Plan: | Tussen Noordelijke Dwarsweg 110 en Knibbelweg 21 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.WpNoorddwarsweg-Ow01 |
Tussen de Noordelijke Dwarsweg 110 en Knibbelweg 21 in Zevenhuizen ligt een agrarisch perceel dat in gebruik is als akkerbouwgrond. Het plangebied maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder. Om een herontwikkeling mogelijk te maken is in het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om met toepassing van artikel 50.15 (wijzigingsbevoegdheid – 'Wro-zone – wijzigingsgebied 3') van de regels van het bestemmingsplan een vervolgfunctie naar wonen mogelijk te maken wanneer aan de hieraan gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Vanuit planologische en milieutechnische overwegingen bestaan geen bezwaren tegen een vervolgfunctie naar Wonen in deze lintzone, omdat kan worden voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In verband hiermede is dit wijzigingsplan opgesteld, waarin wordt aangetoond dat de woningen vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar zijn.
Het plangebied ligt tussen de Noordelijke Dwarsweg 110 en Knibbelweg 21 in Zevenhuizen. De aangrenzende gronden achter het plangebied zijn in gebruik voor akkerbouw. Aan de noordoostzijde staat een bedrijfswoning aan de Noordelijke Dwarsweg 110 met een caravanbedrijf. In zuidwestelijke richting staat een woning aan de Knibbelweg 21. Op nummer 23 is een loonwerkersbedrijf gevestigd. Aan de overzijde van de Noordelijke Dwarsweg staan kassen met deels grasland. Een situatietekening van het plangebied met omgeving is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omkaderd) en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 16 juni 2009 | 10 augustus 2011 | |
"Parapluherziening Parkeren" | 24 april 2018 | n.v.t. | |
"Parapluherziening Archeologie" | 6 maart 2018 | n.v.t. |
In het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' heeft het plangebied de bestemming 'Glastuinbouw- bedrijvenlandschap - Uit te werken 1'' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - lintzone' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Voorts is het plangebied aangeduid met de gebiedsaanduidingen 'geluidzone – weg', 'milieuzone' en 'wro-zone – wijzigingsgebied 3'. Op grond van laatstgenoemde wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming te wijzigen naar Wonen. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 2011 inzake het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' (plangebied rood gestippeld omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe situatie. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit plan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 is de waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Landschapsstructuur en ruimtelijk beeld
Het plangebied ligt in het noordwestelijk deel van de Zuidplaspolder. De Zuidplaspolder is een laaggelegen, verveende en drooggelegde polder (droogmakerij). Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in een keer aangelegd, waarbij blokken ontstonden van ongeveer 800 bij 800 meter. Hierdoor is een waterrijk, rechthoekig verkavelde polder met smalle en lange kavelstructuur ontstaan; een landschap van groene en blauwe lijnen. Tussen de linten en tochten ligt het grootschalige polderlandschap.
Langs de linten, de Knibbelweg en de Noordelijke Dwarsweg, is nog een aantal oudere boerderijen aanwezig. Verder staan er woningen en niet agrarische bedrijven, zoals een aannemersbedrijf en een loonwerkersbedrijf. Aan de overzijde van de Noordelijke Dwarsweg zijn glastuinbouwbedrijven gevestigd.
Linten en tochten
In 2008 is er voor de ontwikkelingslocaties binnen de hoofdstructuur van de Zuidplaspolder een Handboek Kwaliteit opgesteld waarin de landschappelijke dragers zijn aangewezen die het gebied identiteit moeten verlenen. Het plangebied valt in het gebied waar lanen, linten en tochten zijn aangewezen als landschappelijke dragers.
Langs het lint aan de Noordelijke Dwarsweg is er verspreide bebouwing aanwezig. Aan de overzijde van de Noordelijke Dwarsweg staan glastuinbouwbedrijven. Aan de overzijde van de Knibbelweg vindt de ontwikkeling van nieuwbouwwijk Zevenhuizen-Zuid plaats. De lanen en linten onderscheiden zich van andere woonmilieus in de Zuidplaspolder door een grote variëteit aan woonvormen en functies. Variatie in woonvormen en de mogelijkheid om te wonen, werken en ontspannen te combineren vormen de kwaliteiten van het wonen in lanen en linten.
Tegenover gelegen glastuinbouw. Aannemersbedrijf Noordelijke Dwarsweg 114.
Naastgelegen (bedrijfs)woning op nummer 110. Bedrijfswoning aan Knibbelweg 23.
Plangebied
Het plangebied, groot 12.558 m², is onbebouwd. Op het agrarisch perceel worden vooral aardappelen geteeld. Het perceel is bereikbaar via een uitrit nabij de Noordelijke Dwarsweg 110.
Akkerbouwgrond langs Noordelijke Dwarsweg. Plangebied, gezien vanaf Knibbelweg.
Ontwikkelingen Knibbelweg Oost
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in de Intergemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030. Aan de achterzijde wordt een transformatie voorbereid naar een glastuinbouw- en werklandschap voor transport en distributie. De gemeenteraad van Zuidplas heeft hiervoor op 6 juni 2023 het bestemmingsplan 'Knibbelweg Oost' vastgesteld. Aan de noordwestzijde kunnen nieuwe woon/-werkmilieus worden toegevoegd aan de Knibbelweg en Noordelijke Dwarsweg. Deze grijpen aanwezige kwaliteiten en/of structuren op en versterken de kenmerkende lintstructuur. De huidige woonlinten worden gekarakteriseerd door een milieu van woonbebouwing en kleine bedrijven. Door hier kleinschalige en passende ontwikkelingen toe te voegen zorgt deze zone voor de inbedding van het glastuinbouwbedrijvengebied in zijn context.
Plangebied
Het agrarisch perceel tussen de Noordelijke Dwarsweg 110 en Knibbelweg 21, groot 12.588 m², wordt een lintzone met woningen. In het geldende bestemmingsplan heeft het 50 meter diepe perceel al de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - lintzone'. De entreefunctie van Zevenhuizen wordt hierdoor opgewaardeerd. De woningbouwontwikkeling sluit aan op de naastgelegen in voorbereiding zijnde herontwikkeling van het perceel Noordelijke Dwarsweg 110. Hier is nu achter de bedrijfswoning een caravanstalling aanwezig. De eigenaar is voornemens de bedrijfsbebouwing te slopen om eveneens enkele woningen mogelijk te maken.
Het plan voorziet in 9 grondgebonden woningen in de eerste lijn bebouwing. De woonkavels krijgen een breedte van 30 meter overeenkomstig de voorwaarden van het bestemmingsplan. Dit betekent dat er in het afgerond 300 meter langgerekte plangebied maximaal 9 vrijstaande woningen mogelijk zijn. De bouwvlakken liggen op 15 meter uit hart van de weg overeenkomstig het 'Beeldkwaliteitsplan Linten & Kwaliteitszone Ringvaart Zuidplaspolder'.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de bouwregels wordt vastgelegd dat de voorgevel van een woning in of maximaal 4 meter uit de naar de Noordelijke Dwarsweg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd. Hierdoor wordt voorkomen dat de voorgevels van alle woningen in één lijn komen te staan. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is deze verspringing wenselijk.
Een bouwperceel mag voor maximaal 30% worden bebouwd. Hierdoor blijven voldoende doorzichten mogelijk tussen de woningen. Om doorzichten tussen de woonpercelen te borgen wordt aan weerszijden van de bouwpercelen een strook van 6 meter breed op de verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van Wonen - Openheid'. Deze gronden mogen op grond hiervan niet worden bebouwd. De woningen krijgen een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 meter en 10 meter. De inhoudsmaat is bepaald op maximaal 750 m³.
Figuur 3: verkavelingsplan (indicatief).
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Provinciale Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
Het plangebied grenst aan de Knibbelweg Oost in de Zuidplaspolder. In dit gebied wordt een combinatie van wonen, glastuinbouw en bedrijven mogelijk gemaakt. Het is als het ware de proeftuin van de Zuidvleugel, waarin duidelijk wordt wat er mogelijk is binnen moderne gebiedsontwikkeling. De verschillende onderdelen in dat plan hebben op meerdere manieren een onderlinge relatie. Dit betekent dat wonen, werken en recreëren in dit plan hand in hand gaan.
De landschappelijke identiteit van het gebied wordt bepaald door polderlinten, tochten en een laan. Het gaat hier om de Noordelijke Dwarsweg als (echt) polderlint tussen Waddinxveen en Zevenhuizen. Ten behoeve van deze planontwikkeling is een verkavelingsplan opgesteld door Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten B.V. te Bergambacht. Doelstelling is het plangebied een bijdrage te laten leveren aan de transformatie en versterking van de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van het lint aan de Noordelijke Dwarsweg.
Het verkavelingsplan bestaat uit 9 woonkavels voor vrijstaande woningen tussen de Noordelijke Dwarsweg 110 en Knibbelweg 21 met vijf (gezamenlijke) ontsluitingen op de Noordelijke Dwarsweg. Hierdoor blijft het polderlint behouden en ontstaat er een goede inbedding in het landschap. De 9 vrijstaande woningen in de eerste lijn bebouwing en voortuinen daarvan oriënteren zich op de Noordelijke Dwarsweg waarbij er variatie in de rooilijnen mogelijk is. Acht woningen krijgen een gemeenschappelijke ontsluiting op de Noordelijke Dwarsweg. De toegestane bebouwing is 750 m³ per woning met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 10 meter. Het verkavelingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 en vereenvoudigd weergegeven in figuur 3, heeft als basis gediend voor het wijzigingsplan.
Verkeer
De Noordelijke Dwarsweg ligt in de nabijheid van de afslag Zevenhuizen/Waddinxveen aan de A12 (richting Den Haag en Utrecht). De afslag Zevenhuizen/Waddinxveen sluit aan op de provinciale weg N219 richting A20. Het dorp Zevenhuizen is in zuidwestelijke richting via de Noordelijke Dwarsweg bereikbaar. Op de Noordelijke Dwarsweg (tot de Knibbelweg) is de maximum snelheid 60 km/uur. De Knibbelweg is ingericht als 30 km/uur gebied in verband met de zuidelijk gelegen woningbouw. Voor acht woningen worden vier gemeengeschappelijke ontsluitingen aangelegd op de Noordelijke Dwarsweg wat de verkeersveiligheid ten goede komt. Tussen het fietspad en woonpercelen kan een voetpad worden gerealiseerd.
Het plangebied is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Ter hoogte van de Knibbelweg halteert een busdienst Gouda - Rotterdam Nesselande (busdienst 175 van Arriva).
Verkeersgeneratie
In de nieuwe situatie komen er 9 woonkavels. Op basis van CROW-richtlijnen betekent dit een toename van afgerond (8,6 verkeersbewegingen x 9 woningen =) 78 verkeersbewegingen van nagenoeg alleen personenverkeer. Het aantal verkeersbewegingen op de Noordelijke Dwarsweg blijft onder de 6.000 motorvoertuigen per etmaal, zodat het bestaande wegennet deze beperkte toename kan verwerken.
Noordelijke Dwarsweg. Knibbelweg.
Parkeren
Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd. Nadien heeft de raad op 8 maart 2022 een motie aangenomen om het parkeren op eigen terrein bij een nieuw ruimtelijk plan of project juridisch beter te borgen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren. De parkeernorm voor middelgrote woningen is opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeernorm wonen
Functies | Norm maximum buitengebied (zone C) | Aandeel bezoekers |
Woning niet gestapeld groot (110m²/150 m²) | 2,6 per woning | waarvan 0,3 per woning. |
De woningen worden via vijf nieuwe (gemeenschappelijke) uitritten ontsloten op de Noordelijke Dwarsweg. De woonpercelen zijn van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Dit betekent dat kan worden voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen 2019, zoals dat wordt geborgd in artikel 9.1 van de planregels.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het eerdere uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De in het Barro genoemde rijksbelangen zijn niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan worden maximaal 9 woningen mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt uit paragrafen 4.3.2 en 4.4.2. De invulling van het plangebied met 9 woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in een bebouwingslint overeenkomstig de uigangspunten van het Intergemeeentelijke Structuurplan Zuidplas. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in een bebouwingslint van Zevenhuizen. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op. In paragraaf 4.2.2 wordt dit toegelicht.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Regionale Realisatieagenda Midden-Holland
Om de druk op de woningmarkt te verminderen, hebben provincie Zuid-Holland en het Rijk in oktober 2022 samenwerkingsafspraken gemaakt over het bouwen van 235.000 woningen in Zuid-Holland in de periode 2022 tot en met 2030. In de Regionale Realisatieagenda Midden-Holland zijn afspraken gemaakt over de doelstellingen die gelden voor de regio Midden-Holland. Daarin is opgenomen dat in de periode 2022 ten met 2030 circa 20.000 nieuwbouwwoningen moeten worden toegevoegd.
Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd.
Voor Midden-Holland betreft: dit heet de Regionale Agenda Wonen (RAW). De RAW schetst de bovenlokale opgaven op het gebied van wonen die in de lokale woon(zorg)visies worden ingevuld. De RAW vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) Midden-Holland en de beoordeling daarvan door de provincie. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.2.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een droogmakerij in een veencomplex - Oude zeeklei. De ondergrond in deze droogmakerijen betreft oude zeeklei. Als richtpunt wordt gehanteerd dat ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het droogmakerijenlandschap (klei en veen) in een polderlint (figuur 4). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Richtpunten voor nieuwe ontwikkelingen in droogmakerijen (klei en veen) zijn het beleefbaar houden van de randen en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land en behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
In een polderlint ligt de bebouwing op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied aan een rand van het glastuinbouwgebied. Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Daarnaast ligt het plangebied gedeeltelijk in de stad- en dorpsrand (figuur 4). De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.
Op de Laag van de Beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Toetsing aan Omgevingsvisie en kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk van een agrarisch perceel naar woondoeleinden. Woonbebouwing is passend in het polderlint zoals dat is uitgewerkt in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas, waaraan de provincie heeft meegewerkt. Voldaan wordt aan de richtpunten. Het lint blijft het lint, waarbij door de ontwikkeling de huidige korrel en profiel behouden blij De nieuwe ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar wonen. Hiermee kunnen nieuwe gewenste ontwikkelingen op de juiste plek worden gerealiseerd.
Figuur 4: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' (links) en 'Laag van de
stedelijke occupatie' (rechts).
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toevoegen van 9 woningen is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking. De richtpunten zijn niet in het geding. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Woonvisie. In paragraaf 4.3.2 en 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een wijzigingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 9 woningen in een bebouwingslint mogelijk zoals omschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas. De ontwikkeling sluit aan bij de aan weerszijden gelegen (woon)bebouwing. De behoefte naar deze woningtypologie is aanwezig, zoals beschreven in paragraaf 4.4.2, terwijl deze vervolgfunctie vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is,. De woningen worden landschappelijk ingepast in het bebouwingslint van de Noordelijke Dwarsweg.
Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van 11 woningen is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder (ABRvS 16 september 2015, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Dit plan wordt opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Regio Midden-Holland en is hiermee passend binnen de Regionale Agenda Wonen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De planlocatie ligt aan het lint van de Noordelijke Dwarsweg nabij de dorpsrand. De openheid en het groene karakter van het landschap wordt niet onevenredig aangetast, omdat achter het gebied in Knibbelweg Oost ook al een planontwikkeling in voorbereiding is om daar een glastuinbouw- en bedrijvenlandschap mogelijk te maken.
Linten
Sprake is van een bestaand agrarische perceel tussen bestaande woningen. De nieuwe lintbebouwing sluit aan op de aanwezige lintstructuur. De historische gaafheid van het lint langs de Noordelijke Dwarsweg wordt opgewaardeerd, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Hier is sprake van ‘aanpassing’.
In paragraaf 3.2 (beeldkwaliteit) is de verbetering van de landschappelijke kwaliteiten beschreven. De ruimtelijke kwaliteit wordt passend geacht in het lint. Resumerend is er per saldo sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat de historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd.
Droogmakerij
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)'. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. Hier is sprake van een passende vervolgfunctie in het lint grenzend aan het glastuinbouwconcentratiegebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd met 9 woningen in het lint nabij de dorpsrand. Deze ontwikkeling draagt dan ook bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.
Resumerend is er per saldo sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, temeer daar glastuinbouw niet passend is in het bebouwingslint. De historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'aanpassing'. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden per saldo verbeterd. De richtpunten voor lint en droogmakerij zijn niet in het geding.
Glastuinbouwgebied
In artikel 6.15, lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II, alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking. In lid 4 is opgenomen dat in het bestemmingsplan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de keten glastuinbouw voor zover het:
Toetsing aan glastuinbouwgebied
In de Omgevingsverordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die de gemeente de mogelijkheid biedt om maatwerk toe te passen. Het plangebied ligt aan een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint dat in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplaspolder (zie paragraaf 4.3.1) is aangeduid als 'lintzone' tussen 'bestaand en gepland: glastuinbouw' waarmee de provincie heeft ingestemd. Daarnaast betreft het gronden in Knibbelweg Oost waarvoor lid 5 van toepassing is.
Ten opzichte van de geldende bestemming 'Glastuinbouw- bedrijvenlandschap - Uit te werken 1'' met een daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid naar Wonen, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd, brengt deze bestemmingswijziging vanuit een goede ruimtelijke ordening een kwaliteitsverbetering met zich mee. Daarbij komt dat de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden van het achterliggende glastuinbouw- en bedrijvenlandschap niet in de weg staan, omdat de woningen op voldoende afstand komen te staan van toekomstige kassen en (bestaande) bedrijven. Bovendien is het perceel te klein om hier een (volwaardig) glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Gelet hierop kan gebruik worden gemaakt van de in lid 4 en 5 opgenomen afwijkingsregeling.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.6 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
De ruimtelijke- en beeldkwaliteit krijgen een kwaliteitsimpuls. De provinciale belangen zijn hierbij niet in het geding.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Hollandsche IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Ambitie voor de droogmakerij (klei) is o.a. dat bebouwing gekoppeld blijft aan de linten en in aansluiting op de stedelijke kernen. Erven worden groen ingepast. Het plangebied ligt in een bebouwingslint aan een lokale weg. Bebouwing is in maatvoering en positionering afgestemd op de dimensionering van het profiel: rooilijnen liggen niet op de kavelgrens maar met een forse setback op het kavel, zodat een continue waterloop tussen weg en kavel en een voortuin het beeld bepalen.
(Ingesloten) droogmakerijlint
Het plangebied ligt aan een ingesloten droogmakerijlint. De linten vormen belangrijke structuurdragers van de droogmakerijen. Eerst stonden er verspreide boerderijen, later zijn de linten verdicht met woningen, bedrijven en kassencomplexen. De bebouwing is afwisselend en staat aan weerszijden van de weg. Tussen de bebouwing door is zicht op het achterliggende polderlandschap. Zowel de openbare ruimte, de erven als de gebouwen zijn een afspiegeling van het boerenbedrijf in de polder: sober en praktisch ingericht. De dimensionering van de linten is vaak te krap voor het huidige, intensieve gebruik. De linten vormen lange, rechte lijnen in het landschap. Bij de kruising van grotere infrastructuur zijn sommige linten verlegd, waardoor de continuïteit van de lange lijnen doorbroken wordt. Met de uitbreiding van de dorpskernen en glastuinbouw zijn delen ingesloten geraakt. Op een aantal plaatsen zijn plannen voor nieuwbouw aan de linten. Een manier die dat mogelijk maakt is het inrichten van een dubbellint waardoor het bestaande lint wordt ontlast van verkeer. Ambities zijn onder andere:
De vervolgfunctie draagt bij aan verbetering van het bebouwingslint. De woningen worden landschappelijk ingepast.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de verderop gelegen nieuwe op- en afrit bij de A12. Het contrast tussen nieuwe bedrijvenlandschappen en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). De woningen bieden een fraaie overgang richting het in ontwikkeling zijnde glastuinbouw- en bedrijvenlandschap enerzijds en een vloeiende overgang naar de aan weerszijden gelegen (woon)bebouwing anderzijds. De bestaande lintstructuur wordt door deze ontwikkeling opgewaardeerd.
Het kenmerkende landschap krijgt een kwaliteitsimpuls. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de structuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. De ontwikkeling levert een bijdrage aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint.
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de voormalige gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle op 31 januari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
Conclusie
De plankaart (figuur 5) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' tussen 'bestaand en gepland: glastuinbouw' en 'nieuw: glastuinbouwbedrijvenlandschap'. Het plangebied is met gele stip en zwarte pijl aangeduid op de plankaart. Deze wijziging van agrarisch naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP.
Figuur 5: Plankaart ISP. Plangebied met gele stip en zwarte pijl aangeduid.
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
Zuidplas
Zuidplas bestaat uit een viertal kernen met een verschillend karakter. De kernen hebben een dorps karakter; de kern Nieuwerkerk is door groei de afgelopen decennia het karakter van dorp ontgroeid. Belangrijk voor de ontwikkeling van Moerkapelle en Zevenhuizen is de ligging dicht tegen het randstedelijk gebied van Rotterdam en Den Haag, met recente verstedelijking in Lansingerland en Nesselande.
Nieuwerkerk aan den IJssel heeft al de groeispurt doorgemaakt en heeft als profiel: veel laagbouw maar zonder het eigen karakter van een kleiner dorp. Moordrecht ligt wat in de luwte ten opzichte van het verstedelijkt gebied met een dorpskern van beperkte omvang. Nieuwbouw in Westergouwe maakt de afstand van Moordrecht met Gouda kleiner.
Conclusie
De nieuwbouw van 9 woningen in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Zevenhuizen voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (9 woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 1 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.
Bovenregionale woningbouwopgave
Binnen en buiten de regio is er grote behoefte aan woningbouw. Sinds 2004 (Nota Ruimte) is de Zuidplaspolder aangewezen als ontwikkellocatie voor de bovenregionale woningbouwopgave in de Zuidvleugel van de Randstad. Inmiddels werkt de gemeente aan plannen voor minimaal 4.000 woningen in het Middengebied, zoals aangegeven in de 'Ontwikkelingsvisie Zuidplaspolder - Middengebied' (mei 2019). Hier moet een vijfde dorp ontstaan dat een unieke kans biedt om een aantrekkelijk woonmilieu voor een diverse doelgroep te creëren. Dicht bij de voorzieningen van grote steden en tegelijk dicht bij het Groene Hart van Holland. Goed bereikbaar, duurzaam, te midden van groen en water. Dit is nader uitgewerkt in het 'Masterplan Middengebied Zuidplaspolder' (2021). Het plangebied ligt ten noordwesten van het Middengebied met zoekgebied Vijfde dorp.
Dorpsranden en dorpsentree
Het is van belang dat de gemeente zuinig is op de kenmerkende (groene) randen van de dorpen, waarbij het buitengebied dienst doet als een natuurlijke buffer tussen de dorpen en omliggende steden. Bij nieuwe ruimtelijke initiatieven zorgt de gemeente ervoor dat die bufferfunctie behouden blijft. In breder verband kan dit aspect nader aan de orde komen in de vorm van een Visie op de dorpsranden. De entree van een dorp is het visitekaartje, maar ook de plek waar je ‘thuis komt’. Extra aandacht is nodig om er voor te zorgen dat sprake is en blijft van een aantrekkelijke entree afgestemd op het karakter en de identiteit van het dorp.
Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas er uitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente. Het gebied ten zuidoosten van de planlocatie is aangeduid als transformatiegebied naar een glastuinbouw- en bedrijvenlandschap. De Noordelijke Dwarsweg vormt een dorpsentree vanaf Waddinxveen. Deze woningbouwontwikkeling draagt bij aan het versterken van de entreefunctie als visitekaartje richting de dorpskern. Dit in combinatie met de milieuonderzoeken wijst uit dat omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. De toekomstige ruimtelijke opgave van Knibbelweg Oost wordt evenmin belemmerd. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Zuidplas.
Op 23 januari 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie 2015 - Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' vastgesteld. De woonvisie 2025 beschrijft hoe Zuidplas een aantrekkelijke woongemeente kan blijven voor huidige en toekomstige inwoners. De Woonvisie 2025 geeft handvatten over hoe om te gaan met de veranderende woningvraag. Het is een belangrijk programmatisch toetsingskader voor nieuwbouwontwikkelingen. De Woonvisie vormt ook de basis voor de wettelijke verplichte prestatieafspraken met woningcorporaties en huurdersvertegenwoordiging.
Om de visie te realiseren zijn de stappen verwoord in drie speerpunten. Deze maken dat ook in de toekomst dorpswonen in een groene, duurzame gemeente mogelijk blijft. De drie speerpunten zijn:
Bij de speerpunten stelt de gemeente een aantal randvoorwaarden, die worden meegenomen bij de uitwerking ervan. De randvoorwaarden zijn:
Woningbouwopgave
Zuidplas bouwt volop nieuwe woningen om bij te dragen aan de woningbouwopgave in de Zuidvleugel. Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar diverse woningtypen toeneemt. In de Woonvisie staan uitgangspunten voor de omvang van de diverse woon- en prijssegmenten die in Zuidplas nodig zijn. Deze uitgangspunten voor de woningvoorraad die in de Woonvisie staan, bieden houvast in de onderhandelingen over nieuwbouw met projectontwikkelaars en woningcorporaties.
In de woonvisie staat geen woningverdeling per dorp. Nieuwbouwontwikkeling is maatwerk en daarom komen er randvoorwaarden voor elk nieuwbouwproject. Daarin wordt op basis van de locatie (het dorp), de marktomstandigheden en de grootte van het project aangegeven hoeveel woningen van welk type, prijsklasse, eigendomsverhoudingen (huur of koop) en kwaliteitsniveau gewenst zijn.
Passend bij het karakter van het dorp
In elk dorp moet elke doelgroep een geschikte woning kunnen vinden, maar het is een gegeven dat het ene dorp zich beter leent voor huisvesten van bepaalde doelgroepen dan het andere. Met stakeholders is tijdens een participatiebijeenkomst onderzocht welke dorpen zich het best lenen voor specifieke ontwikkelingen. In alle dorpen blijft uiteraard voor alle woningenzoekenden aanbod aanwezig, alleen liggen bij ontwikkelingen de accenten per dorp iets anders.
De aantrekkelijke omgeving van Zevenhuizen is uitermate geschikt voor het toestaan van zelfbouw van ecowoningen of voor een pilot voor klimaatadaptieve woningen en eventuele recreatievoorzieningen in de natuur. De vraag naar dure koopwoningen, vanaf € 475.000, is niet heel groot, maar als deze worden gebouwd, is Zevenhuizen de aangewezen plek.
Conclusie
Het toevoegen van 9 woningen in een bebouwingslint is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Woonvisie. Doorstroming wordt gestimuleerd door woningen te bouwen aan de rand van de kern in Zevenhuizen waaraan behoefte is voor mensen uit woningen die niet meer passen bij hun levensstijl of gezondheid. Deze zijn geschikt voor de doelgroep doorstromers. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behoud en het versterken van het voorzieningenniveau in Zevenhuizen.
De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas 2015 gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee regiems: zwaar regime en welstandsvrij.
De kaart laat de verdeling tussen het zware welstandsregime (paars) en welstandsvrij (groen) zien. Deze lijkt een gelijke verdeling weer te geven. Het is echter zo dat het overgrote deel van de bestaande bebouwing en te ontwikkelen plannen in welstandsvrij vallen en het zware regime op de open en relatief lege polders ligt en andere landschappelijke en cultuurhistorische elementen met een lager ontwikkelpotentieel. Het plangebied maakt op de kaart onderdeel uit van een zwaar welstandsregime.
In de welstandsnota zijn de lanen en linten welstandsvrij verklaard. Dit laat zich des te meer gelden nu in een aantal gevallen hoge ambities op het gebied van openbare ruimte niet meer planmatig kunnen worden ingevuld. Bovendien is er binnen de lanen en linten sprake van een zodanig palet aan ontwikkelmogelijkheden dat er geen noodzaak is om onevenredig hoge eisen te stellen. Voorgesteld wordt om in het verlengde van het ‘Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder’ het voor de lanen en linten vastgestelde beeldkwaliteitplan, ‘Beeldkwaliteitplan Linten en kwaliteitzone Ringvaart’, ook te beschouwen als een ambitiedocument op basis waarvan initiatiefnemers kunnen worden gefaciliteerd bij de vormgeving van hun ontwikkelplannen. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan.
Conclusie
Voor het plangebied geldt voor de lanen en linten het vastgestelde beeldkwaliteitplan ‘Beeldkwaliteitplan Linten en kwaliteitzone Ringvaart’. Bouwplannen worden hieraan getoetst. Essentieel is de afwisseling in de vormgeving van de bebouwing.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft in zijn vergadering van 29 november 2011 het beeldkwaliteitsplan 'Linten & Kwaliteitszone Ringvaart' Zuidplaspolder vastgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt een belangrijk document waarin de ruimtelijke kwaliteit van de Zuidplaspolder voor de komende jaren wordt vastgelegd. Heldere toetsbare criteria voor initiatiefnemer, ontwikkelaar, architect, ontwerper, bouwer, en bouwplantoetser zijn onmisbaar om het gewenste beeld te bereiken. Slechts wanneer de criteria eenduidig zijn verwoord en verbeeld, kan het gewenste beeld werkelijkheid worden. Het is de verankering van alle ambities en doelstellingen uit vorige, op hoger schaalniveau, vastgelegde beleidsdocumenten.
Het beeldkwaliteitplan heeft tot doel een toegankelijk, helder, toetsbaar en leesbaar kader te bieden waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat hier met name om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de bouwkavels. Hierbij gaat het om criteria ten aanzien van stedenbouw, landschap en architectuur. Alle bestaande bebouwing in de lintzones en langs de Ringvaart zijn onder particulier opdrachtgeverschap gebouwd en bij de herontwikkeling van deze gebieden staat particulier opdrachtgeverschap wederom centraal. De gemeente geeft in haar bestemmingsplannen en door middel van dit beeldkwaliteitplan de publiekrechtelijke kaders aan. Deze worden ook privaatrechtelijk vertaald in de af te sluiten exploitatieovereenkomst.
Het plangebied ligt aan het bebouwingslint van de Noordelijke Dwarsweg in zone 10. Dit betreft ter plaatse een dubbel lint. Onbebouwde delen zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' bestemd voor “Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1” (art. 21). Bestaande woningen (art. 14) en bedrijven (art. 4) zijn positief bestemd. Over deze bestemmingen ligt een zone van 50 meter met wijzigingsbevoegdheid 3, waarin wonen, woonwerkcombinaties, kleinschalige bedrijvigheid (categorie 1-2) en maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn.
De plaatsing van de woningen op de woonkavels, de uitstraling van de woningen naar de Noordelijke Dwarsweg en zo mogelijk verspringende rooilijnen moeten het lint ”los” maken van de hierachter gelegen ontwikkeling in Knibbelweg Oost..
Toetsing planinitiatief aan Beeldkwaliteitsplan
In het beeldkwaliteitsplan wordt een gewenste kavelbreedte genoemd van 40 meter voor bouwkavels. In het bestemmingsplan is evenwel een breedte van ten minste 30 meter voor vrijstaande woningen aangehouden. Deze laatste maatvoering wordt overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid in de planregels van dit wijzigingsplan aangehouden. Dit betekent dat in het afgerond 300 meter langgerekte plangebied in de eerste lijnbebouwing maximaal 9 vrijstaande woningen mogelijk zijn. Uitgangspunten zijn:
Karakter:
Bouwvolume:
Het bouwvolume dient af te wijken van het repeterend veld van projectmatig bouwen. Derhalve is deze:
Kapvorm:
Er is een relatie van de kapvorm met het landschap, de kapvorm is simpel, rustig, één met de omgeving en heeft één hoofdrichting.
Afmetingen:
Een belangrijk kenmerk van de lintbebouwing is dat de bebouwing wordt omringd door groen. Om het groene beeld overeind te houden is het uitgangspunt dat de verhouding bebouwd-onbebouwd in het voordeel blijft van het groene, onbebouwde deel, daarom zijn er maximale afmetingen opgenomen.
Bestemmingsplanregels
Met inachtneming van de hiervoor geformuleerde eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit volgt hier een samenvatting van de bouwregels van het wijzigingsplan, waarin aansluiting is gezocht bij de regels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' en 'Herziening Zuidplaspolder 1'.
Conclusie
Het oprichten van maximaal 9 woningen houdt rekening met de in het Beeldkwaliteitsplan genoemde uitgangspunten. De voorwaarden zijn verwerkt in de plantoelichting, regels en op de verbeelding.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas hebben de ontwerp Nota Omgevingskwaliteit Zuidplas vastgesteld. Deze nota vervangt de huidige Welstandsnota Zuidplas 2015. Vaststelling door de raad is voorzien in het eerste halfjaar van 2023.
De term ‘omgevingskwaliteit’ is een heel breed begrip geïntroduceerd door de Omgevingswet. Het gaat in de nieuwe situatie niet alleen meer om het uiterlijk van gebouwen zoals bij de voormalige Welstandsnota. Het gaat om veel meer zaken die de dagelijkse leefomgeving beïnvloeden zoals bijvoorbeeld de bestrating, het groen, de historische bebouwing en ook hoe een gebouw eruitziet. In deze nota kijkt de gemeente met een bredere blik naar de omgevingskwaliteit van Zuidplas als onderdeel van een van de pijlers van de omgevingsvisie, ‘Aantrekkelijk Zuidplas’.
Een belangrijke doelstelling van de Omgevingswet is het bundelen van wetten en het zo volledig mogelijk kijken naar de omgevingskwaliteit. De invoering van deze wet (gepland 1 juli 2023) is de aanleiding geweest om het huidige ruimtelijk kwaliteitsbeleid in de vorm van de welstandsnota tegen het licht te houden en klaar te maken voor de invoering van de Omgevingswet.
Het plangebied ligt in een moderne droogmakerij met regieniveau 2 (basis). De regie vanuit de gemeente is gericht op behouden of versterken van de basiskwaliteit om verrommeling te voorkomen. Voor het plangebied is het huidige Beeldkwaliteitsplan "Linten en Kwaliteitszone Ringvaart" van toepassing voor beoordeling en advisering, zoals toegelicht in paragraaf 4.4.4. De gemeente streeft naar balans tussen herkomstwaarde (de geschiedenis), belevingswaarde (een mooie en aangename omgeving), gebruikswaarde (een bruikbare en functionele omgeving) en toekomstwaarde (duurzaamheid) van de fysieke leefomgeving, zodat de gemeente Zuidplas aantrekkelijk blijft.
Conclusie
De bouwplannen zullen worden getoetst aan de Nota omgevingskwaliteit. Bij uitwerking hiervan wordt rekening gehouden met de voor het gebied vastgestelde omgevingskwaliteiten.
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van 9 woningen mogelijk. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (afgekort BENG). Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, en opvang en recyclen van regenwater
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaatatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast een beperkt knelpunt voor wateroverlast. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Door aanplant van bomen in de tuinen kan schaduw worden gecreëerd. Er zijn verder geen maatregelen nodig.
Droogte
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woningen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De nieuw te bouwen woningen worden overeenkomstig de eisen van BENG gerealiseerd. Zo worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd en wordt er gedacht aan het plaatsen van zonnepanelen en bodemwarmtepompen. De isolatie-eisen zijn conform eisen van het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en Klimaatadaptief bouwen zoals opgenomen in de Woonvisie en Omgevingsvisie.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' van kracht, zoals genoemd in paragraaf 1.3. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 50.15 onder voorwaarden bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat zij de bestemming kunnen wijzigen naar onder andere wonen. In deze paragraaf wordt de planontwikkeling getoetst aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen relevante voorwaarden om de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken voor de bouw van 9 vrijstaande woningen in de lintzone.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid naar wonen in lintzone | Toetsing |
Algemeen | |
Er zijn uitsluitend vrijstaande en half-vrijstaande woningen toegestaan. | In de regels en op de verbeelding is vastgelegd dat vrijstaande woningen zijn toegestaan. |
De wijziging mag niet leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. | In paragraaf 6.1.2 Milieuzonering is aangetoond dat de planontwikkeling niet leidt tot beperkingen van gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient ten behoeve van de bouw van (nieuwe) woningen vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zal zijn gewaarborgd ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functie. | In paragraaf 6.1 Milieu is aangetoond dat er voor de woningen een milieuhygienisch verantwoord woon- en leefklimaat blijft behouden. |
De geluidbelasting op geluidgevoelige objecten binnen de lintzone mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde door het bevoegd gezag conform de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden-Holland. | In paragraaf 6.1.3 Geluid is ingegaan op wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden-Holland. |
De te realiseren lintzone dient duurzaam te worden ontwikkeld. | In paragraaf 4.4.6 Duurzaamheid is het plan getoetst aan de meest actuele uitgangspunten voor duurzaamheid, zoals genoemd in de Woonvisie (2019) en de Omgevingsvisie (2021). |
De ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitsregels. | In paragraaf 4.4.4 Beeldkwaliteitsplan "Linten en Kwaliteitszone Ringvaart" is het plan getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. Hieraan wordt voldaan. |
In het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de (ontsluitings)wegen vastgelegd. | Acht woningen krijgen een gemeenschappelijke ontsluiting op de Noordelijke Dwarsweg. Eén woning krijgt een eigen ontsluiting op de Noordelijke Dwarsweg zoals in het verkavelingsplan in Bijlage 1 is opgenomen. |
In het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de waterstructuur vastgelegd, daarbij dient de waterstructuur aan te sluiten op de waterstructuur van de aangrenzende percelen. | Buiten het plangebied ligt een bestaande watergang. Deze zal worden verbreed om te voldoen aan de watercompensatie-eis van het hoogheemraadschap. |
In het wijzigingsplan wordt tenminste 10% aan water gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale wijzigingsplan) met dien verstande dat het water op het bouwperceel aaneengesloten aangelegd dient te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (de naar de naar weg georiënteerde zijde) van het perceel gesitueerd te worden. | In de 5.3 Waterparagraaf is toegelicht dat voldoende watercompensatie wordt gegraven overeenkomstig de meest actuele richtlijnen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. |
De parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. | Dit wordt geborgd in artikel 9.1 Parkeren van de regels van het wijzigingsplan. |
Ten aanzien van de bebouwings- en gebruiksregels voor woningen met de daarbij bijbehorende bouwwerken, aan- en uitbouwen en bijgebouwen dient zoveel mogelijk het bepaalde in artikel 14 voor woningen in acht te worden genomen. | In artikel 4 Wonen is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen van het meest actuele bestemmingsplan 'Herziening Zuidplaspolder 1'. |
Specifiek voor woningen | |
De breedte van een bouwperceel bedraagt ten minste tenminste 30 meter voor vrijstaande woningen. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
Het bouwperceel mag tot maximaal 30% worden bebouwd . | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De inhoud van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 750 m³ bedragen. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De goothoogte- en bouwhoogte van de woning bedraagt respectievelijk maximaal 7 en 10 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning maximaal 70 m². | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk maximaal 3,50 meter en maximaal maal 5,50 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De afstand van het hoofdgebouw (woning) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter. | In de bouwregels van de bestemming Wonen is dit vastgelegd. |
De afstand van nieuw op te richten hoofdbebouwing tot bestaande hoofdbebouwing op de naastliggende kavel bedraagt ten minste 10 meter. | Het bouwvlak op de verbeelding is zodanig getekend dat minimaal 10 meter afstand wordt gehouden van de dichtstbijzijnde bestaande hoofdbebouwing. |
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan op grond van onderhavig wijzigingsplan de bestemming van het plangebied wijzigen naar woondoeleinden.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer voor het beheersgebied van het hoogheemraadschap vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m² wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Zevenhuizen ligt, watert in oostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Noordelijke Dwarsweg en Knibbelweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder.
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Het plan ligt niet in een kern- of beschermingszone van een regionale waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Het plangebied aan de Noordelijke Dwarsweg ligt in het peilgebied GPG-842 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een peil tussen -6,42 m en -6,57 NAP. Het plangebied ligt binnen een waterscheiding zoals aangegeven in figuur 6.
Aan de overzijde van de Noordelijke Dwarsweg en Knibbelweg liggen hoofdwatergangen met een beschermingszone van 5 meter (figuur 6). In de beschermingszone vinden geen bouwactiviteiten plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 6: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren (plangebied rood gestippeld omkaderd).
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 5.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.
Toekomstige situatie
Op het onbebouwde agrarisch perceel worden 9 woningen met bijbehorende voorzieningen gerealiseerd. Per saldo neemt het verhard oppervlak met afgerond 3.312 m² toe, zoals opgenomen in de watertabel. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is watercompensatie nodig overeenkomstig een door het hoogheemraadschap vast te stellen percentage (5%). Watercompensatie vindt plaats door het verbreden/graven van een bestaande aan de achterzijde (buiten het plangebied) gelegen watergang met (3.184 m² x 5% =) 159,2 m². Hiervoor zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.
Tabel 5.1: Waterbalans
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de te bouwen woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woningen wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt op het riool aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
Wateradvies
De Watertoets wordt doorlopen middels toezending van het ontwerp wijzigingsplan naar het hoogheemraadschap. Het wateradvies zal hierna worden verwerkt in het wijzigingsplan.
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook moet worden uitgevoerd als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst, te weten categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject, maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van 9 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Bij de bouw van woningen wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de natuurlijke hulpbronnen hout, grond en baksteen. Deze hulpbronnen zijn niet schaars en kunnen gemakkelijk worden aangewend. Gelet op de tijdelijkheid van de bouwfase kan blijvende negatieve milieueffecten worden uitgesloten. Tevens zal vanwege de kleinschaligheid ook geen sprake zijn van significante negatieve milieueffecten, zoals geluid- en stofoverlast, ten tijde van de werkzaamheden. Bij de realisatie van woningen wordt bouwafval geproduceerd (o.a. beton, staal, hout, verf etc). Dit afval is eenmalig. Er is dus geen sprake van een continue productie van afval als gevolg van dit woningbouwproject. Het bouwafval wordt hergebruikt daar waar mogelijk. Het overige afval wordt afgevoerd naar de daarvoor bestemde milieudepots (bijvoorbeeld Milieustraat). Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.
Het plangebied is niet van archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De nieuwe woningen liggen buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 10,5 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' ligt op een afstand van circa 14,3 kilometer. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit onderdeel is beschreven in paragraaf 6.3.1.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben. Het M.E.R.-beoordelingsbesluit is opgenomen in Bijlage 2.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
De Noordelijke Dwarsweg kan worden beschouwd als een gemengd gebied waarin naast woningen ook enkele glastuinbouwbedrijven aan de Noordelijke Dwarsweg zijn gevestigd, alsmede een caravanstalling aan de Noordelijke Dwarsweg 112. Verder is zijn aan de Knibbelweg 23 en 25a (loonwerkers)bedrijven gevestigd. Verder kan lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid op grond van de VNG-publicatie worden beschouwd als gemengd gebied. Om deze reden kan het plangebied worden aangemerkt als gemengd gebied.
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn voor de geplande bestemmingswijziging. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn in gemengd gebied. Voor de vervolgfunctie naar burgerwoningen zijn vier bedrijven relevant, alsmede de aan de overzijde gelegen glastuinbouwbedrijven.
Caravanstalling Noordelijke Dwarsweg 112
Hier is een caravanstalling toegestaan tot ten hoogste milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning staat naast de huidige bedrijfswoning. De caravanstalling bevindt zich hierachter. De afstand bedraagt minimaal 15 meter. Voor dit perceel is bovendien een plan in voorbereiding om de bedrijfsbebouwing te slopen ten behoeve van woningbouw. Mitsdien zijn er vanuit milieuzonering geen beperkingen.
Aannemersbedrijf Noordelijke Dwarsweg 116
Hier is een aannemersbedrijf toegestaan tot ten hoogste milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. (Voorheen was hier een intensief veehouderijbedrijf gevestigd). Dit bedrijf is mogelijk gemaakt in het 'Verzamelplan Zuidplas 2021', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2021. De afstand tussen het plangebied en de bestemming Bedrijf is minimaal 50 meter, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.
Agrarische gronden achter plangebied (kadastraal perceel 2314)
Deze gronden zijn in het bestemmingsplan 'Zuidplas-Noord' bestemd voor 'Glastuinbouwbedrijven- landschap - Uit te werken 1' ten behoeve van een glastuinbouwgebied en bedrijven. Voor de uit te werken bestemmingen geldt een bouwverbod, totdat voor het gebied een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het uitwerkingsplan dient te voldoen aan de voorwaarden die in de uit te werken bestemmingen zijn opgenomen, waaronder de daarbij behorende stedenbouwkundige opzet (ruimtelijk/functioneel), alsmede de milieukwaliteitseisen die toegepast zullen worden op het gebied van energie, duurzame ontwikkeling en ruimtegebruik. De gronden zijn deels in gebruik als stalling van loonbedrijf aan de Knibbelweg 25a, een paardenbak en grasland. Deze bedrijfsmatige activiteiten vallen onder maximaal milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter. Dit perceel ligt op 32 meter afstand van het plangebied. De afstand ten opzichte van de bouwvlakken van de woningen is minimaal 45 meter, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.
Loonwerkersbedrijf Knibbelweg 23
Op het bedrijfsperceel aan de Knibbelweg 23 is een loonwerkersbedrijf gevestigd in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De afstand tussen het bouwvlak van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied en de bestemming 'Bedrijf' is 35 meter, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.
Dienstverlening voor akkerbouw en/of tuinbouw en loonbedrijf Knibbelweg 25a
Aan de Knibbelweg 25a is een dienstverleningsbedrijf en loonbedrijf gevestigd in milieucategorie 2/3.1 met een grootste richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De afstand tussen het plangebied en de bestemming 'Bedrijf' is minimaal 30 meter, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.
Glastuinbouwbedrijven aan overzijde Noordelijke Dwarsweg
Activiteitenbesluit
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit) is onder andere van toepassing op glastuinbouwbedrijven. In het Activiteitenbesluit zijn minimale afstanden genoemd, waarbij rekening moet worden gehouden bij een vervolgfunctie naar milieugevoelige activiteiten (tabel 6.2).
Tabel 6.2: Minimale afstanden landbouwbedrijven
Inrichting waar landbouw- huisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouw- huisdieren worden gehouden | |
minimum afstand binnen de bebouwde kom | 100 m | 50 m |
minimum afstand buiten de bebouwde kom | 50 m | 25 m |
Toetsing bedrijven aan Activiteitenbesluit
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies bij bestaande glastuinbouwbedrijven dient rekening te worden gehouden met een afstandsnorm van 25 meter, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. De nieuwe woningen komen op minimaal 25 meter afstand te liggen van bestaande glastuinbouwbedrijven. Bovendien staan er al op kortere afstand woningen van derden. Glastuinbouwbedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Een bestemmingswijziging van het plangebied heeft hierop geen invloed. Het woon- en leefklimaat in het plangebied kan voldoende worden gegarandeerd.
Conclusie
Een vervolgfunctie naar woondoeleinden vormt voor bestaande bedrijven en glastuinbouwactiviteiten geen belemmering. Geconcludeerd kan worden dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn Noordelijke Dwarsweg met een maximum snelheid van 60 km/uur. Dit betreft een gezoneerde weg met een geluidzone van 250 meter. Verder ligt het plangebied nog net binnen de geluidzone van 600 meter van de A12, te weten op circa 580 meter. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. De overige wegen zijn ingericht als 30 km/uur gebieden.
In verband hiermede is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 18 september 2023, referentie 09224-56951-03, Bijlage 3). Het berekende geluidniveau ten gevolge van deze wegen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening getoetst aan een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB voor binnenstedelijk gebied en 53 dB voor de A12. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconstateerd (overgenomen uit rapport).
Er is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aanwezig van rijksweg A12 en de Noordelijke Dwarsweg. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer is ten hoogste 53 dB (na aftrek) ten gevolge van de rijksweg A12 en 58 dB ten gevolge van de Noordelijke Dwarsweg. De overschrijding van de maximale ontheffingswaarde is alleen aanwezig bij de kopgevels van de woningen. De geluidbelasting ten gevolge van de Knibbelweg is maximaal 32 dB. Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
Hogere waarden
Geluidreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op diverse bezwaren. Geadviseerd wordt om de kopgevel van de eerstelijns bebouwing doof uit te voeren en hogere waarden aan te voor de volgende wegen:
Alle woningen hebben een geluidluwe zijde en buitenruimte en voldoen daarmee aan het hogere waarden beleid. Resumerend dient er een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. In het kader van het Bouwbesluit zal nog een onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Het ontwerpbesluit zal gelijktijdig met tervisielegging van het ontwerp wijzigingsplan ter inzage worden gelegd.
Wettelijk kader
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor van 8 april 2016. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden. Hieruit blijkt dat het plangebied gelegen is binnen de zone van een spoorweg Gouda - Utrecht.
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel 6.3 is de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde weergegeven.
Tabel 6.3: voorkeursgrenswaarden (vgw) spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh)
Bestemming | Voorkeurswaarde (dB) | Maximale grenswaarde (dB) |
Woningen | 55 | 68 |
Onderzoek/ beoordeling
De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Den Haag - Utrecht. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegverkeerslawaai op het plangebied berekend (rapport van Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam van 18 september 2023, Bijlage 3). Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 49 dB. Er is geen hogere waarden procedure vanuit de Wet geluidhinder nodig.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Bij een nieuwe ontwikkeling dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 20 september 2022, kenmerk U22-0671, Bijlage 4). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
De locatie is onbebouwd en gedurende tenminste de laatste 20 jaar in gebruik voor akkerbouw. Daarvoor was het weiland. Uit de locatie-inspectie blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor historische bodembedreigende activiteiten op de locatie. Uit verschillende digitaal beschikbare informatiebronnen zijn geen aanwijzingen gevonden dat op de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Op de locatie zijn mogelijk een aantal gedempte sloten aanwezig maar deze zijn naar verwachting met gebiedseigen grond gedempt. Wel ligt de locatie in een zone voor diffuse spoed en een aandachtsgebied met betrekking tot bodemlood. Voor het doorvoeren van een bestemmingswijziging of aanvragen van een Omgevingsvergunning activiteit bouwen voor deze locatie is hierdoor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek verplicht.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde historische (bodem)onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie niet als verdacht ten aanzien van bodemverontreiniging is te beschouwen. Er is geen sprake van een verhoogde kans op bodemverontreiniging. Er is overeenkomstig het gemeentelijk beleid wel een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 noodzakelijk in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.
Conclusie
Voor het oprichten van de woningen kan planologisch een omgevingsvergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Echter voor het onderdeel bouwen van de omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden aangeleverd. Binnen de exploitatie wordt hiermee rekening gehouden. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (NGE) voor het beheergebied van HHSK. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 6.4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
Dit plan omvat de nieuwbouw van 9 woningen. Voor het plan is met behulp van de zogenaamde NIBM-tool berekend of de beoogde ontwikkeling van de woningen leidt tot een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Nagegaan is wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Het middelzware en zware verkeer is hierbij als vrachtverkeer meegenomen. Hierbij is ervan uitgegaan dat de ontwikkeling maximaal 78 extra auto's per dag aantrekt (mvt/weekdagetmaal), waarvan 2% vrachtwagens). In tabel 6.5 is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet nodig is.
Tabel 6.5 Berekening maximale bijdrage luchtemissies van verkeersgeneratie.
Opgemerkt wordt dat de NIBM-tool berust op een worst-case situatie: voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekende toename aan luchtverontreinigende stoffen is hiermee als maximaal te beschouwen. In werkelijkheid is immers bijvoorbeeld geen sprake van enkel stagnerend verkeer, zoals wel als uitgangspunt gehanteerd wordt in de NIBM-tool.
Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Noordelijke Dwarsweg en Knibbelweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zoals aangetoond in figuur 7. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 16,7 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,0 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,6 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Figuur 7: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.
De totale concentraties, inclusief deze planontwikkeling, bedragen:
NO2: 16,7 + 0,05 = 16,75 µg/m³.
PM10: 16,0 + 0,01 = 16,01 µg/m³.
Hierbij wordt ook nog voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Tevens zullen de concentraties in de komende jaren verder afnemen. Ook als wordt voldaan aan de normen kan luchtkwaliteit significante effecten hebben op de gezondheid. In deze situatie ligt de concentratie PM10 nog onder de WHO advies waarden (20 µg/m³). Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De spoorlijn Den Haag - Gouda/Utrecht ligt op circa 520 meter afstand. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Vanuit oogpunt van externe veiligheid dient rekening te worden gehouden met een zone van 200 meter voor provinciale- en/of rijkswegen. Binnen deze zone liggen geen provinciale- en/of rijkswegen. (Rijksweg A12 ligt op 580 meter afstand). Op een dergelijke afstand speelt alleen het toxisch scenario. Bij nieuwbouw binnen het plangebied wordt geadviseerd om deze uit te voeren met afschakelbare ventilatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen. Dit wordt geborgd in artikel 4.5.4 van de planregels. Er is geen belemmering vormt voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten noorden van het plangebied liggen langs de A12 twee aardgasleidingen van de Gasunie. Dit betreft de leidingen:
Leiding | Diameter | Druk | Belemmeringenstrook | PR 10-6 | Invloedsgebied GR |
A553 | 36 inch | 66 bar | 5 m | 0 m | 430 m |
A803 | 48 inch | 80 bar | 5 m | 0 m | 580 m |
In het noordelijke gedeelte van het plangebied ligt de 1% letaalzone van leiding A-803 (figuur 9). De overige leiding ligt buiten het invloedsgebied van het plangebied. In verband hiermede moet het groepsrisico worden verantwoord. In paragraaf 6.1.6.1 wordt hierop ingegaan.
Rotterdam - The Hague Airport (RtHA)
Het vliegverkeer van en naar de luchthaven Rotterdam – The Hague Airport (RtHA) levert veiligheidsrisico’s op voor mensen die nabij de luchthaven wonen, werken of recreëren. Hoewel dit niet direct met gevaarlijke stoffen te maken heeft, vallen de risico’s in verband met het neerstorten van vliegtuigen rond vliegvelden onder het externe veiligheidsbeleid.
De Provincie Zuid-Holland heeft het beleid verwoord in de notitie “Groepsrisico vanwege luchtvaart in de omgeving van Rotterdam The Hague Airport” van 16 december 2014. Onder andere bij het vaststellen van bestemmingsplannen binnen het verantwoordingsgebied is de Beleidslijn van toepassing.
Het plangebied ligt buiten de 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmering op voor het plan. Het groepsrisico in verband met RtHA is door de Provincie Zuid-Holland berekend. Het groepsrisico voor RtHA wordt berekend per vak van 250 x 250 meter. Ter hoogte van het plangebied is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (zie figuur 8). Conform de Beleidslijn geldt in dit geval alleen een ‘lichte verantwoordingsplicht’. Het gaat hierbij alleen om generieke maatregelen op het gebied van hulpverlening en zelfredzaamheid. Deze aspecten worden in de verantwoording groepsrisico (paragraaf 6.1.6.1) beschreven.
Figuur 8: Groepsrisico in verband met Rotterdam – The Hague Airport ter hoogte van het plangebied.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 9) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze bestemmingswijziging.
Figuur 9: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 4.5.4 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kan worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.
Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van gasleiding A803 en Rotterdam – The Hague Airport. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde gezien het groepsrisico nagenoeg niet wijzigt. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied in de omgeving voldoende is gewaarborgd. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied is middels vijf uitritten op de Noordelijke Dwarsweg bereikbaar. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn. In de Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening en de Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid, zoals vastgesteld door de Regionale Brandweer Hollands Midden, staan deze en andere punten uitgebreid omschreven.
Toetsing plan aan plaatsgebonden risico en verantwoordingsplicht groepsrisico
De ontvluchting vanuit het plangebied vanaf de risicobron is goed. Via de voor- en achterzijde van de woningen kan in zuidelijke richting worden ontvlucht. Aangenomen wordt dat de mobiliteit van de aanwezigen goed is en dat deze goed in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. De Noordelijke Dwarsweg is goed bereikbaar en de bluswatervoorziening ter plaatse is voldoende om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Voor deze risicobronnen is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 die over het plangebied ligt.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
De risico's van de gasleiding ter hoogte van het plangebied ligt op maximaal 0,01* oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW). Er is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet nodig.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het bestaande wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden.
Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. Er worden woningen gerealiseerd waar zelfredzame personen wonen. Het wijzigingsplan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
In de woningen worden uitschakelbare mechanische ventilaties aangelegd om te voorkomen dat bij een incident in de omgeving giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Dit wordt geborgd in artikel 4.5.4 van de regels.
Advies Veiligheidsregio Hollands Midden
PM
Restrisico
Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen in het algemeen klein is, blijft een restrisico aanwezig. Het restrisico geeft aan hoeveel slachtoffers en materiële schade er overblijven na het toepassen van risico reducerende maatregelen, zoals alarmering, verbeteren bereikbaarheid en bluswatervoorziening en verhogen zelfredzaamheid. Het aantal gewonden zal een veelvoud zijn van het aantal berekende dodelijke slachtoffers. Ondanks alle voorgestelde maatregelen is er een kans dat er een calamiteit ontstaat waarvoor in de eerste uren de inzet van de hulpverleningsdiensten niet toereikend is, met name omdat tegelijk getracht wordt de bron te bestrijden en de omgeving te ontruimen.
Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas heeft kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en de gegeven adviezen en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in Oude stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een hoge trefkans op archeologische sporen is op (ruim) dieper dan 3 (deels) tot 5 meter onder maaiveld (zie figuur 10).
Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is de archeologische beleidsadvieskaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas” (juni 2017) dat als aanvulling gezien wordt op de in 2010 vastgestelde beleidsnota. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Op de geactualiseerde kaart heeft de locatie gedeeltelijk de aanduiding 'Waarde Archeologie 3' (figuur 11). In de door de gemeenteraad op 6 maart 2018 vastgestelde Parapluherziening Aarcheologie heeft het plangebied dezelfde dubbelbestemming gekregen.
Onderzoek/ beoordeling
De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 6 maart 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'. In dit bestemmingsplan heeft de planlocatie gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. Archeologisch onderzoek is nodig bij een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en een bouwwerk waarvoor grondingrepen plaatsvinden dieper dan 3 meter. In verband hiermede is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Figuur 11: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.
ADC ArcheoProjecten BV te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 28 november 2022, rapportnummer 5898, Bijlage 5). Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Het plangebied strekt zich uit in een in 1835-1839 aangelegde Zuidplaspolder. In de ondergrond van deze droogmakerij zijn gelet op de beschikbaar geologische gegevens afzettingen van de Delft stroomgordel en van de Zuidplas stroomgordel, respectievelijk in het zuidelijk en noordoostelijk deel van het plangebied, aan te treffen. De actieve fase van de Delft stroomgordel valt in de periode Midden- en Laat-Mesolithicum. De aan deze stroomgordel gerelateerde afzettingen bevinden zich op onbekende diepte (vermoedelijk dieper dan 6,0m -mv). De actieve fase van de Zuidplas stroomgordel valt in de periode Laat-Mesolithicum en Vroeg-Neolithicum. De aan deze stroomgordel gerelateerde afzettingen bevinden zich op 2,5 tot 5,0 m -mv.
Op basis van de datering van de Zuidplas stroomgordel en houtskool dat bij een in het Doelwijk Distripark, circa 2 km ten oosten van het plangebied, uitgevoerd booronderzoek is gevonden, moet in het noordoostelijk deel van het plangebied rekening worden gehouden met het voorkomen van kampen uit de periode Laat-Mesolithicum tot en met Vroeg-Neolithicum. Dit zijn plekken waar jager- verzamelaars gedurende korte perioden verbleven. Indien aanwezig zullen deze zich manifesteren als een strooiing van vuursteen en haardkuilen. Als gevolg van afdekking met veen en wadafzettingen zullen eventuele resten goed geconserveerd zijn.
Bewoning in de daarop volgende periode waarin het gebied in een nat wad-/kweldermilieu lag is niet waarschijnlijk. Eventuele vindplaatsen uit de periode IJzertijd tot en met Middeleeuwen zijn als gevolg van veenwinning niet meer aanwezig. Op grond van oude kaarten zijn alleen voormalige sloten uit de periode na de drooglegging van de Zuidplaspolder en sporen van agrarisch grondgebruik aan te treffen. Concluderend kan gesteld worden dat het zuidelijk en noordoostelijk deel van het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft voor resten uit de periode Mesolithicum tot en met Neolithicum. Het overige deel heeft een lage verwachting voor resten uit de periode Voor alle andere perioden geldt geen of een lage verwachting.
Teneinde de hierboven beschreven verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek was gericht op het in kaart brengen van de in het noordoostelijk deel van het plangebied verwachte Zuidplas stroomgordel. Op grond van de diepteligging (ruim dieper dan 6 m -mv) is geen onderzoek gedaan naar de het zuidelijk deel van het plangebied verwachte Delft stroomgordel. Uit onderzoek in de omgeving is gebleken dat deze middels handmatige boringen niet goed in kaart is te brengen. In overleg met de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) is besloten het verkennend booronderzoek op de Zuidplas stroomgordel te richten.
Bij het verkennend booronderzoek zijn in de boringen 1 tot en met 3, beneden een diepte van 425 tot 475 cm -mv (circa 10,15 tot 10,65 m -NAP), zandige beddingafzetting (Formatie van Echteld) aangetroffen. Op basis van de paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta en de veronderstelde diepteligging zijn de in de boringen aangetroffen afzettingen te koppelen aan de Zuidplas stroomgordel. De beddingafzettingen worden afgedekt door een 120 tot 200 cm dik pakket kleiige komafzettingen. Deze vormen in de boringen 4 en 5, waar geen beddingafzettingen zijn aangetroffen, het onderste pakket. De komafzettingen gaan op een diepte variërend van 275 tot 420 cm -mv (8,65 tot 10,10 m -NAP) over in een laag of pakket van 20 tot 110 cm dikte bestaande uit mineraalarm tot sterk kleiig rietveen. Dit veen gaat naar boven toe over in een 255 tot 310 cm dikke opeenvolging van kleiige wad-/kwelderafzettingen gevolgd door een 35 tot 50 cm dikke bovengrond.
In het noordoostelijk deel van het plangebied waar zich de Zuidplas stroomgordel in de ondergrond bevindt, is vanwege het ontbreken van oeverafzettingen waarvan de top als een archeologisch relevant niveau wordt beschouwd geen sprake van een bedreiging van (mogelijk aanwezige) archeologische waarden. In het zuidelijk deel van het plangebied is de Delft stroomgordel in de ondergrond aan te treffen. De aan deze stroomgordel gerelateerde afzettingen bevinden zich op onbekende diepte (vermoedelijk dieper dan 6,0 m -mv). Een eventueel aanwezig archeologisch relevant niveau zal alleen plaatselijk, op de locaties van de funderingspalen en een zone eromheen, worden verstoord. Gezien de aard van de plannen die bestaan uit de bouw van vrijstaande woningen is het niet aannemelijk dat deze verstoringen zullen leiden tot archeologisch informatieverlies. In het overige deel van het plangebied gelden conform de archeologische beleidskaart geen beperkingen. Hier zijn in de ondergrond noch afzettingen van de Delft stroomgordel noch afzettingen van de Zuidplas stroomgordel te verwachten.
ADC ArcheoProjecten adviseert op basis van de huidige plannen om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. De melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Zuidplas.
Conclusie
Op basis van het wijzigingsplan geldt voor het uiterst westelijk en oostelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting vanwege de aanwezigheid van twee stroomgordels in de diepere ondergrond. Het onderzoek van het ADC heeft duidelijk gemaakt dat deze hoge verwachting naar laag bijgesteld kan worden. Door de lage archeologische verwachting is het niet meer nodig een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' op te nemen. Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' bevindt zich op een afstand van circa 10,5 km ten oosten van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 14,4 km het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk'. Het verderop noordoostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' ligt op circa 14,3 km afstand. Sprake is van een kleinschalige planontwikkeling, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze vervolgfunctie naar wonen. Het plangebied ligt circa 400 meter ten zuidwesten van de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 12). Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de NNN.
Figuur 12: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van een kleine woningbouwontwikkeling. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 10,5 km afstand. Het zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 14,4 km ten zuiden van het plangebied. Deze Natura2000-gebieden zijn alleen Vogelrichtlijngebieden en daarmee niet stikstofrelevant, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofrelevante habitatgebied is 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' op circa 14,3 km afstand.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Op voorhand kan de toename van stikstofdepositie niet worden uitgesloten. In verband hiermede zijn stikstofberekeningen van de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd door Stalbouw (rapport van 20 oktober 2023, Bijlage 6). Aan de hand van de depositieberekeningen kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde Natura 2000-gebieden. De totale depositie van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is dan ook kleiner dan 0,00 mol per hectare per jaar. Deze bijdrage is zo klein dat er ook geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van september 2023, rapportnummer 22A092, Bijlage 7). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen |
Natura 2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Voor de nieuwe ontwikkeling is getoetst of er sprake is van stikstof depositie in de aanleg- en gebruiksfase op de natuurgebieden. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Meerkikker, Egel, Haas, Ree en Woelrat, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Vogels | Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
De initiatiefnemer heeft de intentie achttien nieuwe woningen te realiseren. Watersnip Advies moedigt aan om nieuwbouw natuur-inclusief te bouwen. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
Wat betreft tuin- en eventuele straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.
Conclusie
Bij uitwerking van het plan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Tuin
Aan de voorzijde van de woningen in het plangebied is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Hier is geen erfbebouwing toegestaan, zodat de beeldkwaliteit langs de voorzijde geborgd is.
Artikel 4 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn 9 woningen toegestaan met bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken.
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan. In de bouwregels is vastgelegd dat de voorgevel van een woning in of maximaal 4 meter uit de naar de Noordelijke Dwarsweg gekeerde bouwgrens dient te worden gebouwd,
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Om doorzichten aan weerszijden van de bouwpercelen te behouden is tussen de bouwpercelen een strook van 6 meter breed op de verbeelding opgenomen met de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - Openheid'. Deze gronden worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningsvrije bouwwerken niet zijn toegestaan.
Bij de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden voor maximaal 70 m² mogen worden bebouwd. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag bij afwijking een Bed & Breakfast toestaan.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen of functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken worden vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant te sluiten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
Initiatiefnemer heeft de bewoners/gebruikers van de Noordelijke Dwarsweg 57, 63, 112 en de bewoners/ gebruikers van de Knibbelweg 19, 21, 23 en 25a op 16 maart 2023 een brief gestuurd. De geanonimiseerde brief is opgenomen in Bijlage 8. Zij zijn geïnformeerd over de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan om maximaal 18 woningen mogelijk te maken in de eerste lijn en tweede lijn bebouwing tussen de Noordelijke Dwarsweg 110 en Knibbelweg 21 in Zevenhuizen. Hierbij is de mogelijkheid geboden om binnen twee weken schriftelijk te reageren. Tevens is er op 27 maart 2023 een inloopbijeenkomst georganiseerd.
In totaal hebben 9 personen de inloopbijeenkomst bezocht. Vertegenwoordigers van bedrijven aan de Knibbelweg 23 en 25a hebben bezwaren tegen de plannen, omdat zij vrezen dat zij in hun bedrijfsactiviteiten worden beperkt wanneer hier woningen worden gerealiseerd. Voorts is onvoldoende rekening gehouden de bestemming 'Glastuinbouwbedrijvenlandschap – Uit te werken 1' van het kadastrale perceel sectie G, nummer 2314 ten zuidoosten van het plangebied.
Van de zijde van initiatiefnemer is medegedeeld dat rekening is gehouden met de bestaande bedrijven aan de Knibbelweg 23 en 25a door minimaal een afstand van 30 meter aan te houden tussen deze bedrijven en de bouwvlakken van de woningen. Hierbij is uitgegaan van bedrijven in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De bewoner van de Noordelijke Dwarsweg 57 vreest voor inschijnende koplampen van vertrekkende auto's. Vertegenwoordigers van de Noordelijke Dwarsweg 110 staan positief tegenover de planopzet. Er zijn geen schriftelijke reacties ontvangen.
Naar aanleiding van de resultaten van de bijeenkomst zijn de plannen bijgesteld om tegemoet te kunnen komen aan de inspraakreacties door de tweede lijn bebouwing te schrappen. Als gevolg hiervan is het aantal woningen teruggebracht tot 9 woningen aan de Noordelijke Dwarsweg. Hierdoor wordt er voldoende afstand aangehouden ten opzichte van de bedrijven aan de Knibbelweg 23 en 25a, alsmede de (agrarische) bedrijfsactiviteiten op het kadastrale perceel sectie G, nummer 2314 achter de Knibbelweg 25a (ten zuidoosten van het plangebied). De aangepaste verkaveling is opgenomen in figuur 3.
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening zal het ontwerp wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.