen die zij achterlaten, komen vrij voor starters, stellen en jonge gezinnen. Ook zo probeert de gemeente de doorstroming te stimuleren. Daarnaast komt er ruimte voor collectief particulier opdrachtgeverschap.
Verder zal de gemeente, vaak binnen nieuwbouwprojecten, locaties aanwijzen waar sociale woningbouw wordt gerealiseerd, ter compensatie van het verdwijnen van sociale huurwoningen door sloop en nieuwbouw. Ook voor kwetsbare mensen, die bijvoorbeeld uit een beschermde woonomgeving komen, zijn woningen nodig.
Dit initiatief geeft mede invulling aan de doelstellingen uit de woonvisie.
Doelgroepenverordening middenhuur
De gemeente Nissewaard heeft een groot tekort aan huurwoningen in de vrije sector, dit wordt aangetoond door het woningbehoefte onderzoek dat de gemeente heeft uitgevoerd. Met name huurwoningen in de middenklasse. Woningen die betaalbaar zijn en blijven voor lage en middeninkomens die geen toegang hebben tot de sociale huur, maar tegelijkertijd om verschillende redenen geen woningen kunnen of willen kopen. Het gaat dan om huurwoningen in het middensegment, met een huur van vanaf €752 tot €1.060.
Om te voorkomen dat sprake is van slechts een tijdelijke toevoeging van dit gewenste woningsegment is het raadzaam om bij nieuwe ontwikkeling van middenhuurwoningen voorwaarden te stellen aan het behoud ervan voor langere termijn. Daarbij wordt ingezet op een termijn van minimaal 15 jaar.
Het opstellen van een 'doelgroepenverordening middenhuur' is hiervoor een adequaat middel. In de doelgroepenverordening worden voorwaarden gesteld met betrekking tot aanvangshuren, huurindexatie, harmonisatie van huren, instandhoudingstermijn, doelgroepen, kwaliteitseisen, gebieden waarop de verordening betrekking heeft en eventueel de percentages middenhuur bij nieuwe ontwikkelingen. Aan de voorkant maakt de gemeente afspraken met de ontwikkelaars, deze afspraken worden verankerd in het bestemmingsplan/omgevingsplan.
Beschrijving behoefte voorzieningen
In het plan wordt in de plinten ruimte geboden voor maximaal 2.020 m2 bvo voorzieningen: maatschappelijke voorzieningen (inclusief medische dienstverlening) commerciële dienstverlening, een gemakswinkel met een buurtfunctie/functie voor reizigers en passanten (maximaal 490 m2) en lichte horeca/restaurant (maximaal 400 m2 bvo).
De behoefte aan voorzieningen komt voort uit:
Detailhandel
Detailhandel in het gebied zal hoofdzakelijk ter ondersteuning van het dagelijks gebruik van het metro- en busstation en inwoners in de eigen buurt zijn en mag niet concurreren met de binnenstad. Met het bestemmingsplan wordt een gemakswinkel mogelijk gemaakt. Een gemakswinkel is een kleine winkel met een beperkt assortiment dat gericht is op een on-the-go aanbod en vaak gevestigd is op locaties waar veel mensen komen, zoals stationslocaties en tankstations. Voorbeelden van gemakswinkels in Nederland zijn AH to go en Jumbo City. Deze winkels hebben een beperkte omvang met een beperkt aanbod. Het aanbod is met name gericht op eten en drinken voor onderweg, zoals (belegde) broodjes, salades en sappen, en dit specifieke aanbod is dan ook groter dan in reguliere supermarkten. Dergelijk aanbod is niet gericht op het bieden van een volledig boodschappen-aanbod.
Dit betekent dat een dergelijke gemakswinkel of kleinschalige detailhandel naast de bestaande volwaardige supermarkten kan bestaan. Een gemakswinkel of kleinschalige detailhandel en volwaardige supermarkt hebben een andere verzorgingsfunctie. Volwaardige (full-service) supermarkten bieden een volledig dagelijks winkelaanbod waar de consument al zijn boodschappen kan kopen. Consumenten bezoeken gemiddeld 2 tot 3 keer per week een supermarkt. Een gemakswinkel/kleinschalige detailhandel zal minder doelgericht bezocht worden, en is bedoeld voor on-the-go aanbod door de ligging bij het metrostation. Er zal dus slechts een beperkte overlap zijn tussen de functie van deze supermarkten.
Doordat de toevoeging beperkt is ten opzichte van het totale aanbod in de stad en het aanbod gericht zal zijn op het eigen gebied, zal als gevolg van de ontwikkeling naar verwachting geen leegstand elders ontstaan door veranderende koopstromen.
Horeca
De gemeente wil het metro- en busstation (her)waarderen. De route van het metro- en busstation via het park naar het kernwinkelgebied is een van de belangrijke routes waarlangs mensen zich verplaatsen. De potentie van deze route is op dit moment onderbenut. Het toevoegen van programma speelt een rol bij het verbinden en activeren van deze plekken. Het heeft een verzorgende functie op het OV-knooppunt, faciliteert ontmoeting en versterkt de economie.
In de omgevingsvisie Spijkenisse centrum (juli 2021) is aangegeven dat het metro-busstation in potentie een nieuwe hotspot voor Nissewaard is waar mensen leren, wonen, reizen, werken, beleven en elkaar ontmoeten. Het metro- en busstation is een van de belangrijkste entrees van Spijkenisse (en Voorne-Putten). Door de ontwikkeling met horeca/wonen wordt het niet alleen een plek om van en naartoe te reizen, maar met eigen – regionale – aantrekkingskracht.
Het horeca-aanbod in Spijkenisse is momenteel benedengemiddeld (figuur 3.8). Wanneer het aanbod horeca (in m2 wvo) in Spijkenisse wordt vergeleken met het gemiddelde aanbod in kernen met een vergelijkbaar inwoneraantal wordt een groter horeca-aanbod verwacht.
Figuur 3.8 Vergelijking horeca-aanbod Spijkenisse met het gemiddelde aanbod in kernen met 50.000 tot 100.000 inwoners (bron: Locatus, 2022)
Maatschappelijke en commerciële dienstverlening
Spijkenisse kent nu een onbalans tussen wonen en werken. Landelijk gezien heeft Spijkenisse een van de laagste aantallen arbeidsplaatsen per inwoner. Er wordt dus elders gewerkt, in Spijkenisse gewoond. Het centrum heeft met het metro-busstation en de gunstige ligging ten opzichte van de hoofdontsluitingsweg, potentie om nieuwe vormen van werkgelegenheid te faciliteren.
Om de regionale aantrekkingskracht van het centrumgebied verder te versterken worden onderwijslocaties voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs vanwege de goede OV-verbindingen rond het metrostation toegevoegd. Ook initiatieven voor horeca wilde gemeente omarmen, evenals (lokale) ondernemers met een authentieke lokale signatuur die bijdragen aan het centrum als huiskamer van Nissewaard en het creëren van een aantrekkelijk leef- en verblijfsgebied. Het bieden van ruimte voor diverse voorzieningen, waaronder maatschappelijke voorzieningen (inclusief medische dienstverlening) en commerciële dienstverlening draagt bij aan de huiskamerfunctie van de stad en versterking van het OV-knooppunt.
Een vergelijking van het commerciële dienstenaanbod in Spijkenisse laat zien dat ook hier sprake is van een benedengemiddeld aanbod (figuur 3.9). Op basis van het gemiddelde aanbod in kernen met een vergelijkbaar inwoneraantal wordt een groter diensten-aanbod verwacht.
Figuur 3.9 Vergelijking diensten-aanbod Spijkenisse met het gemiddelde aanbod in kernen met 50.000 tot 100.000 inwoners (bron: Locatus, 2022)
Conclusie
Voor Nissewaard wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 3.000 woningen tot 2030. Dit betekent dat (veel) nieuwe harde plancapaciteit moet worden toegevoegd om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. Er is behoefte aan alle woningtypen en prijsklassen, met een accent op betaalbare woningen. Hierin wordt mede voorzien in dit plan. Het metro-busstation kan een nieuwe hotspot voor Nissewaard worden, waar mensen leren, wonen, reizen, werken, beleven en elkaar ontmoeten. Hiervoor is een brede functiemix noodzakelijk. Het mogelijk maken van diverse voorzieningen zoals een gemakswinkel en horeca draagt bij aan het activeren van het stationsgebied, zodat het niet alleen een plek is om van en naartoe te reizen, maar met eigen – regionale – aantrekkingskracht.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Toetsing
De ladder is in paragraaf 3.2.2 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied en ligt bij hoogwaardig openbaar vervoer.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Toetsing
In dit geval is sprake van 'inpassing' van woningen en voorzieningen binnen bestaand stadsgebied.
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant:
Laag van de ondergrond
Rivierdeltacomplex: Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Jonge zeeklei: Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Geen richtpunten.
Laag van de stedelijke occupatie
Steden en dorpen:
Laag van de beleving
Geen richtpunten.
Toetsing artikel 6.9
De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. Er is sprake van intensivering van een stationsomgeving met woningen en voorzieningen. Er dient rekening te worden gehouden met de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. Het plangebied is hierop aangemerkt als steden en dorpen.
De ontwikkeling draagt door het toevoegen van woningen binnen de stedenbouwkundige structuur bij aan de versterking van de karakteristieke kenmerken van de stad.
In dit geval is sprake van een gewenste herontwikkeling van het gebied. De beoogde ontwikkeling past in de gemeentelijke plannen voor intensivering en activering van de metro-stationsomgeving.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing artikel 6.10
Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.
Artikel 6.13 Detailhandel
Toetsing Artikel 6.13 Detailhandel
In dit geval is sprake van kleinschalige detailhandel die onder Artikel 6.13, lid 3 sub b valt. Hier zijn gemakswinkels (kleinschalige detailhandel) mogelijk en is sprake van een locatie met veel passanten.
Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren
(…)
7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.
(…)
9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.
BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA Omgevingsverordening | ||||||||||||
Norm gerelateerd aan vorm landgebruik | Norm | Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven) | ||||||||||
Binnen bebouwde kom | Bebouwd gebied | 1/100 | 0% | |||||||||
Glastuinbouw | 1/50 | 1% | ||||||||||
Overig gebied | 1/10 | 5% |
10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.
11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.
(…)
Toetsing artikel 4.2
Zie paragraaf 4.5.
Artikel 6.35a Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing artikel 6.35a
Als gevolg van de klimaatverandering neemt het risico op hittegolven toe. Het stedelijke gebied is gevoeliger voor opwarming dan het omliggende landelijke gebied. Bij voorkeur warmt het stedelijke gebied niet meer dan 2 graden Celsius meer op dan het landelijke gebied.
Uit de klimaatatlas blijkt dat de locatie al last heeft van hittestress. Het is daarom belangrijk dat er maatregelen getroffen worden om de hittelast te beperken. Bouwtechnische voorzieningen kunnen opwarming van het gebouw beperken. Denk aan: isolatie, luifels en zonwering, mogelijkheden om ramen open te kunnen zetten/natuurlijk te ventileren, beperken van grote glasoppervlakken, gebruik van reflecterende in plaats van absorberende bouwmaterialen. Het gebruik van airconditioning wordt afgeraden, gezien het energieverbruik, dat weer andere klimaatdoelen betreft. Platte daken, eventuele balkons en de buitenruimte krijgen bij voorkeur een inrichting met veel waterberging en groen. Intensieve (sedumdaken) en extensieve (daktuinen) groene daken worden al veel toegepast.
Niet alleen voor hitte, ook voor extreme buien spelen groene daken, polderdaken en groen op maaiveld een belangrijke rol, doordat bij extreme neerslag het water op een natuurlijke manier wordt vastgehouden en het overtollige water vertraagd wordt afgevoerd.
De buitenruimte maakt geen onderdeel uit van het plangebied. De maatregelen worden in het kader van de bouwaanvraag uitgewerkt.
Gemeenten, woningcorporaties en de provincie Zuid-Holland tekenden het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030. De veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen maken zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio.
Toetsing
Dit woningbouwplan past binnen de regionale afspraken.
De mogelijkheid van verstedelijking rond het Metrostation is vastgelegd in de Omgevingsvisie Centrum Spijkenisse.
Figuur 3.10 Omgevingsvisie centrum Spijkenisse
Verstedelijken
Er moet een goede reden zijn om op een bepaalde plek te kiezen voor een hoge dichtheid aan woningen. Het centrum is een logische locatie omdat hierdoor de levendigheid en het draagvlak van voorzieningen wordt vergroot. Door te verdichten in het stadscentrum ontstaat ruimte om op bepaalde plekken elders in de stad te verdunnen en nieuwe woonmilieus toe te voegen. Met name rondom het metrostation Centrum (vanwege de hoogwaardige openbaarvervoersverbinding) is verdichten in relatie tot duurzame mobiliteit en bereikbaarheid een logische keuze. Hier kan wonen gecombineerd met werken en (regionale) voorzieningen in hoge dichtheid een aantrekkelijk onderscheidend milieu opleveren voor de 'next generation'. Door jongeren te verleiden om zich hier te vestigen, in plaats van dat ze Nissewaard verlaten, ontstaat ook de kans dat zij hier gaan werken (of werk starten). Hiervoor is ruimte nodig, die ook op verschillende plekken in het centrum gevonden kan worden.
Verstedelijken moet niet ten koste van kwaliteit gaan, maar juist kwaliteit toevoegen. Dat vraagt om extra aandacht te besteden aan voorzieningen op straatniveau en de kwaliteit en het gebruik van de openbare ruimte.
En soms ook wat lef en creativiteit, om te komen aan vernieuwende woon- en werkconcepten.
Metro- en busstation
Het metro- en busstation is een van de belangrijkste entrees van Spijkenisse (en Voorne-Putten). Door de ontwikkeling met middelbaar en hoger onderwijs/ horeca/wonen wordt het niet alleen een plek om van en naartoe te reizen, maar met eigen – regionale – aantrekkingskracht. Het activeert de omgeving en versterkt de route naar het stadscentrum. Door de gebouwen en de omgeving klimaatadaptief en groen in te richten wordt tevens een aangename verblijfsomgeving gecreëerd. Het openbare gebied kan naadloos worden aangesloten/ingepast bij de verbinding door het “stadspark” naar het centrum. Het metro-busstation is in potentie een nieuwe hotspot voor Nissewaard waar mensen leren, wonen, reizen, werken, beleven en elkaar ontmoeten.
Reuring hoort bij een aantrekkelijk stadscentrum. Een dynamische plek met veel stedelijke voorzieningen, ruimte voor een diversiteit aan activiteiten en ruimte om te ontmoeten. Ontmoeten staat niet alleen centraal als het gaat om georganiseerde activiteiten of het stimuleren van spontane ontmoetingen die bijdragen aan de mentale gezondheid, maar ontmoeten staat ook centraal als het gaat om de economische positie van het centrum. Het centrum is een centrale en bereikbare plek waar mensen elkaar treffen, kennisoverdracht plaatsvindt en nieuw ondernemerschap geïnitieerd wordt. Kortom, hét bruisende gebied voor creativiteit, activiteiten en innovatie.
Het Metrostation is een van de plekken die de gemeente wil (her)waarderen, verbinden & activeren.
Een beperkt aantal bouwwerken en structuren is bepalend voor de beleving van het centrum. Het gaat om: beeldbepalende gebouwen zoals het theater De Stoep, de bibliotheek De Boekenberg, de oude kerk, het metrostation, de molen, de historische kern rond de Voorstraat; belangrijke routes waarlangs mensen zich verplaatsen, zoals tussen het metrostation via het park naar het kernwinkelgebied; of plekken waar mensen samen (kunnen) komen, zoals het Uitplein en het stadspark.
Deze iconische plekken of gebouwen in het centrum hebben potentie voor meer aantrekkingskracht, reuring en verbinding. De strategische toevoeging van functies/elementen zoals groen, bankjes, beweeg- en speelelementen en horeca spelen een rol bij het verbinden en activeren van deze plekken.
Toetsing
In de omgevingsvisie Spijkenisse centrum (juli 2021) is aangegeven dat het metro-busstation in potentie een nieuwe hotspot voor Nissewaard is waar mensen leren, wonen, reizen, werken, beleven en elkaar ontmoeten. Het metro busstation is een van de belangrijkste entrees van Spijkenisse (en Voorne-Putten). Door de ontwikkeling met middelbaar en hoger onderwijs/ horeca/wonen wordt het niet alleen een plek om van en naartoe te reizen, maar met eigen – regionale – aantrekkingskracht.
Het Metrostation maakt geen onderdeel uit van het kernwinkelgebied. Hier zijn alleen vormen van detailhandel mogelijk die niet met het winkelcentrum concurreren.
De visie voor Nissewaard bevat het ontwikkelingsperspectief voor de komende jaren. Nissewaard heeft te maken met een aantal vraagstukken van sociaaleconomische, maatschappelijke en ruimtelijke aard. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt verschillende mogelijkheden, zoals de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in de voormalige groeikern Spijkenisse kan worden opgelost. Om de genoemde opgaven het hoofd te bieden is dit ontwikkelperspectief opgesteld, in nauwe afstemming met de provincie, waarin voor de korte en lange termijn een visie en kansen worden geformuleerd voor een aantrekkelijke, vitale, toekomstbestendige woon- en werkgemeente in 2040.
Nieuwe ontwikkelingen rondom metrostations
Voor het centrumgebied wordt gestreefd naar het clusteren van winkels, transformeren van leegstand en een vitaal en leefbaar gebied (figuur 3.11).
De stationsgebieden worden nog niet optimaal benut: dit kunnen plekken van doelbestemming worden. Hier liggen mogelijkheden tot een mix van functies en verdichting in de vorm van retail, bedrijven, andere woonvormen, studentenhuisvesting, starterswoningen, onderwijsinstellingen en slimme oplossingen voor parkeren. Er is ook behoefte aan meer werkgelegenheid rond de metrostations.
Figuur 3.11 Kansenkaart centrum Spijkenisse (bron: Gemeente Nissewaard, 2017)
Toetsing
Dit initiatief geeft mede invulling aan de genoemde beleidslijnen en kansen door de verdichting met verschillende functies te realiseren.
De detailhandelsvisie Nissewaard richt zich vooral op het versterken van de bestaande winkelstructuur. In de visie hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:
Bij deze uitgangspunten moet in acht genomen worden dat de detailhandelsvisie het karakter heeft van een vraaggericht beleidsdocument. Het anticipeert optimaal op de signalen vanuit de markt. De gemeente Nissewaard heeft niet de intentie om zoals het in de visie beschrijft “alles dicht te regelen”.
Toetsing
In de detailhandelsvisie noemt de gemeente Nissewaard dat in de dagelijkse artikelensector geen uitbreidingsruimte is in Nissewaard. Uitbreiding van het niet-dagelijks aanbod in het algemeen, anders dan in het stadscentrum, is ongewenst, tenzij er aangetoond kan worden dat er sprake is van een toegevoegde waarde met een onderscheidend nieuw concept.
In dit geval is sprake van een gemakswinkel op een traffic-locatie. Voor het activeren van het metro-stationsgebied is het toevoegen van dergelijke voorzieningen van belang. Een gemakswinkel is een onderscheidend concept met een beperkte toevoeging die niet concurreert met het centrum of reguliere supermarkten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 223 woningen en maximaal 2.030 m2 bvo aan commerciële voorzieningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
In bijlage 13 is het besluit vormvrije m.e.r-beoordeling opgenomen. In bijlage 2 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381. Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in schil centrum gehanteerd, de kern Spijkenisse binnen de gemeente Nissewaard wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als sterk stedelijk gebied (CBS). Verder wordt uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer/parkeernorm.
Gemotoriseerd verkeer
De geplande ontwikkeling ligt nabij het centrum van Spijkenisse en wordt ontsloten aan de Centrumlaan. Vanaf de Centrumlaan is de via Ruwaard van Puttenweg en de Schenkelweg of de Hekelingseweg de Groene Kruisweg te bereiken. Via deze routes zijn Hoogvliet en de A15 te bereiken. De ontsluitende wegen zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximum toegestane snelheid van 50 m/u.
Openbaar vervoer
Naast het plangebied ligt het bus- en metrostation Spijkenisse Centrum. Hier halteren de metrolijnen richting Rotterdam Centraal en Spijkenisse De Akkers.
Parkeerbehoefte
In bijlage 3 is de eerder opgestelde parkeeropgave voor de beoogde ontwikkeling opgenomen. Na het opstellen van deze parkeeropgave is het programma echter wel gewijzigd. Het gewijzigde programma ziet voornamelijk op het vervallen van de MBO school. Dit wijzigt niets aan de uitgangspunten die zijn geformuleerd voor de woningen. Voor de woningen is dus uitgegaan van de normen zoals geformuleerd in deze bijlage. Hieronder is derhalve een nieuwe berekening opgenomen. In bijlage 4 zijn tevens de parkeernormen onderbouwd.
Functie | Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte | |||||
Woningen | 223 | 0,6 per woning | 133,8 pp | |||||
Commerciële dienstverlening | 1.130 m2 | 1,55 per 100 m2 bvo | 17,5 pp | |||||
Horeca (café, bar) | 400 m2 | 1 per 100 m2 bvo | 4 pp | |||||
Kleinschalige detailhandel | 490 m2 | 1 per 100 m2 bvo | 4,9 pp | |||||
Totaal | 160,2 pp |
Tabel 4.1 Totale parkeerbehoefte planontwikkeling (sterk stedelijk, gemiddelde, schil centrum)
Dubbelgebruik
Vanwege het woningaantal is de werkdagnacht het maatgevende moment. Tabel 4.3 toont door middel van aanwezigheidspercentages aan dat op de maatgevende moment (werkdagnacht) er 134 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Functie | Normatieve parkeerbehoefte | Aanwezigheidspercentage werkdagnacht | Parkeerbehoefte | ||||
Woningen | 133,8 pp | 100 % | 133,8 pp | ||||
Commerciële dienstverlening | 17,5 pp | 0 | 0 | ||||
Horeca (café, bar) | 4 pp | 0 | 0 | ||||
Kleinschalige detailhandel | 4,9 pp | 0 | 0 | ||||
Totaal | 133,8 pp |
Tabel 4.2 Parkeerbehoefte maatgevende moment
Voor de woningen worden 15 deelauto's beschikbaar gesteld, per deelauto is de reductie 4 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte bedraagt 89 parkeerplaatsen.
Parkeeraanbod
Voor de ontwikkeling worden op eigen terrein 90 parkeerplaatsen aangelegd, hiervan worden 66 parkeerplaatsen in de parkeergarage en 24 parkeerplaatsen op het maaiveld gerealiseerd. De parkeerbehoefte van de planontwikkeling wordt binnen het plangebied opgevangen.
In de parkeeropgave zijn alternatieve scenario's voor parkeerplaatsen op loopafstand weergegeven. Deze scenario's zijn toe te passen in het geval van overcapaciteit.
Vanwege de ontwikkeling gaan er 47 parkeerplaatsen verloren voor het metro- en busstation. Deze parkeerplaatsen worden bij het metrostation Heemraadlaan gecompenseerd (125 parkeerplaatsen). Voor de bezoekers van het centrum is voldoende parkeerruimte in de nabij gelegen parkeergarages.
Verkeersintensiteit huidig en toekomstig
In de bestaande situatie genereert het plangebied geen verkeer. Tabel 4.3 toont de totale verkeersgeneratie van de planontwikkeling. Voor de woningen en commerciële dienstverlening is de verkeersgeneratie worstcase inzichtelijk gemaakt conform kencijfers van het CROW. Vanwege de ligging nabij het metro- en busstation zal de werkelijke verkeersgeneratie lager uitkomen.
Voor de horeca heeft het CROW geen kencijfers voor de verkeersgeneratie opgenomen. Het uitgangspunt voor deze functie is een turnover van 3 (6 verkeersbewegingen) per parkeerplaats.
Voor de kleinschalige detailhandel is tevens geen kencijfer opgenomen. Het uitgangspunt is tevens een turnover van 3. De verkeersbewegingen zijn voor de werknemers. Het uitgangspunt is dat de bezoekers geen motorvoertuigbewegingen genereren. Naast de werknemers wordt uitgegaan van 2 keer bevoorrading per dag.
Functie | Oppervlakte | Aantal | Kencijfer | mvt/etmaal | |||||
Appartementen, Koop, goedkoop | 50 m2 - 60 m2 | 48 | 4,3 per woning | 206,4 | |||||
Appartementen, Koop, midden | 61 m2 - 80 m2 | 147 | 5,1 per woning | 749,7 | |||||
Appartementen, Koop, duur | 87 m2 | 28 | 6,8 per woning | 190,4 | |||||
Commerciële dienstverlening | 1.130 m2 | nvt | 8,7 per 100 m2 bvo | 98,3 | |||||
Horeca (café, bar) | 400 m2 bvo | nvt | nvt | 24 | |||||
Kleinschalige detailhandel | 490 m2 bvo | nvt | nvt | 34 | |||||
Totaal | 1.302,8 |
Tabel 4.3 Totale verkeersgeneratie planontwikkeling per mvt/etmaal
De planontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 1.303 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 130 mvt. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren, maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Voor dit bestemmingsplan zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd naar weg- en railverkeer en het busstation. Deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 5 en 6.
Het plangebied ligt binnen de geluidzone industrielawaai van Botlek-Pernis, echter wordt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai niet overschreven. Onderzoek is derhalve niet aan de orde.
Weg- en railverkeer
De nieuwbouw is gelegen binnen de invloedssfeer van diverse wegen en bovengrondse metrolijnen.
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat voor de nieuwe woonblokken een hogere waarde procedure dient te worden doorlopen. De nieuwbouw voldoet aan de ontheffingscriteria als opgenomen in de nota ‘Hogere grenswaardenbeleid Wet geluidhinder gemeente Nissewaard’ en aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (binnenstedelijk gebied) voor wegverkeer uit de Wet geluidhinder en 68 dB voor railverkeer uit het Besluit geluidhinder. Uit het maatregelonderzoek volgt dat maatregelen ter beperking van de geluidbelasting niet kostenefficiënt, vanuit stedenbouwkundige perspectief niet wenselijk zijn en/of stuiten op bezwaren van verkeerskundige aard.
In het bouwontwerp zijn wel maatregelen aan de gevels opgenomen in de vorm van loggia’s en/of afschermende balkons. Hierdoor:
De voor woonblok A vast te stellen hogere waarde bedraagt voor wegverkeer ten hoogste:
De voor woonblok B vast te stellen hogere waarde bedraagt ten hoogste:
De geluidbelasting vanwege de 30-km wegen de P.J. Bliekstraat, de Groenewoudlaan en de Schoutstraat invallend op de nieuwbouw voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden . 48 dB. De voor railverkeer (metrolijnen C en D) vast te stellen hogere waarde bedraagt ten hoogste:
Busstation
Uit het onderzoek blijk dat de etmaalwaarde van de geluidbelasting vanwege het optrekken/wegrijden van de bussen bij het busstation ter plaatse van de appartementen ten hoogste bedraagt zowel in de dag-, avond als nachtperiode ten hoogste:
Aan de voor maximale geluidniveaus geldende richtwaarde van LAmax = 70 dB(A) in de dagperiode wordt voldaan. De richtwaarden van respectievelijk 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode worden overschreden.
De VNG-grenswaarden zijn gelijk aan de richtwaarden, met dit verschil dat piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer kunnen worden uitgesloten van toetsing. Bepalend voor de maximale geluidniveaus vanwege het busstation is juist het aankomen en optrekken/wegrijden van autobussen. Hieruit volgt dat aan de grenswaarden wordt voldaan.
Cumulatief
De cumulatieve geluidbelasting vanwege het busstation tezamen met het weg- en railverkeerlawaai bedraagt ter plaatse van de appartementen in de bouwblokken A en B ten hoogste respectievelijk Lden = 64 en 65 dB. Uit voorgaande volgt dat het akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de bouwblokken als “tamelijk slecht” is te beoordelen.
Mogelijkheden tot beperking van de geluidniveaus
In de bestaande situatie is het gros van de in-/uitstaphaltes gesitueerd aan de noordwestzijde van het buseiland. Langs de noordwestelijke grens van het busstation zijn stallings-/parkeervakken voor autobussen aanwezig. Na herinrichting is er sprake van een meer evenredige verdeling van de in-/uitstaphaltes rond het buseiland. De stallings-/parkeervakken langs de noordwestelijke grens komen te vervallen. Het stallen/parkeren van bussen is beperkt tot de bufferzone, waarbij de bussen centraal op het terrein worden geparkeerd. De herinrichting leidt tot verbeteringen op het gebied van verkeersveiligheid en efficiency. Onnodig manoeuvreren van de bussen wordt voorkomen, hetgeen een positief effect heeft op de geluidbijdrage naar de omgeving. Door een meer evenredige verdeling van de haltes rond het busstation neemt de geluidbijdrage in noordwestelijke richting (richting met name het beoogde bouwblok A) af. De (centraal gelegen) stallingsplaatsen komen op enige afstand van het beoogde bouwblok B, waarmee de geluidbijdrage wordt beperkt. De bussen voldoen verder aan de stand der techniek. Met een verdergaande elektrificatie van het wagenpark neemt de geluidbelasting in de toekomst naar verwachting af.
Gelet op voorgaande zijn er geen reële (bron)mogelijkheden om de geluidbelasting vanwege het busstation op de beoogde nieuwbouwblokken A en B verdergaand te beperken. In theorie kan de geluidbelasting worden beperkt middels maatregelen in de overdrachtsweg (plaatsen geluidschermen).
Dergelijke schermen zijn over het algemeen effectief als deze ofwel op korte afstand van de bron, ofwel op korte afstand van de ontvanger worden geplaatst. Het is op voorhand duidelijk dat het plaatsen van geluidschermen in voorliggende (stedelijke) situatie niet realistisch is. Bovendien geldt dat er sprake is van hoogbouw. Dat betekent dat een eventueel geluidscherm ook erg hoog zou moeten zijn om enig effect te hebben.
Wel kan door bouwkundige maatregelen en/of en slim gebouwontwerp de geluidbelasting worden gereduceerd. In het bouwplan is hierop geanticipeerd. In het gebouwontwerp zijn loggia’s c.q. geluidafschermende balkons aan de kant van de hoogst belaste gevels opgenomen. Deze loggia’s/balkons zijn gesitueerd ter hoogte van de te openen ramen. Met deze bouwkundige maatregelen kan de geluidbelasting op de achterliggende gevels in belangrijke mate worden gereduceerd.
Om een in akoestische zin acceptabel woon- en leefklimaat binnen de te realiseren appartementen te waarborgen moet worden voldaan aan een binnenniveau:
Met de beschreven maatregelen en een goede geluidwering van de gevels kan hier naar verwachting aan worden voldaan. Bij het indienen van de bouwaanvraag zal dit middels een nader gevelgeluidweringsonderzoek moeten worden aangetoond.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen. Het laten vaststellen van een hogere waarde voor weg- en railverkeer is wel noodzakelijk. Dit ontwerpbesluit is toegevoegd in bijlage 14.
Het plangebied ligt op ca. 50-60 m afstand van de metrolijnen C/D en metrostation Spijkenisse Centrum. In algemene zin geldt dat door het rijden van metrostellen over de metrolijn trillingen kunnen worden opgewekt, welke zich kunnen voortplanten via de bovenbouwconstructie en de bodem. Vervolgens kunnen gebouwfunderingen worden aangestoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).
In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.
Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking worden twee afstandscriteria aangegeven t.a.v. van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 m van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 m afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.
Hoewel de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” in hoofdzaak is toegespitst op het hoofdspoorwegennet (treinen), kan deze ook worden toegepast bij metrolijnen.
Voor het plangebied is de situatie t.a.v. spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen, etc.). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.
Voor de metrolijn in Spijkenissie geldt dat er sprake is van een circa 4 meter boven het maaiveld vrijliggende betonnen metrobaan. De betonnen baansecties staan op betonnen pijlers. Vanwege geluid is de baan voorzien van betonnen geluidafscherming. Doordat de baan niet rechtsreeks in contact staat met de bodem/maailveld wordt de overdracht van trillingen van de baan naar de bodem sterk beperkt. Aan de oostijde van de metrolijn bevindt zich op vergelijkbare afstand als het plangebied bestaande woonbebouwing. Er zijn geen klachten bekend vanwege trillinghinder. Om deze redenen is het niet aannemelijk dat hinder vanwege trillingen zal optreden.
Concluderend wordt gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgenomen ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:
Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Het plangebied bestaat momenteel uit parkeerplaatsen en een fietsenstalling. De locatie is bijna volledig verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is de locatie niet gekarteerd. Op de Bodemkaart is te zien dat de bodem van de omgeving het plangebied uit kalkrijke poldervaaggronden; zware klei bestaat. Met betrekking tot het grondwater is in de omgeving van het plangebied sprake van grondwatertrap IVu. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) 54 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op 109 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 1,00 meter beneden NAP.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta bevinden in het plangebied zich geen watergangen, zie figuur 4.1.
Figuur 4.1 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta met het plangebied zwart omkaderd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande bebouwing is niet aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
In de beoogde situatie worden twee woontorens in combinatie met commerciële dienstverlening, horeca en kleinschalige detailhandel gerealiseerd.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert een grens van 500 m2. Wanneer een ontwikkeling deze grens overschrijdt, dient er voor de verharding gecompenseerd te worden. Omdat de locatie in de huidige situatie al bijna volledig verhard is, is er geen sprake van een toename van verharding van meer dan 500 m2. Er hoeven geen compenserende maatregelen getroffen te worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling onder de grenswaarde van 500 m2 valt en er niet gecompenseerd hoeft te worden. Daarnaast bevinden in het plangebied geen watergangen of waterkeringen. Negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem kunnen ter plaatse uitgesloten worden.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak ligt op circa 16 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 908 meter (figuur 4.2).
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Met het rekenmodel Aerius (versie 2022) zijn berekeningen uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, daarbij zijn de realisatiefase en gebruiksfase (na oplevering van de beoogde ontwikkeling) beschouwd (zie bijlage 9 voor de memo en bijlage 10 voor de berekening). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanlegfase en de gebruiksfase van de ontwikkeling.
In bijlage 7 is de quickscan Wet natuurbescherming toegevoegd. Omdat de locatie mogelijk een vliegroute is van vleermuizen, huismussen of gierzwaluwen zijn negatieve effecten op deze soorten niet zonder meer uit te sluiten. Voor deze soorten moet derhalve nader onderzoek worden uitgevoerd. Dit nader onderzoek is toegevoegd in bijlage 8. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de Wet natuurbescherming indien de genoemde maatregelen in acht worden genomen.
Conclusie
De aspecten gebiedsbescherming en soortenbescherming vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een 223 woningen, 1.130 m2 bvo commerciële dienstverlening, 400 m2 bvo aan horeca en 490 m2 bvo aan kleinschalige detailhandel. De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer van 1.653 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) in de omgeving. In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is worst-case 2022 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,83 µg/m³ en van fijnstof van 0,20 µg/m³ (figuur 4.3). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht.
Figuur 4.3 Resultaten van berekening met de NIBM-tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één stap worden verkleind. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de beoogde situatie worden 223 woningen, 1.130 m2 bvo commerciële dienstverlening, 400 m2 bvo aan horeca en 490 m2 bvo aan kleinschalige detailhandel gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige en milieuhinderlijke functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. De locatie is naast het metrostation Spijkenisse Centrum gelegen. Tevens zijn in het gebied verschillende functies, waaronder gemengd functies, cultuur en ontspanning, horeca en maatschappelijk functies gevestigd. Hierdoor kan de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.
Milieugevoelige functie
De woningen worden gezien als milieugevoelige functies. Ten noorden, op een afstand van circa 31 meter bevindt zich een gemengd bestemming. Hier mogen detailhandel, zakelijke dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening worden gerealiseerd. Deze vallen volgens de VNG-brochure onder maximaal milieucategorie 2 en hebben een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Tevens mogen bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat 'functiemenging' (gebied aangewezen als functiemeningsgebied) gerealiseerd worden op deze locatie. Hieronder vallen bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Ten westen bevindt zich een maatschappelijke bestemming met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Met een afstand van circa 11 meter wordt hieraan voldaan. Ten zuiden zijn op de gemengde bestemming zakelijke dienstverlening, kantoren en maatschappelijke dienstverlening mogelijk met een maximale richtafstand van 10 meter. Ook hier wordt met een afstand van circa 10 meter tot het plangebied voldaan. Ten oosten bevindt zich metrostation Spijkenisse Centrum. Volgens de VNG-brochure valt dit in milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Hier wordt niet aan voldaan. Het maatgevende aspect betreft hier geluid, voor de overige aspecten geur, stof en geur staat 0 meter. Voor het aspect geluid heeft een onderzoek plaatsgevonden, in paragraaf 4.3 is het onderzoek en de conclusies hiervan nader omschreven. Tevens is naast het metrostation horeca en detailhandel toegestaan. Deze vallen onder milieucategorie 1 en mogen in gemengd gebied naast woningen worden gerealiseerd.
Milieuhinderlijke functies
Naast de woningen worden ook commerciële dienstverlening, horeca en kleinschalige detailhandel gerealiseerd. Deze functies vallen allen in milieucategorie 1 en hebben een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Deze kunnen derhalve naast woningen gerealiseerd worden.
Conclusie
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er voor de woonbestemmingen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Figuur 4.4 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied groen omcirkeld
Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de A15 en het spoortraject Pernis – Botlek. Omdat de afstand tot beide transport-routes groter is dan 200 meter, hoeven er volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik en kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Gaddijk en Korte Schenkeldijk. Deze wegen sluit aan op het verdere wegennetwerk van Spijkenisse. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie worden woningen en openbare functies gerealiseerd. Eventueel aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water geldt dat een overdrukscenario met een wolkbrand of een explosiescenario het meest aannemelijk is. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de vaarwegroute Rotterdam – Moerdijk waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 11.
Gelet op de onderzoeksresultaten van het plangebied, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Het aspect bodem staat de bestemmingswijziging niet in de weg.
Er zijn in en rondom het plangebied geen monumenten andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Tevens gelden er geen cultuurhistorische dubbelbestemmingen ter plaatse van het plangebied. Als gevolg van de voorziene ontwikkeling worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen verstoord. Het aspect cultuurhistorie vormt hierom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beleidskader
De gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (AWK), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vaststelling in procedure).
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Onderzoek
Er is geen bebouwing op de locatie aanwezig en geen cultuurhistorische dubbelbestemmingen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Voor het aspect archeologie is een quickscan uitgevoerd, zie bijlage 12. Op het bestemmingsplan “Centrum 2012” (vastgesteld 22-06-2013) ligt het plangebied (beide blokken) in een zone met dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 3. In deze zone is het verplicht een rapport te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Deze verplichting geldt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken inclusief het aanbrengen van palenfunderingen en het slaan van damwanden, maar ook bij andere grondbewerkingen en het ingraven van kabels en leidingen als deze dieper reiken dan 50 cm -mv en een terreinoppervlakte omvatten dat groter is dan 200 m2. De huidige plangebieden zijn groter dan deze vrijstellingsgrenzen en bij het bebouwen van de deelgebieden zullen de werkzaamheden dieper reiken dan de grens van 50 cm -mv.
Uit deze quickscan blijkt dat voor de nu geplande ingrepen op basis van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Op de verbeelding en in de regels is de vigerende dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van eventuele archeologie waarden ter plaatse. In een latere fase van de ontwikkeling wordt het nader archeologisch onderzoek uitgevoerd. Eventuele maatregelen die hieruit voortkomen worden opgevolgd.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Binnen deze bestemming zijn woningen, commerciële dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleinschalige detailhandel mogelijk. Per functie is het aantal of de maximum bruto vloeroppervlak vastgelegd. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.
De bestemming 'Verkeer - 2' is toegekend aan het overige verkeers- en verblijfsgebied, zoals wegen in het verblijfsgebied. Ook vallen kleine groenstroken, parkeerplaatsen en fiets- en wandelroutes onder deze bestemming.
In beide gebouwen wordt de mogelijkheid geboden om horeca te realiseren. Om een aangrenzen terras te realiseren is op deze locaties de functieaanduiding 'terras' opgenomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid.
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdige gebruik.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, de regelingen bedoeld worden zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan. Ook is hier een parkeerregeling opgenomen.
Artikel 11 Overgangsrecht en Artikel 12 Slotregel
De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eenieder kon in deze periode een inspraakreactie op het plan geven. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.
Er zijn twee vooroverlegreacties binnengekomen. Dit is van de DCMR en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. De inhoud van de vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond wordt meegenomen in het ontwerp. Dit leidt niet tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
De reactie van de DCMR heeft geleid tot aanpassingen van het Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer en het Akoestisch onderzoek busstation. Dit is verwerkt in paragraaf 4.3.
Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen.
De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze periode een zienswijze indienen.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens wordt er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.