Plan: | Herontwikkeling Mariahof te Sittard |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.Mariahof-ON01 |
In de woonwijk Overhoven te Sittard, ter plaatse van Geldersestraat 24-26 en Pater Chevalierstraat 11, is het voormalig kloostercomplex Mariahof gelegen. Het complex is aangewezen als Rijksmonument en bestaat uit een klooster met pensionaat en kapel. Ook de St. Jozephschool (dwars gelegen op de zuidvleugel van de kloosterbebouwing) behoort tot het complex.
Het monumentale complex staat al langere tijd leeg. Al vele jaren is gezocht naar een nieuwe, passende invulling van het complex, maar zonder succes. Het complex is door de tijd in verval geraakt en vormt in de huidige situatie een doorn in het oog voor de wijk Overhoven.
Inmiddels bestaat het voornemen het verpauperde monumentale complex te herontwikkelen naar kwalitatief hoogwaardig woonzorgcomplex met behoud van cultuurhistorische waarden. Meer specifiek gaat het om de herontwikkeling naar 48 zorgappartementen en 8 zelfstandige zorgwoningen. Deze worden gedeeltelijk binnen de bestaande monumentale bebouwing en gedeeltelijk binnen nieuwbouwdelen gerealiseerd.
Middels de herontwikkeling wordt een 'rotte plek' in de wijk Overhoven opgelost en een nieuwe, passende invulling aan de Rijksmonumentale bebouwing gegeven. Daarbij wordt tevens invulling gegeven aan de specifieke behoefte aan zorgwoningen binnen de gemeente Sittard-Geleen.
Om de herontwikkeling naar woonzorgcomplex planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken. Daarnaast geldt dat dit initiatief betrekking heeft op de herontwikkeling van een rijksmonument. Zodoende dient een uitgebreide omgevingsprocedure gevolgd te worden conform de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en meer specifiek artikel 2.12 lid 1a onder 3 en artikel 2.15. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de herontwikkeling naar woonzorgcomplex op deze locatie beleidsmatig, ruimtelijk en milieuhygiënisch gezien aanvaardbaar is en het belang van monumentenzorg niet wordt geschaad.
Het besluitgebied ligt aan de Geldersestraat 24-26 en Pater Chevalierstraat 11 te Sittard (gemeente Sittard-Geleen). Het besluitgebied is kadastraal bekend als gemeente Sittard, sectie K, nummers 4020, 4021, 4023 en 4025.
Aan de zuidwestelijke zijde wordt het besluitgebied begrensd door de Pater Chevalierstraat. De noordwestelijke zijde wordt begrensd door de woonbebouwing die aan de Pater Chevalierstraat is gelegen. De noordelijke zijde van het besluitgebied wordt begrensd door het schoolperceel behorend bij basisschool Overhoven. De oostelijke zijde van het besluitgebied wordt begrensd door de Geldersestraat en de zuidelijke zijde door de woonpercelen die aan deze straat gelegen zijn.
Ligging besluitgebied
Ter plaatse van het besluitgebied gelden het bestemmingsplan 'Overhoven 2016' (vastgesteld d.d. 15 december 2016, inmiddels onherroepelijk) en 'Facetbestemmingsplan Parkeren' (vastgesteld 13 september 2018, inmiddels onherroepelijk). Het 'Facetbestemmingsplan Parkeren' ziet toe op de bestuursrechtelijke borging van de parkeernormen binnen de gemeente Sittard-Geleen. Hieraan wordt getoetst in paragraaf 2.2.2.
Op basis van het bestemmingsplan 'Overhoven 2016' is het besluitgebied bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de maatschappelijke bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de bestaande bebouwing is gelegen. Voor een deel van de bebouwing c.q. het bouwvlak geldt de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'. Verder is binnen de maatschappelijke bestemming een deel van de gronden aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - waardevolle groene ruimte'. Dit betreft de gronden gelegen tussen de Geldersestraat en de bebouwing van het Mariahof. Hier is ook een boom aanwezig die is aangeduid als 'beeldbepalende boom'.
Tot slot zijn voor het gehele besluitgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie' van toepassing en is het gehele besluitgebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Overhoven 2016'
Op grond van het geldend bestemmingsplan is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een woonzorgcomplex toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Echter, de beoogde nieuwbouwdelen zijn buiten het bouwvlak geprojecteerd en overschrijden de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte (zijnde 6 meter). Daarbij geldt dat ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' nieuwbouw niet is toegestaan. Ook ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - waardevolle groene ruimte' is nieuwbouw voorzien, wat in strijd is met de regels. Om voorgaande redenen dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken.
Tot slot geldt dat bouwingrepen aan het rijksmonument zijn beoogd, waardoor tevens een omgevingsvergunning en afstemming met RCE noodzakelijk is.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de bestaande situatie en de beoogde situatie gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van de ontwikkeling zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 en 6 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de te doorlopen procedure beschreven.
Ruimtelijke en functionele context
Het besluitgebied is gelegen aan de Geldersestraat binnen de wijk Overhoven te Sittard. De wijk Overhoven betreft een rustige woonwijk waarbinnen functies als maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en kleinschalige (aan huis gebonden) bedrijvigheid aanwezig zijn. De Geldersestraat betreft een weg die is aangelegd ter ontsluiting van maatschappelijke voorzieningen (zoals het kloostercomplex en nabijgelegen kerk) en de woningen die destijds op achterterreinen zijn geprojecteerd.
Aanwezige bebouwing
Binnen het besluitgebied is bebouwing aanwezig behorend bij het kloostercomplex Mariahof. Het gaat om een een klooster met pensionaat, een kapel en de St. Jozephschool. Voor alle bebouwing binnen het besluitgebied geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 meter.
Globale weergave onderdelen kloostercompex
De bebouwing behorend bij het pensionaat is gesitueerd in lengterichting ten opzichte van en aan de westzijde van de Geldersestraat. Tussen de bebouwing en de Geldersestraat zijn twee groene ruimtes aanwezig, welke in het geldend bestemmingsplan zijn aangeduid als 'waardevolle groene ruimte'.
Het pensionaat bestaat voornamelijk uit twee bouwlagen met kap. Uitzondering hierop is de entree, deze bestaat uit drie bouwlagen met kap. Door de hoogteverschillen is sprake van een trapgevel, welke karakteristiek is voor Mariahof.
Aanzicht trapgevel pensionaat vanaf Geldersestraat
De kapel en de St. Jozephschool zijn aan de achterzijde, dwars op de bebouwing van het pensionaat gelegen. Tussen de bebouwing van de kapel, het pensionaat en het schoolgebouw is sprake van een tuin c.q. binnenterrein.
De kapel is niet zichtbaar vanaf de Geldersestraat. Het schoolgebouw, bestaande uit één bouwlaag met kap, is slechts beperkt zichtbaar vanaf de Geldersestraat. Een heg c.q. bomenrij ontneemt het zicht vanaf de Geldersestraat op het schoolgebouw.
Aanzicht pensionaat vanuit zuiden Geldersestraat, met aanzicht bebouwing St. Jozephschool dwars op achtergevel
Huidig gebruik
De bebouwing binnen het besluitgebied staat al geruime tijd leeg. Binnen het leegstaande pand heeft regelmatig koper- en metaaldiefstal plaatsgevonden en er is sprake van overlast door hangjongeren. Door de lange tijd van leegstand is het complex dan ook verpauperd geraakt en leidt het tot negatieve effecten voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van de wijk Overhoven. Om deze reden is het gewenst het complex een nieuwe, passende invulling te geven waarmee ook wordt gekomen tot een kwaliteitsimpuls.
Het voornemen bestaat het verpauperd monumentaal kloostercomplex Mariahof te herontwikkelen naar kwalitatief hoogwaardig woonzorgcomplex bestaande uit in totaal 56 woonzorgeenheden. De woonzorgeenheden worden opgericht gedeeltelijk binnen de bestaande bebouwing en gedeeltelijk binnen nieuwbouwdelen. De hiervoor noodzakelijke sloop- en bouwwerkzaamheden vinden plaats met behoud van bouw- en cultuurhistorische waarden van het complex. Hiertoe is uitvoerig overleg gepleegd met de RCE (zie ook paragraaf 4.8.2). De buitenruimte behorend bij het complex wordt ingericht als parkeerplaats en tuin.
Middels de herontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls geleverd en wordt voorzien in de specifieke woonzorgbehoefte uit de regio. Hierbij wordt tevens invulling gegeven aan het principe van duurzaam (her)gebruik van ruimte binnen bestaand stedelijk gebied.
Het initiatief gaat uit van hergebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van het gebruik als woonzorgcomplex. Daarbij vindt tevens gedeeltelijke sloop en nieuwbouw plaats. Voor de sloopwerkzaamheden is reeds een vergunning verleend. Onderstaande figuren duiden globaal de te slopen onderdelen van de bebouwing en de nieuwbouwdelen aan.
Globale aanduiding te slopen bebouwing
Globale aanduiding te realiseren delen nieuwbouw
De te realiseren nieuwbouwvleugels gaan op een zorvuldige en respectvolle manier samen met en sluiten aan bij het monument. Dit is in een uitgebreid en zorgvuldig voortraject met RCE en ARK nader in het ontwerp van het bouwplan uitgewerkt. Bij de uitwerking en ontwikkeling van het bouwplan is tevens zorgvuldig gekeken naar de positie en hoogte van de bebouwing om geen overlast naar directe buren te veroorzaken. Hieruit volgt dat de oostelijke nieuwbouwvleugel komt te bestaan uit drie bouwlagen en de westelijke nieuwbouwvleugel uit twee bouwlagen, beiden afgedekt met plat dak. De nieuwbouwdelen worden gasloos uitgevoerd en zijn voorzien van warmtepompen. Voor de te behouden bebouwing geldt dat tevens maatregelen worden genomen in het kader van duurzaamheid. Deze maatregelen worden in een DuMo-onderzoek beoordeeld.
Schematische weergave aanzicht oostelijke nieuwbouwvleugel vanaf Geldersestraat (zie ook Bijlage 1)
Schematische weegave aanzicht westelijke nieuwbouwvleugel vanaf achterzijde complex (Pater Chevalierstraat) (zie ook Bijlage 1)
Toekomstig gebruik
Binnen de bestaande en nieuwe bebouwing worden in totaal 56 woonzorgeenheden gerealiseerd. Belangrijk uitgangspunt is dat bewoners van de te realiseren wooneenheden zorg wordt geleverd. Er is met dit initiatief dus geen sprake van realisatie van zelfstandige wooneenheden zonder afname van zorg. Meer concreet betreft het:
Binnen het complex worden tevens openbare ruimtes gerealiseerd waar mogelijkheid is voor ontmoeting en begeleiding. Deze ruimtes zijn geconcentreerd binnen de bebouwing van de kapel en de school. Onderstaand figuur geeft de beoogde inrichting van de bebouwing op de begane grond weer. Voor een vergrote weergave zie Bijlage 2.
Beoogde inrichting bebouwing
Verkeer
Door de voorgenomen herontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen rondom het besluitgebied toe. Op basis van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is berekend welke verkeersgeneratie de 56 woonzorgeenheden tot gevolg hebben. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per weekdag.
Op basis van de CROW normen geldt dat een norm van 2,1 bewegingen per etmaal voor zelfstandige kamerverhuur (vergelijkbaar voor zorgwoningen) in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. In totaal komt het geschat aantal toekomstige verkeersbewegingen daarmee neer op 118 verkeersbewegingen per etmaal.
Het besluitgebied is via de Geldersestraat direct ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Rijksweg-Noord. De bestaande infrastructuur is in staat de toename in het aantal verkeersbewegingen probleemloos en verkeersveilig op te vangen.
Parkeren
De beoogde herontwikkeling mag niet leiden tot parkeeroverlast in de omgeving. Het parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost. Om de parkeerbehoefte ten gevolge van de herontwikkeling te berekenen, wordt aangesloten bij de normen zoals opgenomen in het Facetbestemmingsplan Parkeren.
Op grond van artikel 3.2 van het Facetbestemmingsplan parkeren, in samenhang met bijlage 7, artikel 4 sub c van de Beleidsregels, geldt:
Uitgaande van 48 geclusterde woonzorgeenheden en 8 zelfstandige zorgwoningen, wordt de parkeerbehoefte ten gevolge van de herontwikkeling berekend op (48 * 0,5 + 8 * 1,7 =) 38 parkeerplaatsen.
Op het eigen terrein worden 38 parkeerplaatsen met een maatvoering van 2,5 m bij 5,13 m gerealiseerd. Zie hiervoor ook de inrichtingstekening zoals opgenomen in Bijlage 2. Daarnaast worden er ook enkele parkeervoorzieningen voorzien voor halen en brengen in de vorm van K&R of taxistandplaatsen.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in voldoende mate in parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet. Het aspect 'Parkeren' vormt geen belemmering voor het initiatief.
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Een belangrijk aspect van de NOVI betreft het creëren van prettige woonmilieu's (prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's) Hierbij wordt vooral gestuurd op inbreiding in plaats van uitbreiding. Er zijn veel woningen nodig voor de groeiende groep ouderen.
Conclusie
De beoogde herontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande ruimtelijke structuur van het stedelijk gebied en geeft invulling aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Er wordt een kwalitatief hoogwaardig woonzorgmilieu gecreëerd voor een vergrijzende, zorgbehoevende doelgroep. Een verpauperd Rijksmonument wordt daartoe hergebruikt, gecombineerd met gedeeltelijke nieuwbouw. Daarbij geldt dat de nieuwbouwdelen duurzaam worden gerealiseerd en het terrein klimaatbestendig wordt ingericht. Hiermee wordt tevens een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving. Het initiatief sluit daarmee aan op de ambities van de NOVI.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing bij afwijking van het bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing bij afwijking van het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Dit initiatief ziet toe op het hergebruik van een voormalig kloostercomplex (Rijksmonument) als woonzorgcomplex. Hierbij worden in totaal 56 woonzorgeenheden gedeeltelijk binnen de bestaande (monumentale) bebouwing en gedeeltelijk binnen nieuwbouwdelen gerealiseerd. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de specifieke woonbehoefte van de vergrijzende, zorgbehoevende doelgroep uit de regio (zie ook paragraaf 3.2.3). Verder geldt dat het nieuw ruimtebeslag zeer beperkt is omdat de monumentale bebouwing grotendeels wordt hergebruikt. Zodoende wordt de monumentale bebouwing, gelegen binnen het stedelijk gebied van gemeente Sittard-Geleen, op passende wijze hergebruikt.
Tot slot geldt dat het beoogd gebruik (woonzorgcomplex) niet leidt tot een meer intensief gebruik dan nu op basis van het planologisch regime is toegestaan (zijnde een maatschappelijke functie, waarbinnen een pensionaat, kapel en school reeds mogelijk zijn).
Conclusie
Dit initiatief voorziet in een specifieke woonzorgbehoefte. Deze woonzorgbehoefte wordt grotendeels binnen bestaande (monumentale) bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied opgelost. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Toetsing aan de Ladder vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro:
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Conclusie
Dit initiatief is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en Rarro leiden niet tot beperkingen voor voorliggend plan.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2023 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl, vastgesteld 1 oktober 2021). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft de hoofdopgaven:
Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
Zowel in de stedelijke centra als in de landelijke kernen liggen er diverse uitdagingen. In stedelijke centra heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid. In de POVI is het besluitgebied, net als in het POL, gelegen in het 'stedelijk gebied'. Er zijn daarnaast uitdagingen op het gebied van de verbetering en verduurzaming van de woningvoorraad, de toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en het klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Ook kent het bebouwd gebied opgaven met betrekking tot de arbeidsmarkt en ruimte voor bedrijvigheid.
Klimaatadaptatie en energietransitie
Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hitte- golven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Dit brengt uitdagingen en veiligheidsoverwegingen, maar ook kansen met zich mee – het koppelen van thema’s, bijvoorbeeld. Deze klimaatontwikkelingen hebben invloed op onze voedselvoorziening, de leefbaarheid, gezondheid en de natuur.
Ook verandert de komende jaren de energievoorziening in Nederland fors. Deze energietransitie zal ook een grote impact hebben op de woon- en leefomgeving in Limburg. Energiebesparing in industrie, landbouw, woningen en mobiliteit én het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, zijn hierbij uitdagingen met impact op de omgeving. Daarnaast liggen er uitdagingen in onder meer het zoeken van de balans tussen de winning van geothermie en aardwarmte en de bescherming van de grondwaterkwaliteit, het benutten van restwarmte, het energieneutraal maken van de bebouwde omgeving en de beschikking over infrastructuur voor transport en opslag van energie. Haalbaarheid, betaalbaarheid en draagvlak zijn hierbij belangrijke randvoorwaarden.
Conclusie
De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling van het stedelijk gebied. Dit initiatief draagt hieraan bij door een leegstaand, verpauperd monumentaal pand te herontwikkelen naar kwalitatief hoogwaardig woonzorgcomplex. De 56 te realiseren woonzorgeenheden vullen een specifieke woonzorgbehoefte in. Daarbij geldt dat in wordt gezet op verduurzaming van de bebouwing en het klimaatbestendig inrichten van het terrein.
Gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Daarin heeft de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid uit het POL2014 plaatsgevonden. Hoewel in oktober 2021 inmiddels de nieuwe Omgevingsvisie Limburg is vastgesteld en voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in december 2021 ook als de nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is vastgesteld, geldt vooralsnog de Omgevingsverordening Limburg 2014. De nieuwe verordening treedt pas in werking na bekendmaking, hetgeen wordt gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op dat moment vervalt de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels zijn opgenomen die gemeenten in acht dienen te nemen bij het opstellen en vaststellen van onder meer bestemmingsplannen. Van die instructieregels zijn de volgende onderwerpen van belang, waarbij per onderwerp wordt ingegaan op de relatie met het planvoornemen.
Uitsnede POL-kaart 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014'
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 (artikel 2.2.2) is nogmaals geborgd dat in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Daarbij dient tevens te worden ingegaan op de mogelijkheden voor herbenutting van leegstaande monumenten of beeldbepalende gebouwen.
In paragraaf 3.1.2 is reeds ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals die is geborgd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en daarin is onderbouwd dat wordt voldaan aan de afwegingen rondom (duurzaam) ruimtegebruik waar de ladder om vraagt. De extra trede die door de provincie Limburg is toegevoegd aan de Ladder betreft de afweging of het plan kan worden gerealiseerd door herbenutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen. Ook hier wordt aan voldaan: met dit plan wordt een leegstaand monumentaal pand herbenut.
Wonen
Ten aanzien van wonen geldt dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen voorziet alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen. Dit is niet van toepassing indien:
In de volgende paragraaf (paragraaf 3.2.3) is toegelicht dat de herontwikkeling naar een woonzorgcomplex bestaande uit 56 woonzorgeenheden passend is binnen het beleid als vastgesteld in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
Overige kaders
Op grond van de verordening kan op basis van de kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' worden vastgesteld dat het besluitgebied niet is gelegen in een beschermingszone natuur en/of beschermingszone landschap.
Uitsnede POL-kaart 'beschermingszones natuur en landschap'
Gezien het feit dat onderhavig besluitgebied niet binnen een beschermde landschapszone of natuurzone valt, is er ter plaatse van het besluitgebied verder geen sprake van een specifiek beschermingsregime voor natuur en landschap.
Tot slot geldt dat het besluitgebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk II. Het is hier niet toegestaan een boorput, bodemenergiesysteem of een aadwarmtesysteem dieper dan 30 meter te maken. Dit initiatief heeft hier geen betrekking op.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan de eisen ten aanzien van duurzame verstedelijking. Het plan is passend binnen het beleid zoals vastgesteld binnen de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Daarnaast geldt dat het besluitgebied niet is gelegen binnen een beschermde landschapszone of natuurzone. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen. Dit kader vloeit tevens voort uit het in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) welk eveneens een visie bevat van de woningmarkt in Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Wonen en zorg
De groep zorgbehoevenden, waarvoor vroeg of laat aangepaste huisvesting noodzakelijk wordt, bestaat uit ruim 80% ouderen. Vanwege een vergrijzende bevolking, waar iedere Zuid-Limburgse gemeente mee te maken krijgt, zal het aantal zorgbehoevenden toenemen en zal de vraag naar zorggeschikte huisvesting stijgen. Volgens de prognoses stijgt het aantal ouderen (ouder dan 75 jaar) van 58.000 in 2015 naar 86.250 in 2030. Gemeenten dienen op deze ontwikkeling tijdig te anticiperen om aan de verwachte woonbehoefte voor deze doelgroep te kunnen voldoen. Deze doelgroep wordt ook nog eens steeds ouder.
Daarnaast wordt verwacht dat ook mensen, die vanwege hun medische indicatie in aanmerking komen voor intramurale zorg, deze niet direct kunnen krijgen. Vanwege het rijksbeleid zijn diverse zorginstellingen gesloten, waardoor het aanbod is gedaald. Daarnaast worden bewoners van intramurale instellingen gemiddeld ouder waardoor doorstroming ook vertraagd. De druk om de resterende instellingen voor zware zorg te behouden zal hierdoor toenemen.
Voor het domein wonen betekenen deze twee probleemoorzaken (vergrijzing en decentralisaties) concreet dat nieuwe woon-zorg-alternatieven nodig zijn:
Op dit moment lijkt er in sommige regio’s sprake van (theoretisch) onvoldoende aanbod van geclusterde zorgwoningen. Bij het realiseren van deze woningen moeten er op subregionaal niveau afspraken worden gemaakt hoe er in de subregionale woningmarktprogrammeringen met de toevoeging van deze woningen wordt omgegaan. Uitgangspunt is dat deze niet concurreren met de reguliere woningmarkt, maar alleen toegankelijk zijn voor mensen met een zorgindicatie. Vandaar dat voor zorgwoningen voor mensen met een langdurige ernstige verstandelijke, lichamelijke, psychische of zintuigelijke beperking, met minimaal een op basis van de huidige indicatietoewijzing vanaf VV ZZP 3 of VG1, LG1 of ZG1 of GGZ1 dan wel een zorgprofiel dat hiermee overeenstemt, en daadwerkelijk deze zorg afnemen geldt, dat de realisatie van deze woningen niet hoeft te worden gecompenseerd. Deze dienen bij voorkeur gerealiseerd te worden in bestaand vastgoed (monumenten, leegstaande scholen, et cetera) en nabij voorzieningen. Dit betekent in de regel bij voorkeur in (de buurt van) stads- en dorpscentra.
Conclusie
Dit initiatief ziet toe op de realisatie van 56 woonzorgeenheden door middel van herontwikkeling van bestaand (monumentaal) vastgoed. De woonzorgeenheden zijn specifiek bedoeld voor mensen met een zwaardere zorgvraag en concurreren niet met de reguliere woningmarkt. Compensatie is daarom niet aan de orde. Het initiatief is passend binnen de SVWZL.
Op 15 decemer 2016 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen de 'Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016' vastgesteld. In de Omgevingsvisie komen alle aspecten aan bod die te maken hebben met de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van en binnen de gemeente. Van wonen en werken, tot recreatie en mobiliteit. Van economische en technologische ontwikkelingen tot natuur en milieu. Het geheel wordt verduidelijkt aan de hand van kaarten die een goed beeld geven van de toekomst van Sittard-Geleen en de opgaven waaraan wordt gewerkt om dat beeld te realiseren.
In de uitwerking is nadrukkelijk gekozen voor de lijn ‘ruimte waar mogelijk, sturing waar nodig’; een uitnodiging aan alle partners om met ons de gemeente doorlopend te ontwikkelen naar een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.
Ambities Sittard-Geleen
In de Omgevingsvisie zijn de ambities voor de ontwikkeling van Sittard-Geleen beschreven, namelijk:
Bovenstaande ambities hebben een impact op de inrichting van de ruimte in de gemeente. Op de beleidskaart behorend bij de Omgevingsvisie is per zone aangegeven wat de ruimtelijke opgave is. Voor de locatie Geldersestraat 24-26 geldt dat deze is gelegen binnen de zone 'transformeren, verdunnen en verduurzamen bestaand stedelijk gebied'.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie 2016 met besluitgebied bij ster (in zone 'transformeren, verdunnen en verduurzamen bestaand stedelijk gebied')
Wonen en zorg
De woningmarkt in Sittard-Geleen dient in regionale context bezien te worden, daarom wordt in de Omgevingsvisie ingezoomd op de veranderingen die voor Zuid-Limburg gelden. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van wonen en zorg volgt zodoende het beleid zoals beschreven in de SVWZL (paragraaf 3.2.3).
Conclusie
In paragraaf 3.2.3 is reeds beschreven dat dit initiatief aansluit op de uitgangspunten zoals in de SVWZL beschreven. Het gaat immers om toevoeging van woonzorgeenheden (voor een specifieke doelgroep met een zwaardere zorgvraag) door middel van herontwikkeling van een monumentaal pand, gelegen binnen het stedelijk gebied van gemeente Sittard-Geleen.
Tot slot geldt dat bij de herontwikkeling mogelijkheden worden aangegrepen om de bebouwing te verduurzamen en het terrein klimaatadaptief in te richten. Op deze wijze wordt bijgedragen aan de opgave om het bestaand stedelijk gebied van gemeente Sittard-Geleen te transformeren, verdunnen en verduurzamen.
In maart 2021 heeft de samenleving de Toekomstvisie 2030 van Sittard-Geleen gelanceerd. De mensen uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, jongeren en de gemeente schetsen in deze visie de gewenste toekomst voor Sittard-Geleen. Het vertelt hoe samen wordt gewerkt aan een Sittard-Geleen waar in 2030 prettig wonen, leren, werken en ontspannen is.
Sittard-Geleen is een stad van veerkracht. Door nú vooruit te kijken, wordt een voorsprong op de ontwikkelingen die op ons afkomen genomen. Er wordt ingespeeld op kansen en vernieuwingen. Op het vlak van sociale, economische en ecologische veerkracht is samenwerking belangrijk. Het samenwerken, dat wordt institutionele veerkracht genoemd. Er wordt naar gestreefd al deze veerkrachten in balans met elkaar te laten zijn.
Uit de gesprekken met de samenleving en toekomstambassadeurs is gekomen tot vier ontwikkelopgaven met ‘veerkracht’ als leidend principe. Samen maakt de gemeente Sittard-Geleen zich sterk voor:
Conclusie
Door het leegstaad, verpauperd monumentaal comlex Mariahof te herontwikkelen naar kwalitatief hoogwaardig woonzorgcomplex wordt een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit van de wijk Overhoven. Het initiatief draagt met name bij aan een gezonde, duurzame en samenwerkende stad: er wordt invulling gegeven aan de woonzorgbehoefte binnen de gemeente, bouw- en renovatiewerkzaamheden vinden op duurzame wijze plaats, criminaliteit in verband met de leegstand van het complex wordt beëindigd en er wordt een veilige woonomgeving gecreëerd. Daarbij geldt dat de herontwikkelingsopgave in samenwerking tussen initiatiefnemer en gemeente (en overig betrokken instanties zoals RCE) is uitgewerkt.
De 'Woonvisie Sittard-Geleen 2016-2020' omvat het woonbeleid voor de periode 2016– 2020, met daarin kort een toekomstperspectief voor het wonen in 2040. De visie geeft een overzicht van de ambities en prioriteiten van het woonbeleid voor de komende jaren. De 'Woonvisie Sittard-Geleen 2016-2020' legt uitdrukkelijk de relatie met de Structuurvisie Wonen Zuid Limburg en de Regionale prestatieafspraken 2016-2018.
Wonen, welzijn en zorg
De komende jaren neemt als gevolg van de demografische ontwikkeling de zorgvraag toe. De gemeente wenst daarom voldoende aanbod van zorgwoningen en zorggeschikte woonomgevingen met voldoende begeleiding en bescherming voor de verschillende groepen extramurale zorgvragers.
In 2013 en 2014 zijn er in gezamenlijkheid (woningcorporaties, gemeenten en zorgaanbieders) kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken uitgevoerd op het vlak van wonen en zorg (PC Kwadraat, 2013; Companen & PC Kwadraat, 2013; PC Kwadraat, 2014). Hieruit blijkt dat ouderen veelal honkvast zijn en indien verhuizing aan de orde is vooral willen verhuizen naar een Woonzorgcomplex. Ook blijkt dat relatief veel van de ondervraagde eigen woning bezitters een hypotheekvrije woning heeft (70%) en dat een vrij grote groep ouderen moeite heeft om rond te komen (33%). Samengevat leiden deze onderzoeken tot de volgende beleidsopgaven:
Conclusie
Door middel van herontwikkeling van een monumentaal kloostercomplex naar woonzorgcomplex wordt invulling gegeven aan de woonzorgvraag vanuit de regio. Er worden binnen de bestaande ruimtelijke structuur 56 woonzorgeenheden gerealiseerd, variërend in grootte van ca. 30 m2 tot 60 m2. Het plan sluit daarmee aan op de beleidsopgaven zoals gesteld in de woonvisie.
In de 'Beleidsnota Archeologie en Monumenten' (vastgesteld d.d. 13 september 2012) is het beleid voor archeologie en monumenten van de gemeente Sittard-Geleen beschreven. Deze beleidsnota betreft een actualisatie van de Nota Archeologie 2002, de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart 2005 en de beleidsnota monumentenzorg 2002.
De drie kernpunten van het beleid voor archeologie en monumenten binnen de gemeente betreffen:
Archeologie
Voor het thema archeologie gelden specifiek de volgende speerpunten:
De archeologische verwachtingswaarde van het besluitgebied is vastgelegd in het geldend bestemmingsplan 'Overhoven 2016'. Voor het gehele besluitgebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Er geldt een onderzoeksplicht bij bodemverstorende ingrepen dieper dan 30 cm en met een oppervlak groter dan 500 m2. De beoogde herontwikkeling van Mariahof overschrijdt deze onderzoeksgrenzen. Om te voorkomen dat met dit initiatief archeologische waarden worden aangetast, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd om de archeologische waarden binnen het gebied nader in kaart te brengen. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.8.1.
Monumenten
Daarnaast gelden voor het thema monumenten de volgende speerpunten:
Middels de herontwikkeling van kloostercomplex Mariahof wordt invulling gegeven aan het principe 'behoud door ontwikkeling'. Doel is het leegstaand, verpauperd Rijksmonument nieuw leven in te blazen, door middel van een transformatie naar kwalitatief hoogwaardig woonzorgcomplex.
Het initiatief heeft betrekking op de herontwikkeling van een Rijksmonument, waarbij gedeeltelijk sloop en nieuwbouw plaatsvindt. Gezien sprake is van gedeeltelijke sloop of reconstructie van een Rijksmonument, dient advies te worden gevraagd aan de Rijksdienst voor Cultureel Ergoed (RCE). Hiertoe is door initiatiefnemer een uitgebreid voortraject doorlopen, waarbij afstemming heeft plaatsgevonden met zowel de RCE als Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) van gemeente Sittard-Geleen. Doel van dit voortraject is om in samenspraak tot een zo optimaal ontwerp voor de herontwikkeling van het Mariahof te komen, waarbij behoudenswaardig monumentale waarden zijn aangewezen en is besproken op welke manier deze in tact worden gehouden en waar mogelijk versterkt.
Conclusie
Dit initiatief wordt conform de speerpunten voor archeologie en monumenten zoals benoemd in de Beleidsnota. uitgevoerd. Er wordt met de herontwikkeling van Mariahof ingezet op 'behoud door ontwikkeling', waarbij in samenspraak met de RCE en ARK is gekomen tot een optimaal ontwerp met behoud en versterking van cultuurhistorische waarden. De concrete uitwerking hiervan (incl. bouwhistorisch onderzoek) vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Tot slot geldt dat middels een archeologisch onderzoek wordt voorkomen dat eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is het gemeentelijk beleidsdocument voor het borgen van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving. De Nota bevat ambitie, inspiratie en een toetsingskader voor zowel particuliere plannenmakers als voor de gemeentelijke organisatie zelf. Eenvoudiger gesteld: de Nota bevat de ruimtelijke kwaliteitscriteria waaraan elk ruimtelijk initiatief in de gemeente Sittard-Geleen moet voldoen. Het is de opvolger van de gemeentelijke Welstandsnota, die uit 2004 dateerde en na ruim tien jaar toe was aan actualisatie en herziening op een aantal vlakken, zowel wat betreft de systematiek als ook de juridische aspecten.
Wat de bescherming van het erfgoed betreft is het instrumentarium recent op peil gebracht met de Beleidsnota archeologie en monumenten (zie voorgaande paragraaf 3.3.4), de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en beschermde gezichten en de erfgoedbepalingen in de diverse bestemmingsplannen. Dit instrumentarium geldt, naast de criteria in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, als beoordelingskader bij monumenten voor de ARK. Een initiatief aan een monument of een initiatief in een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd naar de ARK gaan.
Conclusie
Onderhavig initiatief heeft een uitvoerig proces doorlopen waarbij in constructieve samenwerking tussen de architect en initiatiefnemer enerzijds en de ARK en RCE anderzijds is toegewerkt naar een gewaardeerd ontwerp. Het ontwerp gaat uit van een zorgvuldige en respectvolle manier van samengaan van de nieuwbouwvleugels en de te behouden monumentale bebouwing. Het weer tot leven brengen van het complex en de locatie zal een positieve impuls leveren aan het omgevingsbeeld.
De ARK beoordeelt dat het plan, afgezet tegen de criteria in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voldoet aan redelijke eisen van welstand en uit oogpunt van monumentenzorg. De concrete uitwerking van het bouwplan (incl. bouwhistorisch onderzoek) vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling. Het is van belang dat de ontwikkeling plaats vindt binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.
Dit initiatief betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van 56 woonzorgeenheden ter plaatse van c.q. binnen een voormalig kloostercomplex. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In dit kader is door Geonius Milieu B.V. een milieutechnisch onderzoek conform de NEN 5725, de NEN 5707 en de NEN 5740 uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (rapportnr. MA170071.R01, d.d. 29 juni 2017) is als bijlage (Bijlage 3) bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:
Bodem algemeen
De bovengrond is licht tot matig verontreinigd met zware metalen, PAK en/of minerale olie. Indicatief getoetst aan de maximale waarden uit het Besluit bodemkwaliteit voldoet de bovengrond aan bodemkwaliteitsklasse AW of industrie. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte componenten en voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse AW. De onderzochte niet vormgegeven bouwstoffen zijn indicatief toepasbaar. Er zijn geen verontreinigingen ter plaatse van de (voormalige) ondergrondse tank aangetroffen. Het grondwater licht verontreinigd met enkele zware metalen en/of xylenen.
De lichte verontreinigingen in de bovengrond houden mogelijk verband met de aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen. De lichte verontreinigingen aan zware metalen in het grondwater kunnen mogelijk van nature voorkomen. De lichte verontreiniging met xylenen in het grondwater is op basis van het tankonderzoek niet te relateren aan een bron op de onderzoekslocatie. Mogelijk ligt de bron stroomopwaarts.
Bodemverontreiniging
Op het “binnenterrein” is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK. De omvang is vastgesteld op ca. 135 m³. Er is vooralsnog geen vermoeden dat het gaat om een spoedeisend geval. Sanerende maatregelen zijn dus niet verplicht, zolang de situatie ter plaatse van het geval niet veranderd. Bevoegd gezag (Wbb) kan hier nadere uitspraak over doen.
Asbest in bodem/puin
Er is geen asbest aangetoond in de bodem. Wel is op één plek asbestverdacht materiaal op een tegelverharding aangetroffen. Tevens is in een keldergat een grote hoeveelheid asbestverdacht materiaal aangetroffen. De bodem is echter niet verdacht op de aanwezigheid van asbest. Geadviseerd wordt om het asbestverdacht materiaal in het keldergat en op het maaiveld te laten verwijderen door een hiertoe erkende instantie.
Partijkeuring
Getoetst aan het Bbk (generieke kader, landbodem), kan worden geconcludeerd dat de in-situ partij grond, met een geschatte omvang van ca. 4.352 ton in zijn geheel voldoet aan de kwaliteitsklasse “achtergrondwaarde” en is derhalve vrij toepasbaar.
Asfalt
Op basis van het asfaltonderzoek dient het aanwezig asfalt als teerhoudend te worden beschouwd. Het gaat naar verwachting om ca. 47 ton ter plaatse van de “binnenplaats” (ca. 630 m², gemiddelde dikte ca. 3 cm) en ca. 44 ton ter plaatse van de noordoostelijke toerit en parkeerplaats binnen de grenzen van de onderzoekslocatie (ca. 580 m², gemiddelde dikte ca. 3 cm).
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, is door SGS Search Ingenieursbureau B.V. een asbestinventarisatie in de kruipruimte uitgevoerd (kenmerk: RF-14-00007073, d.d. 04-10-2017). Het onderzoeksrapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd (Bijlage 4). Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest conform de Wet bodembescherming (Wbb).
Gezien de aangetroffen concentraties van de verontreiniging met asbest dient een BUS melding opgesteld te worden voor de verwijdering van de sterke verontreiniging met asbest in de bodem. De saneringswerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een BRL7000, protocol 7001 gecertificeerde aannemer en de werkzaamheden dienen begeleid te worden door een BRL6000, protocol 6001 erkend milieukundig begeleider.
Uit de twee uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat sprake is van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Dit is het geval op de binnenplaats (ca. 135 m2) en in de kruipruimte met asbest (omvang onbekend).
De aanwezige bodemverontreinigingen worden gesaneerd. Hiervoor wordt een saneringsplan en/of BUS-melding opgesteld en ingediend bij het bevoegde gezag Wet bodembescherming, te weten de Provincie Limburg. Nadat de bodemverontreinigingen zijn gesaneerd en goedgekeurd door de Provincie Limburg treedt de omgevingsvergunning in werking.
Hierna worden geen belemmeringen ten aanzien van het aspect “bodem” verwacht.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing.
Dit initiatief voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van 56 woonzorgeenheden. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Om deze reden is de geluidbelasting vanuit de omgeving op de locatie onderzocht. Ook is de geluidbelasting vanaf de locatie op de omgeving (i.v.m. de te installeren warmtepompen) in beeld gebracht.
De ontwikkeling ligt binnen de zone van de Rijksweg Noord. Echter op meer dan 80m van de Rijksweg Noord vindt er gehele afscherming plaats door de tussenliggende gebouwen. Desalniettemin is er een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (NIPA, rapportnummer N222500.002/LHO, augustus 2022), Bijlage 5. Hierin wordt het volgende geconcludeerd:
De maatgevende wettelijke geluidbelasting peiljaar 2023 (inclusief de aftrek ex. artikel 110g Wgh) in de waarneempunten is berekend. Uit de berekening blijkt een hoogste wettelijke geluidbelasting Lden van 29 dB. Er wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Een hogere waarde voor wegverkeerslawaai is niet relevant.
Uit de berekeningsresultaten van geluidbelasting van alle relevante verkeerswegen (gezoneerd én 30 kilometer per uur wegen) blijkt dat op de gevels van de nieuwe woonfuncties een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB. Er wordt voldaan aan de richtwaarde voor een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.
De ontwikkeling ligt niet binnen een zone industrielawaai van een gezoneerd industrieterrein of op korte afstand van inrichtingen. Het aspect industrielawaai is geen belemmering voor de ontwikkeling.
De locatie ligt op ca. 300 meter ten oosten van het spoortraject Roermond-Maastricht/Roermond-Heerlen en ligt zodoende niet binnen een onderzoekszone voor spoorweglawaai. Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Er is nader akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de nabijgelegen kerk en basisschool. Daarnaast is onderzocht of er in het kader van de plaatsing van de beoogde warmtepompen (ter plaatse van de delen nieuwbouw) wordt voldaan aan de eisen die gesteld zijn met betrekking tot geluidsniveau veroorzaakt op de perceelgrens voor een andere woonfunctie van ten hoogste 40 dB.
Met betrekking tot de kerk wordt daarin het volgende geconcludeerd:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus industrielawaai
Uit het onderzoek volgt dat in de maatgevende onderzochte representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de toetsingswaarde voor de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voor industrielawaai.
Maximale geluidniveaus industrielawaai
Uit het onderzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de toetsingswaarde voor de optredende maximale geluidniveaus . In de dagperiode is het schreeuwen van de kinderen de maatgevende bron, in de avondperiode dat is het luiden van de kerkklok. In dat kader moet betrokken worden dat de dagperiode, met maximale geluidniveaus van ten hoogste 73 dB(A) het woon- en leefklimaat van de nieuwe geluidgevoelige functie (maximale toetswaarde woon- en leefklimaat 75 dB(A)) is gewaarborgd. Het plan heeft voldoende geluidluwe gevels en zijden waar de geluidbelasting aanvaardbaar is.
In de avondperiode ( hoogste geluidbelasting 72 dB(A), maximale toetswaarde woon- en leefklimaat 70 dB(A)) is een overschrijding vastgesteld. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door het slaan van de kerkklok. Voor deze bron kan, omdat dit een maatschappelijke aanvaarde geluidbron is worden afgevraagd of het wel reëel deze in de berekening mee te nemen en te toetsen, en de doorgang van het plan te blokkeren. Hierbij moet ook het feit worden betrokken dat er al een groot aantal bestaande woonfuncties in de omgeving aanwezig zijn die al een vergelijkbare geluidbelasting van de klok ondervinden.
De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de bijlage (Nipa, rapportnummer , augustus 2022, Bijlage 5).
Het aspect omgevingslawaai vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
NIBM
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Op basis van de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen‘ en de meest recente juridische inzichten wordt ervan uitgegaan dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties. Het aantal wooneenheden (56 woningen) blijft namelijk ruim onder de gestelde grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Verder geldt dat de locatie niet in de nabijheid van veehouderijlocaties, zware industrieterreinen of intensieve verkeersaders ligt. Redelijkerwijs wordt aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staat. Vanuit het aspect 'luchtkwaliteit' worden geen belemmeringen voor het initiatief verwacht.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van de locatie nader beschouwd. De locatie is hoofdzakelijk omringd door andere woonpercelen met woningen. Deze kennen geen zonering.
Ten noorden van de locatie, op ca. 20 meter afstand, is een basisschool aanwezig. Ten oosten van de locatie, op ca. 20 meter, is een kerkgebouw gelegen. Beide functies worden (maximaal) ingeschaald onder de milieucategorie 2 met bijbehorende grootste richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. In het akoestisch onderzoek is echter gemotiveerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus industrielawaai
Uit het onderzoek volgt dat in de maatgevende onderzochte representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de toetsingswaarde voor de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voor industrielawaai.
Maximale geluidniveaus industrielawaai
Uit het onderzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de toetsingswaarde voor de optredende maximale geluidniveaus . In de dagperiode is het schreeuwen van de kinderen de maatgevende bron, in de avondperiode dat is het luiden van de kerkklok. In dat kader moet betrokken worden dat de dagperiode, met maximale geluidniveaus van ten hoogste 73 dB(A) het woon- en leefklimaat van de nieuwe geluidgevoelige functie (maximale toetswaarde woon- en leefklimaat 75 dB(A)) is gewaarborgd. Het plan heeft voldoende geluidluwe gevels en zijden waar de geluidbelasting aanvaardbaar is.
In de avondperiode ( hoogste geluidbelasting 72 dB(A), maximale toetswaarde woon- en leefklimaat 70 dB(A)) is een overschrijding vastgesteld. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door het slaan van de kerkklok. Voor deze bron kan, omdat dit een maatschappelijke aanvaarde geluidbron is worden afgevraagd of het wel reëel deze in de berekening mee te nemen en te toetsen, en de doorgang van het plan te blokkeren. Hierbij moet ook het feit worden betrokken dat er al een groot aantal bestaande woonfuncties in de omgeving aanwezig zijn die al een vergelijkbare geluidbelasting van de klok ondervinden.
De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de bijlage (Nipa, rapportnummer , augustus 2022, Bijlage 5).
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom de locatie uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de “Risicokaart Nederland” - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van de locatie bevinden.
Uitsnede Risicokaart
Toetsing
Er moet getoetst worden aan het Bevi, Bevt en Bevb wanneer bij een planvoornemen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Woningen zijn kwetsbare objecten, waarvoor de effecten op het gebied van externe veiligheid moeten worden getoetst.
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat er geen risicovolle objecten in de directe omgeving van de locatie aanwezig zijn. De locatie is op geruime afstand (> 350 meter), buiten de zonering c.q. het invloedsgebied van de risicovolle inrichtingen gelegen.
Buisleidingen
Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat er geen buisleidingen in de omgeving van de locatie (> 1000 meter) aanwezig zijn.
Transport
Op een afstand van ongeveer 300 meter ten westen van de locatie ligt de spoorlijn Roermond - Maastricht, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De plaatsgebonden risicocontour 10-8 bedraagt 274 meter en valt daardoor niet over de locatie Mariahof. De locatie is echter wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn gelegen.
Verantwoording groepsrisico
Gezien de ligging van de locatie binnen het invloedsgebied van de spoorlijn is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij een dergelijke verantwoording dient op basis van artikel 7 van het Bevt aandacht besteed te worden aan de volgende items:
Ad 1: bestrijdbaarheid
Voor wat betreft de spoorlijn Roermond - Maastricht bestaan er met name risico's in verband met ongelukken:
De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen de locatie is zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels deze omgevingsvergunningprocedure de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een rampt direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de locatie bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor hulpdiensten via de bestaande infrastructuur.
Ad 2: zelfredzaamheid
Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:
Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. De locatie is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.
Voor blootstelling aan een toxische gaswolk (het bepalende scenario), is “schuilen” in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de enige juiste methode. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Om in een mogelijk geval van een toxisch scenario het groepsrisico te beperken, wordt daarom een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem in de bebouwing geadviseerd.
Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.
Conclusie
Er heeft vooroverleg met de gemeente plaatsgevonden. Vanuit het aspect 'Externe veiligheid' worden geen belemmeringen verwacht. Door een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem in de bebouwing toe te passen wordt het groepsrisico door initiatiefnemer zoveel als mogelijk beperkt.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Quickscan
Om in te schatten of er binnen het besluitgebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Econsultancy (rapportnr. 12154.001, d.d. 12 maart 2020) een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie ook Bijlage 6). Op basis van de quickscan is geconcludeerd dat in het pand mogelijk geschikte verblijfsplaatsen van huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter aanwezig zijn.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Aanvullend onderzoek huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter
Regelink Ecologie & Landschap heeft een nader onderzoek naar huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter uitgevoerd. Het rapport (rapportnr. RA20287-02, d.d. 28 juli 2022) is als bijlage (Bijlage 7) bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De resultaten en conclusies van het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen:
Werkzaamheden gedurende het broedseizoen (15 maart-15 juli) verstoren/vernielen één nest van de zwarte roodstaart. Verder geldt dat door de voorgenomen ingrepen:
Voordat de werkzaamheden (op de asbestsanering na) uitgevoerd kunnen worden, dient een mitigatieplan opgesteld te worden. In dit plan staat beschreven op welke manier de negatieve effecten worden verzacht dan wel worden voorkomen. In het mitigatieplan staat nauwkeurig beschreven op welke wijze maatregelen genomen moeten worden voorafgaand aan de werkzaamheden, en op welke wijze de huidige functies van het plangebied voor de in het plangebied aanwezige beschermde soorten aantoonbaar gewaarborgd blijven. Alle maatregelen worden gedetailleerd uitgewerkt tot een ecologisch werkprotocol waarmee een aannemer met ecologische begeleiding de werkzaamheden kan uitvoeren. Zowel het mitigatieplan als het ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een ecoloog die deskundig is op het gebied van mitigerende maatregelen van de aanwezige soorten, zoals blijkt uit bijgevoegde brief Bijlage 8.
In het kader van de wet natuurbescherming is het vaak noodzakelijk een ontheffing aan te vragen bij het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Limburg. Er is geen ontheffing nodig als: "u negatieve effecten op een beschermde soort voorkomt doordat u voldoende en bewezen mitigerende maatregelen treft waardoor geen sprake is van het overtreden van een verbodsbepaling".
Indien uit het mitigatieplan blijkt dat er zodanig gewerkt kan worden dat negatieve effecten ten alle tijden zijn te voorkomen, dan is een ontheffingsaanvraag niet nodig.
De werkzaamheden bieden tevens kans om natuurinclusief te werken. Hiermee kunnen op realtief eenvoudige manier extra maatregelen worden genomen die brijdragen aan behoud en herstel van biodiversiteit.
Tot slot geldt dat in het kader van de zorgplicht het wenselijk wordt geacht om met verlichting binnen het besluitgebied rekening te houden met de aanwezige functies voor vleermuizen. Met het gebruik van goed richtbare of gedeeltelijk afgeschermde armaturen kan verlichting van bijvoorbeeld de vliegroute aan de Geldersestraat worden voorkomen.
Gelet op bovenstaande is er geen ontheffing van de Wnb nodig.
Natura 2000
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen:
Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van het initiatief zijn gezien de ruimte afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.
Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage (Bijlage 9). Uit het onderzoek blijkt dat de herontwikkeling niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist.
Natuurnetwerk Nederland
De provincie Limburg heeft haar landschap en natuurgronden onderverdeeld in Bronsgroene, Zilvergroene en Goudgroene zones. Goudgroene zones maken deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het besluitgebied ligt niet in of nabij de Goudgroene zone (zie ook paragraaf 3.2.2) en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Een extern effect valt niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Gevolgen planvoornemen
Negatieve effecten ten gevolge van het initiatief op Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland zijn, gezien de aard van het voornemen en de ruime afstand, op voorhand uitgesloten. Ook ten aanzien van stikstof geldt dat middels een Aeriusberekening is aangetoond dat het initiatief niet tot een toename van de emissie stikstof op Natura 2000-gebieden leidt. Ten aanzien van gebiedsbescherming worden geen belemmeringen voor het initiatief verwacht.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ruimtelijke ontwikkelingen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Beleid Waterschap Limburg
Het besluitgebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:
Kenmerken van het watersysteem
Grondwater en waterkwaliteit
Het besluitgebied ligt niet binnen een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Wel is het besluitgebied gelegen binnen boringsvrije zone Roerdalslenk II. Het is hier niet toegestaan een boorput, bodemenergiesysteem of een aadwarmtesysteem dieper dan 30 meter te maken. Dit initiatief heeft hier geen betrekking op.
Het is van belang in het besluitgebied verontreiniging als gevolg van afstromend hemelwater te voorkomen. Om de waterkwaliteit te garanderen wordt geadviseerd bij de aanleg van de in het besluitgebied te realiseren gebouwen geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Daarnaast dient het gebruik van strooizout en chemische onkruidbestrijdingsmiddelen in het besluitgebied zoveel mogelijk te worden voorkomen.
Oppervlaktewater
In het besluitgebied zelf is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast wordt in de toekomstige situatie ook niet voorzien in nieuw oppervlaktewater binnen het besluitgebied.
Hemelwater en afvalwater
Op 25 oktober 2015 is de uitvoeringsnotitie ‘Verwerken hemelwater particulier terrein bij nieuwbouw’ vastgesteld voor de Westelijke Mijnstreek. Deze uitvoeringsnotitie geeft invulling aan in wetgeving en gemeentelijk beleid verankerde voorschriften voor particulieren aangaande verwerking van hemelwater. Daarin ligt vast dat particulieren bij nieuwbouw hemelwater op eigen terrein moeten bergen. Het regenwater dat afstroomt van de nieuwe daken en verhardingen zal daarom binnen het besluitgebied worden opgevangen en geïnfiltreerd middels een infiltratiesysteem. Het regenwater zal in geen geval afgegeven mogen worden op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgesteld dat de bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dient te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor de regio Zuid-Limburg geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.
Het besluitgebied is door de aanwezige bebouwing en huidige erfinrichting reeds deels verhard. Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, wordt uitgegaan van een toename in daken/verharding van:
Deze toename aan verhard oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van 100 m3 (1.250 x 0,08). Deze benodigde capaciteit zal op eigen terrein worden aangelegd in de vorm van een wadi. De wadi zal zodanig worden gerealiseerd dat het water natuurlijk naar deze locatie zal afvloeien en in de bodem aldaar kan infiltreren. Door gebruik te maken van langzame afvloeiing van regenwater wordt het water ook langer in het gebied gehouden.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten behoeve van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
Archeologisch onderzoek
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:
Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)
Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de “beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen” vastgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).
Uit de archeologische kaarten blijkt dat het plangebied in een archeologisch interessant gebied ligt. In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend, maar in de directe omgeving van het plangebied wel, namelijk binnen een straal van circa 400 m. Het gaat om waarnemingen met vondsten uit het neolithicum (Lineaire Bandkeramiek), de bronstijd, Romeinse tijd, de middeleeuwen en nieuwe tijd. Het plangebied ligt ca. 100 m ten westen van het monumentterrein (ARCHIS monumentnr. 16613) dat verbonden is aan de historische kern van Sittard en aangrenzende buurtschappen, waaronder Overhoven.
Op basis van de archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor het bestemmingsplangebied een (middel) hoge verwachting. In het gebied moet met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden ('droge archeologie'). Het gebied is ingedeeld in beleidscategorie 4. Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 500 m² ( onderstaande figuur, groene zone).
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Sittard-Geleen
Omdat de herontwikkeling tot woonzorgcomplex deze vrijstellingsgrenzen overschrijden, heeft in het plangebied reeds een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek plaatsgevonden, Bijlage 11. Op basis van dit onderzoek geldt een hoge verwachting op vindplaatsen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Er is geadviseerd om het terrein verder te waarderen door middel van een proefsleuvenonderzoek.
Het proefsleuvenonderzoek is in het plangebied uitgevoerd in de periode juli 2022 (VUhbs archeologie, september 2022, Bijlage 10). Het onderzoek beperkte zich echter tot die delen van het plangebied die door de nieuwbouw verstoord gaan worden. De overige delen van het plangebied zijn nog niet archeologisch onderzocht op het al dan niet voorkomen van (behoudenswaardige) vindplaatsen. Tijdens het nu uitgevoerde proefsleuvenonderzoek zijn geen behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen. Op basis van de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek, vormt de archeologie waarschijnlijk geen belemmering voor de planvorming. Het rapport dient echter nog goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid, de gemeente Sittard-Geleen. Zolang het terrein niet volledig is onderzocht (vrijgegeven en/of volledig opgegraven) blijft de dubbelbestemming Waarde-archeologie in het betreffende bestemmingsplan gehandhaafd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet op grond van het Bro in de toelichting op het bestemmingsplan worden beschreven hoe deze cultuurhistorische zijn meegewogen. Het is daarom van belang dat voorafgaand aan het opstellen van een ruimtelijk plan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Voorafgaand aan de ontwikkeling moet een inventarisatie worden uitgevoerd naar de cultuurhistorische waarden die binnen het besluitgebied aanwezig zijn en naar de waarden in de directe omgeving daarvan. Daarnaast moet worden afgewogen hoe deze waarden in het plan meegenomen worden.
Hergebruik rijksmonument
Het her te ontwikkelen kloostercomplex betreft een Rijksmonument. Conform Wabo artikel 2.15 dient de herontwikkeling niet in strijd te zijn met het belang van de monumentenzorg. In dit kader is een uitvoerig proces doorlopen waarbij in constructieve samenwerking tussen de architect en initiatiefnemer enerzijds en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de ARK anderzijds is toegewerkt naar een gewaardeerd ontwerp. Het ontwerp gaat uit van een zorgvuldige en respectvolle manier van samengaan van de nieuwbouwvleugels en de te behouden monumentale bebouwing. De concrete uitwerking van het bouwplan (incl. bouwhistorisch onderzoek) vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Beeldbepalende bomen
Nabij het besluitgebied zijn beeldbepalende bomen aanwezig. Het is niet toegestaan om binnen een straal van 5 meter bij deze bomen te bouwen. Dit initiatief ziet niet toe op bouwwerkzaamheden binnen een straal van 5 meter bij de bomen. De waarden van de beeldbepalende bomen worden niet aangetast.
Daarnaast geldt dat de eerdere opmerkingen van de rijksdienst voor cultureel erfgoed zijn verwerkt in het interventieplan van de architect en deze zijn conform procedure ter goedkeuring voorgelegd aan RCE. In Bijlage 12, Bijlage 13 en Bijlage 14 van deze ruimtelijke onderbouwing zijn de bouwhistorische opname (met waarderingsplattegronden) en een interventieboek opgenomen, ter waarborging van de cultuurhistorische waarden op locatie.
Geconcludeerd dat het initiatief niet in strijd is met het geldend nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Door de monumentale bebouwing binnen het stedelijk gebied her te gebruiken voor het oplossen van de woonzorg-opgave, wordt optimaal invulling gegeven aan het principe van duurzaam ruimtegebruik. Daarbij wordt tevens een kwaliteitsimpuls geboden waarmee de leefbaarheid van de wijk Overhoven verbeterd wordt. Het initiatief leidt niet tot nadelige gevolgen voor het woonmilieu en schaadt de belangen van directe buren niet onevenredig. Er wordt voldaan aan de geldende parkeernorm en er wordt ingezet op een duurzame, klimaatadaptieve ontwikkeling. Op basis van vorenstaande wordt het initiatief haalbaar geacht.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag ten behoeve van de noodzakelijke omgevingsvergunning voor de herontwikkeling naar zorgcomplex. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.
De omgevingsvergunning (ontwerpbesluit) wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing met bijbehorende bijlagen, conform de uitgebreide procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het ontwerpbesluit en zijn of haar zienswijzen indienen.