Plan: | Opperstok 6, Streefkerk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.BPOpperstok6SKK-VG01 |
In deze onderbouwing worden de consequenties weergegeven van de toepassing van de ruimte voor ruimte-regeling voor het perceel Opperstok 6 in Streefkerk.
De locatie aan de Oppertok 6 in Streefkerk is altijd in gebruik geweest als agrarische bedrijfslocatie. Het grondgebonden agrarisch bedrijf, dat op de locatie was gevestigd, is verplaatst naar elders.
De heer en mevrouw Houweling (hierna: initiatiefnemers) hebben de locatie aangekocht met de intentie om hier te gaan wonen. In eerste instantie wilden initiatiefnemers de aanwezig agrarische bebouwing met een oppervlakte van 1.865 m2 laten staan. In overleg met de gemeente is echter besloten om 1.625 m2 van deze bebouwing te slopen in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. Als compensatie voor de sloop van deze oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogen initiatiefnemers één compensatiewoning terugbouwen. Gezien de grote oppervlakte aan te slopen bedrijfsbebouwing is bovendien een bijgebouw bij de compensatiewoning van 240 m2 toegestaan.
Met het toepassen van de ruimte voor ruimte-regeling wordt tevens de agrarische bestemming van het perceel, inclusief de bestaande bedrijfswoning, omgezet in de woonbestemming.
Door middel van de brief van 10 januari 2014 laat de gemeente weten dat zij hebben besloten om in principe medewerking te verlenen aan:
Het plangebied ligt aan de Opperstok 6 in Streefkerk. De Opperstok vormt het dijklichaam langs de rivier de Lek. Het plangebied is kadastraal bekend als
gemeente Streefkerk, sectie F, nummer 558.
Het aanpalende perceel ten westen van de planlocatie is een woonperceel. Ten oosten bevindt zich het bedrijf Straalcon. Aan de achterzijde wordt het perceel begrensd door de Boven Tiendweg.
In figuur 1 is de globale begrenzing van het plangebied aangegeven met een rode lijn. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.
Figuur 1: globale begrenzing plangebied
Het bestemmingsplan "Buitengebied Liesveld" van de gemeente Molenwaard is op 26 maart 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De grond waarop het plangebied is gelegen heeft de Agrarische bestemming en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en Waterstaat - Waterkering.
Een uitsnede van de verbeelding van het vastgestelde bestemmingsplan is als figuur 2 afgebeeld.
Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Liesveld
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de realisatie van de compensatiewoning mogelijk te maken alsmede het bijgebouw van 240 m2 is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In deze herziening wordt tevens de agrarische bestemming van het perceel, inclusief de bestaande bedrijfswoning, omgezet in de bestemming "Wonen".
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevant beleid van de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische planbeschrijving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 7 komt ten slotte de te volgen procedure aan de orde.
Landschap
Het landschap van Liesveld maakt onderdeel uit van het Hollandse laaglandrivierenlandschap. Van oudsher was de polder leeg en lag een dichte strook bebouwing, beplanting en boomgaarden onderaan de dijk.
Met uitzondering van de bebouwing langs het Graafland en het Achterland heeft de bebouwing zich aanvankelijk ontwikkeld op de voormalige oeverwallen en een donk (Streefkerk) langs de Lek, en daarna langs de dijk. Streefkerk, Groot-Ammers, Langerak en het stadje Nieuwpoort vormen de kernen.
De dijk speelt in dit contrastenlandschap een belangrijke rol: het is als het ware een hoge tribune van waaruit de twee onderdelen van het landschap waarneembaar zijn, en van waaruit bovendien zowel de verdichte zone langs de dijk als de openheid daarachter te zien is.
Waar de dijk na de recente dijkreconstructie haar oorspronkelijke karakter min of meer heeft kunnen behouden (tussen de Halfweg en de Zijdeweg, Gelkenes ten westen van de Y.V.C.-werf) of waar de dijk nog niet is gereconstrueerd vindt men nog veel terug van de oorspronkelijke sfeer. Fraaie boerderijen haaks op de dijk, soms waardevolle monumenten, bereikbaar via een stoep, soms met de gevel in de teen van de dijk of in de dijk zelf, met enkele vruchtbomen, en knotwilgen langs de sloten tot de eerste wetering bepalen de karakteristiek van de dijkbebouwing. Op enkele plaatsen treft men nog oude kleine landarbeiders- of vissershuisjes aan, soms een statig herenhuis.
Dijkversterking
De voorbereidingen voor de dijkversterking van het dijktraject langs de Opperstok zijn gestart. Dit traject is een schaardijk met de weg op de kruin. Vanaf de weg heeft de gebruiker fraaievergezichten over de rivier. Bij de laatste dijkversterking is de dijk hier landinwaarts verschoven en zijn woningen gesloopt en verder naar achteren op de kavel geplaatst. Deze woningen staan nu op afstand van de dijk en worden ontsloten via een parallelweg. De historische relatie tussen woningen en dijk is daarmee verstoord.
In afbeelding 3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving te zien.
Figuur 3: Omgeving van het plangebied
Het agrarisch bedrijf, dat tot voor kort was gevestigd aan de Opperstok 6, lag ingesloten tussen particuliere woningen en een niet-agrarisch bedrijf (Straalcon). Vanwege de ligging van de locatie op korte afstand van de woningen was een perspectiefvolle toekomst voor het agrarisch bedrijf op deze locatie niet aanwezig.
Het voormalige agrarische bedrijf had de beschikking over een aantal bedrijfsgebouwen en voorzieningen. In figuur 4 is een luchtfoto van het bedrijfscomplex afgedrukt.
Figuur 4: aanwezige bebouwing en voorzieningen
Op de locatie zijn de volgende gebouwen en voorzieningen aanwezig:
7a. bijgebouw bij bedrijfswoning.
De totale oppervlakte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 1.865 m2.
In de nieuwe situatie zullen de bestaande bedrijfsgebouwen, exclusief de kapschuur aangegeven in figuur 5 met nummer 4 en de bestaande bedrijfswoning met bijgebouw, alsmede de bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gesloopt en afgevoerd.
De kapschuur, die buiten de sloop wordt gehouden, heeft een oppervlakte van 240 m2. De kapschuur zal worden gebruikt voor particuliere opslagdoeleinden. De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, die worden gesloopt, hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.625 m2.
Ter compensatie van de sloop van deze oppervlakte zal een ruimte voor ruimte-woning met garage worden gebouwd. De nieuwe woning met garage wordt tussen de bestaande woningen Opperstok 6 en 4 ingebouwd. De woning is georiënteerd op de dijk en ligt in het lint. In figuur 5 is de positionering van de nieuwe woning met garage aangegeven.
Figuur 5: Positionering nieuwe woning met garage
Op de plek waar de ruimte voor ruimte-woning is gepositioneerd stond de ligboxenstal. De contour van de stal is in figuur 5 door middel van een stippellijn aangegeven.
Met het toepassen van ruimte voor ruimte wordt de agrarische bestemming van het perceel gewijzigd in de woonbestemming, inclusief de bestemming van de bestaande bedrijfswoning.
De ruimte voor ruimte-woning bestaat uit een laag met een kap. Hierdoor krijgt de woning een landelijke uitstraling. De positie van de woning is georiënteerd op de dijk. In figuur 6 is de voorgevel van de woning weergegeven.
Figuur 6: voorgevel ruimte voor ruimte-woning
De woning heeft een inhoud van circa 500 m3. de garage heeft een inhoud van circa 350 m3. Als figuur 7 is de achtergevel van de woning weergegeven.
Figuur 7: achtergevel ruimte voor ruimte-woning
De totale oppervlakte van de woning inclusief de garage is circa 180 m2. Er zal een terras worden aan gelegd aan de achterzijde van de woning met een oppervlakte van circa 90 m2.
Landschap en milieu
Door de sanering van het voormalige agrarisch bedrijfscomplex treedt er een aanzienlijke ontstening op van het lint langs de Opperstok. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse duurzaam verbeterd.
Het agrarisch bedrijf dat op de locatie werd geëxploiteerd lag op zeer korte afstand van woningen van derden. De afstand tussen enig dierenverblijf en de dichtstbijzijnde woning van derden bedroeg slechts circa 6 meter. In het buitengebied dient deze afstand minimaal 50 meter te bedragen. Er was daarom sprake van een overbelaste situatie.
Met het wegbestemmen van het agrarisch bedrijf wordt deze situatie opgeheven. De milieukwaliteit zal als gevolg van de sanering van het agrarische bedrijf ter plaatse van de lintbebouwing aan de Opperstok verbeteren.
Ontsluiting en parkeren
Als gevolg van het plan wordt er één burgerwoning toegevoegd aan het perceel Opperstok 6. De agrarische bedrijfsbebouwing, met uitzondering van een kapschuur, worden gesloopt. Ten opzichte van de situatie waarin de locatie nog als agrarisch bedrijf in gebruik was, nemen het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie aanzienlijk af.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen conform de geldende parkeernorm bedraagt 2 per woning. Inclusief de bestaande woning zal het perceel in de toekomstige situatie moeten beschikken over 4 parkeerplaatsen. Het bijbehorend erf bij de woningen biedt meer dan voldoende ruimte om met 4 auto's te parkeren. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.
Het perceel is ontsloten via een gezamenlijke stoep, waar onder andere ook de woningen Opperstok 4 gebruik van maakt. De stoep is gelegen aan de Opperstok, over de waterkering langs de lek. De Opperstok is ter plaatse van het plangebied ingericht met een maximale snelheid van 50-km/u.
Op het perceel aan de Opperstok 6 in Streefkerk wordt 1.625 m2 aan bebouwing gesloopt in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. Om in aanmerking te komen voor een compensatiewoning dient minimaal 1.000 m2 gesloopt te worden.
Voor de bebouwing die 'extra' wordt gesloopt mag initiatiefnemer een bestaande kapschuur met een oppervlakte van 240 m2 buiten de sloop houden. Gezien de grote ontstening bij de volledige toepassing van de ruimte voor ruimte-regeling is het behoud van deze schuur als passend te beschouwen.
Met het opruimen van de bebouwing van het voormalige agrarisch bedrijf aan de Opperstok 6 wordt een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse gerealiseerd. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ruimte voor ruimte-regeling.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Vanwege het kleinschalig karakter van het plan is een beschrijving van het Rijksbeleid achterwege gelaten. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het provinciaal beleid. In paragraaf 3.3 komt het regionaal beleid aan bod en in paragraaf 3.4 het gemeentelijk beleid. Paragraaf 3.4 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
De ontwikkeling van mobiliteit en de ontwikkeling van de bebouwde ruimte raken en versterken elkaar. De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut. Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal- en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal- en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten.
Bebouwing in de groene ruimte
Behalve agrarische bebouwing en de bebouwing in dorpen, buurtschappen en bebouwingslinten, herbergt de groene ruimte een scala aan andersoortige bebouwing. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om solitaire woningen en bedrijven, recreatieve bebouwing, attractieparken, verblijfsrecreatiecomplexen, jachthavens, verspreid glas, nieuwe landgoederen, enzovoort.
Nieuwe bebouwing heeft al gauw een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte. De provincie is in beginsel terughoudend ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bebouwing en bijbehorende functies en elementen in de groene ruimte. Incidentele, kleinschalige stedelijke functies (zoals wonen of bedrijvigheid) kunnen onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied of in bestaande linten. Richtinggevend hierbij is of een dergelijke ontwikkeling te beschouwen is als inpassing of aanpassing. Grootschalige stedelijke functies in de groene ruimte worden in het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd als transformatie-opgaven. Deze zijn, conform het handelingskader, mogelijk na instemming van de provincie.
De provincie geeft ruimte aan nieuwe functies in leegstaande of vrijkomende agrarische en niet-agrarischebebouwing, mits de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden en de verkeersdruk niet toeneemt. Nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, jachthavens en nieuwe landgoederen, is mogelijk indien de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De drie soorten ontwikkeling die de provincie onderscheid zijn:
In artikel 2.1.7 lid 4 van de Verordening Ruimte (Greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen) is bepaald dat een bestemmingsplan ook kan voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.
Het ruimte voor ruimte-project betreft een kleinschalige, incidentele (stedelijke) ontwikkeling. Aangezien de ruimtelijke kwaliteit door het saneren van 1.625 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanzienlijk verbeterd, is het toevoegen van één extra woning in het lint en het herbestemmen van de agrarische bestemming in "Wonen" van het perceel in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Open, voor elkaar (2012)
De regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (AV) bestaat uit een open middengebied en een stedelijke zone. De regio staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een groter geheel. De regio is georiënteerd op de Drechtsteden. Het oosten is ook georiënteerd op Utrecht en het zuiden heeft een relatie met Brabant. Het open middengebied is de zuidelijke kant van het Groene Hart. De stedelijke zone is een uitloper van de Zuidvleugel. Beide kennen hun eigen positie binnen de Randstad, maar juist die verschillende oriëntaties, de combinatie open en stedelijk en de onderlinge verbondenheid geven de AV een eigen karakter: de bijzondere kwaliteit van cultuurlandschap en historische steden, de hoge sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven.
In 2030 vormt de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een sterke regio, in zichzelf en in relatie met haar omgeving. Uitgangspunt is de leefbaarheid in de vele van elkaar verschillende kernen, klein en groot. De lokale gemeenschap wordt in staat gesteld zelf inhoud te geven aan die leefbaarheid; de overheid is faciliterend, benut de kracht van mens en landschap en geeft ruimte aan initiatieven.
Ten aanzien van "Wonen" is in de visie het volgende verwoord: "In 2030 vormt de regio een prettig woon- en leefklimaat om mensen aan te trekken en mensen aan de regio te binden. Er zijn voldoende kwalitatieve woonmilieus en er is sprake van een goede balans tussen vraag en aanbod op regionaal niveau".
Dit houdt in dat:
Een onderbouwing van het onderhavige plan is voorgelegd aan de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Op 5 december 2014 is naar aanleiding van de ingezonden onderbouwing door de regio een akkoord gegeven op het plan. De onderbouwing is als bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd.
Het plan van initiatiefnemer voorziet in de bouw van een extra woning in het landelijk gebied. Dit levert een bijdrage aan de diversiteit van de woonmilieu's.
Er is sprake van de toevoeging van slechts één woning in het landelijk gebied als gevolg van het onderhavige plan. Er is derhalve sprake van een (zeer) kleinschalige uitbreiding.
Het regionaal beleid verzet zich niet tegen het onderhavige plan. De regio heeft op 5 december 2014 een akkoord gegeven op het plan.
Liesveld staat voor 'landelijk, leefbaar en levendig'. Landelijk is de sfeer aan de noordrand van de Alblasserwaard in het Groene Hart, waar rust en ruimte de groene polders verbinden met de dynamiek van de Lek. Dat levert niet alleen een levendig beeld op van een typisch Hollands rivierenlandschap. Ook menselijke activiteiten in de dorpen, het bedrijventerrein en het buitengebied dragen hieraan bij. Dit alles zorgt voor een prettige en leefbare omgeving, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Met het opstellen van een Intergaal Structuurplan heeft de voormalige gemeente Liesveld beoogd ook in de toekomst een vitale gemeente te blijven en waar mogelijk de dreiging van neerwaartse ontwikkelingen afwenden.
De (relevante) strategische hoofdlijnen van de visie luiden als volgt:
Met het toepassen van ruimte voor ruimte verdwijnt een groot deel van de voormalige agrarische bebouwing op het perceel aan de Opperstok 6, waardoor het zich op het open landschap vanaf de dijk verbeterd.
Het bestemmingsplan "Buitengebied Liesveld" is op 26 maart 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen:
en de dubbelbestemmingen:
Op grond van artikel 3.7.5 van het bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van de Ruimte-voor-ruimteregeling de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:
Inde woonbestemming is onder andere vastgelegd dat de maximale inhoudsmaat van alle bebouwing (woning, inclusief aan- en bijgebouwen) maximaal 1.000 m3 mag bedragen en een oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 150 m2.
Het plan van initiatiefnemer bestaat past niet binnen de kaders van de woonbestemming omdat hij een kapschuur met een oppervlakte van 240 m2 wenst te handhaven.
De voorgenomen planontwikkeling past daarom niet binnen de regels van het vigerend bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken is er om die reden gekozen voor het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure. Voor de woning is opgenomen dat de gezamenlijke inhoud van de woning (inclusief aan- en bijgebouwen) maximaal 1.000m³ mag bedragen en de vrijstaande kapschuur een maximale oppervlakte mag hebben van 240 m2 met een goothoogte van 3,85 meter en een nokhoogte van 6,0 meter.
In het Structuurplan van de voormalige gemeente Liesveld is aangegeven dat ruimte geboden moet worden voor een duurzame landbouw met mogelijkheden voor zowel schaalvergroting als verbreding.
Juist door het bieden van deze ruimte is het agrarisch bedrijf dat aan de Opperstok 6 was gevestigd en daar niet verder kon groeien, verplaatst naar een locatie waar het bedrijf deze schaalvergroting wel kan realiseren.
In het Structuurplan is aanvullende hierop ook aangegeven dat met nieuwe combinaties van functies ingespeeld moet worden op veranderingen in het grondgebruik, vooral daar waar de kwaliteit van het landschap dreigt te worden aangetast.
Met de verplaatsing van het agrarisch bedrijf ontstond aan de Opperstok 6 de noodzaak om de functie van de locatie te veranderen. De woonbestemming is een passende nieuwe functie op de voormalige agrarische bedrijfslocatie.
Wanneer voor de leegkomende (agrarische) bebouwing geen geschikte functies worden gevonden, blijven deze leegstaan of worden deze voor ongewenste functies illegaal gebruikt. Juist door mee te werken aan de sanering van de vrijkomende bebouwing en het toestaan van een nieuwe passende functie, wordt een kwaliteitsverbetering van het buitengebied bewerkstelligd. In het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Liesveld is daarom ook de ruimte voor ruimte-regeling in het plan opgenomen.
Het plan voldoet aan de gemeentelijke beleidsuitgangspunten. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Ten aanzien van de ecologie paragraaf, de paragraaf over de archeologie, het akoestisch onderzoek en de bodem is informatie uit de onderzoeken van de deskundigen gebruikt.
Beleid en wetgeving
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld middels de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, welke in 2005 in werking is getreden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden en percelen met de status ´Nationaal Park´, 'Beschermd Natuurmonument' en van gebieden die door de Minister van EL&I zijn aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals het beschermingsprogramma Wetlands. Op grond van Europese verplichtingen regelt deze wet ook de bescherming van daartoe aangewezen speciale beschermingszones (SBZ) op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie (EU), opgezet door de lidstaten. Natura 2000 wordt op haar beurt weer gevormd door de in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992 aangewezen gebieden.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng.
De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Onderzoek
Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de planlocatie. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie.
Het veldbezoek is afgelegd op 5 mei 2014. Tijdens dit veldbezoek is de gehele onderzoekslocatie, alsmede de directe omgeving, onderzocht. Gedurende het veldbezoek is gelet op de mogelijke aanwezigheid van beschermde en bedreigde soorten op basis van het aanwezige habitat.
In bijlage 2 is de 'Quickscan flora en fauna' (rapportnummer 14045431, d.d. 13 mei 2014) opgenomen. Onderstaand zijn de bevindingen van de quickscan beknopt weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Donkse Laagten, bevindt zich op circa 3,5 kilometer afstand ten zuidwesten van de onderzoekslocatie.
Ecologische Hoofdstructuur
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van de EHS. De onderzoekslocatie ligt wel in de nabijheid van een kerngebied behorend tot de EHS. Het meest nabijgelegen EHS-onderdeel bevindt zich circa 250 meter ten oost van de onderzoekslocatie. Het betreft EHS-onderdeel natuur. Ten noorden van de onderzoekslocatie, aan de overzijde van de Lek, bevindt zich op circa 400 meter ook een EHS- onderdeel. Het betreft ook hier natuur.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel I. Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Tabel 1: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Voor een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar het complete rapport, welke als bijlage 2 aan deze toelichting is toegevoegd.
Conclusie
In verband met de aangetroffen nesten van de boerenzwaluw en van enkele algemene broedvogels dienen de sloopwerkzaamheden uitgevoerd te worden na het broedseizoen.
Voor de overige soorten die mogelijk op de onderzoekslocatie voorkomen geldt een algemene zorgplicht bij het uitvoeren van de (sloop) werkzaamheden.
Beleid en wetgeving
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Beleidsnota archeologie
De gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Dit archeologiebeleid is samengevat in drie elementen te weten: de beleidsnota, een archeologische verwachtings- en beleidsadvies-kaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
De nota gebaseerd op de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta en gaat uit van behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem). Daarnaast gaat het beleid uit van het principe 'de verstoorder betaalt' Het beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Bij een nieuwe ontwikkeling, waarbij het noodzakelijk is een bodem verstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de Archeologische Monumentenzorgcyclus, die er op is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorschriften worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
Onderzoek
Het bouwvlak, waarbinnen de ruimte voor ruimte-woning gebouwd zal worden met garage, ligt volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de vm. gemeente Streefkerk in een gebied met een hoge verwachtingswaarde voor de prehistorie, waarvoor geldt dat bij ingrepen kleiner dan 250m² en dieper dan 30cm verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 8 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart afgedrukt waarop het perceel is aangegeven.
Figuur 8: archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De ruimte voor ruimte-woning is geprojecteerd op de plaats waar nu nog de ligboxenstal staat. De fundering van deze stal zal (deels) worden gebruikt als fundering voor de woning.
Met de bouw van de ligboxenstal, inclusief de onderkeldering, is de bodem ter plaatse van de bouwlocatie reeds verstoord. De bouw van de woning zal daarom niet kunnen leiden tot een verstoring van mogelijk in de grond aanwezig archeologische waarden. Bovendien wordt onder de woning geen kelder gerealiseerd.
In het vigerende bestemmingsplan is aan de locatie waar de ruimte voor ruimte-woning wordt gerealiseerd de archeologische dubbelbestemming "Waarde - archeologie - 4" toegekend.
Binnen deze dubbelbestemming geldt een vrijstelling voor bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2. Deze vrijstelling houdt in dat de initiatiefnemer geen rapport hoeft te overleggen waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Conclusie
De nieuw te bouwen woning met garage heeft een kleiner oppervlak dan deze 250 m2. Bovendien is de ondergrond als gevolg van de bouw van de ligboxenstal verstoord. De noodzaak om archeologisch onderzoek uit te voeren is daarom niet aanwezig.
Het aspect archeologie staat de uitvoeren van het plan niet in de weg.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor een duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van schoon regenwater van het riool en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer.
In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen en beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing is in het voortraject een digitale watertoets uitgevoerd. Mede op basis van deze toets is deze waterparagraaf opgesteld. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Waterschapsbeleid
Door het waterschap Rivierenland is het Waterbeheerplan 2010-2015 opgesteld. Dit beleidsplan heeft een integraal en strategisch karakter. De beleidslijnen tot 2015 zijn hierin vastgelegd:
Met het Waterbeheerplan 2010-2015 zet het waterschap haar beleid uit de voorliggende periode voort en waar noodzakelijk is het beleid verder geïntensiveerd. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwater keten zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Veiligheid
Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.
Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.
Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen; het dwarsprofiel is op te vragen bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen. Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner dan 1.500 m² in het landelijk gebied. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt hydrologisch als niet relevant gezien. Er is geen compenserende waterberging nodig.
Watergangen
De begrenzing van het plangebied is zodanig dat de A-watergang hier geen onderdeel van uitmaakt. Binnen het plangebied ligt wel een B-min watergang. In figuur 9 zijn de watergangen aangegeven.
Figuur 9: Watergangen
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed.
Verbeelding
Op de verbeelding van het bestemmingsplan worden A-watergangen opgenomen met de bestemming Water. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd. De boezemgebieden of het winterbed krijgt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtspunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Initiatiefnemer neemt contact op met de gemeente voor het aansluiten van de nieuwe woning.
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Keur
Het Waterschap heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging.
In artikel 3.5 van de Keur is bepaald dat het lozen van water vanaf nieuw verhard oppervlak vergunningplichtig is.
Het is op grond van dit artikel verboden hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak op wateren, die op de legger staan vermeld, te lozen.
Het doel van dit verbod is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak in het beheersgebied versneld op het watersysteem wordt geloosd. Deze lozing dient te worden beperkt tot de maatgevende afvoer van het landelijke gebied.
Uitbreiding van verhard oppervlak (dakvlakken van kassen , gebouwen etc. en verhardingen en semi-verhardingen e.d.) moet dus, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Bij vergunning kunnen daarom eisen worden gesteld aan vervangende bergingscapaciteit, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Dit wordt nader uitgewerkt in de bij de keur behorende beleidsregels. Of sprake is van nieuw verhard oppervlak, wordt beoordeeld op het moment van de aanvraag.
In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard met erfverharding en bebouwing. Door de planvorming zullen een groot gedeelte van de bestaande opstallen worden gesloopt en tevens zal er een groot gedeelte van de erfverharding worden verwijderd. Hierdoor is er sprake van een aanzienlijke afname van het verhard oppervlak. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.
Primaire waterkering
Het aangegeven plangebied ligt deels in de beschermingszone van de primaire waterkering en deels in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Als figuur 10 is een kaart toegevoegd waarop de zones zijn aangegeven. In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder vergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar en explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Onder de noemer afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan en daaronder valt ook ondergronds bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding.
Het Waterschap verzoekt om de buitenbeschermingszone aan te duiden middels een algemene aanduidingsregel:
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
Figuur 10: beschermingszone van de primaire waterkering
Binnen de beschermingszones van de primaire waterkering gelden geboden en verboden voor bepaalde activiteiten, werkzaamheden en beheer. Deze geboden en verboden zijn bedoeld om de dijken sterk en veilig te houden.
In artikel 3.1 (Watervergunning waterstaatswerken) is bepaald dat
Onder werkzaamheden verrichten wordt onder andere verstaan het slopen en bouwen.
In principe geldt dat er geen bebouwing op de waterkering aanwezig mag zijn. Binnen de beschermingszone van de waterkering geldt een bouwprincipe van ja, mits er geen nadelige gevolgen zijn voor de waterkering.
Conclusie
Als gevolg van de planontwikkeling wordt een oppervlakte van 1.625 m2 aan bebouwing op de locatie gesloopt. Ter compensatie van deze sloop wordt een ruimte voor ruimte-woning gebouwd met een garage. De oppervlakte van de woning met garage is circa 180 m2. De netto afname aan verhard oppervlak is circa 1.445 m2. Er is daarom geen watercompensatie nodig.
De ruimte voor ruimte-woning wordt binnen de beschermingszone (binnenkant) van de primaire waterkering gebouwd. Initiatiefnemer zal daarom een watervergunning moeten aanvragen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden.
In de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen’ wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term ‘niet in betekenende mate’. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto.
Conclusie
Het onderliggende bestemmingsplan maakt de bouw van slechts één extra woning binnen het plangebied mogelijk. Op grond hiervan kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip ‘niet in betekende mate’ valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.
Op de locatie aan de Opperstok 6 was voorheen een agrarisch bedrijf aanwezig. Een agrarisch bedrijf kent veel aan- en afvoerbewegingen van vrachtverkeer. Door de functieverandering van het perceel in "Wonen" is het aantal verkeersbewegingen van vrachtverkeer gedaald tot nul. Daarentegen zal er wel een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen met personenauto's aangezien er een extra woning wordt gerealiseerd. Per saldo zal de luchtkwaliteit als gevolg van deze ontwikkeling niet verslechteren.
Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van nieuwe woonbestemmingen. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.
Onderzoek
Sain milieuadvies heeft onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van het wegverkeer op de bestaande woning en de nieuw te bouwen woning (projectnummer:2012-3104-1, d.d. 27 november 2014). De resultaten van het onderzoek zijn als 3 aan de toelichting toegevoegd. In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek beknopt beschreven.
Het onderzoek is te verdelen in twee onderdelen die afzonderlijk besproken worden, te weten:
Verkeersgegevens
Het plan ligt nabij verschillende wegen. De verkeersgegevens van de relevante wegen zijn door de gemeente aangeleverd in de vorm van verkeerstellingen. De intensiteiten zijn aangepast naar de weekdagsituatie en verhoogd met 1,5% per jaar tot het jaar 2025. Van de parallelweg Opperstok en de Boven Tiendweg die ten zuiden van de locatie is gelegen zijn geen verkeersintensiteiten aangeleverd. Omdat het verkeer op deze wegen uitsluitend bestemmingsverkeer betreft is een inschatting gemaakt dat deze wegen niet akoestisch relevant zijn.
Berekening en bespreking
Wegverkeerslawaai
Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus Lden berekend op de planlocatie. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning ten gevolge van wegverkeerslawaai op de begane grond lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Op de eerste verdieping bedraagt de geluidsbelasting 50 dB. Dit dakvlak heeft alleen een raam ter plaatse van de vide en er zijn geen dakkapellen voorzien. Het is daarom niet aannemelijk dat er te openen delen komen. Daardoor is feitelijk sprake van een dove gevel.
De geluidbelasting op de bestaande voormalige bedrijfswoning bedraagt 50 dB op het dakvlak aan de straatzijde (op een hoogte van 4,5 m boven plaatselijk maaiveld). Dit dakvlak heeft geen dakkapellen of te openen delen. Daardoor is feitelijk sprake van een dove gevel. In de zijgevels zitten wel ramen op de verdieping. De geluidbelasting op de zijgevels voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Het omzetten van de bestemming vormt geen belemmering, gezien er sprake is van een dove gevel en de geluidsbelasting op de overige rekenpunten op deze woning voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
Straalcon
Sinds 1 januari 2010 valt Straalcon onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is van belang of de inrichting aan haar geluidsvoorschriften kan voldoen wanneer de nieuwe woonbestemming wordt gerealiseerd.
Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus berekend op de planlocatie. In de onderstaande tabel zijn de resultaten samengevat.
Tabel: Berekeningsresultaten LAr, LT
Uit de berekening blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT ten gevolge van de inrichting op het plangebied voldoet aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit. Ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vormen de nieuwe woning en de functiewijziging van de bestaande bebouwing geen belemmering voor de inrichting Straalcon BV.
Het maximale geluidsniveau LAmax overschrijdt de normstelling uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Het maximale geluidsniveau LAmax wordt met name veroorzaakt door de rijbewegingen van de vrachtwagens, het opladen of neerzetten van de containers en (in de nachtperiode) de heftruck buiten op het terrein.
Een reductie van de geluidsbelasting is mogelijk door op de erfscheiding met het bedrijf een geluidwerende erfscheiding te plaatsen met een minimale hoogte 2,5 meter. De geluidsbelasting voldoet in de situatie inclusief deze maatregele aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit en in de dagperiode aan de richtwaarde uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.
Uit jurisprudentie en de wijze van normstelling zoals deze vandaag de dag wordt gehanteerd bij vergunningverlening en beoordeling van activiteiten blijken maximale geluidniveaus tot 70 dB(A) etmaalwaarde meestal geen hinder te veroorzaken. Hieruit kan worden afgeleid dat ondanks de overschrijding van de aanbevolen normstelling uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' toch kan worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Calamiteit
De geluidbelasting van Straalcon op de nieuw te bouwen en de bestaande woning is bepaald aan de hand van waarnemingen en geluidsmetingen ter plaatse. De situatie van het bedrijf is ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de uitgevoerde waarnemingen en metingen. De reden hiervan is dat Straalcon begin maart grotendeels door brand is verwoest. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan is Straalcon bezig met de herbouw van de bedrijfsruimte met als doel de straalactiviteiten voort te zetten. Bij de wederopbouw van het bedrijf is het van belang dat het bedrijf zich houdt aan de maximaal toelaatbare geluidsvoorschriften. Hierdoor zal er geen verslechtering optreden ten opzichte van de oude situatie en wordt voldaan aan de toegestane geluidsnormen ter plaatse van de woningen.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat het maximale geluidsniveau LAmax wordt overschreden. Deze overschrijding wordt met name veroorzaakt door de rijbewegingen van de vrachtwagens, het opladen of neerzetten van de containers en (in de nachtperiode) de heftruck buiten op het terrein. Door middel van de geluidwerende erfafscheiding tussen de nieuwe woning en het bedrijf kan aan de normstelling worden voldaan. Dit staat echter los van de herbouw van de bedrijfsbebouwing.
Conclusie
Aanbevelingen
Het is aan te bevelen bij de planinrichting rekening te houden met de geluidsemissie van Straalcon. De aanbevelingen zijn:
Indien hiermee rekening wordt gehouden zal in de woningen en ter plaatse van de buitenruimte van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kunnen worden
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied (zie figuur 11).
In de nabije omgeving van de planlocatie zijn geen bedrijven aanwezig die gevaarlijke stoffen opslaan. Ook zijn op korte afstand geen routes voor gevaarlijke stoffen. Dit geldt ook voor buisleidingen en waterwegen.
Figuur 11. Uitsnede risicokaart
De dichtstbijzijnde locatie waarvoor een risicocontour geldt is tankstation Mons aan de Sluis 18 in Groot Ammers. De risicocontour 10-6 van deze locatie is 15 meter. Deze locatie ligt op een afstand van circa 650 meter ten westen van de planlocatie. De planlocatie ligt ver buiten de risicocontouren van bedrijven in de omgeving.
Bevi inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en LPG-tankstations. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet worden gerealiseerd in gebieden waar sprake is van een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 per jaar. Voor het PR geldt als norm dat dit kleiner dan 10-6 moet zijn. De kans per jaar dat één persoon, die op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden door een ongeval van het vervoer van gevaarlijke stoffen moet kleiner zijn dan 1 op 1 miljoen. Ook het vaststellen van een bestemmingsplan geldt als een nieuwe situatie, waarbij voldaan moet worden aan de eisen uit het Bevi. Concreet betekent dit dat kwetsbare objecten binnen de 10-6/jr contour niet zijn toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden toegestaan.
Wanneer zich binnen de 10-6/jr contour kwetsbare objecten kan een bestemmingsplan worden vastgesteld mits er zodanige voorschriften aan het besluit zijn verbonden dan wel er een traject van wijziging van de milieuvergunning is ingezet, zodat binnen 3 jaar na vaststelling van het besluit voldaan wordt aan de grenswaarde (artikel 8 lid 3 Bevi). Wel dient in de tussentijd voldaan te worden aan de grenswaarde van 10-5/jr. Naast Bevi-inrichtingen zijn er ook inrichting die niet onder het Bevi vallen, maar waar wel opslag van risicovolle stoffen plaatsvindt.
Regulering van de risicoaspecten die samenhangen met de opslag van deze stoffen vindt plaats middels het Activiteitenbesluit dan wel de WM vergunning. Een belangrijke richtlijn voor opslag en gebruik vormen de zogenaamde PGS richtlijnen. De PGS richtlijnen beschrijven de eisen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu kan worden bereikt.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichting waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi inrichtingen.
Buisleidingen
Het kabinet heeft op 9 februari 2007 ingestemd met een nieuwe aanpak van het buisleidingen. Zo komt er een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen. Daarin werkt de regering de wet verder uit. Deze AMvB zal regels gaan stellen voor risico’s en zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Het ontwerpbesluit van de AMvB is 19 augustus 2009 naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd.
Binnen het plangebied en In de directe omgeving zijn geen van buisleidingen aanwezig.
Wegverkeer
Na bestudering van de “risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen” d.d. 24 maart 2003 opgesteld door Adviesgroep AVIV, in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, blijkt dat alleen voor rijkswegen de externe veiligheidsrisico’s zijn beschouwd. Voor gevaarlijk wegtansport binnen gemeentelijke en provinciale wegen is de gemeente c.q. De provincie bevoegd een routering vast te leggen. Om een extern risico van enige omvang aan te kunnen tonen is een relevante vervoersstroom van bulktransport nodig. In de onmiddellijke omgeving van het plangebied vindt geen voor de externe veiligheid relevant transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Echter zijn incidentele transporten van gevaarlijke stoffen niet uit te sluiten, maar deze vallen tevens buiten het toetsingskader. Hierdoor zijn geen relevante externe veiligheidsrisico’s door transport over de weg te verwachten.
Kabels en Leidingen
Voor zover bekend zijn er binnen de bouwgrenzen van de projectlocatie geen noemenswaardige (hoofdkabels en hoofdleidingen) kabels en leidingen aanwezig.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Verkennend bodemonderzoek
Econsultancy uit Doetinchem heeft het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en het verkennend onderzoek asbest in de bodem (NEN 5707) uitgevoerd. De samenvatting van de onderzoeksresultaten zijn onderstaand weergegeven. Het complete rapport (nr. 14045430, d.d. 20 juni 2014) is als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd.
Vooronderzoek
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
De zwak puinhoudende bovengrond is analytisch sterk verontreinigd met zink (boring 04), matig verontreinigd met koper (boring 04) en is licht verontreinigd met kobalt, kwik, nikkel, lood, PCB en PAK. In de ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. De lichte tot sterke verontreinigingen zijn naar alle waarschijnlijkheid te relateren aan de puinbijmenging.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de verontreinigingen, verworpen. Econsultancy adviseert om een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met koper en zink, ter plaatse van boring 04.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Op het maaiveld is asbestverdacht plaatmateriaal afkomstig van de dakbedekking van de stal aangetroffen. Naar alle waarschijnlijkheid is het aangetroffen plaatmateriaal recentelijk van het dak afgestoten en wordt daardoor niet in de bodem verwacht.
Tijdens de visuele inspectie van het opgeboorde en -gegraven materiaal zijn er 2 stukjes asbestverdacht plaatmateriaal ter plaatse van boring 01 (traject 0,0-0,4 m -mv) aangetroffen. Het aangetroffen plaatmateriaal is asbesthoudend (chrysotiel 10-15% en 15-30%).
Gelet op het aangetroffen asbesthoudende plaatmateriaal adviseert Econsultancy een nader onderzoek asbest in bodem (NEN 5707) uit te voeren ter plaatse van boring 01.
Nader bodemonderzoek
Op basis van de conclusie van het verkennend bodemonderzoek is een nader onderzoek uitgevoerd naar de koper en zink verontreiniging en naar de asbestverontreiniging. Dit onderzoek is ook uitgevoerd door Econsultancy. De resultaten van het nader onderzoek zijn onderstaand weergegeven. Het complete rapport (nr. 14075830, d.d. 5 september 2014) is als bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd.
Grondonderzoek
Koper- en zinkverontreiniging
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de aangetoonde metalenverontreinigingen gerelateerd aan de zintuiglijke bijmenging met puin. Derhalve is de verwachting dat de aangetoonde verontreinigingen heterogeen, in wisselende gehalten, op het perceel voor zullen komen. De huidige aangetoonde verontreiniging heeft waarschijnlijk een omvang van ± 3 m³.
Asbest-verontreiniging
In de gaten, die ter plaatse van en nabij boring 01 zijn gegraven waar in het verkennend onderzoek asbesthoudend materiaal in de bovengrond is aangetroffen, zijn in de fractie > 16 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen, In de bodem is analytisch in de fractie <16 mm eveneens geen asbest aangetoond. Gelet op de resultaten van onderhavig onderzoek wordt aangenomen dat het aantreffen van asbesthoudend materiaal ten tijde van het verkennend onderzoek berust op een "toevalstreffer".
Conclusie
Er is geen sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Er geldt derhalve geen saneringsplicht.
Uitgaande van geen ernstige verontreiniging en uitgaande van dat er geen grondroerende werkzaamheden plaats gaan vinden worden aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht. Indien ter plaatse toch grondroerende werkzaamheden uitgevoerd gaan worden wordt geadviseerd in dat geval op voorhand in overleg te treden met het bevoegd gezag (gemeente Molenwaard of de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) om vast te stellen hoe met deze situatie om te gaan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De richtafstanden uit de SvB gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies, die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden. Richtafstanden worden aangehouden om het ontstaan van nieuwe milieuhinder te voorkomen. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, dient door middel van specifiek onderzoek te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke situatie.
Onderzoek
Het plangebied ligt in een gemengd gebied. Op het belendend perceel ten oosten van de planlocatie is het bedrijf Straalcon gesitueerd (Opperstok 4) met de bedrijvenbestemming. Op het belendend perceel ten westen van de locatie (Opperstok 9) is een woning aanwezig met de woonbestemming. In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen andere (agrarische) bedrijven aanwezig.
De kortste afstand tussen de gevel van de ruimte voor ruimte-woning en het naastgelegen bedrijfsbestemming is circa 26 meter. De afstand van de gevel van de ruimte voor ruimte-woning tot aan het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw op het perceel Opperstok 4 is circa 30 meter.
Straalcon
De geluidsvoorschriften die voor Straalcon (revisievergunning beheersmaatschappij Houweling B.V. van 5 juli 1996) gelden op de 20 meter uit de grens van de inrichting. Tussen het bedrijf en de nieuwe woonbestemmingen bevinden zich geen bestaande geluidsgevoelige bestemmingen.
Aangezien de afstand tot de nieuwe woning groter is dan de afstand waarop de geluidsvoorschriften van het bedrijf gelden zal de woning niet beperkend voor de bedrijfsvoering van de inrichting.
Wel is voor de compleetheid van het onderzoek de geluidbelasting berekend op een rekenpunt (V1) gelegen op 20 meter uit de grens van de inrichting in de richting van het plangebied. Uit de berekeningen blijkt dat de vergunde waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidniveau LAmax niet worden overschreden (zie bijlage 3 voor het complete akoestisch onderzoek).
Conclusie
De bedrijfsvoering van Straalcon wordt niet belemmerd als gevolg van de bouw van de ruimte voor ruimte-woning.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor wat betreft de regels van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan "Buitengebied Liesveld" van de gemeente Molenwaard.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het bestemmingsplan zijn een tweetal enkelbestemmingen opgenomen, te weten "Tuin" en "Wonen" en drie dubbelbestemmingen, te weten Waarde - Archeologie - 4, Waarde- Archeologie - 5 en Waterstaat - Waterkering.
Tuin
De bestemming Tuin is toegekend aan het perceelsgedeelte voor de voorgevelrooijlijn van de woningen en aan het achterste gedeelte van het perceel. Naast het gebruik van deze gronden als tuin zijn deze gronden tevens bestemd voor bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Wonen
Binnen het plangebied is de bestemming Wonen toegekend aan de bestaande woning Opperstok 6 en de nieuw te realiseren ruimte voor ruimte-woning alsmede aan het erf behorende bij de woningen. Binnen de bestemming zal voor iedere woning een bouwvlak worden opgenomen waarbinnen de woning gerealiseerd moeten worden. In de regels is bepaald dat een woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen een inhoud mag hebben van maximaal 1.000 m3.
Ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'Maximum bebouwd oppervlak' is een bijgebouw toegestaan van 240 m2. De inhoud van dit bijgebouw telt niet mee bij de inhoudsnorm van de woning(en).
Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is er een dubbelbestemming opgenomen.
Waterstaat - Waterkering
Ter bescherming van de primaire waterkering is er een dubbelbestemming opgenomen.
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Ten behoeve van het bestemmingsplan sluit initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
In de voorbereiding van het besluit betreffende het wijzigingsplan is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken.
De procedure die het bestemmingsplan volgt, is de procedure zoals deze door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van 1 juli 2008 wordt voorgeschreven.
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente Molenwaard. De Regio Alblasserwaard- Vijfheerenlanden heeft naar aanleiding van de ingezonden onderbouwing op 5 december 2014 mondeling een akkoord gegeven op het plan. In paragraaf 3.3 is hier melding van gemaakt. De ingezonden onderbouwing is als bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd.
Door middel van een brief d.d. 18 november 2014 reageert het Waterschap Rivierenland op het plan. Het Waterschap heeft de volgende opmerkingen ten aanzien van de waterparagraaf:
Het waterschap adviseert positief over het plan, mits de bovenstaande opmerkingen worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan. De reacties zijn in paragraaf 4.3 verwerkt. De integrale reactie van het Waterschap is als bijlage 6 aan de toelichting toegevoegd.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 30 januari 2015 tot 13 maart 2015 ter inzage gelegen. Gedurende de terinzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
De inhoud van een woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 1.000 m3. Dit is geregeld in artikel 4.2.1. sub b. De inhoud van het bijgebouw ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' dient niet mee te tellen bij deze maximale inhoudsmaat. Artikel 4.2.1. sub b wordt daarom als volgt gewijzigd:
b. de maximale inhoud van een woning bedraagt 1.000 m3:
In subparagraaf 5.2.2. van de toelichting is omschreven dat de inhoud van het bijgebouw ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' niet meetelt bij de inhoudsnorm van de woning(en).
Per abuis is in het ontwerp bestemmingsplan verzuimd om de regeling ten behoeve van het vergroten van bijgebouwen door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken op te nemen. Deze regeling is alsnog als artikel 4.3 in het vast te stellen bestemmingsplan opgenomen. Door middel van deze regeling kan het college de oppervlakte aan bijgebouwen vergroten tot ten hoogste 75 m2.
Begin maart 2015 is een groot deel van de bedrijfsbebouwing van Straalcon door brand verwoest. In paragraaf 4.5 is hierover een paragraaf opgenomen waarin is aangegeven dat Straalcon bij de wederopbouw zich moet houden aan de maximaal toelaatbare geluidsvoorschriften.