Plan: | Veursestraatweg 215 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1916.veursestraatweg215-VG01 |
Het postzegel-bestemmingsplan “Veursestraatweg 215” vervangt het vigerend planologisch-juridisch bindende kader voor het toegestane ruimtelijk gebruik van de gronden binnen het plangebied.Op deze locatie is dat het bestemmingsplan “Duivenvoordecorridor”.
De eigenaar van het woonperceel aan de Veursestraatweg 215 is voornemens de bestaande woning te slopen en, verder naar achteren op het terrein, een nieuwe woning te bouwen. De ontworpen woning en de vrijstaande garage passen (net) niet in de algemene wijzigingsbevoegdheid van dat bestemmingsplan, wat de aanleiding is voor het opstellen van dit postzegel-bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan de Veursestraatweg, nummer 215. In de onderstaande afbeelding is het betreffende perceel weergegeven.Het perceel is tevens de begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1: plangebied Veursestraatweg 215 in groen kader
Voor het plangebied vigeert momenteel het volgende bestemmingsplan:
Het betreffende perceel, kadastraal bekend als VEU00 A 932, is in dat bestemingsplan aangewezen voor de bestemming 'Woondoeleinden'.
Het bestemmingsplan Veursestraatweg 215 bestaat uit een drietal onderdelen, te weten:
Na een beknopte inleiding in dit eerste hoofdstuk, is de toelichting als volgt opgebouwd:
De regels en de (digitale) verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zij leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen in het plangebied vast en vormen het formele beoordelingskader voor aanvragen om omgevingsvergunning.
De regels en de verbeelding zijn opgesteld in overeenstemming met de geldende verplichte standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen, die onder meer zijn vastgelegd in de IMRO2012 en de SVBP2012.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor de gemeente Leidschendam-Voorburg in het algemeen en voor het onderhavige plangebied in het bijzonder, relevante ruimtelijk beleid op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de op 13 maart 2012 door de Minister vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040 en geeft haar visie hoe Nederland in 2040 er voor moet staan. Dit op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven, zowel bovengronds als ondergronds, richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens wordt een eenvoudigere regelgeving nagestreeft. Daarbij verwacht het Rijk dat andere overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
De 13 belangen in de SVIR zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland
Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
De SVIR kent een dusdanig hoog abstractieniveau, dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende bestemmingsplan van toepassing is. De met dit bestemmingsplan gepaard gaande sloop en nieuwbouw heeft wel raakvlakken met de SVIR, met name waar het gaat om het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied van cultuurhistorische waarde; ontwikkelingen zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Op het plangebied is nationaal belang nr. 10 van toepassing; behoud en versterking van de unieke cultuurhistorische kwaliteiten. In de planontwikkeling wordt dit belang voortdurend in het oog gehouden.
Ook de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de SVIR. In onderhavig geval is sprake van sloop en nieuwbouw van één woning, er worden geen woningen toegevoegd; een onderbouwing van de Ladder kan achterwege blijven.
Op grond van de Monumentenwet 1988 kunnen van rijkswege beschermde monumenten en stads- en dorspgezichten worden aangewezen. Onderhavige locatie bevat zelf geen monument, maar is wel direct naast een beschermd monument gelegen, namelijk Veursestraatweg 217.
Het plangebied ligt in het van rijkswege beschermde dorpsgezicht 'Landgoederenzone Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam - Voorburg', dat als zodanig is aangewezen op 19 november 2007. Het omvat een aangesloten reeks van landgoederen, buitenplaatsen met bijbehorende parken, tuinen, landerijen met boerderijen en villawijken met wijk- en groenvoorzieningen. In het gebied liggen onder meer de landgoederen Zuidwijk, De Horsten, Duivenvoorde, Clingendael, Backershagen en De Paauw en villaparken De Kieviet en Oud Wassenaar. In het gebied zijn de historisch geografische, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken uit de zeventiende tot en met de vroege twintigste eeuw nog goed herkenbaar.
De kwaliteiten van het gebied zijn opgenomen in de toelichting van het aangewezen dorpsgezicht. Enkele van de genoemde kwaliteiten zijn:
Deze kwaliteiten zullen bij nieuwbouwplannen bewaakt worden.
Als gevolg van deze aanwijzing tot beschermd gezicht dient het bestemmingsplan een beschermend karakter te hebben. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht opgenomen.
Voor het slopen van bouwwerken in beschermd dorpsgezicht geldt een vergunningsplicht conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eén van de voorwaarden om een vergunning te verlenen is dat op de locatie van het te slopen gebouw een plan is voor nieuwbouw. Dit om te voorkomen dat er een gat valt in het beschermd dorpsgezicht dat niet wordt opgevuld.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Voor reeds aangewezen beschermde dorpsgezichten is dit niet van rechtstreekse invloed; de aanwijzing wijzigt niet. De Monumentenwet 1988 blijft nog gedeeltelijk gelden totdat de Omgevingswet in werking treedt.
In Nederland is er bij de implementatie van 'Malta' voor gekozen om gemeenten een sleutelrol te laten spelen bij het beheer van het bodemarchief. Op 1 september 2007 trad daarvoor de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. De Wamz omvatte wijziging van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet voor het aspect archeologie. De integratie van de archeologie in de ruimtelijke besluitvorming werd verder verankerd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit Omgevingsrecht (2010). Het sluitstuk was de invoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) in oktober 2010). Gemeenten zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om de bestemming van gronden en de daarbij behorende regels binnen een periode van tien jaar opnieuw vast te stellen.
Bestemmingsplannen dienen namelijk te zijn voorzien van planologische regelingen die voldoen aan de eisen die heden ten dage daaraan worden gesteld. Hiermee is de implementatie van de archeologische monumentenzorg geheel geïntegreerd in de ruimtelijke wetgeving en besluitvormingsprocedures.
De sinds 2007 ingevoerde wijzigingen houden in dat bij ruimtelijke plannen de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep door het bevoegd gezag kan worden verplicht de archeologische waarde van het te verstoren terrein aan te tonen. Indien de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag is vastgesteld (bijvoorbeeld door middel van archeologisch vooronderzoek) kunnen de aanwezige en bedreigde archeologische waarden in de belangenafweging worden meegewogen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag van Valetta (Malta). Daarin neemt de zorg voor het archeologisch erfgoed een belangrijke plaats in. De kosten van archeologisch onderzoek en het eventueel uitvoeren van een opgraving zijn voor rekening van de initiatiefnemer van een (bouw)plan.
De archeologische waarden zijn op landelijk niveau aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) uitgebrachte Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid Holland de "Visie Ruimte en Mobiliteit" (hierna: VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn vier thema's te onderscheiden:
De VRM bestaat uit de 'Visie ruimte en mobiliteit', de 'Verordening ruimte 2014', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit'.
Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg geldt dat in het kader van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012 met daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt ingevuld hoe de voor haar grondgebied relevante opgaven uitvoering zullen krijgen en de prioritering hiervan. De drie geformuleerde pijlers, als basis voor duurzame ontwikkeling van onze gemeente tot 2040, geven richting aan de gewenste ruimtelijke opgaven. Het uitvoeringsprogramma biedt vervolgens de basis voor het actief vormen van allianties en samenwerkingsverbanden om het gewenste ontwikkelingsperspectief voor 2040 een stap dichterbij te brengen. De gemeente zoekt daarbij de aansluiting met de provinciale Agenda Ruimte om samen te werken aan de (gezamenlijke) ruimtelijke en sociale opgaven, met specifieke aandacht voor de Vlietzone en het provinciaal landschap ofwel gebiedsprofiel 'Duin Horst & Weide'.
Onderhavig plangebied is gelegen in het gebiedsprofiel 'Duin Horst & Weide'.
De Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.
De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.
De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.
Het voorliggende plangebied maakt deel uit van het gebiedsprofiel 'Duin, Horst en Weide'.
Veursestraatweg 215 bevindt zich in de Duivenvoordecorridor, een onderdeel van het 'Duin, Horst en Weide' gebied. Dit gebied ligt tussen Den Haag/Leidschendam en Leiden/Voorschoten in. We zien een duinstrook aan de kust, die loopt tot aan Wassenaar, vervolgens de Horsten vanaf de duinenrij tot aan de Vliet. En de weiden bevinden zich met name aan de zuidoostkant van de Vliet. De Veursestraatweg ligt midden in de corridor die is ingeklemd tussen Leidschendam en Voorschoten. Centraal ligt daar kasteel Duivenvoorde, op korte afstand van Veursestraatweg 215.
Over het Duin, Horst en Weidegebied is al veel gepubliceerd. Daarbij wordt de uitzonderlijke kwaliteit van dit kroonjuweel geroemd. De kwaliteit ligt vooral in de opeenvolging van landschappen; de clustering van landgoederen op één van de oudste ontginningsgebieden van Nederland; het strandwallenlandschap, de relatief droge strandwalruggen en de lager gelegen nattere strandvlakten en tot slot het veenweide gebied. De laatste wordt gekenmerkt door de open structuur, boerderijlinten en randen van droogmakerijen.
De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. De bescherming van het bodemarchief is wettelijk geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Wamz op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de provinciale Verordening Ruimte en de daarbij behorende 'Visie Ruimte en Mobiliteit', welke door Provinciale Staten van Zuid Holland op 9 juli 2014 is vastgesteld.
De Provincie stelt in haar Verordening Ruimte dat het haar wens is, duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.
De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen. Wel is het wenselijk dat de provincie hierin wordt gekend en zij instemt met het afwijkende regime.
Op basis van de Verordening Ruimte is het noodzakelijk dat een bestemmingsplan regels opneemt ter bescherming van de archeologische waarden. Dit bestemmingsplan bevat een archeologische dubbelbestemming ter bescherming van de nog in de bodem (te verwachten) archeologische waarden.
De herijking (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:
De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Plangebied Veursestraatweg 215 valt binnen het zogenaamde buitengebied. Voor het buitengebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd.
Buitengebied:
De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied, zijn in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk in de overwegingen meegenomen. Een voorbeeld is de verbetering van de kwaliteit van de stadsranden om verrommeling tegen te gaan. In onderhavig plan wordt een bestaande woning met onsamenhangende bijgebouwen vervangen door een nieuwe woning met een mee ontworpen bijgebouw.
Afbeelding 2: Uitsnede structuurvisie
De Wro strekt ter bevordering van een “duurzame” ruimtelijke kwaliteit.
De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld.
De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden. De minimaal te behalen GPR-score is 6; daarmee wordt voldaan aan de eisen van het bouwbesluit. Afhankelijk van het project kan de gemeente een hogere score verlangen. Voor onderhavig project, de ontwikkeling van één woning ter vervanging van een bestaande woning, zijn geen specifieke afspraken vastgelegd ten aanzien van duurzaamheid.
Conform de Wamz/Wro moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m2. Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009.
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt in de 'archeologienota herijking 2013'. De Nota archeologie geeft een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten en de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief worden geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.
De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting.
Op de archeologische beleidskaart zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De vier waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Onderhavig plangebied bevindt zich in een zone met een hoge archeologische waarde of verwachting (Waarde-Archeologie 3).
De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart.
Als welstandskader voor het gebied geldt het in 2013 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor. Dit document is vooral gericht op de grotere ontwikkellocaties, waarbij de toetsing plaatsvindt door een kwaliteitsteam. Nieuwbouw in de bestaande linten wordt getoetst door de Welstands- en monumentencommissie.
In het beeldkwaliteitsplan zijn een aantal bebouwingstypes gedefinieerd: 'de nieuwe buitenplaats', 'de nieuwe boerderij', 'het nieuwe lint' en 'overige ontwikkelingen'. Voor lintbebouwing, zoals ter plaatse van het plangebied, worden de volgende regels gegeven:
Individuele volumes
De woningen in de linten presenteren zich als individuele volumes. Hierbij is ruimte voor individuele expressie onder voorwaarde dat de bouwmassa's onderling op elkaar zijn afgestemd.
Volumeopbouw
De bebouwing aan het lint zelf is van een meer bescheiden maat, in de tweede lijn is ruimte voor de ontwikkeling van een groter gebouw, refererend naar de voormalige werkplaatsen.
Detaillering van de gebouwen
De architectuur is ingetogen, ambachtelijk en 'streekeigen' door de overheersende toepassing van materialen die uit de directe omgeving afkomstig hadden kunnen zijn: baksteen, hout en keramische pannen. De gevelcompositie en het kleurgebruik dienen in harmonie met de architectuur te zijn.
Bestaande linten
Waar bebouwing in een bestaand lint wordt bijgeplaatst dient in maat en schaal, situering, architectuur en materiaalgebruik aansluiting te worden gezocht bij de karakteristieken van dat lint. Daarbij dienen de 'meest karakteristieke' panden uit het betreffende lint als referentie.
Het plangebied ligt aan de Veursestraatweg in de Duivenvoordecorridor, het landelijk gebied tussen Leidschendam en Voorschoten.
De Veursestraatweg kenmerkt zich door vrijstaande lintbebouwing van burger- en tuinderswoningen op landelijk ingerichte kavels met hoofdzakelijk één bouwlaag en een kap en enkele grotere bedrijfsgebouwen. Het wegprofiel is ruim, oorspronkelijk door de aanwezigheid van een vrije trambaan, nu ten behoeve van het doorgaande verkeer op de provinciale 80 km weg. Langs de weg vrijliggende fietspaden in grasbermen. Er bevinden zich in het wegprofiel geen bomen.
Aan de achterkant sluit het kavel aan op het open weidegebied van het historisch landgoed kasteel Duivenvoorde. Er is uitzicht op een boerderij en het bosblok met kasteel en kasteeltuin. Links van de locatie is een opening in het bebouwingslint dat doorzicht geeft op dit weidegebied. Rechts van de locatie volgt nog één woning, een rijksmonument, voordat de weg aansluit op dit open weidegebied, met vrij zicht op kasteel en oprijlaan. Pas enkele kilometers verder begint de lintbebouwing van Voorschoten.
De bestaande woning dateert naar schatting uit begin 20e eeuw en staat op korte afstand van de weg. De kleine woning van één bouwlaag en een mansardekap heeft aan de voorkant een schijngevel die de suggestie wekt van twee bouwlagen.
De locatie is rechtstreeks ontsloten vanaf de Veursestraatweg. Parkeren gebeurt op de kavel.
De Duivenvoordecorridor is de enige landelijke verbinding tussen de polders van het Groene hart en het duingebied tussen Den Haag en Leiden. Het is een historisch cultuurlandschap ontstaan op parallel aan de Vliet gelegen veengebieden en (afgegraven) strandwallen. De inrichting van het gebied bestaat voor een groot deel nog uit elementen (bosblokken, gebouwen, open weidegebied met boerderijen) van de landgoederen en buitenplaatsen die van de 17e tot 19e eeuw het gebied domineerden. In de 20e eeuw hebben zich kastuinbouwbedrijven in het gebied gevestigd die de laatste jaren voor een groot deel weer gesloopt zijn. Op dit moment zijn nog een beperkt aantal kassen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Het landschap van de Duivenvoordecorridor wordt getypeerd als een coulisselandschap. Door een afwisseling van open weidegebieden en opgaand groen is sprake van ruimtelijke gelaagdheid. Kenmerkend voor de lintbebouwing in het gebied is bijvoorbeeld dat er vaak doorzicht mogelijk is naar achtergelegen weilanden.
De kwetsbaarheid van dit gebied, in het drukste stukje van Nederland, is enorm. Verantwoorde ontwikkeling is alleen mogelijk daar waar tussen betrokken partijen wordt samengewerkt.
Veursestraatweg 215 bevindt zich binnen één van de drie beschermde stads- en dorpsgezichten van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Herbouw na sloop dient te voldoen aan vaststaande voorwaarden. Niet om ontwikkelingen vast te zetten, maar om ontwikkelingen cultuurhistorisch verantwoord te laten verlopen.
Hoewel de woning geen monument is en niet van grote architectuurhistorische waarde, is hier wel sprake van cultuurhistorische waarde. De bestaande woning is een aardig en markant object uit 1925. Het is een reflectie van de omgeving en de tijd waarin het werd gebouwd. Niet alleen monumenten van landelijke architecten, maar juist bebouwing die door de lokale architecten en aannemers is ontworpen levert een specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.
Kenmerkend voor het bestaande gebouw:
Bij sloop en nieuwbouw zijn dit de kwaliteiten die bewaakt moeten worden teneinde een voortzetting van de kwaliteiten te behouden en daarmee ook de waarden in het beschermde dorpsgezicht.
De locatie heeft een woonbestemming. Binnen de woonbestemming is beroep aan huis, onder voorwaarden, toegestaan. Op het perceel staat één woning met bijbehorende bouwwerken. Parkeren geschied op eigen terrein, via een eigen inrit vanaf de Veursestraatweg. De nota parkeernormen Leidschendam-Voorburg is van toepassing.
Het plangebied is gelegen in de Duivenvoordecorridor en in het rijksbeschermd gezicht Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg. Door de gemeente wordt gestreefd naar verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, in overeenstemming met de grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Om dit te bereiken zijn op basis van een convenant met rijk, provincie en de gemeente Voorschoten kastuinbouwbedrijven gekocht en het bestemmingsplan Duivenvoordecorridor (2009) en Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor (2013) vastgesteld.
Als gevolg van een in 2014 gebleken tekort op grondexploitatie en de daaropvolgende heroriëntatie zijn in 2015 de Ontwikkelstrategie Duivenvoordecorridor en in juni 2016 de Ruimtelijke uitnodiging Duivenvoordecorridor vastgesteld. Hierin wordt uitgegaan van het invullen van het gebied van opgekochte en gesaneerde tuinbouwbedrijven met woningbouw en groen.
Na een door de gemeente negatief beoordeeld initiatiefplan is door de afdeling RO een handreiking opgesteld voor de locatie. Behoud van de bestaande woning is niet haalbaar gebleken. Deze handreiking (Bijlage 1) bevat uitgangspunten voor een passend bouwplan gebaseerd op bestemmingsplan, Beeldkwaliteitsplan en welstandsnota. De handreiking is gericht op toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voor vervangende nieuwbouw van bestaande woningen. In deze wijzigingsbevoegdheid worden de maximale maten gegeven voor woning en bijgebouwen. Vanuit beeldkwaliteitsplan en welstandnota is de voorwaarde opgenomen dat de nieuwe woning moet passen binnen het bestaande ruimtebeeld van gebied en locatie. Deze voorwaarde is in de handreiking vertaald naar de ruimtelijke aspecten hoofdvorm, kapvorm, situering, inrichting kavel en beeldkwaliteit.
Vervolgens is door de architect op basis van deze handreiking een schetsontwerp gemaakt voor de woning. Intensief overleg tussen initiatiefnemer en zijn architect, ambtenaren van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en de gemeentelijke Welstand- en monumentencommissie hebben begin 2015 geleid tot een plan dat voldeed aan de (kwaliteits-) eisen die verwacht worden van nieuwbouwwoningen in de bestaande linten van de Duivenvoordecorridor.
De woning voegt zich in het bestaande ruimtebeeld. Er is sprake van een eenvoudige hoofdvorm voorzien van een dak met één (hoofd-) nokrichting. Secundaire bouwdelen zijn voldoende ondergeschikt vormgegeven. Er is een goede maatverhouding tussen hoofd- en bijgebouw. De maatvoering past binnen de regels van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan. De gekozen architectuurstijl past voldoende in het gebied. De inrichting van de kavel is streekeigen.
Het ontwerp past op twee punten niet rechtstreeks binnen handreiking en wijzigingsbevoegdheid. Ten eerste is sprake van een gebogen kapvorm. Van belang hierbij is dat de woning het ruimtebeeld van het ensemble niet overstemt. In het bebouwingslint Veursestraatweg komen verschillende kapvormen voor. De gebogen kap is geïnspireerd op Huize Cornella (Veursestraatweg 97). Doordat volumeopbouw, architectuur en kleur (gebroken wit / licht grijs pleisterwerk) voldoende terughoudend zijn uitgewerkt is geen sprake van dominantie t.o.v. de omgeving.
Ten tweede is de nokhoogte van het bijgebouw hoger dan de maximale maat uit het bestemmingsplan. Deze afwijking is toegestaan naar aanleiding van een eerder goedgekeurd bouwplan voor een bijgebouw in het gebied, waarbij de welstandcommissie oordeelde dat een groter nokhoogte noodzakelijk was voor een in het gebied passende kapvorm.
Na de positieve beoordeling door afdeling RO en monumentencommissie van dit binnen de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan passende bouwplan, heeft de initiatiefnemer verzocht om te beoordelen of de nokhoogte van de woning met 50 cm verhoogd kon worden (9 i.p.v. 8,5 meter). Dit in verband met functionele en esthetische overwegingen. Omdat deze wijziging niet tot een onacceptabele verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit leidt, is positief op deze vraag geoordeeld. In verband met deze wijziging is gekozen voor het opstellen van onderhavig postzegelbestemmingsplan.
Om de kwaliteit van het te ontwikkelen bouwplan te borgen is er voor gekozen hoofdvorm en maatvoering in de regels van het bestemmingsplan vast te leggen.
Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de vestiging van bedrijven niet toegestaan, met uitzondering van aan huis verbonden beroep. Er worden door dit bestemmingsplan ook geen bedrijven belemmerd in hun uitvoering. Het plangebied was reeds bestemd voor wonen en blijft dat ook, alleen het bouwvlak wijzigt.
In augustus 2005 heeft het milieukundig adviesbureau IDDS een verkennend milieukundig onderzoek verricht op het perceel aan de Veursestraatweg 215 te Leidschendam.
Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat de grond milieuhygiënisch gezien geschikt is voor de functie "wonen met tuin".
Het onderzoeksrapport is anno 2106 eigenlijk te oud. Echter, omdat er geen aanleiding is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en de locatie sinds 2005 onveranderd is gebleven is nieuw bodemonderzoek niet noodzakelijk.
De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied.
Het plangebied bevindt zich in het boezemland van Rijnland. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Aan de hand van het Waterbeheersplan (2016-2021) werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol. Op grond van de Waterwet is Rijnland, als waterschap, bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de kernzone en beschermingszone van een waterkering.
Indien een toename van verhard oppervlak plaatsvindt, dient er, op grond van de Keur, open water te worden aangelegd ter grootte van minimaal 15% van de oppervlakte van de nieuwe verharding. Het nieuwe open water moet worden aangesloten op het bestaande watersysteem.
Het netto verhard oppervlak neemt in onderhavig plan minder dan 500 m² toe. Er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden.
In het plangebied liggen geen (natte) ecologische verbindingszones. De aanwezigheid van een woning en garage hebben geen noemenswaardige invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Het huishoudelijke afvalwater van de woning zal geloosd worden via de aanwezige riolering. Het hemelwater wordt geloosd op de watergang aan de noordzijde van het perceel of op/in de bodem. De schone en vuile waterstromen worden dus gescheiden.
Er zijn geen waterhuishoudkundige belangen in het geding. Hemelwater in de nieuwe situatie af te koppelen op de watergang aan de noordzijde van het perceel of op/in de bodem.
De regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) en onder andere het Besluit 'niet in betekenende mate bijdragen'. In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, die geconcretiseerd is in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL is geborgd dat vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden moet worden voldaan.
Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk alleen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof van belang. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste normen voor de beide stoffen samengevat. De concentraties van overige stoffen vormen nergens in Nederland een knelpunt.
Stof | Norm | Niveau | Status |
Stikstofdioxide (NO2) |
Jaargemiddelde | 40 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) |
Jaargemiddelde | 40 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2011 |
24-uursgemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar. | 50 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde | 25 µg/m³ | grenswaarde geldig vanaf 2015 |
In de Wet luchtkwaliteit is bepaald onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheid:
Het plan betreft de vervangende nieuwbouw van één woning.
Er is geen wezenlijke toename van het aantal verkeersbewegingen en de omvang van het plan is evident kleiner dan de NIBM-grens (1500 woningen), zodat sprake is van een project dat niet c.q. niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Verder blijkt uit de Atlas voor de Leefomgeving en de NSL-monitoringstool dat ter plaatse van het plan geen overschrijdingen van de grenswaarden optreden of in de toekomst dreigen.
Er is geen sprake is van een feitelijke of dreigende normoverschrijding en het plan veroorzaakt geen in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit. De regelgeving rondom luchtkwaliteit vormt dan ook geen beletsel voor het vaststellen van dit plan.
De beoordeling van het aspect geluid bij ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh), de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en het Bouwbesluit. Voor een nieuwe woning die geprojecteerd is binnen een geluidszone van een (spoor)weg en/of industrieterrein moet onderzocht worden in hoeverre de geluidsbelasting van de gevel zal voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden. Voor dit plan is alleen wegverkeerslawaai relevant. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB.
Als de te verwachten geluidsbelasting een voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet ook onderzocht worden in hoeverre bron- en overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn waarmee alsnog aan de voorkeursgrenswaarde(n) kan worden voldaan. Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, dan kunnen burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden (een) hogere waarde(n) vaststellen. Voor deze vervangende nieuwbouwwoning in buitenstedelijk gebied geldt 58 dB als maximaal vast te stellen hogere waarde.
De voorwaarden waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde kunnen vaststellen, zijn vastgegelegd in de Beleidsregel hogere waarden Leidschendam-Voorburg (kenmerk 2010/3089).
Indien hogere waarden nodig zijn kan tevens onderzoek nodig zijn naar de (extra) gevelgeluidwering die benodigd is om te voldoen aan de maximale binnenwaarden.
Het bouwplan bevindt zich binnen de geluidzone van de Veursestraatweg. Het plan is niet gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van een 30 km-weg of een geluidszone van een spoorlijn of industriegebied.
Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan ('Woning Kuin Veursestraatweg 215 te Leidschendam, Bepaling geluidsbelasting wegverkeerslawaai', 29-10-2015, S&W Consultancy, rapportnr. 2151107) is opgenomen in Bijlage 2.
Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Veursestraatweg op drie van de vier gevels van de woning hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale gevelgeluidsbelasting vanwege deze weg bedraagt 57 dB. De maximaal vast te stelllen hogere grenswaarde van 58 dB wordt niet overschreden.
De maximale gevelgeluidsbelasting vanwege de Veursestraatweg bedraagt 57 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) overschreden. De maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 58 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen maatregelen mogelijk waarmee alsnog aan de voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan en voorts wordt voldaan aan de beleidsregel hogere waarden. Om dit plan mogelijk te maken dient een hogere grenswaarde van 57 dB te worden vastgesteld voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingplan. Het (ontwerp) besluit hogere grenswaarden (zie Bijlage 3) ligt tegelijkertijd met dit (ontwerp) bestemmingsplan ter inzage.
Op 3 november 2015 heeft Atkb, adviesbureau voor bodem, water en ecologie, een quick scan opgesteld (Bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat nader onderzoek noodzakelijk is naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde broedvogels (gierzwaluw en huismus) en van beschermde vleermuizen. In eerste instantie kan worden volstaan met onderzoek naar de geschiktheid van de locatie en op sporen van de aanwezigheid van deze beschermde diersoorten.
De benodigde nadere inspectie is eveneens door Atkb uitgevoerd en op 6 november 2015 in een rapport vervat (Bijlage 5). Uit de resultaten van deze nadere inspectie blijkt dat de woning aan de Veursestraatweg 215 te Leidschendam niet gebruikt wordt als nestgelegenheid voor huismus en gierzwaluw en dus niet gebruikt wordt als vaste rust- en verblijfplaats. De woning is tevens niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen.
De daklijst aan de achterzijde van de woning is wel geschikt als incidentele tijdelijke rust- en verblijfplaats, dit geldt voor vrijwel alle structuren waar vleermuizen tussen kunnen kruipen. Dergelijke tijdelijke verblijfplaatsen zijn niet beschermd, de werkzaamheden kunnen dus doorgang vinden. Het is wel aan te raden voorafgaand aan de sloop de daklijst te verwijderen (na controle met een zaklamp).
Uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Wel is de daklijst aan de achterzijde van de bestaande woning geschikt als incidentele verblijfplaats voor vleermuizen. Incidentele verblijfplaatsen zijn niet beschermd, maar dienen voor de sloop wel gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van vleermuizen.
Bij het onverwacht aantreffen van beschermde dieren dient contact te worden opgenomen met de ecoloog om de vervolgstappen te bespreken.
Het in werking treden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) op 27 oktober 2004 impliceert dat bij alle ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met de veiligheidsnormen uit dit besluit. Het Externe veiligheidsbeleid moet ervoor zorgen dat:
Door of nabij het plangebied geen hoofdgastransportleidingen. Tevens zijn er geen andere leidingen (electriciteit e.d.) die speciale bescherming behoeven in het bestemmingsplan of anderszins van invloed zijn op het plan.
De archeologische zorgplicht wordt door de gemeenten via het bestemmingsplan en vergunningverlening uitgevoerd. Als bevoegd gezag kan de gemeente van aanvragers van een vergunning voor bodemingrepen in gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting vragen om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingrepen consequenties hebben voor het bodemarchief in het plangebied (zgn. vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.
De uitvoering van de archeologische zorgplicht is gebaseerd op de driehoek overheid (gemeente), initiatiefnemer ('veroorzaker') en archeologisch uitvoerder. De gemeente is bevoegd gezag, regisseert het archeologische onderzoeksproces, stelt eisen, toetst en besluit; de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het benodigde onderzoek en de kosten daarvan; de uitvoerder is een door het rijk erkend archeologisch bedrijf of organisatie die het onderzoek conform de eisen uitvoert. Conform het wettelijke veroorzakersprincipe is de initiatiefnemer/ vergunningaanvrager verantwoordelijk voor de kosten: dit geldt voor alle fasen van vooronderzoek, maar ook (wanneer het besluit tot opgraving of archeologische begeleiding is genomen) voor de kosten van een archeologische begeleiding of opgraving, inclusief de uitwerking en rapportage daarvan.
Om te voldoen aan deze nieuwe 'vraag naar archeologie' is een archeologische markt in het leven geroepen: sinds 2001 zijn er in Nederland vele archeologische bedrijven (uitvoerend en adviserend) actief. Initiatiefnemers mogen hieruit zelf een keuze maken, mits de archeologische partij erkend is. Om de kwaliteit van onderzoek in dit geliberaliseerde bestel te borgen, zijn namelijk alle onderdelen van het archeologische proces, de producten en actoren beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en houdt de Erfgoedinspectie toezicht.
Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud en benutting van deze waarden.
De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ).
Archeologisch onderzoek wordt in de regel gefaseerd uitgevoerd. Dit wordt de Archeologische MonumentenZorg (AMZ) cyclus genoemd. De AMZ-cyclus bestaat uit de volgende stappen:
Op basis van de resultaten van het (waarderend) inventariserend onderzoek neemt het bevoegd gezag, de gemeente Leidschendam-Voorburg, een besluit over de te nemen vervolgstappen: behoud van de archeologische resten in de bodem, aanvullend onderzoek, vrijgave of een combinatie van dezen.
De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen.
In onderstaand schema is de AMZ-cyclus in hoofdlijnen weergegeven:
Afbeelding 4: de KNA-processen in relatie tot het proces van de archeologische monumentenzorg (AMZ).
De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer conform art. 53 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek.
Het bevoegd gezag dient tussen de archeologische en andere maatschappelijke belangen een verantwoorde afweging te maken. De gemeente kan aangeven welke archeologische vindplaatsen dienen te worden behouden door inpassing en welke door middel van opgravingen. Inpassing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door aanpassing van het stedenbouwkundig plan of het ontwerp. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Daarnaast kan de gemeente ook, beargumenteerd, aangeven welke er mogen worden opgegeven. Besluiten dienen te berusten op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Awb). De overheid die heeft bepaald dat er onderzoek moet plaatsvinden (of niet) is verder verplicht inzicht te geven in de achterliggende argumenten en de wijze waarop eventueel tegengestelde belangen tegen elkaar zijn afgewogen (artikelen 3:2 en 3:4 Awb).
In 2013 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'archeologienota herijking 2013' opgesteld. Deze is in februari 2014 vastgesteld.
Volgens het archeologiebeleid geldt binnen het plangebied Veursestraatweg 215 een hoge archeologische verwachting. Voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het is mogelijk dat de omgevingsvergunning in het belang van de archeologie niet wordt verleend, of dat deze wordt verleend onder voorwaarden, zoals het treffen van maatregelen om de archeologische resten in de bodem te behouden, of de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek.
Binnen het plangebied zullen een bestaande woning en schuur worden gesloopt en zal een nieuwe woning met garage worden gebouwd. Volgens het onderzoek zal de woning worden voorzien van een kelder van 170 m2 met een keldervloer op een diepte van ca. 3,5 m beneden maaiveld. De woning zal verder worden onderheid, waarbij waarschijnlijk 15 tot 20 heipalen worden geslagen tot op een diepte van maximaal 18 m beneden maaiveld.
Met het uitvoeren van de werkzaamheden kunnen de mogelijk in het plangebied aanwezige archeologische waarden worden verstoord.
In het kader van de herontwikkeling heeft in het plangebied reeds archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden (Ing. L.D.J. de Rouw, drs. E.E.A. van der Kuijl en mw. ing. J.F.M. Rohling 2016: Bureauonderzoek en Karterend Booronderzoek Archeologie, Plangebied Veursestraatweg 215 te Leidschendam, Gemeente Leidschendam-Voorburg).
Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een karterend veldonderzoek (Bijlage 6). Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor vindplaatsen vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. De hoge verwachting komt onder andere door de ligging van het plangebied op de top van de strandwal. De archeologische resten worden tot een diepte van ca. 2m-Mv (NAP) verwacht. Met de geplande bodemingreep kunnen mogelijk de eventueel aanwezige archeologische resten worden verstoord.
Het karterend booronderzoek laat zien dat de bodem bestaat uit een opgebrachte, deels verstoorde laag van 75 tot 120 cm dik. Onder deze laag zijn oude duinafzettingen aangetroffen. Vanaf een diepte van 120 cm-Mv (NAP) gaat het duinzand geleidelijk over in strandafzettingen.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op een aanwezigheid van archeologische vindplaats. Er is een natuurlijk profielverloop met vervlakte duinen op een strandwal aangetroffen. Hierin is geen gelaagdheid of antropogene kenmerken te herkennen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek concludeert het onderzoeksbureau dat de voorgenomen planrealisatie waarschijnlijk niet zal leiden tot de aantasting van archeologische resten. Daarom wordt de uitvoering van een aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit advies nemen wij over.
Wel geldt de melding toevalsvondst, indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwachts archeologische resten worden aangetroffen, is het conform art. 53 en 54 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Leidschendam-Voorburg.
In het plangebied Veursestraatweg 215 zijn de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' aangegeven. Daarvoor geldt dat voor alle bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden maaiveld in het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen. Naar het oordeel van het bevoegd gezag dient de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in dat rapport in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Het plangebied ligt in cultuurhistorisch waardevol gebied. Het gebied is gelegen in het van rijkswege beschermd dorpsgezicht 'Landgoederenzone Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam - Voorburg', zoals toegelicht in paragraaf 2.1.2. Tevens is het gebied gelegen in het gebiedsprofiel 'Duin, Horst en Weide' van de provincie Zuid-Holland, zoals toegelicht in paragraaf 2.2.2. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en vervolgens, in paragraaf 4.1, wordt het toekomstbeeld geschetst en hoe zich dit verhoudt tot de cultuurhistorische waarde van het gebied.
Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht' opgenomen.
Dit postzegel-bestemmingsplan is opgesteld voor een specifieke ontwikkeling, namelijk de sloop en nieuwbouw van een woonhuis aan de Veursestraatweg 215. De bestemming wordt hierbij gewijzigd naar 'Tuin' en 'Wonen' en het huidige bouwvlak voor de woning wordt vergroot en verplaatst.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan is opgesteld conform de gangbare en actuele bestemmingsplannormen en standaarden voor digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. De plandocumenten omvatten de bindende planstukken, te weten de regels en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planstukken (de toelichting en andere onderzoeken). De regels en de verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds (hoofdstuk 2) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (hoofdstuk 4).
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek, monumentale en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.
Tuin
De voor de voorgevel gelegen gronden hebben de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn de bouwregels beperkt, erkers zijn onder voorwaarden toegestaan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van één grondgebonden woning en bijbehorend erf. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Binnen de woonbestemming is beroep aan huis onder voorwaarden toegestaan.
Waarde - Archeologie 3
Volgens de Beleidskaart Archeologie van de gemeente komt in het gehele plangebied een archeologische verwachtingswaarde voor. Voor het plangebied geldt gebiedstype 3; gebied met een hoge archeologische waarde of verwachting. Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de mogelijk in het gebied aanwezige archeologische waarden.
Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht
Het plangebied ligt binnen het rijksaangewezen beschermd stads- en dorpsgezicht, derhalve is deze dubbelbestemming opgenomen. De in die dubbelbestemming opgenomen regels zijn opgenomen ter bescherming van de in en om het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
In het bestemmingsplan is een vergunningsplicht opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, met name ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in het gebied.
Ook zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.
Het voorliggend postzegel-bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de wens van de grondeigenaar om op de op deze locatie bestaande bebouwing te slopen en nieuwbouw te realiseren. Er wordt geen exploitatieplan opgesteld. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebben plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.
Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.
Aangeschreven zijn, onder andere: provincie Zuid-Holland, gemeente Voorschoten, Hoogheemraadschap van Rijnland, Veiligheidsregio Haaglanden, vereniging Erfgoed Leidschendam en Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg.
Naar aanleiding hiervan is er één overlegreactie ontvangen, te weten van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Het bestemmingsplan dient in algemene zin aandacht te schenken aan het beleid, de keur en de uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Een voorbeeldtekst die kan worden overgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan is meegezonden.
Benadrukt wordt het belang van compensatie van de toename van verhard oppervlak door het graven van open water. In het beleid van Rijnland is opgenomen dat een toename van verhard oppervlak groter dan 500 m2 gecompenseerd moet worden door wateroppervlak dat gelijk of groter is dan 15% daarvan.
Het Hoogheemraadschap geeft aan voor het overige geen opmerkingen op het plan te hebben.
Reactie gemeente:
Het beleid, de Keur en de uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn opgenomen in paragraaf 5.3 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Het beleid ten aanzien van watercompensatie daarbij inbegrepen. In onderhavig plan is echter geen sprake van het vergroten van het verhard oppervlak; de bestaande bebouwing wordt wegbestemd en gesloopt. Dit plan geeft dus geen aanleiding tot het realiseren van oppervlaktewater.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 Wro resp. Afdeling 3.4 van de Awb heeft het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken zowel digitaal als in papieren vorm ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
Het ontwerp van onderhavig bestemmingsplan heeft van 22 juli 2016 tot en met 1 september 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen.