Plan: | Breukelerwaard 2, Breukelen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1904.BPBreukelerwrd2LGB-VG01 |
Aan Breukelerwaard 2 in Breukelen ligt de boerderij 'Nieuw Ruwiel'. Het perceel is gelegen aan de westzijde van de A2 in de nabijheid van Nieuwer ter Aa en maakt onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan Landelijk gebied West. De eigenaar van de locatie (hierna: initiatiefnemer) wil de geitenhouderij beëindigen en in het kader van de "ruimte-voor-ruimte-regeling" nagenoeg alle stallen slopen. Ter compensatie worden twee woningen teruggebouwd. De boerderij met hooiberg en één bestaande schuur blijven behouden. Het bijgebouw zal in de toekomst dienst doen als een gemeenschappelijk bijgebouw voor alle woningen.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel inpasbaar wordt geacht op de locatie, is de gemeente Stichtse Vecht voornemens medewerking te verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Breukelerwaard 2 in de polder Breukelerwaard in het buitengebied van de gemeente Stichtse Vecht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan Breukelerwaard 2 in de gelijknamige polder ten westen van de kern Breukelen. Het is een gebied met een rijke cultuurhistorie, dat echter door verstedelijking en aanleg van infrastructurele werken (o.a. snelweg A2) behoorlijk onder druk staat. De boerderij 'Nieuw Ruwiel' is gelegen op de oeverwal van de Aa, een zijstroom van de Vecht, op de overgang naar het achterliggende komgebied van de Breukelerwaard. Op de oeverwal is een mozaïek van bebouwing, boomgaarden en bosjes aanwezig. De lager gelegen Breukelerwaard heeft een open karakter en een strokenverkaveling met veel sloten. Rondom de boerderij is deze landschappelijke overgang goed waarneembaar.
In de nabije omgeving van de boerderij liggen een aantal agrarische bedrijven en woningen. Het omliggende gebied is vrijwel geheel als agrarisch grasland in gebruik. De onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.
Luchtfoto van het plangebied
De boerderij is georiënteerd op de rivier Aa en de naastliggende weg Oud Aa. De geitenhouderij bestaat uit een karakteristieke boerderij met een stallencomplex met overkapte mestopslag waar 500 geiten worden gehouden.
Het perceel heeft een agrarische bestemming met een bouwvlak dat voor een groot deel nog onbebouwd is. Toch staat er op het perceel al 2.178 m2 aan bedrijfsbebouwing. Dit is exclusief de aanwezige, karakteristieke, boerderij met aangebouwde hooiberg. Naast de boerderij staan er enkele bedrijfsgebouwen, uit verschillende bouwperioden, op het perceel. De bebouwing is geschakeld en vormt zo een aaneengesloten wand. Achter deze bebouwing staat een werktuigenberging. Deze staat haaks op de overige bebouwing. De hooiberg achter de woning en de schuur direct ten noorden van de boerderij behoren tot het oorspronkelijke ensemble. Het perceel kent nog altijd een agrarische functie en het bedrijf is nog altijd actief. Volgens het bestemmingsplan kan het volledige bouwvlak bebouwd worden ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het bestemmingsplan voorziet daarbij in de mogelijkheid om twee bedrijfswoningen op te richten. In de huidige situatie is er echter maar één aanwezig. Er zou nog dus nog één bedrijfswoning ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf bijgebouwd mogen worden.
Tussen de boerderij en de Aa ligt een boomgaard met oude hoogstamfruitbomen. Aan de zuidzijde van het complex ligt een sloot, met een gevarieerde beplanting erlangs.
De opzet van het boerderijcomplex is traditioneel van aard; de boerderij heeft fraaie details en op het erf zijn een hooiberg en oorspronkelijk bijgebouw aanwezig. Tussen de boerderij en de Aa ligt een boomgaard met oude hoogstamfruitbomen. Aan de zuidzijde van het complex ligt een sloot, met een gevarieerde beplanting erlangs. In de directe omgeving liggen meerdere sloten, langs een deel ervan staan knotwilgen. Bijgevoegde vogelvluchtfoto geeft een beeld van het boerderijcomplex. Het oorspronkelijke boerderij ensemble had een vrij open karakter. Door het bijbouwen van nieuwe stallen is het een gesloten complex geworden, dat bovendien vrij ver 'doorwaaiert' naar het achterliggende landschap. Door de huidige opbouw van het boerderijcomplex is de relatie met het achterliggende landschap grotendeels verloren gegaan.
Foto van de locatie uit vogelvluchtperspectief
Het plan voorziet in een herontwikkeling van het huidige agrarische erf naar een erfensemble met in totaal drie woningen. De huidige stallen (2.178 m2), kuilvoerplaten, buitenopslag en een deel van de overige verharding zullen worden gesaneerd. Op onderstaande afbeelding is de te slopen bebouwing gearceerd weergegeven:
Te slopen bebouwing (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)
De bestaande karakteristieke langhuisboerderij met achtergelegen hooiberg blijft in stand.
Met de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen wordt plaats gemaakt voor de bouw voor twee woningen met een gemeenschappelijke schuur in het midden van het erf. De nieuwe bebouwing wordt op/rond een compact erf geplaatst, zodat er doorzichten naar het achterliggende landschap mogelijk zijn.
Centraal op het erf wordt de oorspronkelijke kapschuur teruggebouwd. Deze wordt onderverdeeld en doet zo dienst als bijgebouwen bij de woningen. Hier wordt ook een gemeenschappelijke parkeervoorziening gerealiseerd. Overige bergingen worden inpandig gerealiseerd. Bij de nieuwe woningen maken deze integraal deel uit van het ontwerp, waardoor voorkomen wordt dat er losse, vrijstaande bijgebouwen ontstaan op het erf. De karakteristieke boerderij en de hooiberg blijven behouden. Aan de oostkant van het nieuwe erf wordt een paardenbak aangelegd. Dit alles wordt gerealiseerd binnen het oorspronkelijke bouwvlak.
In de toekomst zal het niet meer mogelijk zijn om de karakteristieke boerderij te splitsen. De mogelijkheid om een tweede "bedrijfswoning" te realiseren komt met de vaststelling van dit bestemmingsplan te vervallen.
Onderstaande afbeelding geeft het voorstel voor de toekomstige inrichting weer. Via een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan wordt verplicht het herinrichtingsplan uit te voeren en in stand te houden. Het herinrichtingsplan is daarom ook opgenomen in bijlage 2 van de regels.
Schets van de toekomstige situatie (tekening: Verstoep bouwadvies en architectuur)
Om voor de beoogde ontwikkeling tot een goede landschappelijke inpassing te komen heeft de initiatiefnemer advies gevraagd aan de Ervenconsulent van Mooisticht. De Ervenconsulent is een onafhankelijk adviseur die vanuit haar of zijn kennis en ervaring kijkt naar de inpasbaarheid van ruimtelijke plannen, zowel voor wat betreft de bebouwing als de landschappelijke inpassing en erfinrichting. Het advies van de Ervenconsulent is door initiatiefnemers gebruikt bij de nadere uitwerking van het plan. Het advies is integraal opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit advies geeft de Ervenconsulent aan dat het terugbrengen van het oorspronkelijke boerderij-ensemble erg waardevol is en dat zij positief staat tegenover dit initiatief. Een aantal punten uit het advies zijn:
Het advies van de Ervenconsulent is uitgewerkt in een beeldkwaliteitskader voor het plan, waarin eisen zijn opgenomen voor de situering van de gebouwen, architectuur en erfinrichting. Om te bewerkstelligen dat het gewenste beeld ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is het beeldkwaliteitskader als bijlage bij de regels opgenomen (zie bijlage 3). Toekomstige bouwplannen zullen worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen.
Stedenbouw
Architectuur
Erfinrichting
Referentiebeelden
De aanwezige erfverharding zal plaats maken voor een groen erf. De inrichting van het erf is er op gericht de overgang van de oeverwal van de Aa naar de laaggelegen polder Breukelerwaard beter zichtbaar en beleefbaar te maken. De erfinrichting bestaat uit een aantal knotbomen die de scheidslijn tussen de verschillende woonpercelen en de paardenbak markeert en bovendien zorgt voor voldoende privacy bij de woningen. Vanuit de woningen is er uitzicht op de omgeving en tegelijkertijd wordt de zichtbaarheid van de snelweg beperkt.
Het bestaande slotenpatroon blijft in stand. De bestaande bomenrijen aan de zuid- en oostzijde van het oorspronkelijke agrarische bouwperceel blijven gehandhaafd. Deze dragen bij aan de landschappelijke inpassing van de paardenbak. De ruimtelijk impact van de paardenbak blijft door de beplantingen, de lage hekken en het uitsluiten van verlichting beperkt.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol. In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Op een afstand van 700 m van de locatie loopt een aardgasleiding. In paragraaf 4.1.6 wordt hier verder op ingegaan.
Ladder duurzame verstedelijking
Met onderhavig plan worden twee woningen gebouwd ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing. Binnen het vigerende bestemmingsplan kon een tweede bedrijfswoning worden gerealiseerd, zodat er planologisch slechts sprake is van de toevoeging van één woning. Er is hiermee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor stedelijke ontwikkeling is daarom niet nodig.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) van de provincie Utrecht is door PS vastgesteld op 12 december 2016. De visie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
De gehele gemeente Stichtse Vecht is gelegen in het nationale Landschap het Groene Hart. Voor het Groene Hart wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
Het Groene Hart ontleent zijn waarden en bestaansrecht mede aan het contrast met en belang voor de grote stedelijke agglomeraties er omheen. Economische dynamiek, infrastructuur, de interactie met het stedelijk gebied en de voor de bewoners van de grote steden zo belangrijke recreatiegebieden betekenen dat niet alleen rust, maar ook reuring van nature bij delen van het Groene Hart hoort. Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken.
In het ruimtelijke beleid van de provincie Utrecht heeft ruimtelijke kwaliteit een centrale plek. Volgens de provincie Utrecht heeft ruimtelijke kwaliteit betrekking op zowel het behoud van het bestaande als het creëren van nieuwe kwaliteit. De afweging of een ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit legt de provincie Utrecht bij de gemeenten. De provincie Utrecht heeft in zijn beleid wel aangegeven welke aspecten vanuit provinciaal perspectief van belang worden geacht:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn de ambities uit het PRS vertaald in, voor andere overheden, bindende regels, waarbij tevens een verduidelijking is gegeven op de wijze waarop van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen opgenomen dient te worden.
De "ruimte-voor-ruimte-regeling" staat de bouw van een nieuwe woning of woningen toe indien bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Doel van de “sloopeis” (minimaal 1.000 m²) is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Een uitzondering op die sloopverplichting is er voor het deel van een voormalige boerderij dat zich onder één kap met de voormalige bedrijfswoning bevindt. Ook waardevolle historische bebouwing wordt behouden. Indien voldaan wordt aan de “sloopeis” van 'ruimte-voor-ruimte-regeling” wordt geacht te zijn voorzien in een passende kwaliteitsverbetering. Afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits het plan, verhoudingsgewijs, leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en/of voorzien is van aanvullende maatregelen ten behoeve van de bevordering van een goede fysieke leefomgeving. De voorwaarden met betrekking tot de nieuwe woning zijn geregeld in het artikel 'Functiewijziging (voormalige) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")'.
Planspecifiek
De PRS heeft geen directe doorwerking op voorliggend plan. De provinciale belangen van de PRS zijn vertaald naar regels in de PRV. Via de PRV gelden rechtstreeks regels voor het plangebied. In onderstaande tekst wordt ingegaan op deze regels die van toepassing zijn op onderhavig bestemmingsplan.
Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) en wordt gekarakteriseerd als 'Agrarisch cultuurlandschap'. De cultuurhistorische waarde ligt met name in de aanwezige ontginningsstructuur en –richting, de structuur en maatvoering van de boerderijlinten en het waterbeheersingssysteem.
Het plan respecteert de cultuurhistorische hoofdstructuur en de karakteristiek van het agrarisch cultuurlandschap, doordat de nieuwe bebouwing op de oeverwal rond een compact, maar transparant erf wordt vormgegeven. In de nieuwe situatie is het achterliggende open landschap met de strokenverkaveling beter te ervaren. Bij het opstellen van het inrichtingsplan zijn, door rekening te houden met het advies de Ervenconsulent, het behoud en het versterken van de kenmerkende waarden gewaarborgd.
Artikel 1.8 Landschap
Het gebied maakt deel uit van het 'Groene Hart'. Voor het landschap Groene Hart wil de Provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen.
In paragraaf 2.2 'Toekomstige situatie' van dit bestemmingsplan is ingegaan op de inrichting en landschappelijke inpassing van het initiatief. Het advies van de Ervenconsulent was hierbij leidend. In de oude situatie was tot vrij ver in het open gebied bebouwing aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komt een compacter boerderijensemble. Daarmee past het plan binnen dit provinciale kader voor wat betreft de kernkwaliteiten van het “Groene Hart”.
Artikel 1.9 Aardkundige waarden
Het gebied heeft aardkundige waarden.
In paragraaf 4.5 'Cultuurhistorie en archeologie' wordt aangegeven op welke wijze deze in onderhavig plan worden gerespecteerd en beschermd. De gronden met aardkundige waarden, welke zijn weergegevens op de verbeelding, zijn gelegen buiten de nieuwe bouwvlakken van de woningen. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt op gronden met deze waarden.
Artikel 3.11 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
De Provincie Utrecht en de gemeente Stichtse Vecht zijn, in beginsel, terughoudend met het toestaan van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied, oftewel buiten de rode contour. Daarin volgt de gemeente Stichtse Vecht het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Net als in het provinciaal ruimtelijk beleid voorziet de gemeente Stichtse Vecht voornamelijk in de mogelijkheid om in het landelijk gebied woningen te bouwen in geval van agrarische bedrijfsbeëindiging. Artikel 3.11 van de provinciale ruimtelijke verordening (herijking 2016) voorziet daarom in de mogelijkheid om bij de sloop van 2.500 m2 bedrijfsbebouwing te voorzien in de bouw van twee woningen extra woningen. In het voorliggende plan wordt “slechts” 2.178 m2 gesloopt. Het plan voldoet dus niet geheel aan de voorwaarden van deze "ruimte-voor-ruimte-regeling”. Afwijking van de genoemde maatvoering is echter mogelijk wanneer het initiatief leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.
In het provinciaal ruimtelijk beleid is al een aanzet gedaan om in te spelen op een dergelijk afwegingskader. Van de “sloopeis” kan afgeweken worden als er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Maar wat is ruimtelijke kwaliteit en wie bepaalt wat ruimtelijke kwaliteit is? In de provinciale ruimtelijke verordening worden al een aantal voorbeelden van kwaliteitsverbetering genoemd. Deze kunnen hier ook van toepassing zijn. Met betrekking tot dit plan kan gesteld worden dat het plan om de volgende redenen bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit heeft voor een groot deel te maken met de bebouwde omgeving en hoe deze past binnen het omliggende landschap. Om voor de beoogde ontwikkeling tot een zo'n goed mogelijke inpassing te komen heeft de initiatiefnemer advies gevraagd aan de Ervenconsulent van Mooisticht. Zowel voor wat betreft de bebouwing als voor wat betreft de landschappelijke inpassing en erfinrichting. Veel elementen uit het advies van de Ervenconsulent zijn uiteindelijk als verplichting opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Omdat de Ervenconsulent bij het opstellen van haar advies direct overleg voert met de provincie Utrecht is het draagvlak groot voor plannen die onderbouwd worden met een dergelijk advies. De Ervenconsulent is positief over het voorliggende plan en de herbouw van twee vrijstaande woningen. Volgens het advies is hier sprake van een zodanige kwaliteitsverbetering dat de bouw van twee woningen mogelijk moet zijn, ondanks dat niet geheel voldaan wordt aan de voorwaarden van de ruimte-voor-ruimte-regeling. Naast de sloop van bebouwing gaat het hier ook om de sanering van oppervlakteverharding, kuilplaten en buitenopslag op het terrein. Het advies van de Ervenconsulent voorziet ook in het terugbrengen van oppervlaktewater (slotenpatroon) en het behoud en de aanplant van beplanting en bomen. Op deze manier heeft het plan een positief effect op de waterbergingscapaciteit.
In samenhang met de kwaliteiten van de omliggende omgeving (karakteristiek landschap, waarden van bebouwing en overige elementen) kunnen nieuwe plannen ontwikkeld worden die een positief effect hebben op de fysieke leefomgeving en voormalige agrarische percelen weer een toekomstbestendige functie bieden. Vooral in de agrarische sector, waar door verschillende factoren de oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing alleen maar toe zal nemen, is het belangrijk om met een uitnodigende houding te blijven voorzien in kansrijke nieuwe functies. Als dit niet gebeurt, krijgen gemeenten te maken met leegstand, verpaupering, het verdwijnen van economische dragers in het landelijk gebied en het ontstaan van mogelijk onwenselijke activiteiten buiten het zicht van de gemeente.
De huidige functie betreft nu een geitenhouderij. Hoewel het landelijk gebied, en zeker het door de provincie Utrecht aangewezen landbouwkerngebied, primair bedoeld is voor de ontwikkeling van de agrarische sector neemt het draagvlak voor dergelijke agrarische functies steeds verder af. Op 10-07-2018 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht een stop bekend gemaakt op het uitbreiden en vestigen van geitenhouderijen. Voortzetting van de onderhavige geitenhouderij zou enkel perspectief hebben als de geitenhouderij kan worden uitgebreid. Nu dit niet meer in de rede ligt, is sanering van het bedrijf aan de orde. Met het beëindigen van de geitenhouderij en de omvorming van het bouwvlak, kunnen de vrijkomende gronden in gebruik worden genomen door omliggende bedrijven. Het saneren van een (mogelijk) hinderlijke agrarische functie met uitbreidingsmogelijkheden binnen het huidige bouwvlak kan gezien worden als een verbetering van het woon- en leefklimaat in de direct omgeving.
Gelet op de kwaliteitsimpuls die dit plan met zich meebrengt voor de directe omgeving (beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing) en voor het nabijgelegen NatuurNetwerkNederland (NNN) (de Aa maakt onderdeel uit van de NNN volgens de partiele herziening PRV 2016) betekent het voorliggende bestemmingsplan een verbetering van de fysieke leefbaarheid. Van belang is dat de bedrijfsbeëindiging leidt tot een aanzienlijke reductie van stikstofdepositie, geur en fijnstof. Zeker nu het bedrijf zich in de nabijheid van het NNN en natuurgebieden bevindt, is het positieve effect van met name de stikstofreductie aanzienlijk. De aan het bedrijf verleende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet zal worden ingetrokken en de stikstofdepositie zal overeenkomstig de Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS) slechts voor een deel worden aangewend voor nieuwe (bedrijfs)activiteiten.
De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Dit wordt onderbouwd in paragraaf 4.1.5 'Geur' en 4.1.4 'Milieuzonering'.
Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
Op 7 februari 2011 heeft de provincie Utrecht de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen vastgesteld. In de Kwaliteitsgids omschrijft de provincie de landschappen aan de hand van de kernkwaliteit. Op basis daarvan zijn ambities opgesteld voor de betreffende landschappen. Daartoe zijn de kernkwaliteiten van alle Utrechtse landschappen nader uitgewerkt in zes gebiedskaternen. Per gebied worden ambities geformuleerd. Hieronder wordt nader in gegaan op het Utrechtse deel van het Groene Hart, waar het plangebied deel van uitmaakt.
Het Groene Hart is onderverdeeld in acht deelgebieden met elk een eigen identiteit. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Oude stroomrug': een brede zone rond een meanderende rivier, met een mozaïek van landgebruik, veel opgaand groen, dorpen langs de rivier en open linten langs slingerende wegen. De zone heeft van oorsprong aan weerszijden een geleidelijke overgang naar het omliggende open landschap. Blokverkaveling met akkers, weiden, bosschages en boomgaarden gaan geleidelijk over in strokenverkaveling met grasland. Nieuwe grootschalige infrastructuur ligt op enige afstand parallel aan de oude rivieren en maakt van de oorspronkelijk geleidelijke overgang een scherpe grens.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op de overgang van een gebied met een strokenverkaveling naar een blokvormige verkaveling. Kenmerkend in deze zone zijn de boomgaarden, de bossages en het open bebouwingslint. Bij het opstellen van het advies heeft de Ervenconsulent rekening gehouden met de uitgangspunten van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Het initiatief herstelt de cultuurhistorische indeling van het erf, dat compact is en waarbij tegelijkertijd het zicht tussen de gebouwen door mogelijk is. De beleving van het achterliggende open landschap wordt hiermee mogelijk gemaakt. In paragraaf 2.2 is toegelicht op welke wijze het initiatief inspeelt op de kernkwaliteiten van het gebied.
Het initiatief sluit aan op de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West', vastgesteld op 30 september 2014. Op de locatie gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Aardkundige Waarde' en 'Waarde - Archeologie 3'. Op het bouwvlak zijn maximaal 2 bedrijfswoningen mogelijk. De boerderij heeft de aanduiding 'karakteristiek'.
Uitsnede uit de bestemmingsplan
De realisatie van voorliggend plan is niet mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Zoals aangegeven is de gemeente Stichtse Vecht, in beginsel, terughoudend met het toestaan van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Echter erkent ook de gemeente de waarde van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied die bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid. Daarnaast wordt onderkend dat de samenleving verandert en daarmee ook de werkwijze van gemeenten wijzigt. Toetsingsplanologie maakt plaats voor uitnodigingsplanologie, waarbij gemeenten zich faciliterend opstellen en in samenspraak met initiatiefnemers en hun directe omgeving, ruimtelijke ambities probeert te verwezenlijken. De regels worden “losgelaten“ en er wordt meer ruimte gelaten voor ontwikkeling. Geleidelijk verschuift het toetsingskader van een goede ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening) naar de goede fysieke leefomgeving (Omgevingswet). Dat betekent dat gemeenten in staat worden gesteld om een integrale afweging te maken waarbij aspecten als ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, gezondheid en water(veiligheid) een belangrijkere rol gaan spelen. Het doel, een goede woon- en leefomgeving, komt voor de regels.
Het landelijk gebied is geen statisch geheel. Het is een dynamisch gebied dat door ontwikkeling voortdurend in beweging is. Niet alle veranderingen leveren een positieve bijdrage aan de kwaliteit van het landelijk gebied. Daarom streeft de gemeente naar het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen voor veel vaker toepassing gegeven aan “maatwerk”.
De positie van de landbouw is aan verandering onderhevig. Het landelijk gebied wordt steeds multifunctioneler. De gemeente moet meebewegen door ruimtelijk kaders vast te stellen waarbinnen deze verandering zich verder kan ontwikkelen met als doel een goede fysieke leefomgeving te waarborgen. Het sturen op de verbetering van ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de ruimte die ook het provinciaal ruimtelijk beleid biedt, kan een invulling voor deze kaders zijn. Daarbij is het uitgangspunt wel heel nadrukkelijk dat zonder extra “tegenprestatie” op het gebied van kwaliteitsverbetering geen ruimere bouw- of gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan. In het geval: afwijken van de sloopverplichting is alleen mogelijk als op een andere wijze wordt voorzien in een aanvullende kwaliteitsverbetering welke in verhouding staat tot de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.
Onder paragraaf 3.2 (Provinciaal beleid) is aangeven dat het plan een bijdrage levert aan de verbetering van de fysieke leefomgeving en het versterken van de landschappelijke karakteristiek. Door de percelen van stoppende boeren te voorzien van een andere bestemming komt er, gelet op de milieuregeling, weer ontwikkelingsruimte vrij voor toekomstbestendige agrarische bedrijven. Daarnaast wordt onwenselijk gebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing uitgesloten. Uiteraard zullen de nieuwe woningen moeten voldoen aan huidige eisen op het gebied van duurzaamheid.
Hoewel het onderhavige plan dus in strijd is met het bestemmingsplan, is het plan wel in overeenstemming met het overige planologische beleid van de gemeente Stichtse Vecht, de provincie Utrecht en de rijksoverheid. Met onderhavige toelichting wordt de voorgenomen ontwikkeling door middel van een bestemmingsplan vormgegeven.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor het plangebied is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is in te zien in bijlage 2. Uit het onderzoek komt naar voren dat er op de locatie licht verhoogde gehalten in grond en grondwater zijn aangetroffen, maar deze leveren geen beperking op voor het huidige en toekomstige gebruik voor wonen. In het grondwater betreft het licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium en naftaleen. In de bodem is een matige verontreiniging met koper aangetroffen, maar er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging en er geldt geen saneringsplicht. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie ten behoeve van woningbouw.
Met aan aanvullend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank vastgesteld. Gebleken is dat het gehalte aan minerale olie de achtergrondwaarde niet overschrijdt. Bij de voormalige tank lijkt geen sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging, maar van een historische verontreiniging (veroorzaakt vóór 1987). De rapportage van het aanvullend bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Omdat er verdeeld over de locatie bijmengingen van puin zijn aangetroffen, is tevens een verkennend asbestonderzoek in bodem uitgevoerd (zie bijlage 4). Een bijmenging aan puin kan mogelijk duiden op de aanwezigheid van asbest. In het onderzoek is inderdaad op twee plaatsen asbest aangetroffen. Dit geeft aanleiding tot het nemen van saneringsmaatregelen. De hoeveelheid verontreinigde grond wordt ingeschat op 2 m3 resp. 1 m3. Geadviseerd wordt om de verontreiniging te saneren door middel van ontgraving, waarbij de verontreiniging volledig wordt verwijderd.
Omdat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is het niet toegestaan om saneringswerkzaamheden te verrichten zonder voorafgaand een saneringsplan op te stellen of een BUS-melding te verrichten. Het saneringsplan of de BUS-melding dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag (RUD Utrecht). Na afloop van de sanering wordt een saneringsevaluatie opgesteld, die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Enkele opstallen op de locatie zijn voorzien van asbesthoudend dakplaatmateriaal. De afwateringssituatie is echter zodanig dat er geen regenwater afkomstig van asbestbaken in de bodem terecht kan komen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 174229 (aan de Breukelerwaard ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3) | 23.2 µg/m3 | 18.9 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het toevoegen van twee woningen valt ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen. Daarnaast wordt een geitenhouderij met 500-600 geiten beëindigd, wat ten goede komt aan de luchtkwaliteit. Bovendien zal het aantal verkeersbewegingen verminderen in vergelijking met de situatie dat er een agrarisch bedrijf aanwezig is. Conclusie is dat het plan op een positieve manier bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met de realisatie van de nieuwe woningen worden er twee geluidsgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. In dat kader is onderzocht wat de geluidsbelasting afkomstig van het wegverkeer is op de gevels van de nieuwe woningen. Het volledige onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. De geplande woningen liggen in “buitenstedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder van de wegen Breukelerwaard en de Oud Aa. De woningen liggen (net) buiten de 600 m zone van de snelweg A2. Vanuit de Wet geluidhinder geldt er daarom geen onderzoeksplicht. Vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel van belang om de A2 mee te nemen het onderzoek, zodat kan worden bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de lokale wegen Breukelerwaard en Oud Aa ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. De geluidbelasting ten gevolge van de snelweg A2 is maximaal 52 dB en is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Om de geluidbelasting terug te dringen zijn maatregelen aan de gevel het meest doelmatig. De geluidbelasting op de noord- en westgevels van beide woningen is lager dan 38 dB en ook de aangrenzende buitenruimte ligt geluidluw. Hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Omdat de woningen buiten de wettelijke geluidszone van de A2 liggen kan formeel geen hogere waarde worden vastgesteld.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met de nieuwe burgerwoningen aan de Breukelerwaard 2 worden milieugevoelige objecten gerealiseerd. Op 145 m en op 170 m van het plangebied liggen twee agrarische bedrijven (rundveehouderijen). Voor deze bedrijven geldt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter t.a.v. stof en geluid. Het aspect geur wordt in de volgende paragraaf behandeld. De afstand waarop de bedrijven zijn gelegen, valt ruim boven de richtafstand. Bij de nieuwe woningen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en omgekeerd zullen de bedrijven geen hinder ondervinden van de nieuwe woningen.
Ten zuiden van het plangebied ligt op een afstand van ruim 80 meter en terrein voor dagrecreatie. Hiervoor gelden geen minimale richtafstanden. Op ruim 200 meter ligt een manege/paardenpension. Hier geldt een richtafstand van 50 meter vanwege geur. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Andere bedrijven zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig.
Het initiatief is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect milieuzonering.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Gemeente Stichtse Vecht heeft een geurverordening, waarin is bepaald dat de afstand voor een bedrijf met vaste afstandsdieren in de bebouwde kom verkleind mag worden tot 50 m (i.p.v. 100 m). Buiten de bebouwde kom is dit 25 m. Dit geldt echter alleen voor de afstand tussen bestaande dierenverblijven en bestaande geurgevoelige objecten.
Planspecifiek
In het plangebied worden twee geurgevoelige objecten gerealiseerd. De dichtstbijzijnde veehouderijen liggen op 145 m en 170 m van de nieuwe woningen. Dit zijn bedrijven met vaste afstandsdieren waarvoor een minimale afstand geldt van 50 meter. Aan de afstand wordt voldaan. Bovendien wordt met het plan een geitenhouderij gesaneerd, wat leidt tot een verbetering van de geursituatie in de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)
Bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart, waarbij het plangebied is aangegeven met een groene cirkel. Hierop is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten zuidwesten van het plangebied, loopt een buisleiding. De afstand tussen deze buisleiding en het plangebied is echter dusdanig ruim (700 m), dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding ligt. Dat geldt ook voor de regionale transportroute voor gevaarlijke stoffen (rode lijn op bovenstaande risicokaart).
De basisnetroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water liggen op resp. 650, 900 en 1100 m afstand. De invloedsgebieden van de A2 en de spoorlijn Utrecht - Breukelen reiken wel tot over het plangebied. De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) wordt om advies verzocht inzake de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Er zal 2.178 m2 aan stallen worden gesloopt en ca. 1.540 m2 aan erfverharding worden verwijderd. In vergelijking met de huidige situatie neemt de hoeveelheid verhard en bebouwd oppervlak aanmerkelijk af, waardoor zonder problemen hydrologisch neutraal kan worden ontwikkeld. Hemelwater en afvalwater zullen gescheiden worden afgevoerd. De nieuwe woningen worden aangesloten op het aanwezige riool.
Een klein deel van het plangebied ligt in de beschermingszone van de dijk langs de Aa. Deze waterkering is beschermd middels de Keur en Beleidsregels van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Werken zonder maatschappelijk belang in de kern- en beschermingszone en buiten het dijkprofiel, inclusief het profiel van de vrije ruimte zijn vergunningplichtig.
Over voorliggend plan is overleg gevoerd met Stichting Waternet, de uitvoeringsorganisatie van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (zie paragraaf 6.2). Met hun opmerkingen is in het plan rekening gehouden. Voorts heeft Waternet een aantal opmerkingen gemaakt die betrekking hebben op de uitwerking van het (bouw)plan, zoals een slim maaiveldontwerp en voorkomen dat er uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Bij de verdere uitwerking zal hier rekening mee worden gehouden.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De conclusie daarvan is in deze paragraaf overgenomen. Het volledige onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland.
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat een aantal beschermde diersoorten mogelijk op de locatie aanwezig zijn. Het betreft migrerende of foeragerende vleermuizen, algemene broedvogels van de erfvogelgemeenschap en meer algemene zoogdieren.
Uitvoerbaarheid
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Uit de bevindingen blijkt geen noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen of een specialistisch vervolgonderzoek, mits aan een aantal mitigerende voorwaarden wordt voldaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Te treffen maatregelen:
Stikstofdepositie en uitvoerbaarheid
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet langer het toetsingskader kan zijn om toestemming te verlenen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gevolgen van deze uitspraken zijn, rekening houdend met deze uitspraak, opnieuw bezien. In bijlage 7 wordt hier nader op ingegaan. Omdat het hier gaat om de sanering van een intensief agrarisch bedrijf ten behoeve van de bouw van twee woningen betekent dit plan geen toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen natuurgebieden, maar leidt het plan juist tot een significante afname van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in de omliggende Natura 2000-gebieden. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan ten aanzien van stikstof staat derhalve niet ter discussie.
Conclusie
De beoogde sloop van de bestaande bebouwing aan de Breukelerwaard 2 te Breukelen alsmede de ontwikkeling van twee woningen op deze locatie is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend plan worden twee extra woningen aan het plangebied toegevoegd. Daarnaast verdwijnen de bedrijfsactiviteiten van het voormalige agrarische bedrijf. Hierdoor neemt het aantal verkeersbewegingen af.
De nieuwe woningen worden ontsloten via de Breukelerwaard via de bestaande oprit. Op eigen erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De Breukelerwaard is het komgebied tussen de oeverwallen van de Aa en de Vecht. Het is een opvallend gebied met een kleibodem, waar het omliggende gebied uit veengronden bestaat. De Vecht en de zijarmen van de Vecht, de Aa, Angstel en Winkel, zijn bepalend geweest voor de vorming van dit gebied.
De Vecht en de Aa waren al in de Romeinse tijd vaarroutes. In de middeleeuwen was de Aa de best bevaarbare tak en langs de Aa lagen dan ook de kastelen van waaruit de scheepvaart werd gecontroleerd, zoals Huis ter Aa en Huis Ruwiel. Deze kastelen zijn later weer verdwenen. De vestigingsplaats van Huis Ruwiel is in het landschap nog zichtbaar door de slotgracht met daarbinnen een eilandje waar het huis op stond. Het Huis Ruwiel is vermoedelijk rond 1226 gesticht. In 1240 is de kom, die later Breukelerwaard zou gaan heten, droog gelegd met de Breukelerwaardse Dijk als ontginningsbasis en de Evenaarswetering als achtergrens. Aan de Breukelerwaardsedijk zijn een aantal boerderijen gesticht. De boerderij Nieuwe Ruwiel is van latere datum en is georiënteerd op de weg Oud Aa.
Afgelopen eeuwen is door aanleg van nieuwe infrastructuur (spoorlijn, A2, Amsterdam-Rijnkanaal) het oorspronkelijke karakter van de Breukelerwaard sterk veranderd en is de polder momenteel niet meer als een samenhangend geheel te herkennen.
De kwaliteiten die op de locatie aanwezig zijn, zijn onder meer de overgang van de oeverwal van de Aa naar de strokenverkaveling van de Breukelerwaard, het historische boerderijensemble, bestaande uit boerderij, bijgebouw en hooiberg en georiënteerd op de Aa, en de hoogstamboomgaard. De boerderij Nieuw Ruwiel is volledig traditioneel van opzet, met fraaie details in de vorm van o.a. glas in lood-ramen en luiken. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe de toekomstige situatie is vormgegeven, rekening houdend met de cultuurhistorische waarden. De karakteristieke boerderij en de hoogstamboomgaard worden met dit plan in stand gehouden. Het plan heeft geen gevolgen voor de aardkundige waarden. De dubbelbestemming Waarde - Aardkundige waarden en de aanduiding 'karakteristiek' voor de bestaande boerderij uit het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen.
Archeologie
Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Om die reden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 8. Het plangebied ligt op een rivier-inversierug met oeverafzettingen van de Oud-Aa beddinggordel. De oeverafzettingen, die omstreeks 1000 v.Chr. zijn ontstaan, zijn een gunstige bewoningslocatie vanwege hun hogere ligging in het landschap. Daarnaast biedt de locatie gemakkelijke toegang tot de rivier de Oud-Aa. Op historische kaarten uit de Nieuwe tijd staan geen aanwijzingen voor bebouwing. In de 1929 wordt een boerderij direct ten zuiden van het plangebied gebouwd. In de loop van de 20e eeuw wordt ongeveer twee derde van het oppervlak van het plangebied volgebouwd.
In de boringen die in het plangebied zijn gezet, zijn echter geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Het plangebied kan daarop worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is voor het onderzochte gebied niet nodig.
Indien bij graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, is men dit volgens de Erfgoedwet verplicht te melden bij de Minister van OCW. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de gemeente Stichtse Vecht.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Duurzaamheid is een steeds belangrijker thema in de ruimtelijke ordening. Zowel op Rijksniveau als op Europees en mondiaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot duurzaamheid. De belangrijkste hiervan zijn het Klimaatakkoord van Parijs, het Klimaatakkoord Nederland en het Energieakkoord.
Bouwbesluit
Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Ambitie gemeente Stichtse Vecht
De ambitie van de gemeente Stichtse Vecht gaat een stapje verder door bij nieuwbouw nu reeds in te zetten op nul-op-de-meter (NOM) woningen. Dit houdt in dat over het hele jaar de opwek van energie gelijk is aan het totale energieverbruik van een woning. Bij woningbouwprojecten waar de gemeente over eigen grond geschikt en voor woningbouwcorporaties stelt de gemeente NOM als voorwaarde. Bij particulieren wil de gemeente dit stimuleren door informatie te verschaffen over concrete maatregelen en het online energieloket Bleeve.nl aan te bieden.
Met behulp van het programma GPR Gebouw kunnen de energieprestatie en de milieubelasting worden vertaald in concrete maatregelen met een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR gebouw is een online programma dat duurzaam bouwen concretiseert door op vijf thema's een rapportcijfer te geven. Met een combinatie van maatregelen kan een bepaalde GPR Gebouwscore worden behaald. Hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer de woning. Zo worden van de betreffende woning de prestaties zichtbaar op de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
(bron: Woonvisie 2017 - 2022 gemeente Stichtse Vecht)
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De rood-voor-rood ontwikkeling maakt het mogelijk om de geitenhouderij te beëindigen, dit betekent een aanzienlijke reductie van fijnstof, geur ammoniak. De sanering van de geitenhouderij draagt bij aan een gezonder woonklimaat voor de omwonenden. Alle bedrijfsopstallen zullen gesloopt worden waarbij het perceel een nieuwe invulling krijgt met behoud van het karakteristieke boerderij-ensemble. Ten opzichte van de bestaande situatie worden zowel het bouwvlak als de oppervlakte aan bebouwing en verharding sterk verminderd. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik.
De vermindering van het verhard oppervlak en de landschappelijke inpassing dragen op positieve wijze bij aan een duurzame inrichting, verbetering van het waterbergend vermogen en het voorkomen van hittestress.
De wijze waarop de woningen worden uitgevoerd is nog niet bekend. Bij uitwerking van de plannen is er aandacht voor de energieprestatie van de woningen en maatregelen die genomen kunnen worden in de vorm van warmtepompen, zonnepanelen en gasloos bouwen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de bodemsanering zijn bij de initiatiefnemer bekend. Deze staan de uitvoerbaarheid niet in de weg. De gemeente zal voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen.
De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan zelf en de benodigde onderzoeken zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor dit plan zal het uiteindelijk niet noodzakelijk zijn om een exploitatieovereenkomst ingevolge afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening op te stellen.
Met de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken met de initiatiefnemer gemaakt over de afhandeling van eventuele planschade. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de plansystematiek van Bestemmingsplan Landelijk Gebied West van de gemeente Stichtse Vecht, vastgesteld op 30 september 2014. Het plangebied omvat het gehele voormalige agrarische bouwperceel.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, te weten de provincie Utrecht, Waternet en Gasunie.
De provincie Utrecht en de Gasunie zien geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De opmerkingen van Waternet zijn verwerkt in onderhavig plan.
De initiatiefnemer heeft zijn buren op de hoogte gesteld van de plannen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 juli tot en met 15 augustus 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode hebben overlegpartners wederom de gelegenheid gekregen om te reageren op het bestemmingsplan.
In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen in bijlage 9 is een overzicht gegeven van de ingekomen overlegreacties. Er zijn positieve reacties ontvangen van de provincie Utrecht, Waternet en de Gasunie. Daarnaast is er een aantal ambtelijke wijzigingen dorogevoerd. Een overzicht van de ambtelijke wijzigingen is eveneens opgenomen in de Nota zienswijzen.