direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoornse Kade
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om het kassencomplex en naastgelegen onbebouwd gebied aan de Hoornse Kade om te vormen tot woongebied met maximaal 55 woningen. Door realisering van woningbouw op de locatie verdwijnt een herinnering aan het agrarisch verleden van het gebied en wordt het nieuwe dorpsgebied op een logische wijze afgerond. De realisatie van de woningbouw is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.

Op basis van het stedenbouwkundig plan waarin de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten zijn uitgewerkt, is in samenhang met de benodigde onderzoeken een verantwoorde basis voor de bestemmingslegging ontworpen, waarbij de nieuwbouw juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Den Hoorn, ter plaats van het kassencomplex aan de Hoornse Kade. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven. Hierbij wordt ingegaan op de stedenbouwkundige opzet, de woningtypologie en de inrichting van de openbare ruimte. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 dieper ingegaan op de achtergronden van het beleidskader en uitvoerbaarheid. Daarna komt in hoofdstuk 6 onderzoek op gebied van milieu, ecologie en water aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Stedenbouwkundige opzet

Het plangebied ligt direct achter de (historische) lintbebouwing van de Hoornse Kade. Het betreft een relatief nieuw glastuinbouwcomplex dat aan de west- en noordzijde al omringd is door vrij recent gerealiseerde woningbouw.

Het stedenbouwkundig plan speelt nadrukkelijk in op de directe projectmatige woonomgeving door het gebied op een vergelijkbare rationele wijze te verkavelen. De opzet met een eenvoudige ontsluitingsweg door het gebied, maakt het onderdeel van de omgeving. Bestaande watergangen langs de west- en noordgrens worden een aantrekkelijk onderdeel van de stedelijke ruimtes.

Langs de Van der Poellaan wordt de karakteristieke sloot gehandhaafd. De nieuwe (vrijstaande) woningen hierlangs worden bereikbaar via bruggetjes/dammen. Hiermee wordt een voor Den Hoorn karakteristiek beeld opnieuw gerealiseerd binnen een projectmatige uitbreiding.

Op de percelen aan de oostzijde van het kassencomplex wordt voorzien in de realisatie van 4 vrijstaande woningen. De exacte invulling van de percelen is nog niet bekend. Hierdoor is voorzien in een globale bestemmingslegging, maar dient te allen tijde voldoende afstand tot naastgelegen percelen te worden aangehouden.

Woningtypologie

Het gebied wordt geheel ingevuld met grondgebonden woningen. Er is afhankelijk van de exacte verkaveling en keuzes in woningtypen ruimte voor totaal maximaal 55 nieuwe woningen. Het betreft diverse typen zoals rijenwoningen, (geschakelde)tweekappers en vrijstaande woningen. De woningen worden uitgevoerd in twee lagen met prominente kappen. Dit geeft het gebied een dorpse uitstraling die past bij de directe omgeving en bij Den Hoorn.

Openbare ruimte

De verbrede watergang aan de noordzijde van het plan vormt een bijzonder element in de openbare ruimte. Dit is ook een belangrijk element in de (visuele) verbinding met de omringende wijk en met het groengebied ten oosten van het plan. Binnen de locatie wordt het openbaar gebied op een pragmatische, aantrekkelijke en verkeersveilige wijze aangelegd. In het plangebied wordt een speelplekje voor de buurt gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is de nodige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

3.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel staan in het vierde hoofdstuk.

3.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. De juridisch-planologische regeling sluit aan op het bestemmingsplan Den Hoorn. Op onderdelen kunnen er kleine verschillen zijn in verband met de realisatie van de ontwikkeling.

3.3.1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden, zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

3.3.2 Bestemmingsregels

Tuin (Artikel 3)

De tuinbestemming is gelegd op de bij een woning behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)

Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Water (Artikel 5)

Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor 'Water'. Binnen de bestemming 'Water' zijn watergerelateerde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, keermuren, duikers etc., toegestaan.

Wonen (Artikel 6)

Voor de nieuw te realiseren woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn regels opgenomen met betrekking tot het maximaal aantal woningen en de bouwregels. De bestaande woning aan de Hoornse Kade is eveneens opgenomen binnen de bestemming 'Wonen'. Dit perceel is voorzien van een nadere aanduiding die voorziet in een voor dit perceel consoliderende bestemmingsregeling.

Bij het toekennen van de bestemming is het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden het uitgangspunt. De basis voor de regeling wordt gevormd door een regeling die uit twee bestemmingen bestaat: 'Wonen' en 'Tuin'.

Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant. Dit heeft als resultaat dat voor het bouwen aan de achterkant in principe geen omgevingvergunningsvereiste geldt voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports, dakkapellen en erfafscheidingen (mits ze aan bepaalde afmetingen voldoen), tenzij deze binnen 1 m van het erf van de buren, de weg of het openbaar groen worden gerealiseerd. Ook op een zijerf, dat niet grenst aan een weg of openbaar groen, kunnen dergelijke bouwwerken vergunningsvrij worden opgericht, indien een afstand van minimaal 1 m tot de voorgevellijn en het erf van de buren in acht wordt genomen. De betreffende gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen.

Aan de voorkant van de gewenste woning is voor de bovengenoemde bouwwerken in de meeste gevallen een omgevingsvergunning vereist. Er geldt een uitzondering voor erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m. Omdat gebouwen en overkappingen aan de voorkant niet wenselijk zijn, zijn voortuinen bestemd tot 'Tuin'.

Het bovenstaande leidt tot de volgende regeling. De woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn eveneens toegestaan op de overige gronden. Op de gronden met de bestemming 'Tuin' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Ondernemerschap

De gemeente Midden-Delfland wil het ondernemerschap stimuleren. Om die reden is in het artikel met betrekking tot de bestemming 'Wonen' een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen om dit mogelijk te maken. Deze zijn opgenomen onder de noemer beroep-aan-huis, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast.

Beroepen-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Om de woonfunctie te versterken en een aantrekkelijk woongebied te creëren waar ruimte is voor meerdere activiteiten, wordt een toename van de menging met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorgestaan. Het uitgangspunt is dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft. Er wordt van uitgegaan dat de woonfunctie gehandhaafd blijft bij een gebruik van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten van ten hoogste 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 40 m². Internetverkoop is toegestaan, mits deze voldoen aan de voorwaarde dat er geen uitstalling van goederen plaatsvindt en waarbij de goederen via internet worden aangeboden en overwegend per post worden geleverd. Webwinkels zijn derhalve niet toegestaan.

Erfbebouwing

Op de gronden buiten het bouwvlak wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. Het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak bedragen, tot een maximum van 50 m². Ten minste 15 m² van die gronden dient altijd onbebouwd en onoverdekt te blijven. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. De genoemde 50 m² mag worden vermeerderd tot 80 m² indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt.

Wonen - 1 (Artikel 7)

De bestemming 'Wonen - 1' komt nagenoeg overeen met de bovengenoemde bestemming 'Wonen'. Het verschil met deze bestemming is echter dat de locatie van de nieuwe hoofdgebouwen nog niet vast is gelegd. Er wordt door middel van deze bestemming echter wel een minimale afstand van 3 meter tot de (nader te bepalen) perceelsgrens vastgelegd.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 8)

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

3.3.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (Artikel 9)

De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels (Artikel 10)

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Bestaande maten

Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Parkeernormering

In dit lid wordt aangegeven dat bij nieuwe ontwikkelingen de parkeernormen uit het gemeentelijk parkeerbeleid toegepast moeten worden.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 11)

Deze regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan als gevolg van artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 13)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

Overige regels (Artikel 14)

Werking wettelijke regelingen  

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Deze regel geeft aan dat de wettelijke regelingen waarnaar in het plan verwezen wordt gelden zoals ze zijn op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

3.3.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 15)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 16)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inspraak en overleg

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening zijn de ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Hoornse Kade'.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Hoornse Kade' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast is op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. De binnengekomen inspraakreacties en de reacties uit het vooroverleg zijn samengevat en van reactie voorzien (zie Bijlage 5). De aanpassingen naar aanleiding van de inspraakprocedure en het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan 'Hoornse Kade'.

4.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoornse Kade' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Iedereen kon gedurende deze periode een zienswijze indienen. Van deze mogelijkheid is echter geen gebruik gemaakt. Hierdoor zijn er geen zienswijzen die aanleiding geven tot aanpassing of wijziging van het bestemmingsplan.

4.3 Economische uitvoerbaarheid

Het verhalen van door de gemeente gemaakte kosten bij de (her)ontwikkeling van een gebied of locatie is met de inwerkingtreding van de Wro verplicht. Dit kan middels een anterieure overeenkomst met ontwikkelende partijen, publiekrechtelijk via het exploitatieplan of – bij volledig gemeentelijk grondeigendom – via gemeentelijke gronduitgifte. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Midden-Delfland. Alle kosten van de ontwikkeling van de bebouwing komen voor rekening van de initiatiefnemer. Het perceel Hoornse Kade 43 is geen onderdeel van de anterieure overeenkomst. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Er wordt daarom ook geen exploitatieplan vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk beleid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 5.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 5.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 5.4 In paragraaf 5.5 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.

5.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Midden-Delfland relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.

5.3 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie (inclusief herzieningen tot januari 2013)

In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als stads-en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren.

Verordening Ruimte (inclusief herzieningen 2012)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2 Contouren

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen. Er is rekening gehouden met de eerder vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.

Het plangebied ligt binnen de aangegeven bebouwingscontouren en is hiermee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.

5.4 Gemeentelijk beleid

Speerpunten in het gemeentelijk beleid zijn het openhouden en versterken van het Midden-Delfland gebied en het versterken en behouden van vitale dorpen in Midden-Delfland. Voor de eerste kernopgave is de gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025 ontwikkeld (buiten het plangebied). Voor het behouden en versterken van het woon- en leefklimaat in de drie dorpen en twee buurtschappen, is de visie Behoud door ontwikkeling ontwikkeld en later uitgewerkt in een woonvisie.

Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)

Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Deze ontwerpstructuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast.

Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:

  • de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
  • de structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een pro-actieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet);
  • de structuurvisie vormt een kapstok én toetsingskader voor concrete plannen.

De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie.

Voor Den Hoorn wordt ingezet op behoud en versterking van het dorpse karakter. De ligging aan het water vormt een belangrijk element in het eigen karakter van Den Hoorn. Hieraan gekoppeld vormt Den Hoorn een belangrijke schakel in het netwerk van recreatieve routes. Naast de herontwikkeling van het centrum wordt op een aantal plekken nieuwbouw van woningen voorzien.

Behoud door ontwikkeling, Visie voor de dorpen van Midden-Delfland (2009)

In het visiedocument worden vijf speerpunten genoemd:

  • Gezond Midden-Delfland. Inwoners voelen zich goed, zowel lichamelijk als geestelijk in het open en groene Midden-Delfland.
  • Wonen voor het leven. De dorpen zijn zo ingericht dat jong en oud een leven lang met veel plezier in Midden-Delfland kunnen wonen.
  • Midden-Delfland onderneemt. Het ondernemerschap leeft. Ondernemers spelen in op het unieke karakter van de dorpen in een open en groen Midden-Delfland.
  • Gastvrije dorpen. Mensen van buiten Midden-Delfland voelen zich welkom in de dorpen en vermaken zich in Midden-Delfland.
  • Bewust op weg. Het transport van en naar Midden-Delfland is veilig, efficiënt en schoon.

Woonvisie Midden-Delfland 2010 - 2025, Sturen op diversiteit (2010)

De woonvisie vormt een belangrijke basis voor de toekomst van de dorpen.

Uit de woonvisie komt als veranderopgave naar voren een totaal van 1.020 tot 1.220 extra te bouwen woningen (gemiddeld 70 tot 80 woningen per jaar), waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met startende gezinnen en doorstroming van ouderen en senioren.

Op basis van deze woonvisie worden afspraken gemaakt met partners zoals woningbouwverenigingen en projectontwikkelaars ter realisering van de gewenste veranderopgave.

Nieuwbouw moet in omvang en qua uitstraling passen bij het eigene van de dorpen. Zo heeft Den Hoorn een wat stedelijker karakter dan Maasland en Schipluiden en ook de inwoners verschillen van karakter en woonvoorkeuren. Dat kan en mag ook tot uiting komen in de woningbouw.

De nieuwbouwmogelijkheden zijn wel begrensd; een groot deel is al benut in de afgelopen jaren of wordt de komende jaren ingevuld. Hele grote nieuwe uitleglocaties zijn niet meer beschikbaar. De nadruk, zeker op langere termijn richting 2025, zal daarom moeten komen te liggen op compacter bouwen op kleine schaal binnen de dorpen soms ter vervanging van bestaande bouw, en op aanpassing van de bestaande voorraad.

De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend bij het invullen van programma's voor specifieke locaties in de dorpen.

Den Hoorn:

  • het grootste deel van de woningbehoefte komt uit Den Hoorn, aangezien de groei van het aantal huishoudens en inwoners hier verreweg het grootst is;
  • in Den Hoorn liggen de meeste mogelijkheden voor nieuwbouw;
  • het grootste deel van de nieuwbouw vindt plaats in Den Hoorn;
  • voor de periode 2010-2015 zijn er circa 400 woningen gepland;
  • accent op jonge gezinnen en starters;
  • in Woonservicezone accent op nultredenwoningen;
  • de nieuwbouw kent een groen kleinstedelijk tot suburbaan karakter en relatief wat meer appartementen;
  • stimuleren van alternatieve woonvormen op kleine schaal.

De geplande nieuwbouw in het plangebied is gericht op gezinnen (doorstromers en deels starters). Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelstellingen van de woonvisie.

Bestemmingsplan Buitengebied Schipluiden 1e herziening

Ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Schipluiden 1e herziening' dat op 26 oktober 1971 onherroepelijk is geworden (zie figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0002.png"

Figuur 5.1 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Schipluiden 1e herziening'

Volgens het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Schipluiden, 1e herziening” (1971) geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming “Recreatiegebied, voorlopige bestemming agrarisch gebied A”. Deze voorlopige bestemming was gedurende vijf jaar van kracht na vaststelling van het herzieningsplan.

Op basis van dit vigerende plan zijn functies als restaurant, dienstwoningen, watersportvoorzieningen en manege toegestaan.

Bestemmingsplan Den Hoorn

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen bestemmingsplan 'Den Hoorn', welke is vastgesteld op 3 juli 2012. Dit recent vastgestelde bestemmingsplan voorziet in een consoliderende regeling voor de kern Den Hoorn. Met de voorliggende ontwikkeling van de 'Hoornse Kade' is in dit bestemmingsplan reeds rekening gehouden. Het kassengebied is destijds bewust buiten het plangebied gelaten (zie figuur 5.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0003.png"

Figuur 5.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Den Hoorn.

Met voorliggend bestemmingsplan worden ook de agrarische bestemming aan de zuidzijde en de tuinbestemming aan de oostzijde (zie figuur 5.2) omgezet naar een woonbestemming. De in dit bestemmingsplan opgenomen regeling sluit aan bij het bestemmingsplan 'Den Hoorn'.

5.5 Conclusie

Het rijks- en provinciaal beleid geven geen aanleiding voor specifieke keuzes of ontwikkelingen in het plangebied. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie en de woonvisie richting gegeven aan de gewenste ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan sluit hierbij aan.

Hoofdstuk 6 Onderzoek

6.1 Inleiding

Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

6.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject conform categorie D11.1 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

6.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.

Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.

De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.

Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Hoornse Kade in Midden Delfland en bestaat in de huidige situatie uit glastuinbouw en onbebouwde gronden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,8 m.

Het plangebied gelegen in de Voordijkshoornsepolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0005.png"

Figuur 6.1 Bodemsoort en grondwatertrap (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt omringd door watergangen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied zijn geen KRW-lichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Langs de Hoornse Kade en het Polderpad is een boezemkade gelegen. De afmetingen van de kernzones verschillen per watergang. De beschermingszone bedraagt altijd 15 m. Het plangebied ligt in beschermingszone van deze waterkeringen en heeft overeenkomstig een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de aanwezige kassen en de bouw van 55 woningen.

Waterkwantiteit

Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.

Het grootste deel van het plangebied bestaat in de huidige situatie uit kassengebied waardoor ook het watersysteem is ingericht op glastuinbouw. Voor glastuinbouw geldt een beschermingsniveau tegen wateroverlast van 1 x per 50 jaar. Dit betekent dat het watersysteem ter plaatse is ingericht op een neerslagsituatie die theoretisch 1 x 50 jaar voorkomt, zonder dat hierbij wateroverlast optreedt. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van woningen waardoor het plangebied wordt omgevormd van glastuinbouwgebied naar stedelijk gebied. Voor stedelijk gebied is het beschermingsniveau tegen wateroverlast 1 x per 100 jaar. Omdat er voor stedelijk gebied een zwaardere beschermingsnorm geldt, is er sprake van een wateropgave.

Om te kunnen voldoen aan het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor stedelijk gebied dient 325 m3/ha open water aanwezig te zijn in het plangebied. De maximale peilstijging in dit gebied is 0,4 m. Om te kunnen voldoen aan het beschermingsniveau zal er in totaal 1.662 m2 open water worden opgenomen in het plangebied. Voor deze compensatie komt een groot deel van het bestaande water in aanmerking. In onderstaande tabel is een weergave van de bestaande en de nieuw te realiseren wateropgave opgenomen.

  Wateropgave (m2)  
Water bestaand (50% watergang, gedeelte buiten de kavelgrens)   97  
Water bestaand (50% watergang, gedeelte binnen kavelgrens + reeds gecompenseerd water binnen de kavelgrens)   1.054  
Nieuw te graven water (uit te voeren binnen de kavelgrens)   514  
totaal wateropgave gebied   1.665  

De beperkt nieuw te graven waterberging (514 m2) zal binnen het plangebied worden gerealiseerd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Bij de beoogde ontwikkeling wordt open water aangelegd. Daarnaast worden bruggen en dammen gerealiseerd. Voor deze activiteiten is een ontheffing van de Keur noodzakelijk.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De benodigde hoeveelheid oppervlaktewater wordt opgenomen in het plangebied. De ontwikkeling heeft hierdoor geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

6.4 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt aan de oostzijde van het centrum van Den Hoorn. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Doctor A.M. van de Poellaan. In zuidelijke richting sluit deze aan op de Hoornse Kade, welke de verdere ontsluiting voorziet richting de Hoornseweg. De Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Tevens is de verbinding via de Voordijkshoorn, Achterdijkshoorn en de Harnaschpolder beschikbaar. Langs beide wegen geldt dat de verblijfsfunctie overheerst. De Hoornseweg vormt de belangrijkste ontsluitingsroute van de kern Den Hoorn naar de op- en afritten van de A4 en naar Delft. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De afstand tussen het plangebied en de op- en afritten van de A4 bedraagt circa twee kilometer (5 minuten rijden). De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer hierdoor goed. De geplande woningen aan de oostzijde van het kassencomplex zullen eveneens via het nieuwe woongebied (de Doctor A.M. van de Poellaan) worden ontsloten.

Ontsluiting langzaam verkeer

Ook voor langzaam verkeer ontsluit het plangebied primair via de Doctor A.M. van de Poellaan. De kortste route tussen het plangebied en het centrum van Den Hoorn loopt via de Hoornsekade. Op de Doctor A.M. van de Poellaan zijn geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig. Gezien de functie van de weg en de relatief lage snelheden van het gemotoriseerde verkeer, zijn deze ook niet noodzakelijk. Langs de Hoornse Kade is aan weerszijde van de weg een fietsstrook aanwezig. Op de Hoornse Kade wordt, in oostelijke richting, aangesloten op de fietsverbinding richting Delft. Voor het lokale langzame verkeer is tevens een fietsverbinding beschikbaar via de Molenwerf en het Oranje Nassauplein. De ontsluiting voor langzaam verkeer is goed.

Ontsluiting openbaar vervoer

Nabij het plangebied ligt een bushalte aan de Hoornseweg, bij het kruispunt met de Schoolstraat. Vanaf hier rijden bussen in de richtingen van Delft en Maassluis. De afstand tussen het plangebied en de meest dichtsbij gelegen bushalte bedraagt circa 500 m. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer is hierdoor redelijk.

Verkeersveiligheid

De Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade zijn binnen het gemeentelijk wegennet gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Deze wegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Op de verkeersveiligheid voor fietsers richting het centrum van Den Hoorn en richting het centrum van Delft verder te optimaliseren zijn fietsstroken aanwezig aan weerszijden van de Hoornse Kade. De verkeersveiligheid is door de relatief lage snelheid en de daarbij passende weginrichting voldoende gewaarborgd.

Parkeren

Binnen het plangebied wordt de bouw van 55 woningen mogelijk gemaakt. De gemeente Midden-Delfland heeft aangegeven voor onderhavige ontwikkeling een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning te hanteren. Uitgaande van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt de totale parkeerbehoefte dan 83 parkeerplaatsen.

Binnen het plangebied is de aanleg van 83 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast is bij de vrijstaande woningen ruimte gereserveerd voor het parkeren van twee voertuigen op eigen terrein (garage en oprit). Parkeergelegenheid voor de woningen aan de oostzijde van het kassencomplex wordt binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - 1' gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat binnen het plangebied ruim voldoende parkeerruimte is gereserveerd om aan de parkeervraag te kunnen voldoen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De bouw van woningen levert een zekere verkeersgeneratie op. Om de verkeersgeneratie voor deze nieuwe woningen te bepalen is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 317 (2012). Uitgaande van een sterk stedelijke omgeving (bron: CBS Statline) en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' bedraagt de verkeersgeneratie per vrijstaande woning maximaal 8,60 mvt/weekdagetmaal. Voor rijwoningen bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 7,5 mvt/weekdagetmaal. De verkeersgeneratie van onderhavige ontwikkeling zal derhalve circa 400 mvt/weekdagetmaal bedragen.

Het in de huidige situatie aanwezige kassencomplex genereert ook een zeker hoeveelheid verkeersbewegingen. Op basis van verkeerstellingen in het Westland medio 1990 is door RBOI voor glastuinbouw een verkeersgeneratie bepaald van 7,47 mvt/weekdagetmaal per netto hectare. Het bestaande kassencomplex heeft een omvang van circa 1,25 hectare. Derhalve bedraagt de huidige verkeersgeneratie ongeveer 10 mvt/weekdagetmaal. De netto verkeerstoename bedraagt dus circa 390 mvt/weekdagetmaal.

Deze toename van het aantal verkeersbewegingen is relatief klein. De huidige intensiteiten op de Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade zijn echter laag, waardoor de verkeerstoename wel bijna een derde bedraagt en de verkeersintensiteit stijgt tot ongeveer 1.400 mvt/etmaal. De toename van verkeer zal echter beperkt invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer. Op basis van gegevens uit de ASVV (2004) geldt voor 30 km/h-wegen een maximaal aanvaarbare verkeersintensiteit van 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie worden op de Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade deze richtlijnen niet overschreden. De inrichting van deze wegen biedt voldoende capaciteit om deze hoeveelheid verkeer af te wikkelen.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai voor de nieuwe woningen staan vermeld in onderstaande tabel. De getallen zijn afgerond op tientallen.

De intensiteiten op de verschillende wegen zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Midden-Delfland. Hierin zijn intensiteiten opgenomen voor het toekomstjaar 2022. De verkeersintensiteiten zijn met een jaarlijkse autonome groei van 1,5% doorgerekend naar het prognosejaar 2023. Onderhavige ontwikkeling is niet in de cijfers uit het verkeersmodel meegenomen. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is opgeteld bij de toekomstige intensiteiten op de Doctor A.M. van de Poellaan en de Hoornse Kade (op beide wegen zijn de intensiteiten gelijk). Verder is als uitgangspunt genomen dat 50% van de verkeersgeneratie gebruik maakt van de Hoornseweg / Buitenwatersloot direct ten zuiden van het plangebied.

Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend is voor buurtverzamelwegen (Doctor A.M. van de Poellaan / Hoornse Kade) en stedelijke hoofdwegen (Hoornseweg / Buitenwatersloot).

Tabel 6.1 Overzicht intensiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0006.png"

*Inclusief verkeersgeneratie ontwikkeling (390 mvt/etmaal)

** Inclusief 50% van de verkeersgeneratie ontwikkeling (182 mvt/etmaal)

Tabel 6.2 Voertuig- en etmaalverdeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0007.png"

6.5 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied wordt de bouw van 55 woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van de ontwikkeling aan de Doctor A.M. van de Poellaan. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Doctor A.M. van de Poellaan en Hoornseweg/Buitenwatersloot), gelden maximumsnelheden van 30  km/h en 50 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Onderzoek

De ontwikkeling ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Hoornseweg/Buitenwatersloot (50 km/h). Deze weg heeft een geluidszone van 200 m uitgaande van twee rijstroken en een binnenstedelijke ligging. Tevens ligt de ontwikkeling aan de Doctor A.M. van de Poellaan. Deze weg is niet gezoneerd (maximumsnelheid 30 km/h). Voor deze weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Alle nieuwe woningen zijn opgebouwd uit drie bouwlagen. Zodoende is een berekening uitgevoerd voor de waarneemhoogten 1,5 m / 4,5 m en 7,5 m.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1. Voor de verkeersgegevens wordt aangesloten bij tabel 6.1 en tabel 6.2 uit de verkeersparagraaf. Als wegverhardingstype is bij de Hoornseweg/Buitenwatersloot uitgegaan van dicht asfaltbeton (referentiewegdek). De Doctor A.M. van de Poellaan is uitgevoerd in elementverharding in keperverband.

Resultaat

Resultaten Hoornseweg/Buitenwatersloot

De afstand tussen de wegas van de Hoornseweg/Buitenwatersloot en de meest nabijgelegen nieuwbouw (vier rijwoningen) bedraagt circa 98 m. Tussen de weg en het plangebied is bestaande bebouwing aanwezig, welke (deels) voor afscherming zullen zorgen. Binnen het SRM I model is deze afscherming niet door te berekenen. Daarom is op de eerste plaats als verkenning de 48 dB contour van de Hoornseweg/Buitenwatersloot in een vrije veldsituatie berekend. Op basis van SRM I berekeningen blijkt dat de 48 dB contour op maximaal 104 m van de wegas ligt bij een waarneemhoogte van 7,5 m. De meest nabijgelegen woningen liggen op basis van deze berekening dus binnen deze contour. Met behulp van een SRM II rekenmodel is vervolgens bepaald welke invloed de tussenliggende afschermende bebouwing heeft op de breedte van de 48 dB contour. Hieruit blijkt dat door de aanwezigheid van deze tussenliggende, bestaande bebouwing de 48 dB contour op circa 83 m uit de wegas komt te liggen (zie Bijlage 1). Rekening houdend met de tussenliggende bebouwing liggen de nieuwe woningen dus buiten deze contour. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt, als gevolg van wegverkeer op de Hoornseweg/Buitenwatersloot, op geen enkele woning in het plangebied overschreden.

Resultaten niet gezoneerde Doctor A.M. van de Poellaan

Tussen de as van de Doctor A.M. van de Poellaan en de geplande woningen parallel aan deze weg (vijf vrijstaande woningen en één hoekwoning) is geen afscherming aanwezig. Met een SRM I model is de geluidsbelasting op de gevels van deze woningen berekend. De afstand tussen de as van de weg en de vrijstaande woningen bedraagt 13 m. De afstand tussen de as van de weg en de hoekwoning bedraagt 12,5 m. De geluidsbelasting bedraagt zowel op de vrijstaande woningen als op de hoekwoning maximaal 50 dB bij een waarneemhoogte van 4,5 m. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximaal toelaatbare hogere waarde (63 dB) niet.

Tevens is de 48 dB contour van de Doctor A.M. van de Poellaan berekend. Uit de berekening blijkt dat deze op een afstand van maximaal 17 m uit de as van de weg ligt (waarneemhoogte 4,5 m). Alle overige woningen liggen op een afstand van minimaal 20 m van de as van de weg en dus buiten de 48 dB contour.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB ten gevolge van de Doctor A.M. van de Poellaan. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.

Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling uit stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk. Ten slotte dient in ogenschouw te worden genomen dat de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde slechts 2 dB bedraagt en daarmee beperkt is.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling is gelegen buiten de 48 dB contour van de Hoornseweg/Buitenwatersloot. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal ten gevolge van verkeer op deze weg niet worden overschreden. Ten aanzien van de niet-gezoneerde Doctor A.M. van de Poellaan bedraagt de geluidsbelasting op de gevel maximaal 50 dB (bij een waarneemhoogte van 4,5 m). De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/h-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Bovendien is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van gezoneerde wegen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (Wm). De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 6.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg / m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Met het voorliggende plan wordt de ontwikkeling van maximaal 55 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Gelet op aard en de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties fijn stof in de omgeving van het plangebied ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen (zie figuur 6.2). Ook de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide is zowel beneden de grenswaarde als de toetsingswaarde voor 215 gelegen. Dit is ook het geval in de prognosejaren 2015 en 2020 aangezien de achtergrondconcentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen als gevolg van bronmaatregelen. De invloed van overige bronnen in de omgeving, zoals de A4 en de A13 is in de achtergrondconcentraties verwerkt.

Omdat direct langs de Hoornsekade, de maatgevende weg in de omgeving van het plangebied, aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13DH01-va01_0008.png"Figuur 6.2 Jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 in 2011 (bron: www.nsl-monitoring.nl)

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.7 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden.

Onderzoek

Omdat het plan de ontwikkeling van woningen mogelijk maakt, moet worden nagegaan of in de omgeving van het plangebied milieuhinderlijke functies aanwezig zijn. Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Den Hoorn' komt aangrenzend aan het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Water' en 'Tuin' voor. Er zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan in de directe omgeving van het plangebied.

Ten oosten van het plangebied, aan de Buitenwatersloot 346, ligt een locatie van de Delftse Watersportvereniging. De locatie bestaat uit een loods, een terrein voor winterberging en een clubhuis. Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt voor deze locatie de bestemming 'Bedrijf' met een algemene toelaatbaarheid tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tevens geldt een specifieke bedrijfsbestemming 'Bedrijf - Watersport' voor onderhoud en/of herstelwerkzaamheden en opslag van pleziervaartuigen. Daarbij is de voorwaarde opgenomen dat de specifieke bedrijfsactiviteiten alleen zijn toegestaan indien de feitelijke bedrijfsactiviteiten qua geluidbelasting overeenkomen met die van bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 m. De afstand tot de woningen bedraagt circa 40 m zodat aan de richtafstand voor geluid van 30 m wordt voldaan. Op grond van de afstand tot het plangebied kan worden aangenomen dat de ontwikkeling van woningbouw niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder of tot een beperking van de bedrijfsactiviteiten op de locatie Buitenwatersloot 346.

Conclusie

Omdat aan de richtafstand voor geluid van 30 m wordt voldaan staat het aspect bedrijven en milieuzonering de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de toegestane bedrijfsactiviteiten in de omgeving niet worden beperkt.

6.8 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid transportroutes (BTEV) is de circulaire enkele keren gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg, Basisnet Water en Basisnet Spoor opgenomen in de circulaire.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Het invloedsgebied voor het groepsrisico voor buisleidingen wordt begrensd door de 1% letaliteiteffectafstand die voor de leiding is bepaald.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied komen geen risicorelevante bedrijfsactiviteiten voor. De afstand tot omliggende wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (A4, A13, N470) bedraagt minimaal 1500 m. Dat betekent dat de uitvoering van het bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico van de genoemde wegen. Tevens reiken de veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden niet tot het plangebied. Omdat het plangebied is gelegen binnen de effectafstand van de A13, voor wat betreft het toxisch scenario, is een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgesteld, waarin het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden is verwerkt. Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen in Bijlage 2.

Verantwoording groepsrisico

De A13 vormt vanwege de omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen de maatgevende weg. De afstand tot de A13 bedraagt circa 2.600 m. Dat betekent dat de effecten van enkele ongevalscenario's niet reiken tot het plangebied. Alleen in geval van een toxisch scenario kan het effect tot op 4.000 m van de A13 voorkomen.

Veiligheidsregio Haaglanden is in haar advies ingegaan op maatregelen waarmee de zelfredzaamheid van aanwezige personen in het plangebied kan worden verhoogd en waarmee de effecten in geval van een incident kunnen worden gereduceerd. De veiligheidsregio adviseert om de woningen uit te rusten met een afschakelbare ventilatie en uit te rusten met deuren, ramen en ventilatieopeningen die kunnen worden gesloten. Bij tijdige waarschuwing kunnen de woningen worden benut om enige tijd in te kunnen schuilen.

Om de aanwezigen tijdig te bereiken en daarmee handelingsperspectief te bieden (bevordering zelfredzaamheid) is het van belang dat de bewoners geïnformeerd worden over de risico's en effecten van de rijksweg A13, over de wijze van alarmeren en over de wijze waarop moet worden gehandeld tijdens incidenten. Dergelijke risicocommunicatie moet op gezette tijden worden herhaald.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling en aanzien van externe veiligheid. Ter plaatse van het plangebied is, na toepassing van de bovengenoemde maatregelen, sprake van een verantwoorde risicosituatie. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

6.9 Kabels en leidingen

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen, straalpaden en telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

6.10 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Er is op de locatie een geval van sterke bodemverontreiniging vastgesteld. Naar aanleiding daarvan is een BUS-melding ingediend bij de provincie. Deze zal de ernst en de urgentie van de verontreiniging vaststellen. Verdere ontwikkelingen rondom de bodem zoals de uitvoering van de sanering vallen niet in het kader van het bestemmingsplan.

6.11 Flora en fauna

6.11.1 Bureauonderzoek

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat kassen, tuinen en watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ingreep in de kern van Den Hoorn. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Vaatplanten

In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig.

Vogels

De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. De kas biedt mogelijk een geschikte biotoop voor nesten van vogels. Met name de kwikstaart kan in de kas broeden.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis. De waterpartijen kunnen fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied.

Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 6.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 6.4: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellings
regeling Ffw  
tabel 1     zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
 
Ontheffings
regeling Ffw  
tabel 2     kleine modderkruiper    
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen    
    bijlage IV HR   alle vleermuizen    
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen    

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • De waterpartijen hebben mogelijk een functie als foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen. De waterpartijen worden niet door de ontwikkeling aangetast. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Bij de realisatie van het project wordt rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van deze soort. Bij het eventueel dempen van watergangen zal gebruik worden gemaakt van een geschikte gedragscode (gedragscode van de Unie van Waterschappen). Deze biedt ruimte om in de minst schadelijke periode sloten zonder ontheffing te dempen. Hierbij worden de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen.

6.11.2 Nader veldonderzoek

Naar aanleiding van het bureauonderzoek naar de flora en fauna is een nader ecologisch veldonderzoek naar vleermuizen en vissen uitgevoerd. Onderstaande paragraaf geeft de conclusies van de bevindingen van dit nader ecologisch veldonderzoek. Een volledige rapportage van het ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Onderzoek

Tijdens dit veldonderzoek zijn twee soorten vleermuizen aangetroffen in het voorjaar van 2012. Het betreft de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Deze soorten werden in relatief lage dichtheid foeragerend vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van vliegroutes.

De gewone dwergvleermuis is niet bedreigd volgens de Rode lijst van bedreigde diersoorten en is tevens niet verstoringsgevoelig. De laatvlieger is volgens de Rode lijst wel bedreigd en is enigzins verstoringsgevoelig.

Beschermde vissen zijn niet vastgesteld. Wel werden tiendoornige stekelbaarzen aangetroffen die niet bedreigd zijn volgens de Rode lijst van bedreigde diersoorten.

Conclusie

In en direct rond de inbreidingslocatie zijn alleen enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen en laatvliegers aangetroffen. Er zijn geen beschermde vissen vastgesteld. De realisatie van de plannen zal niet van negatieve invloed zijn op deze foeragerende gewone dwergvleermuizen en zullen derhalve geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Ontheffing van de Flora- en faunawet voor de realisatie en het gebruik van de inbreiding is derhalve niet vereist.

6.12 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en onderzoek

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Bestemmingsplan

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².

Archeologiebeleid Midden-Delfland

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.

De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is ter plaatse van het plangebied archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Cultuurhistorische elementen

De omgeving van het plangebied is de laatste twee eeuwen sterk veranderd. Evenwel is de ruimtelijke structuur, zoals vastgelegd door Kruikius in 1712, nog steeds te herkennen. Het gaat daarbij om de historische linten en de verkaveling van het landschap. Met name de historische linten zijn nog duidelijk herkenbaar. Het plangebied zelf kent geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Onderzoek

Om de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied te toetsen is archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Een volledige weergave van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Op basis van dit onderzoek is geconstateerd dat in het plangebied zich naar verwachting een getijdegeul bevindt, die in de eerste eeuwen na Chirstus is verland. In de top van de oeverafzettingen kunnen archeologische resten voorkomen uit de Late IJzertijd, Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen. Vermoedelijk manifesteren deze resten zich als een archeologische laag (wellicht in een vegatatiehorizont). Deze zal bestaan uit een vermenging van ondermeer kleine stukken aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat.

In de top van de oeverafzettingen kunnen ook resten voorkomen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Er zijn geen directe aanwijzingen voor Middeleeuwse bebouwing in het plangebied. Op een kaart van Kruikius uit de 18e eeuw is het plangebied in gebruik als grasland. De vondstenlaag van deze resten zal zich ondiep bevinden ten opzichte van het huidige oppervlak. Organische resten en bot zullen daarom door de relatief droge en zure bodemomstandigheden tussen het maaiveld en de hoogste grondwaterstand matig tot slecht zijn geconserveerd. Andere typen indicatoren (aardwerk) zijn waarschijnlijk matig goed geconserveerd.

Op de geulafzettingen van het Gantelsysteem werd intensief gewoond, terwijl op de dakafzettingen veelvuldig off-site structuren zoals grootschalige verkavelingssystemen worden aangetroffen. De resten worden aan of direct onder het maaiveld verwacht.

Om deze verwachting te toetsen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

In het plangebied zijn bedding- en oeverafzettingen aangetroffen. De top van de oeverafzettingen bevinden zich tussen 20 en 75 cm onder maaiveld. Tijdens boringen in de top van de kreekafzetting is een bijmenging van houtskoolfragmenten en houtskoolbrokken aangetroffen.

Omdat het booronderzoek volgens de gemeente onvoldoende informatie geeft over de (diepere) bodemopbouw, bodemverstoring en de aan- of afwezigheid van archeologische resten zijn in een tweede fase elf aanvullende boringen gezet.

In overeenstemming met het verkennend booronderzoek laten aanvullende boringen zien dat de ondergrond van het plangebied bestaat uit fijnzandige beddingafzettingen van de Gantel, die worden afgedekt door kleiige oeverafzettingen van de Gantel. Een dieper doorgezette boring toont aan dat de beddingafzettingen een dikte hebben van 270 cm en erosief het onderliggende veen afdekken. Eventuele archeologische resten, die zich in de top van het veen bevonden, zullen naar verwachting niet meer aanwezig zijn.

In de top van de oeverafzettingen van de Gantel is tijdens het aanvullend booronderzoek geen oud maaiveld vastgesteld. Waarschijnlijk is tijdens het verkennend booronderzoek het bovenste deel, dat als gevolg van 'verblauwing' een donkerdere kleur heeft gekregen, ten onrechte aangezien als een oud maaiveld. Gezien het ontbreken van potentiële archeologische niveaus wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten klein geacht.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit advies wordt overgenomen door Archeologie Delft. Hierdoor is het tevens niet meer nodig om een archeologische dubbelbestemming met aanlegvergunningenstelsel in het vast te stellen bestemmingsplan op te nemen.

Ondanks dat de bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.