direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Havenbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van de Lier is al jaren ruimte gereserveerd voor een grote uitbreidingslocatie. De verouderde kassencomplexen maken ruimte voor een aantrekkelijk nieuw woongebied met in totaal circa 930 woningen. In het verleden zijn voor dit gebied al diverse plannen ontwikkeld. Begin 2000 is de eerste woningbouw, Molensloot-west met appartementen en grondgebonden woningen, gerealiseerd. Meer recent is ten westen van de Vreeburchlaan de Hof van Vreeburch gebouwd. De gemeente heeft 7 november 2017 het bestemmingsplan Oostelijke randweg vastgesteld, op grond waarvan de nieuwe Oostelijke Randweg kan worden aangelegd. Deze is inmiddels gerealiseerd. Op 12 november 2019 is het bestemmingsplan Liermolen vastgesteld. Dit plan maakt de bouw van 340 woningen mogelijk. Dit plan is nu in uitvoering. Tevens omvat dit plan een uitwerkingsplicht voor een school en 55 woningen die ten zuiden van de Wilgenbuurt zijn geprojecteerd. Het uitwerkingsplan is 5 juli 2022 vastgesteld. Het bestemmingsplan Wilgenbuurt is 19 oktober 2022 vastgesteld. Hier zijn maximaal 234 woningen voorzien, inclusief maximaal 30 zorgwoningen. Wilgenbuurt is gelegen in het noordelijk deel van Molensloot-Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging deelgebieden Liermolen en Molensloot-Oost

Voorliggend plan omvat de Havenbuurt in het zuidelijk deel van Molensloot-Oost, waar woningbouw is geprojecteerd. In dit plan zijn 323 woningen voorzien. Aan de zuidzijde en oostzijde van het plan zijn appartementen geprojecteerd. Voormalige kassen zijn inmiddels gesloopt. Het loonwerkersbedrijf aan de Laan van Adrichem 2-4, dat in figuur 1.1. nog buiten het aangegeven deelgebied is gelegen, is inmiddels verworven door de initiatiefnemer en de gronden zijn onderdeel van de plannen.

Aangezien het plan op basis van het vigerende bestemmingsplan niet kan worden gerealiseerd, dient een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologisch-juridische kaders voor de woningbouwontwikkeling van de Havenbuurt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern De Lier. De woningbouw van Molensloot-West vormt globaal de westelijke grens van het plangebied. In het noorden vormt globaal de Laan tussen land en tuin, met de daaraan geprojecteerde schoollocatie en appartementengebouw de begrenzing. In het oosten is de Oostelijke Randweg de grens. De zuidelijke grens wordt globaal gevormd door De Lee met ten zuiden daarvan het bedrijventerrein aan de Lierweg.

In figuur 1.2 is de globale begrenzing van het plangebied rood omkaderd. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de planverbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:

  • Bestemmingsplan Landelijk Gebied (De Lier), vastgesteld 25 oktober 1994;
  • Bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland, vastgesteld 19 december 2012.
  • Bestemmingsplan Oostelijke randweg, vastgesteld 7 november 2017.
  • Paraplubestemmingsplan Parkeernormen, vastgesteld 20 februari 2018.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Havenbuurt" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid
2.1.1.1 Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.

De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).

De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.

De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.

Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.

Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.

Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.


De toekomstkaart van Westland:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0003.png"

Planspecifiek

De ontwikkeling van de Havenbuurt omvat het invullen van een zacht plan voor woningbouw. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan.

2.1.1.2 Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen. De structuurvisie 2025 niet.   

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

2.1.1.3 Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

2.1.1.4 Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe moet worden omgegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.

Planspecifiek

Uit de explosievenkaart blijkt, dat het niet aannemelijk is dat in het projectgebied mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig zijn. Zie paragraaf 3.8.

2.1.1.5 Handhaven op maat

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven.

De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland.

De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming.

Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

2.1.1.6 Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

Planspecifiek

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen, dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

2.1.1.7 Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.


Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadapatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

Planspecifiek

De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk in De Lier.

De nieuwe woonbuurt wordt zoveel mogelijk klimaatadaptief uitgevoerd. Hierbij gaat het om het voorkomen van wateroverlast, waarbij zowel een teveel als een tekort aan water een rol speelt, en om het voorkomen van hittestress. Hiermee sluit de Havenbuurt onder andere aan bij de klimaatvisie van de gemeente.

In het stedenbouwkundig plan zijn hiervoor de volgende maatregelen genomen:

  • Oppervlakkig afvoeren van hemelwater van gebouwen naar wadi's en open water.
  • Wadi's verspreid over het plan en natuurlijkvriendelijke oevers rondom de centrale groenzone zorgen voor vertraagde afvoer van regenwater.
  • Een greppel in de geluidschermzone zorgt voor extra berging en vertraagde afvoer van regenwater
  • Parkeervakken worden uitgevoerd in half-open verharding voor waterberging.
  • Een groot aantal bomen (ook op parkeerterreinen) zorgt voor schaduw en draagt bij aan minder opwarming van verharding.
  • Enkele 'klimaatbomen' worden ingepast. Dit zijn eerste orde soorten die goed kunnen tegen extreme perioden met regen of juist droogte.
  • Op enkele plekken worden insectenhotels/ biotorens geplaatst ter bevordering van biodiversiteit in het gebied

Verder worden er op gebouwniveau aanvullende maatregelen genomen. Het gaat daarbij om:

  • Groene daken op bergingen en garages.
  • Natuurinclusieve maatregelen op gebouwniveau, zoals regentonnen bij grondgebonden woningen, nestkasten voor vleermuizen en/of vogels.

Tot slot is het belangrijk om de thema's van klimaatadaptatie en natuurinclusiviteit ook in de gebiedspromotie mee te nemen. Het belang van minder verharding in de tuinen en het opvangen en bergen van regenwater in bijvoorbeeld een regenton moet aan toekomstig bewoners worden uitgelegd. Met daarnaast het belang van biodiversiteit door een inrichting met verschillende soorten bloemen, planten en bomen.

2.1.1.8 Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.

Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.

Voor nieuwe bouwplannen geldt op basis van de woonvisie in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.

Voor voorliggend plan, waar in het verleden al afspraken zijn vastgelegd in een SOK en aanvullend afspraken zijn gemaakt in het kader van de woonvisie 2020-2030 is op basis van het maximum aantal woningen van 323 het volgende programma opgenomen:

  • ten minste 47 sociale huurwoningen;
  • ten minste 16 sociale koopwoningen;
  • ten minste 35 middeldure huur- / koopwoningen.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kunnen gemeenten in een bestemmingsplan regels over het aantal en de situering van sociale huur- en koopwoningen en middeldure huur- en koop vastleggen. Het Bro bepaalt dat dat in percentages moet. Dat leidt tot onderstaand programma, dat is vastgelegd in de regels.

  • ten minste 14,55% sociale huur, zijnde 47 woningen
  • tenminste 4,95% sociale koop, zijnde 16 woningen
  • tenminste 10,85% middeldure huur / koop, zijnde 35 woningen
2.1.1.9 Ruimtelijk ontwikkelingskader De Lier 2020 

In het Ruimtelijk ontwikkelingskader De Lier 2020 is een oostelijke uitbreiding ten behoeve van woningbouw al opgenomen en aangeduid als nieuwbouwplan en aandachtsgebied (Molensloot Noord-West .

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0004.png"  

Figuur 2.5: Ruimtelijk ontwikkelingskader de Lier 2020

Planspecifiek

Het plan Molensloot Noord-West is expliciet als woningbouwlocatie aanwezen in het Ruimtelijk ontwikkelingskader De Lier 2020. Het deelgebied Molensloot-Oost, waar de Havenbuurt onderdeel van is, is in deze visie uit 2009 nog niet opgenomen. In de recentere Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040, die in 2013 is vastgesteld, is Molensloot-Oost ook aangewezen als woningbouwlocatie. De wens om structureel meer groen en water in het gebied Liermolen-Molensloot te realiseren is uitgangspunt geweest bij de ontwikkelvisie en geborgd in dit bestemmingsplan. Gesteld kan worden, dat het plan past binnen het gestelde ontwikkelingskader, waarbij voor wat betreft het ruimtebeslag ook rekening moet worden gehouden met de recentere Structuurvisie. Een uitgebreidere beschrijving van de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitsplan staat in paragraaf 2.2.

2.1.2 Regionaal beleid
2.1.2.1 Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022

2.1.2.2 Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010 - 2020

Het woningmarktbeleid van het Stadsgewest Haaglanden is gericht op:

  • afstemming van vraag en aanbod op de woningmarkt;
  • gebruik van bestaand stedelijk gebied;
  • benutting en transformatie van bestaande woningvoorraad;
  • open woningmarkt;
  • ongedeelde regio;
  • duurzame, vitale, veilige wijken en buurten.

De regio Haaglanden formuleerde samen met het Rijk de verstedelijkingsambities: de Verstedelijkingsafspraken 2010-2020. Dit zijn afspraken over de woningbouw in de Zuidvleugel. De afspraken komen overeen met de ambities van het Regionaal Structuurplan en de regionale Woonvisie. Belangrijke onderdelen zijn de ambitie voor binnenstedelijk bouwen en het opstellen van een woonmilieubalans om de kwalitatieve vraag en aanbod naar woonmilieus meer in evenwicht te brengen.

In de gehele Stadregio is een aantoonbare behoefte aan nieuwe woningen. Het benodigde aantal woningen is gebaseerd op prognoses die regelmatig worden geactualiseerd. De locatie Molensloot-Oost in het dorp De Lier is reeds in de plancapaciteit 2010-2019 opgenomen en is afgestemd met de provincie. De programmering en de woningtypen voldoen aan de woningbehoefte.

2.1.2.3 Beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

Algemeen

Op 10 juli 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de beleidsnota "Beperken en voorkomen wateroverlast" vastgesteld. Deze beleidsnota is van belang voor iedereen die plannen ontwikkelt, die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem. De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0005.png"

Figuur 2.7: Kaart watersystemen Delfland (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)

Het gaat daarbij om zowel het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten. De uitgangspunten die Delfland hierbij hanteert, zijn:

  • 1. Delfland hanteert de waterkwantiteitsnormen uit de provinciale waterverordening als ijkpunt om aan zijn wettelijke taak als waterkwantiteitsbeheerder te voldoen;
  • 2. bij de uitwerking en afweging van maatregelen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem wordt naar het functioneren van het hele watersysteem gekeken;
  • 3. het hanteren van het stand-still-beginsel, hetgeen betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem;
  • 4. de structuur van het watersysteem mag niet verslechteren;
  • 5. de beheerbaarheid van het systeem mag niet achteruitgaan;
  • 6. samenwerking met gebiedspartners om het watersysteem op orde te brengen en te houden (gebiedsgerichte aanpak);
  • 7. Delfland zet in op maatregelen die leiden tot het hoogste maatschappelijke rendement tegen de laagste maatschappelijke kosten, door bij zijn inzet in gebiedsprocessen een afweging te maken op basis van het te verwachten maatschappelijke rendement van deze inzet (marktgerichte aanpak);
  • 8. het niet op voorhand uitsluiten van oplossingen om het watersysteem op orde te brengen en te houden, alle oplossingen meewegend (afwegingskader).

Ruimtelijke plannen

Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben voor de kans op wateroverlast. Als aanvulling op de Handreiking watertoets voor gemeenten (zie volgende paragraaf) zijn voor het beperken en voorkomen van wateroverlast extra beoordelingscriteria, richtlijnen en aandachtspunten geformuleerd. Een deel hiervan luidt als volgt:

  • de kans op wateroverlast mag niet toenemen als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijke plan;
  • de structuur van het watersysteem mag door het ruimtelijk plan niet verslechteren;
  • het is ongewenst, dat door het ruimtelijk plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat;
  • het ruimtelijk plan vormt geen belemmering voor beheer en onderhoud van het watersysteem;
  • het watersysteem kan op orde worden gebracht en gehouden door maatregelen te nemen in "de weg van het water": van vasthouden waar de regen valt, opvangen in het watersysteem (bergen) tot de afvoer het gebied uit;
  • borging van de vasthoudmaatregelen in het kader van het ruimtelijk plan en eventueel bijbehorende exploitatieplan is noodzakelijk;
  • waterbergingen worden ruimtelijk geborgd;
  • primaire wateren en bijbehorende andere waterstaatswerken worden ruimtelijk geborgd;
  • beheer en onderhoud van het watersysteem mag niet worden belemmerd;
  • om wateroverlast te voorkomen is het gewenst om de laagste delen van een waterhuishoudkundige eenheid niet te bebouwen, tenzij andere maatregelen zoals het ophogen van de gronden, waar gebouwd gaat worden, een efficiënte maatregel blijkt te zijn.

Planspecifiek

In paragraaf 3.5 van deze toelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.

2.1.2.4 Handreiking watertoets voor gemeenten

Op 10 augustus 2023 is de nieuwe "Handreiking watertoets voor gemeenten" vastgesteld. Deze is raadpleegbaar op https://www.hhdelfland.nl/regelen/watertoets-ruimtelijke-plannen/. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van het proces en de inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op beleid van Delfland en sluit aan op de provinciale en landelijke regelgeving.

Planspecifiek

In paragraaf 3.5 van deze toelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.

2.1.2.5 Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 (WBP6)

Delfland is als waterschap verplicht elke zes jaar een Waterbeheerprogramma op te stellen. Voorheen heette dit een waterbeheerplan en lag de wettelijke plicht in de Waterwet. Deze gaat op in de Omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2024 van kracht wordt en dan heet het een waterbeheerprogramma. Dit document bevat de strategische beleidskaders voor de jaren 2022 t/m 2027. In het WBP6 zijn de waterbeheertaken van de waterschappen voor de komende zes jaar op een overzichtelijke wijze gepresenteerd via verschillende thema’s, die per thema concrete maatregelen bevat. In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zijn tevens van belang voor het plangebied, waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is.

Planspecifiek

In paragraaf 3.5 van deze toelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.

2.1.3 Provinciaal beleid
2.1.3.1 Omgevingsbeleid

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.

Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om één Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.

De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel Ambities en sturing;
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via h.o.v. verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0006.png"

Figuur 2.8: De ruimtelijke hoofdstructuur

Programma ruimte

De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).

De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0007.png"

Figuur 2.9: Ruimtelijke hoofdstructuur ondergrond

Programma Ruimte

Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.

Ambitie

Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.

Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.

De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Behoud en versterking kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een "ja, mits-beleid": ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ("handelingskader ruimtelijke kwaliteit"). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo'n gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

In de Omgevingsverordening zijn er op de kaart Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën geen specifieke eisen opgenomen voor het plangebied.

Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaande stads- en dorpsgebied

In de omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als 'buiten bestaand stads- en dorpsgebied 2018'. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.

Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Gedeputeerde Staten zien toe op toepassing door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij Provinciale Staten. Als een locatie is opgenomen op de ‘3 ha kaart’ betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Het plangebied is vermeld in de zogenaamde 3 hectare kaart in de categorie 25-38 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0009.png"

Figuur 2.10: Uitsnede 3 ha- kaart

Behoud en vergroting van biodiversiteit

Het provinciale beleid is gericht op het behouden, herstellen en op langere termijn vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de biodiversiteit van de bodem. Daarmee wordt niet alleen een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de Europese en mondiale biodiversiteit, maar ook aan andere maatschappelijke doelen. Zo zijn koppelingen mogelijk met een aantrekkelijk en klimaatbestendig woon- en vestigingsklimaat, waterveiligheid en waterkwaliteit, recreatie en het tegengaan van bodemdaling. Om dit doel te bereiken zet de provincie in op duurzaam beheer, bescherming en voltooiing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de realisatie van meer natuurwaarden op boerenland en in recreatiegebieden. Het belangrijkste instrument om de biodiversiteitsdoelen te bereiken is de realisatie van de NNN. Deze structuur bestaat uit een robuust, kwalitatief hoogwaardig en samenhangend netwerk van bestaande bossen, natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen, de grote Rijkswateren en de Noordzee. NNN wordt goed beheerd en valt onder de gebiedscategorie 1: gebieden met bijzondere kwaliteit. Het plangebied ligt buiten gebieden die zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland en strategische reservering natuur.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.

Preliminaire toets

Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met woningbouwplan Liermolen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk woningbouw. Het woningbouwplan Liermolen vormt een onderdeel van het totale woningbouwproject Liermolen-Molensloot.

Motivering van de behoefte aan ontwikkeling

In de Omgevingsverordening is bepaald, dat gedeputeerde staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting bij het bestemmingsplan kan - volgens de provinciale regels - in dat geval worden verwezen naar die regionale visie, als motivering of gedeeltelijke motivering van het aanwezig zijn van de actuele regionale behoefte.

Voor zover de hiervoor genoemde aanvaarding door gedeputeerde staten het voorliggende bestemmingsplan betreft, is de regionale Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 aanvaard. Daarvoor gold de regionale woonvisie die door de provincie op 3 november 2015 was aanvaard en welke aanvaarding gold tot de aanvaarding van de woonvisie van 2017.

De te realiseren woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Per kern is een ruimtelijk ontwikkelingskader vastgesteld door de gemeenteraad. In dit ruimtelijk ontwikkelingskader zijn binnenstedelijke gebieden aangewezen waarbinnen het realiseren van nieuwbouw mogelijk is, tevens zijn de uitleglocaties hierin aangewezen.

Het plangebied Havenbuurt valt binnen de uitleglocaties die door de gemeente Westland zijn aangewezen en passen binnen het Programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

Toepassing in dit bestemmingsplan 

Voor de toets aan de ladder wordt verder verwezen naar paragraaf 2.1.4.3. Aanvullend daaraan geldt dat de locatie Liermolen is opgenomen in het Programma ruimte en er sprake is van een regionaal afgestemd woningbouwprogramma. De locatie ligt weliswaar buiten bestaand stads- en dorpsgebied, maar is vermeld in de zogenaamde 3 hectare kaart in de categorie 25-28 hectare. Er hoeft daarom niet te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaande stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

2.1.3.2 Waterverordening Zuid-Holland (2015)

In de provinciale Waterverordening Zuid-Holland zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen omvatten een beschermingsniveau, waarop regionale wateren moeten zijn ingericht en hebben betrekking op de berging- en afvoercapaciteit. De normen voor wateroverlast zijn verschillend per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachte schade bij overstromingen. Dit is een toetskader voor het waterhuishoudingsplan.

2.1.3.3 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is opgebouwd uit verschillende documenten:

  • 1. de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d.9 juli 2014 (en daarna vastgestelde wijzigingen), voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwatervoorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.
  • 2. de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015.
  • 3. het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op verscheidene onderdelen.

Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen overstromingen en wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende water aan- en afvoer.

Met het opstellen van een waterparagraaf ten aanzien van onderhavig plan worden de doelen uit het Waterplan gediend. Onderhavig project is derhalve in overeenstemming met het Provinciaal Waterplan.

2.1.4 Rijksbeleid
2.1.4.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die naar verwachting vanaf 1 januari 2024 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.


Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.


Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

Planspecifiek

Voor het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.4.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Planspecifiek

Voor het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.4.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Ook wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Op basis van demografische trends is zoals in paragraaf 2.1.1.8 beschreven de (Westlandse) woningbehoefte tot en met 2030 onderzocht. Dit leidt tot inzicht in welke strategische woningbouwprogrammering nodig is om optimaal aan te sluiten bij de Westlandse woningbehoefte. Door inzet op een mix van nieuwbouw in de sociale huur, betaalbare en (middel)dure koop en vrije sector huur kan het nieuwbouw-programma een bijdrage leveren aan het creëren van verhuisketens en daarmee de gewenste doorstroming op de Westlandse woningmarkt bevorderen. De woningbehoefte is vertaald in de benodigde woningbouwprogrammering, welke is vergeleken met het huidige planaanbod.

Voor wat betreft de kwantitatieve behoefte verwijst de woonvisie naar de Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040. Er is volgens de structuurvisie behoefte aan 7040 woningen in Westland tot en met 2030. Het programma van 7040 woningen kan niet volledig in bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het gemeentelijk programma is afgestemd op de ambitie om 30% van de nieuw te realiseren woningen binnen de bestaande woonkernen te realiseren. De overige 70% is op uitleglocaties, waaronder Liermolen - Molensloot. Voor wat betreft de nadere onderbouwing van de behoefte wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.1.

Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling voor woningbouwlocatie Havenbuurt is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw

De Lier is oorspronkelijk een dijkdorp, dat zich over een afstand van ruim 2 km langs De Lee heeft ontwikkeld. De eerst bekende vermelding als nederzetting is in 1201. De occupatie van het gebied vond niet plaats vanaf een dijk langs de Lee, maar vanaf grotere afstand. In de 12e eeuw werd het 'Boschblok' bedijkt, zodat de Lee haar huidige bedding kreeg. De Hoofdstraat ligt op deze dijk. Op de onderstaande afbeelding is het historisch lint nog goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0010.png"

Figuur 2.12: Historische kaart De Lier

De Lier neemt (met Maasdijk) qua ligging een bijzondere positie in het Westland in. Het is niet ontstaan aan het rondlopende lint van nederzettingen op zandplaten, zoals te vinden is ten noorden van de Zweth. De kern ligt juist ten zuiden van de Zweth: tussen de Zweth en Midden Delfland en aan een ecologische en recreatieve verbinding daartussen. Het is daarmee goed gelegen aan de ecologische hoofdstructuur en tussen twee belangrijke groengebieden in deze regio.

De kern kende zijn grootste groei na de jaren '50 van de vorige eeuw. Van elke buurt is herkenbaar in welke periode het is gebouwd. Gemeenschappelijk kenmerk is de kleinschaligheid van elke buurt.

Met de komst van de veiling bij Westerlee ontwikkelde De Lier zich verder aan de Lee, die dienst deed als transportwatergang naar de veiling. Dat verklaart de gestrekte vorm van het dorp en de bedrijvigheid met zijn achterkanten naar het water. Na het verdwijnen van de veiling en het transport over water, is De Lier verder gegroeid naar het noorden en het oosten. Het is een zelfstandige woon- en werkplaats aan de verbindingsweg tussen Naaldwijk en Delft.

De bebouwde kom van De Lier ligt nog altijd als een breed lint langs De Lee. De bebouwing ten zuiden van De Lee ligt ingeklemd tussen het water en de provinciale weg. De centrumfuncties bevinden zich in een deel van de Hoofdstraat aan weerszijden van de dom. In het centrum zijn nog enkele voorbeelden van de historische bebouwing. Deze overige centrumfuncties liggen langs de Sportlaan en aan de Van Rijnstraat. Het plangebied is altijd overwegend agrarisch geweest, met kastuinbouw.

De meest recente uitbreidingen van De Lier zijn Hof van Vreeburch, Molensloot West, en Liermolen die ten tijde van het opstellen van dit plan worden of reeds zijn gerealiseerd. De plannen voor woningbouw in Wilgenbuurt en het Integraal Kindcentrum met daarnaast 55 appartementen kunnen op basis van de in 2022 vastgestelde bestemmingsplannen worden uitgevoerd.

2.2.2 Ruimtelijk-functionele structuur
2.2.2.1 Ligging

Het plangebied is globaal gelegen tussen de Molensloot, de Oostelijke Randweg, de Lee (of Lierwatering) en de woonbuurt Markenborgh.

Ten noorden van de Molensloot ligt Wilgenbuurt, een in ontwikkeling zijnde woonbuurt tussen de Vreeburchlaan en de Oostelijke Randweg met vrijstaande woningen, tweekappers van twee lagen met kap, een aantal rijen woningen van twee lagen met kap en appartementengebouwen aan de noordkant. In dat plan zijn tevens 30 zorgwoningen voorzien. De woonbuurt kent geen doorgaand autoverkeer. De hoofdontsluiting is de Laan tussen land en tuin vanaf de rotonde van de Oostelijke Randweg. Voetgangers en fietsers kunnen ook vanaf de Vreeburchlaan de Wilgenbuurt in. Ten zuiden van de Molensloot, direct grenzend aan voorliggend plan worden een school en 50 appartementen gerealiseerd .

Ten westen van het plangebied ligt de Markenborgh met enkele vrijstaande woningen, tweekappers van twee lagen met kap, een aantal rijen woningen van twee lagen met kap en appartementengebouwen aan de zuidkant. Deze woonbuurt wordt ontsloten via de Markenborgh.

Aan de oostzijde ligt de Oostelijke Randweg. Deze is recentelijk aangelegd.

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Lee, met ten zuiden daarvan het bedrijventerrein Lierweg Oost. Het gebied Lierweg Oost is een traditioneel bedrijventerrein. Het monofunctionele gebied met kleinschalige bedrijfshallen en enkele kantoorachtige bebouwing ligt ingeklemd tussen de Lierweg en de Burgemeester Crezeelaan. Het terrein heeft een eenvoudige hoofdstructuur. Gebouwen zijn georiënteerd op de weg. Opslag vindt deels in het zicht plaats.

2.2.2.2 Bestaande bebouwing

De bestaande bebouwing in het plangebied bestaat uit vrijstaande reguliere woningen en (voormalige) agrarische bedrijfswoningen aan de Laan van Adrichem 7, 9, 9B, 10, 12, 12A en 14. In het plangebied ligt aan de Laan van Adrichem 4 het Machinaal Loonbedrijf Van Veldhoven B.V. met bijbehorende bedrijfswoning op nummer 2. Dit bedrijf is inmiddels verworven door de initiatiefnemer.

De bestaande kassen in het gebied zijn allemaal gesloopt, maar de verkavelingsstructuur is nog herkenbaar in het gebied.

2.2.2.3 Gebruik

Het plangebied was voornamelijk in gebruik als grasland en voor kassencomplexen. De kassen in het plangebied zijn inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0011.png"

Figuur 2.13: Bestaande situatie

2.2.2.4 Waterstructuur

De locatie ligt in de Oude Lierpolder en water speelt hier een belangrijke rol. De vele slootjes in het gebied wateren af op de Molensloot die weer uitkomt op een gemaal en afwatert naar de Blakervaart. Het boezemwater van de Lee en de Blakervaart ligt hoger dan het polderwater en heeft naast afwatering ook een recreatieve functie. Op de hoek van de Blakervaart en de Lee bevindt zich een kleine jachthaven.

Langs de Oostelijke Randweg wordt ecologische verbindingszone aangelegd tussen de Wollebrand met voldoende ruimte voor zowel droge als natte natuur en recreatieve verbindingen voor verschillende doelgroepen. Een groen-blauwe zone maakt een belangrijk onderdeel uit van het gewenste ecologische en recreatieve netwerk en levert een bijdrage voor waterberging en waterkwaliteit.

2.2.2.5 Groenstructuur

Door de glastuinbouw is de ruimte in het Westland intensief bebouwd en is er weinig structurerend groen in de kernen en op hoger schaalniveau aanwezig. In het centrum van de Lier is het park Lierhout een belangrijke groene ontmoetingsplek. Dit park ligt echter op behoorlijke afstand van het plangebied. De Markenborgh met de Molensloot is een belangrijke groen-blauwe verbinding. Datzelfde geldt voor de geplande groene ecologische zone langs de Blakervaart die de connectie is naar 'buiten' en Midden Delfland; deze ecologische verbinding komt uit in het veenweidegebied van Midden-Delfland. Zowel in het plan Liermolen als in het plan Wilgenbuurt wordt een centraal buurtpark gerealiseerd.

2.2.3 Verkeer

Het plangebied wordt voor wat betreft de bestaande woningen en het loonbedrijf aan de Laan van Adrichem ontsloten vanaf Oostelijke Randweg en de Parklaan. Molensloot-West (Markenborgh) wordt vanuit De Lier ontsloten over de Markenborgh. Deze ontsluiting komt te zijner tijd te vervallen voor auto's, waarna die buurt voor autoverkeer ook zal worden ontsloten via de Laan tussen land en tuin vanaf de Oostelijke Randweg. De woonbuurt Liermolen wordt aan de noordzijde ontsloten vanaf de Veilingweg en in de toekomst ook via de Laan tussen land en tuin.

De huidige ontsluitingen binnen het plangebied Havenbuurt zijn doodlopende tuinderspaden voor bestemmingsverkeer. Zij takken voor langzaamverkeer aan op de Lierweg en voor autoverkeer via de Parklaan op de Oostelijke Randweg. Deze weggetjes zijn smal met een groenberm en fruitbomen of wilgen. Vanuit het bestaande dorp loopt langs de Lee een langzaam verkeersroute die aantakt op de routes noord-zuid in de ecologische zone van de Blakervaart. Dit zijn de routes naar buiten en ze zijn belangrijk om het recreatieve Midden-Delfland te ontdekken via de groen/blauwe verbindingen van de NNN richting de natuur-/recreatiegebieden in de omgeving.

De Lier heeft geen treinstation. Bus 32 is de enige openbaar vervoersverbinding (Delft, Station – Naaldwijk, Verdilaan) en heeft 8 haltes verspreid door het dorp. Via de Burgemeester van der Goeslaan (N223) is De Lier aangesloten op de A4 en de A20. Delft, Rotterdam en Den Haag liggen in een straal van 30 minuten.

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Voor de planvorming is het document `Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader´ opgesteld waarin de belangrijkste randvoorwaarden en ambities voor de ontwikkeling van Liermolen en Molensloot zijn genoemd. Deze vormen het kader voor de ontwikkeling van het plan. De belangrijkste uitgangspunten uit de samenwerkingovereenkomst (SOK) die ruimtelijk relevant zijn voor het plan Liermolen en Molensloot zijn hieronder weergegeven:

  • circa 800 woningen, waarvan circa 20 procent sociale appartementen;
  • waarvan circa 350 woningen in Liermolen en circa 450 woningen in Molensloot
  • aansluiten bij recente ontwikkelingen en inpassen van bestaande kavels en wegen;
  • voldoen aan PVS openbare ruimte van de gemeente Westland;
  • Westlands verkeers- en vervoersplan met parkeernorm 'rest bebouwde kom';
  • grondgebruiksnormen: 8,97% water, 12% groen, 3% spelen (inclusief 0,28% compensatie Hof van Vreeburch), 21,75% verharding, 53% uitgeefbaar en 1% onvoorzien. De eis voor openbaar groen omvat 35 m2 per woning;
  • 35 m2 groen per woning;
  • aansluiten bij de programmaverdeling zoals vastgesteld in woonvisie Westland;
  • programma: 20% sociale huur, 6% sociale koop, 9% bereikbare koop, verder indicatief 20% middeldure koop, 45% dure koop. Aanvullend aan het sociale programma worden 25 sociale koopwoningen, die voorzien waren in Duingeest maar niet zijn gerealiseerd, in het plan Liermolen gerealiseerd. Door de vaststelling van de woonvisie 2020-2030 is het programma van de Havenbuurt aangepast, zie paragraaf 2.1.1.8.

De belangrijkste ambities zijn:

  • gevarieerd woningbouwprogramma;
  • eigen identiteit van de wijk;
  • herkenbare buurtjes;
  • maken van groene pleintjes in woonbuurten;
  • goede aansluiting op groen-blauwe structuren in de nabijheid van het plangebied;
  • aansluiting op regionaal fietsnetwerk in Midden Delfland;
  • hart voor de wijk;
  • dorpse sfeer in uitstraling en architectuur aansluitend bij karakter van De Lier;
  • duurzaamheid en zongericht verkavelen;
  • klimaatbestendigheid en een robuuste waterstructuur;
  • vraag gestuurde ontwikkeling, met inachtneming van de gemeentelijke Woonvisie.
2.3.2 Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader

Het document 'Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader', dat is opgesteld voor het plan Liermolen- Molensloot, is als bijlage 1 is bijgevoegd. Het plan wordt gefaseerd gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan omvat de Havenbuurt. Het plangebied wordt in samenhang met het gehele plan Liermolen - Molensloot in deze paragraaf beknopt beschreven. Voor een nadere toelichting verwijzen we naar bijlage 1. Het document 'Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader is de onderlegger voor de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en geeft een indruk van de mogelijke toekomstige invulling.

Het concept van de wijk bestaat uit belangrijke structurerende lijnen, plekken en vlakken. De lijnen, te weten de Molenslootzone in oost-westrichting en Tuinderslanen in noord-zuidrichting, vormen als het ware een assenkruis en zijn de verbindingen naar buiten. De Molenslootzone is vanaf de oostelijke Randweg de hoofdentree van de wijk. Hier ga je naar buiten en naar huis! De Tuinderslanen ademen historie uit en zijn langzame verkeersroutes om het tuindersverleden uit dit gebied te proeven.

Naast lijnen zijn er plekken: de Tuinen, Vlasland, Wilgenplas en Haven, die elke buurt een eigen karakter en identiteit geven. Dit zijn de belangrijkste ontmoetingsplekken waar mensen samen komen. Elke plek heeft een eigen karakter, zoals sport- en spel en educatie voor de Tuinen. In Vlasland is ruimte voor avontuurlijk spelen en klimaatadaptatie. Het Haventje is het vertrekpunt voor waterrecreatie en mogelijk horeca en de Wilgenplas is een plek om te genieten van de stilte en de natuur.

En tot slot zijn er de vlakken: de woonbuurten Vlasbuurt, Wilgenbuurt en Havenbuurt met een eigen sfeer en structuur. Voor de Vlasbuurt is het onderliggende landschap aangegrepen om aansluiting te vinden op de bestaande buurten. Deze noord-zuidrichting wordt versterkt door rechte bomenrijen en sloten in die richting. Voor de Wilgenbuurt is het karakter van smalle weggetjes, sloten, wilgenrijen en bruggetjes, dat veel voorkomt in het Westland, inspiratie geweest voor de planvorming. Dit profiel bepaalt de hoofdopzet van de buurt en ligt rondom, zodat er een groot eiland ontstaat waarbinnen wordt gewoond. Voor de Havenbuurt is de mooie plek aan de Lee, met ligplaatsen en openbare terrassen bepalend. Om dat kracht bij te zetten komen de routes, onder andere een mooie laan, in de buurt uit op die kade. Voor de rest is aangesloten op de bestaande verkavelingsrichting.

De ontwikkelvisie voor Liermolen-Molensloot is weergegeven in figuur 2.14. Het plangebied Liermolen, waarvoor in 2019 een bestemmingsplan is opgesteld is met een rode contour aangegeven. De Wilgenbuurt en de bestaande woonpercelen aan de Vreeburchlaan zijn weergegeven met een gele contour. De Havenbuurt aangeduid met een paarse oranje worden hieronder kort beschreven. Voor een nadere toelichting en inzicht in de andere deelgebieden wordt verwezen naar de Ontwikkelvisie en Beeldkwaliteitkader die als bijlage 1 is bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0012.png"

Figuur 2.14: Ontwikkelvisie Liermolen-Molensloot

2.3.2.1 Ruimtelijk beeld

Havenbuurt

Voorliggend plan omvat de Havenbuurt. Aan de waterzijde heeft de Havenbuurt een stenig karakter. Het sluit aan bij het waterrijke en wat meer steenachtige Molensloot-West. De woningen staan in de rooilijn, maar hebben hier een individuele uitstraling en zijn wat hoger dan in de andere buurten. Ze zijn drie lagen met kap en hoeven niet allemaal dezelfde hoogte te hebben. Langs het water hebben de woningen geen tuin aan de voorkant, maar een stoep, die direct aansluit op de kade. Hierdoor ontstaat een duidelijke kade, waar de bewoners ruimte hebben voor een eigen zitplek. De kade is autovrij en wordt afgebakend door een muurtje, waarbij het groene talud van de Lee onderlangs doorloopt. De voetpaden die vanaf de kade de woonbuurt in lopen worden ook begeleid door een muurtje van 1 meter hoog zodat de havensfeer het woonbuurtje intrekt. De appartementen aan de kade zien er niet uit als een groot volume, maar hebben een verticale geleding als individuele panden. Binnen het zuidelijke bouwblok is ruimte voor een groene speel-en ontmoetingsplek, zodat aan de buitenkant van het blok een meer stenig karakter ontstaat met voetpad en muurtje.

Aan de noordzijde vanaf de Laan van Adrichem en het kleine plot langs de havenlaan wordt de buurt wat dorpser met lagere bebouwing, zodat er aansluiting is bij de Wilgenbuurt, maar in de architectonische uitstraling is het familie van de woningen aan de haven. Ten oosten van de Havenbuurt rondom de Laan van Adrichem liggen kansen om bij verplaatsing van het loonbedrijf, de buurt aan de Lee af te maken.

Daar waar dit deelgebied grenst aan de schoollocatie en het appartementengebouw met 55 woningen worden parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van de school en de appartementen.

De Molenslootzone

Dit is de drager in het plan in de oost-westrichting en verbindt de oude kern door een stevige groen- en waterstructuur met het recreatieve Midden Delfland. Het groene karakter van de Molensloot langs de Markenborgh wordt doorgezet tot aan de Randweg met de ecologische zone. Hieraan liggen een aantal verblijfsplekken die zo een steppingstone vormen naar buiten. In de Molenslootzone ligt de hoofdontsluiting van de wijk, een vrijliggend fietspad langs het water en uitgevoerd in (beton)platen voor skaters. Vanaf de hoofdontsluiting takken straten aan naar de verschillende buurten en zijn individuele inritten uitgesloten. De bestaande Molensloot wordt verbreed, voor waterafvoer, maar ook om de couleure van water, zo sterk aanwezig in het Westland, te versterken. Een afwisseling van bomen als (treur) wilgen, elzen en platanen zorgt voor een wisselend en informeel groenbeeld.

2.3.2.2 Openbare ruimte

Verkeer en parkeren

Autoverkeer

Het autoverkeer zal vanaf de oostelijke Randweg het gebied in rijden. De opzet van de hoofdontsluitingsweg Laan tussen land en tuin gaat uit van gescheiden verkeer met een vrijliggend tweerichtingenverkeer fietspad, voetpad en een brede rijbaan in aansluiting op de vormgeving als gebiedsontsluitingsweg. Het profiel van deze hoofdontsluiting ziet er in doorsnee als volgt uit (figuur 2.15). Hierbij zijn ook de vastgelegde richtlijnen in het programma van standaardeisen (PVS) maatgevend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0013.png"

Figuur 2.15: Opzet hoofdontsluitingsweg (Molenslootzone)

De hoofdontsluiting stopt ter hoogte van de Parklaan en takt daar op aan. Molensloot-West wordt nu aangesloten op de nieuwe hoofdontsluitingsweg en verkeer verlaat de wijk via de nieuwe Randweg. Er is dus vanaf dat moment geen doorgaand autoverkeer mogelijk naar de Markenborgh. Alleen fietsers, voetgangers en calamiteitenverkeer kunnen deze route nemen. Vanaf deze hoofdontsluitingsweg takken de buurtontsluitingswegen aan, waar fietser en auto allebei gebruik maken van de rijweg.

De buurtontsluiting van de Wilgenbuurt ligt als een ring om de woonbuurt heen en wordt begeleid door een sloot en een berm met wilgen en aan de andere zijde een langsparkeerstrook. Over de sloot liggen bruggen naar privékavels en die kunnen direct worden aangesloten op de buurtontsluiting. Vanaf de buurtontsluiting kunnen ook parkeerkoffers of straatjes aangetakt worden.

De buurtontsluiting van de Vlasbuurt ligt in het verlengde van de Burgemeester Disselkoenlaan en vormt zo een volwaardige kruising. De buurtontsluiting gaat met enkele bajonetten, van noord naar zuid, door de buurt en takt uiteindelijk aan op de Veilingweg. Rond de Vlasakker vindt er een aantakking plaats naar de Duitslandlaan en ook het einde van de Duitslandlaan takt aan op de buurtontsluiting.

De buurtontsluiting naar de Havenbuurt is een volwaardige laan met groenbermen, zonder parkeren en met een vrijliggend fietspad. De buurtontsluiting gaat met kleine knikken naar de Haven en loopt daar als het ware dood. De huidige Laan van Adrichem takt ook op twee plekken aan op de buurtontsluiting, zodat er een knip voor autoverkeer ontstaat naar de Lierweg. Vanaf de buurtontsluiting zijn afslagen met buurtstraatjes naar de verschillende buurtjes en achterliggende parkeerterreinen. Er is geen directe autoverbinding tussen Molensloot-West en de Havenbuurt, maar wel voor fietsers en hulpdiensten.

De bestaande Vreeburchlaan is alleen toegankelijk voor huidig bestemmingsverkeer en sluit aan op de rotonde Veilingweg. In de toekomst is het mogelijk dat dit verandert en dat de Vreeburchlaan aantakt op de nieuwe hoofdontsluiting vanaf de Oostelijke Randweg in plaats van op de rotonde van de Veilingweg, Mogelijk wordt er in de toekomst ook een knip in de nieuwe hoofdontsluiting gemaakt ter hoogte van de Burgemeester Disselkoenlaan waardoor slechts een deel van het verkeer vanaf de nieuwe hoofdontsluiting via de nieuwe Vlasbuurt naar de Veilingweg kan. Voordat dit plaatsvindt wordt dit met de omgeving gecommuniceerd. Het bestemmingsplan maakt dit niet mogelijk.

Geen enkele bestaande straat takt aan op bestaande autostraten om sluipverkeer te voorkomen en daarom wordt er op sommige plaatsen een (wegneembaar) paaltje in de rijbaan gezet, zodat fietsers de route wel kunnen nemen. Dat geldt bijvoorbeeld aan het einde van de Burgemeester Disselkoenlaan.

Ten aanzien van de bereikbaarheid van Swaendrift en Markenborgh geldt het volgende. Swaendrift zal na plaatsing van de afsluiting alleen bereikbaar zijn via de Markenborgh vanaf het centrum. De ontsluitingsweg vormt hier geen doorgaande verbinding voor autoverkeer. Ook het parkeren aan de Swaendrift is alleen vanaf de Swaendrift te bereiken. De Markenborgh vormt dan geen doorgaande verbinding meer voor autoverkeer, nog wel voor fietsers, voetgangers en hulpdiensten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0015.png"

Figuur 2.16: Ontsluitingsstructuur, waarbij met een blauwe cirkel de mogelijke toekomstige knip en als gevolg daarvan de mogelijke toekomstige rijrichting met paars aangeduid. De gele contour is het plangebied Havenbuurt.

Fietsverkeer

In het plan liggen een aantal comfortabele fietspaden met betonplaten om het zo aantrekkelijk mogelijk te maken om op de fiets naar de Lier te gaan en te recreëren in het Westland. In de Molenslootzone ligt er één die de Markenborgh verbindt met het vrijliggende fietspad in de ecologische zone aan de Oostelijke Randweg. Deze ligt langs doorlopend water; vanaf de Markenborgh eerst langs de Molensloot en ter hoogte van de doorsteek naar de Vreeburchlaan aan de noordzijde van de auto-ontsluiting. Daarnaast ligt in het verlengde van de Vreeburchlaan een fietspad, dwars door de Havenbuurt tot aan de Haven en takt daar aan op het fietspad langs de Lee. Via de Malle Heulbrug bij de jachthaven komt het fietspad uiteindelijk uit op de Lierweg. De Vreeburchlaan en Laan van Adrichem (met een tunneltje naar de ecozone) blijven behouden blijven en zijn alleen bedoeld voor het huidige bestemmingsverkeer, maar kunnen in gebruik en beleving wel onderdeel uitmaken van de fiets- en skatepadenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0017.png"

Figuur 2.17: Fietsverkeer

Voetgangers

Door de wijk ligt een fijnmazig netwerk van routes voor voetgangers die de groen- en waterrijke plekken met elkaar verbindt. Niet overal zijn voetpaden en trottoirs aanwezig. Deze routes vallen daarom deels samen met de buurtstraten en toegangen tot de woningen, maar liggen ook vrij in de profielen langs het water of door het groen. Daar waar geen voetpaden aanwezig zijn kunnen voetgangers veilig op de weg lopen, omdat de rijsnelheid laag is en er voldoende zicht en overzicht is. De aanwezigheid van snelheidsremmende maatregelen in de wijk dragen ertoe bij dat het voor voetgangers verkeersveiliger is in de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0018.png"

Figuur 2.18: Ommetjes door de wijk

Parkeren

Het parkeren in de wijk moet voldoen aan de parkeernormen van de gemeente Westland, die in de beleidsregel parkeernormering 2018 zijn vastgesteld. In het plan is rekening gehouden met haaksparkeren aan de buurtontsluiting in Vlasbuurt. In de overige profielen is rekening gehouden met eenzijdig langsparkeren. Daarnaast zal er in parkeerkoffers en op achterterreinen geparkeerd worden. Bij een deel van de woningen zal parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd. De overige voorwaarden zoals genoemd in de beleidsregel parkeernormering 2018 zijn ook van toepassing, waaronder het realiseren van voldoende openbare parkeerplaatsen.

Groen- en boomstructuur

Voor de groenstructuur wordt een norm gehanteerd van 35 m2 gebruiksgroen per woning. De huidige opzet voldoet aan deze norm. De beleving van het verblijfs- en kijkgroen ligt verankerd in de Molenslootzone met een breedprofiel en bredere groenzones daaraan gekoppeld als steppingstones naar buiten richting de ecologische zone van de Randweg. Daarnaast is het groen beleefbaar in de Wilgenplas en het Vlasland en op de geluidswal, die bij de realisatie van Molensloot-Oost (Wilgenbuurt) langs de oostelijke Randweg wordt aangelegd. De wal is grotendeels onderdeel van dit plan. De groene geluidswal vormt ook een element in de overgang naar de ecozone en de groenbeleving.

De groenstructuur is in onderstaande figuur weergegeven; de ligging van buurtparken en centraal groen is indicatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0019.png"

Figuur 2.19: Groenstructuur

Waterstructuur

Een gedeelte van de Lierpolder ligt laag. Nabij de Molensloot rond de bestaande kavels aan de Vreeburchlaan is het water bij natte periodes een probleem. Het is van belang dat de afwatering en buffering van de nieuwe wijk voldoende geborgd zijn in de hoofdwaterstructuur. Voor het gebied is circa 8% aan waterberging nodig. In overleg met Hoogheemraadschap van Delfland is bepaald om in het bestemmingsplan uit te gaan van een minimaal te realiseren wateroppervlak in het gebied van 6,5% en oppervlak aan wadi’s van 1,5%, mits deze oppervlakken goed verankerd worden als bestemming waterberging (zie bijlage 7). Het waterhuishoudingsplan leidt tot een aangepaste afspraak over het algemene uitgangspunt dat 8,92% uit water dient te bestaan, zoals in paragraaf 2.3.1 is aangegeven. Deze afspraak is gemaakt, omdat door de ontwikkeling het verhardingspercentage afneemt in het gebied terwijl het percentage oppervlaktewater beduidend wordt vergroot. De in het plan opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater voldoet zeer ruim aan de wateropgave (zie ook bijlage 7).

Om dat te realiseren moet er extra water gemaakt worden ten opzichte van de huidige situatie. De Molensloot wordt verbreed naar minimaal 10 meter en zorgt via het gemaal voor de afwatering naar het boezemwater van de polder, de Blakervaart. Vanuit de verschillende buurten takt een aantal watergangen aan op de Molensloot. In de Vlasbuurt is dat een brede sloot, van circa 7 meter, die uitkomt op Vlasland. De brede sloot vervolgt langs Hof van Vreeburch de route en takt aan op het bestaande watersysteem. De realisatie van voldoende waterberging is in de planregels geborgd.

In de Havenbuurt wordt de entree met de Laan begeleid met een waterpartij tot aan de appartementen aan de kade. Het water staat niet in verbinding met de Lee, maar sluit achter het appartementencomplex aan op de bestaande sloten en de verbindingen die zijn gerealiseerd voor de realisatie van de Randweg. Aan de zijde van Molensloot-West wordt de bestaande waterpartij, van de woningen aan de Parklaan, verlengd en vervolgens aangetakt op de bestaande sloten.

In de Wilgenbuurt ligt langs de westelijke ontsluiting een sloot van noord naar zuid. Daarmee komt de Wilgenbuurt 'vrij' te liggen als een eiland. De nieuwe wijk zal worden opgehoogd en het verschil met de bestaande maaiveldhoogtes wordt opgevangen door een smalle sloot tussen de bestaande en nieuwe kavels. Er ontstaan eilanden met kavels die toegankelijk zijn met een privébrug. De Wilgenplas staat via duikers in verbinding met de brede oostelijke sloot, die het water afvoert richting het gemaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0020.png"

Figuur 2.19: Hoofdstructuur water

Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten, dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting het niet anders toelaat, mag worden uitgegaan van varend onderhoud. Daarbij moet rekening worden gehouden met de benodigde eisen voor de inrichting van het water en de benodigde onderhoudsstroken..

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0021.png"

Spelen

Volgens het Speelruimtebeleidsplan 'Geef ze de Ruimte', vastgesteld door de gemeente Westland in 2009, wordt in woongebieden tenminste 3% formele speelruimte als uitgangspunt gehanteerd. De huidige opzet voldoet aan die norm. Daarnaast liggen de speelplekken op een maximale afstand van de te realiseren woningen en hebben ze een bepaalde netto speeloppervlak.

Ten behoeve van compensatie van een tekort aan speelplekken in de woonbuurt Hof van Vreeburch is nog een extra speelplek gerealiseerd op het Vlasakker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0023.png"

Figuur 2.20: Speelplekken, n.t.b. in uitwerking

Klimaatbestendig en duurzame wijk

Voor de nieuwe wijk is het uitgangspunt om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Concreet betekent dit dat op een verantwoorde manier wordt omgaan met hemelwater en grondwater en natuurlijke klimaatbuffers worden gemaakt. Dat heeft betekenis voor de inrichting van de openbare ruimte en opstalontwikkeling. De centrale groengebieden, Vlasland en Wilgenplas, zullen worden aangebracht met verschillende hoogtes. Delen van het groen worden zodanig aangelegd, dat deze als waterbuffer kunnen gaan fungeren bij een bepaalde peilstijging. Door het talud flauw aan te leggen, zorgt deze voor een vertraagd afvoer van het hemelwater. Voor de straten en voetpaden kan waterdoorlatende verharding bijdragen aan vertraagde afvoer van regenwater

Het te zwaar belasten van grond en verlagen van grondwaterstand zorgt voor bodemdaling. Dat moet zoveel mogelijk beperkt worden, om verzakking van wegen en aansluitingen op woningen te voorkomen. Goed peilbeheer van het water is belangrijk om de bodemdaling tegen te gaan. Door niet te veel water te onttrekken in het gebied, door gebruik van infiltratieplekken en tegelijkertijd gebruik van drainages, kan de grondwaterstand hoger staan en bodemdaling verminderen. In de inrichtingsplannen wordt dat verder uitgewerkt. In dit kader is het ook van belang hoe het gebied bouwrijp wordt gemaakt. Dat wordt zorgvuldig met het HHD afgestemd.

Naast de gevolgen van de klimaatsverandering ten aanzien van wateroverlast vraagt ook hittestress of oververhitting aandacht. In het plan is daar rekening mee gehouden door groenstructuren rondom de woonbuurten en bomen in de straten te realiseren. Rond de verschillende speelplekken is voldoende ruimte om bomen te planten, voor schaduw tijdens hete zomerdagen.

Bij het opstellen van plannen wordt per deelgebied de Leidraad Groenontwerp Nieuwe Woonwijken als inspiratie meegenomen. De initiatiefnemer heeft de ambitie om onder andere met behulp van de inhoud van de Leidraad een zoveel mogelijk klimaat adaptieve woonwijk te realiseren.

Er zal in Liermolen - Molensloot geen gasnet worden aangelegd. Het uitgangspunt is, tenzij HVC geen exploitant wordt en dus geen warmte kan leveren, aan te haken op duurzame bronnen die in de gemeente worden aangelegd, en deze te benutten ten behoeve van de warmtelevering. De korte afstand en goede bereikbaarheid van geothermie, aangevuld met andere energiebronnen, levert bij uitstek mogelijkheden dit te realiseren. De mogelijkheden hiertoe, inclusief de toekomstbestendigheid hiervan, zal door gemeente, ETP (Westland Infra en HVC) en initiatiefnemer worden onderzocht.

De ambitie is om op basis van de ervaringen in het plan Liermolen voor de Wilgenbuurt afspraken te maken over de energievoorziening in de wijken en afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen voor netaanleg en -beheer en distributie.

2.3.3 Beeldkwaliteit

In het uitbreidingsgebied ten oosten van De Lier zijn al verschillende bouwprojecten gerealiseerd en vinden nog steeds nieuwe ontwikkelingen plaats. Daarnaast blijven bepaalde delen in eigendom van privé-eigenaren, waar het plan niet direct invloed op kan hebben. Er is een palet van sferen en architectuurstijlen ontstaan. Al deze gebieden vallen buiten het 'ontwerp-gebied', maar hebben wel invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Om de kwaliteiten van de bestaande- en nieuwe woningen zo goed mogelijk te benutten is het niet mogelijk om het gehele gebied als eenheid te ontwerpen. We beschouwen het gehele gebied als een Westlandse Tuin, waarin verschillende delen van de tuin hun eigen sfeer en karakter hebben. Het 'ontwerpgebied' vult de lege ruimtes op, zodat alle losse bebouwingsstructuren aan elkaar gesmeed worden. In bijlage 1 wordt dit uitgebreid beschreven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven en milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Onderzoek

Aan de hand van de VNG-Uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) is voor de Havenbuurt onderzocht in hoeverre het plangebied wordt beïnvloed door bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied. Dit is gedaan op basis van de in de VNG-uitgave opgenomen richtafstanden die tussen bedrijfsactiviteiten en woningen moeten worden aangehouden. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2.

Omgevingstype

In de VNG-brochure wordt het begrip gemengd gebied gebruikt om richtafstanden tussen een bedrijfsactiviteiten en woningen in een gebied met een variatie aan functies weer te geven. De VNG-brochure geeft de volgende definitie voor een gemengd gebied: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast worden ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen beschouwd als gemengd gebied.

Het noordelijk deel van het plan grenst aan hoofdinfrastructuur, te weten de Laan tussen land en tuin met ook een schoollocatie daaraan gelegen. De laan tussen land en tuin vormt samen met de Oostelijke Randweg de hoofdinfrastructuur die zorgt voor de ontsluiting van de woonbuurten aan de oostkant van De Lier. Ten zuiden van het plangebied liggen diverse bedrijven op het bedrijventerrein Lierweg. Aan de zuidoostkant bevindt zich een jachthaven.

Volgens jurisprudentie blijkt, dat bij het bepalen van het omgevingstype gekeken dient te worden naar de omgeving (ABRvS, 19 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2587). Dit volgt ook uit de volgende uitspraken van de Afdeling: ABRvS, ECLI:NL:RVS:2012:BX7128 en ABRvS, 14 december, ECLI:NL:RVS:2016:3309. Het zuidelijk deel van het plangebied kan bovendien worden beschouwd als een overgangsgebied tussen het bedrijventerrein Lierweg en de nieuwe bebouwde kom, wat volgens genoemde jurisprudentie eveneens betekent dat dit deel als gemengd gebied aangeduid kan worden. Met inachtneming van de aanwezige bedrijven, de ligging aan hoofdinfrastructuur en de genoemde jurisprudentie is het standpunt, dat er sprake is van een gemengd gebied.

Vanwege het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de afstand die ten opzichte van de omliggende functies moet worden aangehouden met 1 afstandstap worden beperkt.

Glastuinbouw

Ten oosten van het projectgebied liggen binnen het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland enkele glastuinbouwbedrijven. In de VNG-Uitgave (2009) geldt voor glastuinbouwbedrijven (categorie 2) een toetsafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Bij een gemengd gebied, mag deze richtafstand met 1 stap worden teruggebracht naar 10 meter.

In het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland is bepaald, dat de afstand van een wkk-installatie en een (natte) koeltoren tot het hoofdgebouw plus aan- en uitbouw van een woning, niet zijnde de bedrijfswoning van het glastuinbouwbedrijf, minimaal 65 meter moet bedragen. Aangezien dergelijke installaties binnen het gehele bestemmingsvlak 'Agrarisch – glastuinbouw' geplaatst mogen worden, dient de 65 meter vanaf de grens gemeten te worden. Op enkele punten vormen bestaande woningen, dan wel planologisch vastgestelde woningen, een belemmering (van 65 meter) voor plaatsing van een installatie op/nabij het bestemmingsvlak 'Agrarisch – glastuinbouw'. Hierbij dient rondom de woningen een contour van 65 meter richting de glastuinbouwbedrijven aangehouden te worden voor plaatsing van een installatie buiten deze contour.

De afstand tussen de geprojecteerde woningen en de gronden met de bestemming Agrarisch – Glastuinbouw is 77 meter. Aan de richtafstand van 10 meter ten opzichte van glastuinbouwbedrijven en 65 meter ten opzichte van (mogelijke) wkk-installaties wordt ruimschoots voldaan.

Bedrijventerrein Lierweg

Ten zuiden van het projectgebied, aan de andere kant van de Lee of Lierwatering ligt bedrijventerrein Lierweg. Op basis van het daar geldende bestemmingsplan Kern De Lier zijn voor het bedrijventerrein een drietal functieaanduidingen te onderscheiden:

  • ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit ten hoogste categorie 2;
  • ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1;
  • ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2.

Daarnaast is op sommige bedrijfspercelen aanvullend nog een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3 tot en met 7' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0024.png"

Aangezien op niet ieder bedrijfsperceel dezelfde milieucategorie is toegestaan, is in figuur 3.1 met kleuren aangeven, welke maximale richtafstand geldt ten opzichte van een gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0025.png"

Figuur 3.1: Richtafstanden behorende bij Bedrijventerrein Lierweg t.o.v. gemengd gebied

De geprojecteerde woningen in de Havenbuurt voldoen aan de richtafstanden die volgen uit een maximale planologische invulling van de bestemmingen van het bedrijventerrein.

Schoollocatie

In het uitwerkingsplan 'Liermolen uitwerkingsplan' zijn de gronden ten noorden van het plangebied bestemd als 'maatschappelijk', waarbij een integraal kindcentrum wordt gerealiseerd. Maatschappelijke voorzieningen kunnen op basis van de VNG-handreiking worden beschouwd als maximaal categorie 2-activiteiten. Hierbij geldt bij een gemengd gebied, dat ten minste 10 meter afstand moet worden gehouden tussen de perceelsgrens en de meest nabij gelegen gevel van een woning. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt, dat het aspect stemgeluid (vanwege het schoolplein) ook kan worden beoordeeld aan de hand van VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (zie Uitspraak ABRvS d.d. 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1357). De Afdeling overweegt dat bij de in de VNG-brochure opgenomen bedrijfscategorie scholen er van uit mag worden gegaan "dat het stemgeluid van spelende kinderen als een voor scholen relevante geluidsbron in de richtafstand is meegenomen. Nader akoestisch onderzoek naar stemgeluid kan daarom achterwege blijven.

Bedrijven in plangebied

Binnen het plangebied zijn ook nog enkele bedrijven dan wel bouwwerken aanwezig die een bepaalde hindercontour met zich meebrengen. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven.

  • Aan de laan van Adrichem 4 een bedrijf waar een bedrijf van maximaal milieucategorie 3.1 is toegestaan. Hierbij geldt een minimum afstand van 30 meter. Dit bedrijf is echter verworven door initiatiefnemer. Het bedrijf zal derhalve verdwijnen. Op de gronden worden woningen gerealiseerd
  • Aan de Laan van Adrichem 18/18a zit een jachthaven. Op basis van de VNG-brochure geldt voor een jachthaven een milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Aan de richtafstand van 30 meter van de jachthaven wordt aan de noordzijde van de jachthaven voldaan. De woningen zijn aan de noordkant op een grotere afstand dan 30 meter geprojecteerd. Aan de westkant ligt het bouwvlak waar woningen kunnen worden gebouwd ook op minimaal 30 meter van de bestemmingsgrens van de jachthaven. De oostelijk deel van de jachthaven mag uitsluitend als parkeerterrein ten behoeve van de jachthaven worden gebruikt.. Hiervoor geldt volgens de VNG een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan de richtafstand wordt voldaan. Aan de zuidwestkant van de jachthaven is voor de gronden waar de botenhelling is gelegen de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - botenhelling' opgenomen. Hier is uitsluitend een botenhelling met bijbehorende verharding toegestaan. De afstand tot de geprojecteerde woningen is circa 25 meter. Het is aannemelijk dat het gebruik als botenhelling, hetgeen bestaat uit het stapvoets rijden met een auto met een boot op de aanhanger die via de botenhelling te water wordt gelaten, geen geluidhinder veroorzaakt op de woningen. Dit volgt ook uit geluidsonderzoek dat in 2017 is uitgevoerd voor een eventuele herinrichting van de jachthaven. Deze herinrichting vindt niet plaats, maar het onderzoek kan wel worden gebruikt om te motiveren dat het gebruik van de botenhelling heen hinder oplevert op de geprojecteerde woningen. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in de representatieve bedrijfssituatie als de incidentele bedrijfssituatie aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Dit is weergegeven in onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0027.png"

Figuur 3.1: 50 dB-contour (groene contour) botenhelling in representatieve situatie en incidentele situatie 

Apotheek / huisartsenpraktijk

In het plangebied is op grond van de bestemming Woongebied de vestiging van een apotheek en een huisartsenpraktijk toegestaan. Een huisartsenpraktijk en een apotheek zijn op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een categorie1-activiteit met een richtafstand van 10 meter vanwege het aspect geluid. In een gemengd gebied mag deze afstand met 1 afstandstap worden terug gebracht tot nul meter. Voor de aspecten stof, geur en gevaar is de richtafstand al nul meter. Een huisartsenpraktijk en een apotheek zijn dus direct naast woningen toegestaan.

3.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van (omliggende) bedrijven niet wordt belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan voor de aspecten stof, geur, gevaar en geluid.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek

In verband met de voorgenomen ontwikkeling van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek benodigd naar geluid vanwege omliggende wegen. Er is geen onderzoek nodig naar geluid vanwege spoorverkeer of industrielawaai. Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.

Het onderzoek heeft tot doel om inzicht te verschaffen in de geluidsniveaus op de te projecteren woningen. Het gaat hierbij om de geluidinvloed van omliggende wegen waarvan de geluidzone ingevolge de Wet geluidhinder over het plangebied ligt en relevante 30 km/uur wegen. De aldus vastgestelde geluidsniveaus toetsen we vervolgens aan de geldende grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en vereisten die volgen uit gemeentelijk geluidbeleid.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Oostelijke Randweg ten hoogste 58 dB (na aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt. De geluidbelasting vanwege de overige wegen (Burg. Crezéelaan/Burg. van der Goeslaan, Laan tussen land en tuin en de Lierweg) is lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB Lden ingevolge de Wet geluidhinder. Gelet op de overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege het geluid van de Oostelijke Randweg, dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.

Op de Oostelijke Randweg wordt al geluidreducerend wegdek toegepast. Verdergaande bronmaatregelen zijn vanuit civieltechnische overwegingen (slijtage, onderhoud) niet realistisch. Uit de ontwikkelvisie – Ontwikkelkader Lier-Molensloot blijkt dat een scherm van 3 meter hoog landschappelijk/stedenbouwkundig acceptabel is. Een dergelijk scherm zorgt volgens de resultaten ervoor dat voor circa 35 grondgebonden woningen geen hogere waarde meer hoeft te worden aangevraagd. Het scherm is een verlenging van een beoogd scherm direct ten noordwesten van het plan. Vanwege de te behalen reductie en de inpasbaarheid in de omgeving wordt het scherm doelmatig geacht.

Uit doorrekening van het laatste stedenbouwkundig plan volgt dat het mogelijk is om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor aanwezigheid van geluidluwe gevels ingevolge het gemeentelijke geluidbeleid.

Gezien het voorgaande kan B&W overwegen hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder vast te stellen vanwege de Oostelijke Randweg van ten hoogste 58 dB voor circa 92 woningen.

3.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er wordt voor de genoemde woningen een hogere waarde besluit genomen, waarvoor een hogere waarde procedure wordt opgestart. Het ontwerpbesluit tot het vaststellen van een hogere waarde geluid vanwege wegverkeer is 22 december 2023 gepubliceerd en heeft vanaf 23 december 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen binnen welke termijn een belanghebbende schriftelijk of mondeling zijn zienswijze over de ontwerpbeschikking naar voren kon brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ug/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ug/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ug/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ug/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ug/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ug/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Onderzoek

Het woningbouwplan Havenbuurt als een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt een dergelijke locatie aangewezen als locatie die niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit (voorschrift 3B.2 van Bijlage 3a van die regeling). De voorwaarde is dat die woningbouwlocatie in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.

Gezien de aard en de omvang van het onderhavige bouwplan (met maximaal 320 woningen ruimschoots onder de 1.500 woningen) is het dus uitgesloten, dat het bouwplan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijn stof en NO2.

Tevens is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied beoordeeld via de kaart van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Met de CIMLK-kaart (www.https://www.cimlk.nl/kaart ) is een toetsing van het plangebied met betrekking tot de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de toetsing weergegeven voor de waarden langs de Lierweg en de Oostelijke Randweg (de referentiepunten zijn met een rode contour weergegeven in onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0028.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0029.png"

Figuur 3.2: Luchtkwaliteit

De waarden liggen ruim onder de grenswaarde. Er is ter plaatse van het plangebied derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

3.3.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd, titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat op alle beoordelingspunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden kan eveneens worden geconcludeerd, dat sprake is van een "goede ruimtelijke ordening".

3.4 Externe veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.

Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.4.2 Onderzoek
3.4.2.1 Beschouwing risicobronnen

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Dit onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat.

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.

In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.


Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

De enige risicovolle inrichting in de omgeving betreft Sportcentrum Vreeloo, dat zich aan de Veilingweg 16 op meer dan 950 meter ten noordwesten van de woningbouwlocatie bevindt. Deze inrichting, die niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt, beschikt over een chloorbleekloogtank met een capaciteit van 1.200 liter (gegevens Risicokaart). Voor deze opslag geldt geen PR 10-6/jaar contour (vanuit het Bevi of het Activiteitenbesluit) en groepsrisicobeleid is enkel van toepassing op inrichtingen die onder het Bevi vallen. Toetsing aan de Leidraad Risico Inventarisatie, Deel Gevaarlijke Stoffen leert dat de ontwikkelingslocatie buiten de relevante effectafstand is gelegen.

Het sportcentrum is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het voorgenomen ruimtelijke besluit.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.


De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.


Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.


Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).


Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 meter van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft. Voor de volledigheid merken we op dat Rijkswaterstaat de tellingen vervoer gevaarlijke stoffen over de N222, voor het kalenderjaar 2018, die in opdracht van de Omgevingsdienst Haaglanden zijn uitgevoerd, heeft geconverteerd naar het eigen format. De vervoersfrequenties wijken daardoor iets af (lager) van hetgeen in het rapport in bijlage 5 is vermeld. Deze aanpassing heef geen effect op de conclusies van het rapport, aangezien in het rapport wordt uitgegaan van hogere vervoersfrequenties..


In de toelichting van een bestemmingsplan moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd. Het betreft de provinciale weg N223.

Provinciale weg N223

De Provinciale weg N223 (Burgemeester Crezéelaan ter hoogte van het plangebied) bevindt zich op circa 165 meter ten zuiden van het plangebied.

Uit tellingen in opdracht van de Omgevingsdienst Haaglanden (2017) blijkt, dat er transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaats vindt. Rijkswegen en provinciale wegen (zoals de N223) zijn vrijgesteld voor alle transport van gevaarlijke stoffen. De categorie vervoerde gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende frequentie van het transport is weergegeven in onderstaande tabel. Deze gegevens zijn van toepassing op het trajectdeel van de N223 ten oosten van de aansluiting met de N220.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0030.png"

Vervoer gevaarlijke stoffen N223
 

Plaatsgebonden risico

In de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART; paragraaf 1.2.3) is gesteld, dat een weg buiten de bebouwde kom geen PR 10-6-contour heeft wanneer het aantal transporten GF3 lager is dan 500 per jaar. Voor de N223 wordt op basis van de vervoerstellingen afgeleid, dat geen sprake is van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.

Groepsrisico

In (paragraaf 1.2.3 van) de bijlage van het HART staan vuistregels beschreven om een indicatie van de hoogte van het groepsrisico te geven en wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Voor het trajectdeel ter hoogte van het plangebied moet de gemiddelde personendichtheid op 200 meter van de weg hoger zijn dan 900 personen per hectare (op basis van tweezijdige bebouwing). Op basis van de omgevingskenmerken (bedrijventerrein en woningbouw) moet gesteld worden dat de personendichtheid lager is.

Het groepsrisico van de N223 is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (inclusief woningbouwontwikkeling) lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 880 meter vanwege vervoer van giftige vloeistoffen en 355 meter vanwege vervoer van brandbare gassen''. Omdat het plangebied binnen de invloedsgebieden van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht. Elementen ter verantwoording van het groepsrisico zijn in paragraaf 3.4.2.2 uitgewerkt.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.


De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.


Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Het betreft een hogedruk aardgastransportleiding. Ten oosten van de woningbouwlocatie Havenbuurt bevindt zich op ongeveer 25 meter afstand van Liermolen een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie (kenmerk W-522-04). Deze buisleiding heeft een invloedsgebied van 170 meter (gegevens Risicokaart). Het invloedsgebied reikt daarmee niet tot het plangebied. De hogedruk aardgastransportleiding is geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

3.4.2.2 Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is, zoals geconcludeerd in hoofdstuk 3 van bijlage 5 , verplicht ten aanzien van de N223.

Scenario's

Gezien de stofcategorieën die over de N223 worden vervoerd, zijn het plasbrandscenario en het toxisch scenario relevant om nader te beschouwen. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend.

Plasbrandscenario

Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 45 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele wagen- of tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand.

BLEVE-scenario

Een koude BLEVE ontstaat wanneer de tankwagen bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, welke na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen. Met de maatregelen uit de Safety Deal hittewerende bekleding op LPG-autogastankwagens zijn tankauto's voorzien van een hittewerende coating die de kans op een warme BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen opgenomen die langdurig verblijf van beperkt zelfredzame personen faciliteert.

Gerichte risicocommunicatie met toekomstige bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van de locatie sneller verloopt. Hierbij dient te worden aangegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hier invulling aan kan worden gegeven. Bewoners worden geïnformeerd over de wijze van alarmeren en de gewenste wijze van reageren tijdens incidenten via www.haaglandenveilig.nl.

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen moeten aanwezige personen zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 45 meter (en bij voorkeur op een grotere afstand), buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Personen binnen dit gebied kunnen ernstige (dodelijke) brandverwondingen oplopen.

In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen in het plangebied binnen de 150 meter slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus overvallen worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde. Dit heeft dus tot gevolg dat er een zekere mate van acceptatie wordt gevraagd ten aanzien van restrisico's.

Als een explosie op grotere afstand plaatsvindt, blijft de constructie in stand, maar kunnen wel slachtoffers door scherfwerking ontstaan. De kans op letsel door scherfwerking kan verminderd worden door een aangepaste glaskeuze bij nieuwbouw (of door binnen het gebouw afstand van het glas te houden).

Wanneer er sprake is van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat de woningen bescherming bieden; (nieuwe) woningen worden beschouwd als geschikte schuillocaties. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn. Deze maatregel is vanaf 1-1-2024 verplicht volgens de Omgevingswet. Wanneer vluchten van de weg af het gewenste devies is, zijn er voldoende vluchtwegen in de infrastructuur aanwezig die van de N223 af zijn gericht.

Wanneer vluchten van de weg af het gewenste devies is, zijn er voldoende vluchtwegen in de infrastructuur aanwezig die van de N223 af zijn gericht.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is door de gemeente Westland in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden. Hun advies van 17 oktober 2023 is als bijlage 18 bijgevoegd (zie ook paragraaf 6.2.1).

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan, kan de brandweer snel ter plaatse zijn. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer wordt voorkomen dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maatregelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

3.4.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan (gaan) plaatsvinden. Deze wegen hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour, het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.

De hoogte van het groepsrisico van de wegen bevindt zich onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde en zal in de toekomstige situatie toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is verantwoording van het groepsrisico verplicht (beschouwen elementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid). Met inachtneming van de verantwoording (zie paragraaf 3.4.2.2) vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
  • Nationaal waterplan

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Visie Ruimte en Mobiliteit;
  • Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

De Lee is een formeel aangewezen vaarweg, die buiten de scope van het bestemmingsplan ligt. Ter wille van de volledigheid wordt opgemerkt, dat vanuit Hoogheemraadschap Delfland eisen kunnen worden gesteld aan de mogelijkheid hier te varen en steigers of ligplaatsen aan te leggen.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Voor de watersystemen in de gemeente is door de raad het Waterplan Westland, “Westlands Water, nu en later”, vastgesteld. Op 3 februari 2015 is daarvoor het nieuwe uitvoeringsprogramma vastgesteld dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland zal worden uitgevoerd.

In dit Waterplan Westland staan drie thema’s centraal:

  • het terugdringen van de kans op wateroverlast;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • het verhogen van de belevingswaarde van het water, zodat Westlanders meer kunnen genieten van de watergangen in de openbare ruimte.

Deze drie thema’s gaan dus primair over het houden van droge voeten, over de boezemwatergangen en het beleefbaar maken van water in de openbare ruimte en groenvoorzieningen en het zichtbaar maken van water. Praktisch gezien komt dit erop neer dat er grond wordt vrijgemaakt voor de opvang van overtollig water in polder- en boezemgebieden. Ook dient de wateraanvoer in droge perioden te worden verbeterd en dient er rekening te worden gehouden met versterking van waterkeringen en grondwateroverlast.

Daarnaast wordt er extra aandacht gegeven aan de chemische waterkwaliteit (waaraan op dit moment niet wordt voldaan vanwege het afvalwater van glastuinbouwbedrijven, heftige buien, kwel en bestrijdingsmiddelen) en ecologische waterkwaliteit (natuurvriendelijke oevers, visvriendelijke voorzieningen aanleggen en bij onderhoud en beheer rekening houden met de ecologische functie). Verder wordt aandacht gegeven aan de cultuurhistorische waarde van het water (gebruik in het verleden) en recreatief water, waarbij de gemeente Westland nog meer wil inzetten op een recreatief vaarcircuit.

3.5.2 Onderzoek

In het kader van de gebiedsontwikkeling Lier-Molen-Sloot is een watertoets uitgevoerd, waarin de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woningbouwlocatie zijn opgenomen. Dit onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd. De beschreven randvoorwaarden hebben als uitgangspunt gediend bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan en het waterhuishoudingsplan (zie bijlage 7) voor geheel Lier-Molen-Sloot, dat in 2018 is opgesteld. Er is in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland voor voorliggend plan een waterhuishoudkundig plan opgesteld voor de Havenbuurt, waarbij het rapport uit 2018 en het waterhuishoudkundig plan voor Wilgenbuurt (2022) als basis hebben gediend. Dit waterhuishoudkundige plan is als bijlage 8 bijgevoegd.

Hieronder wordt eerst ingegaan op de waterhuishoudingsaspecten van het plan en daarna zijn de belangrijkste thema's van het Hoogheemraadschap van Delfland uitgewerkt. De peilen zijn weergegeven in figuur 3.3.

Waterhuishouding

Waterhuishoudkundige situatie

De projectlocatie bevindt zich in de Oude Lierpolder, in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland (HHD). Aan de oostzijde bevindt zich de Blakervaart, aan de zuidzijde de Lee of Lierwatering. Beide watergangen behoren tot de boezem van het HHD. Het beheer hiervan ligt bij het waterschap. De overige watergangen in het projectgebied zijn secundaire polderwatergangen, waarvan het onderhoud bij de eigenaren van de aangrenzende percelen ligt. In het projectgebied liggen een aantal afsluitbare duikers en een stuw. Eén duiker is niet aangegeven in de legger, dat is een duiker in de zuidoosthoek van het projectgebied, onder de Oostelijke Randweg door. Hierop moet aangesloten worden met een nieuwe watergang. De boezemwatergangen worden geflankeerd door de boezemkering, waardoor zich zowel aan de oostzijde als de zuidzijde een boezemkering met beschermingszone bevindt. Het waterschap stelt beperkingen aan het bouwen in de beschermingszone, dus aanbevolen wordt hiermee rekening te houden. Het water in het projectgebied watert af op de boezem via het Gemaal van de Oude Lierpolder ten noorden van het projectgebied, ter hoogte van de rotonde in de Oostelijke Randweg. Via de boezem wordt het water naar één van de boezemgemalen van Delfland verpompt, die het naar zee afvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0032.png"

Figuur 3.3: Bestaande waterstaatkundige situatie (Bron: HHD)

Binnen het projectgebied zijn drie peilbesluiten van toepassing. Binnen één peilgebied is daarnaast ook nog een onderbemaling aanwezig. Het hoogste peil vindt men in de boezem, met een vast waterpeil van -0,43 m NAP. Aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied bevindt zich een peilgebied met een vast peil van -1,55 m NAP. Het merendeel van het projectgebied bevindt zich in het peilgebied van de Oude Lierpolder, met een vast peil van -1,85 m NAP. Binnen deze polder liggen een aantal onderbemalingen, waaronder één in het projectgebied. Deze onderbemaling heeft een vast waterpeil van -2,00 m NAP.

Aanbevolen wordt om voor de ontwikkeling van de Havenbuurt het peilregime zorgvuldig te beschouwen. Hierbij zijn de maaiveldpeilen, duurzaamheidsmaatregelen, zetting, invloed op de omgeving en de grondbalans relevante afwegingsaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0033.png"

Figuur 3.4: Peilbesluit (Bron: HHD)

Peilstijging in de Oude Lierpolder

Uit onderzoeken van het Hoogheemraadschap Delfland is gebleken, dat bij zeer heftige regenbuien peilstijgingen in de Oude Lierpolder op kunnen treden tot -1,11 m NAP. Hierbij is uitgegaan van het zichtjaar 2050. Met de huidige maaiveldniveaus zal een groot deel van het gebied dan onderlopen. In de huidige bestemming, agrarisch gebied, is dit acceptabel, maar na de bestemmingswijziging naar woonwijk niet meer. Daarom wordt de nieuwe woonwijk opgehoogd naar circa -0,85 m NAP. Echter, niet het gehele projectgebied wordt opgehoogd. Ter plaatse van de in te passen woningen blijft het bestaande maaiveld gehandhaafd. Ook buiten het projectgebied, bijvoorbeeld het perceel van de jachthaven, wordt in principe niets opgehoogd.

In de onderstaande figuur zijn de maaiveldhoogtes weergegeven rondom de bestaande bebouwing in de Havenbuurt. Praktisch alle percelen liggen onder de -1,0 m NAP en zullen daarmee, zonder maatregelen, onderlopen bij een zeer zware regenbui. Dit is echter niet toegestaan volgens de normen. Daarom zullen maatregelen genomen moeten worden om onderlopen van de te handhaven woningen en percelen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0034.png"

Figuur 3.5: Maaiveldhoogten

Er liggen twee primaire watergangen in het ontwikkelingsgebied. Een primaire watergang ligt aan de Veilingweg (ten noorden van de Wilgenbuurt) en een tweede primaire watergang stroomt in het midden van het gebied. Deze voeren af naar het gemaal van de Oude Lierpolder van Hoogheemraadschap van Delfland aan de oostkant. De capaciteit van het gemaal bedraagt 124 m3/min. Nabij het gemaal ligt verder een sifon die de boezem ter plaatse kruist.

Verharde oppervlakken en watercompensatie

In de bestaande situatie was voornamelijk glastuinbouw (verhard) oppervlak aanwezig. De oorspronkelijke inrichting van het gebied is weergegeven in figuur 3.6. De verharde oppervlakken in de oorspronkelijke situatie zijn opgenomen in tabel 3.1. Het werkelijke percentage oppervlaktewater is beduidend lager.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0035.png"

Figuur 3.6: Inrichting oorspronkelijke situatie Lier-Molen-Sloot

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0036.png"

Tabel 3.1: Oorspronkelijke verharding Lier-Molen-Sloot (m2)

Inrichting van het watersysteem

De inrichting van het nieuwe watersysteem wordt bepaald aan de hand van het beleid en de eisen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting niet anders toelaat wordt uitgegaan van varend onderhoud.

Ontwatering

De grondwaterstand in de Oude Lierpolder varieert volgens het peilbesluit tussen de 40cm en circa 80 a 120 cm onder maaiveld. De lagere grondwaterstanden onder maaiveld worden aangetroffen aan de westkant van de polder en niet in het projectgebied. Door de hogere stijghoogte in het eerste watervoerend pakket moet rekening gehouden met een situatie van kwel in de Oude Lierpolder.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit in het gebied is regulier bepaald door het Hoogheemraadschap van Delfland. De waterkwaliteit in het gebied wordt gekenmerkt door een hoge voedselrijkheid. De nutriëntengehalten in het gebied overschrijden de normen. De huidige waterkwaliteit wordt mede bepaald door het gebruik van de polder door glastuinbouwbedrijven.

Thema Veiligheid en waterkeringen

Uitgangspunten

Van alle waterkeringen zijn het waterstaatswerk, de beschermingszones en het profiel van vrije ruimte op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven en in de regels geborgd. Binnen de dubbelbestemming 'waterkering' zijn geen ontwikkelingen mogelijk, die met de functie waterkering conflicteren.

Planspecifiek

Zonder omgevingsvergunning mag nabij een waterkering conform de Waterschapsverordening (voor 1-1-2024: Keur Delfland) niet worden gebouwd. In de waterschapverordening is opgenomen onder welke voorwaarden een vergunning wordt verleend. Het projectgebied grenst met name aan de zuidkant aan de boezem. De beschermingszones zijn weergegeven in onderstaande figuren. In deze zones gelden beperkingen voor uit te voeren werkzaamheden en te realiseren bebouwing. De oostelijke zone ligt buiten de plangrenzen van voorliggend bestemmingsplan; de zuidelijke zone ligt binnen de begrenzing van het plan. Op die gronden is een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. In deze dubbelbestemming is geregeld, dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming Waterstaat - Waterkering. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag in eerste instantie uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Hiervan mag worden afgeweken indien de bij de betrokken bestemmingen (Woongebied en Recreatie - Verblijfsrecreatie) behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering. Daarnaast is in dat geval een omgevingsvergunning nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0037.png"

Figuur 3.7: Zones waterkering

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0038.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0039.png"

Figuur 3.8a: Waterkeringen Delfland

Aan de zuidkant grenst het plan aan de boezem waardoor gebouwd wordt nabij een waterkering. In de bestaande situatie is hier een aangepast peil aanwezig, wat de grondwaterstand in de waterkering moet beheersen.

In de toekomstige situatie wordt een meer aangeheelde kade gerealiseerd. Tussen de kade en de bebouwing ontstaat daarmee een verblijfsgebied, waarin tevens een fiets- en voetpad wordt gerealiseerd. In het gebied wordt een voorziening getroffen voor de ontwatering. De voorzieningen worden gerealiseerd buiten het leggerprofiel en er wordt voorkomen dat bomen/struiken of andere objecten worden aangebracht op de kruin van de waterkering.

Een profiel van de kade is opgenomen in figuur 3.8b (betreft afbeelding 4-5 van het waterhuishoudkundig plan uit bijlage 8). Het parkeren onder de appartementen bevindt zich daarbij op maaiveld en ligt buiten het profiel van de kering. Indien er op de kruin van de waterkering werkzaamheden worden uitgevoerd, dan zal de kruin van de waterkering opgehoogd worden naar een afwerkpeil van +0.25 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0040.png"

Figuur 3.8b: Inrichting nabij kade


Thema Voldoende water

Uitgangspunten

De kans op wateroverlast neemt niet toe als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijk plan.

  • extra verharding wordt gecompenseerd, zodat de afvoer niet toeneemt. Hierbij is de voorkeursvolgorde:
      • a. binnen het plangebied én binnen de waterhuishoudkundige eenheid,
      • b. buiten het plangebied maar binnen de waterhuishoudkundige eenheid,
      • c. buiten de waterhuishoudkundige eenheid maar binnen de polder.
  • Compensatie wordt berekend middels de Watersleutel.

De structuur van het watersysteem verslechtert niet:

  • er ontstaan geen doodlopende watergangen.
  • de afmetingen van watergangen zijn voldoende ruim.

Planspecifiek

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe én de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Volgens het stand-still beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van ontwikkeling. Daarom moeten gevolgen van de ontwikkeling gecompenseerd worden, binnen het plangebied.

Door de aanpassing van de functie van het gebied van glastuinbouw naar stedelijk gebied, moet aan een hogere norm worden voldaan. Hierover heeft in het kader van het waterhuishoudingsplan overleg plaatsgevonden met het waterschap. Dit is meegenomen bij het bepalen van de toekomstige wateroppervlakte.

De structuur van het watersysteem mag door het plan niet verslechteren. Hierbij moet worden gedacht aan het waarborgen van de aan- en afvoercapaciteit en de doorstroming en het voorkomen van versnippering, doodlopende watergangen en structuurwijzigingen, die het functioneren en het beheer van het watersysteem negatief beïnvloeden. Het is ongewenst, dat door het ruimtelijke plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat.

Daar waar mogelijk worden in de toekomstige situatie de afwijkende peilen verlaten, en worden de gebieden toegevoegd aan peilgebied I met een vastgesteld peil van 1,85 m-NAP. In bijlage 8 is dat nader uitgewerkt. Een deel van het projectgebied ligt in de huidige situatie in een onderbemaling, met een peil van 2,00 m-NAP. Dit betreft een aantal panden rond de Laan van Adrichem. Het meest westelijk gelegen deel van deze onderbemaling wordt toegevoegd aan peilgebied I met een peil van 1,85 m-NAP.

Voor twee percelen wordt rekening gehouden met twee scenario's voor de waterhuishouding. In het eerste scenario wordt vooralsnog de onderbemaling gehandhaafd en deels verplaatst. De vloerpeilen van de bestaande woningen en het maaiveldniveau van de percelen ter plaatse is te laag om te kunnen voldoen aan de normen voor waterveiligheid in de toekomstige situatie. Mogelijk vindt ook op deze percelen op korte termijn herontwikkeling plaats. Daarom wordt de onderbemaling zo ingericht, dat deze op termijn kan worden opgeheven wanneer bij herontwikkeling de vloer- en maaiveldpeilen aangepast worden.

De toekomstige situatie voor de onderbemaling in scenario 1 is (donkerblauw) weergegeven in afbeelding 4-4 van het waterhuishoudkundig plan (bijlage 8) en tevens in figuur 3.9a hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0041.png"

Figuur 3.9a: Onderbemaling Laan van Adrichem

De watergangen op een peil van 1,85 m-NAP worden middels een duiker verbonden waarbij in de duiker mogelijk een put wordt gerealiseerd met pompconstructie om het peil in de onderbemaling te handhaven. Aan de noordkant is vooralsnog een dam voorzien.

Rondom de laag gelegen percelen wordt het maaiveld voldoende hoog ingericht om kortsluiting over maaiveld bij een waterpeil met een herhalingstijd van 100 jaar vanuit het hoofdbemalingsgebied te voorkomen. Het nieuwe gebied ligt volledig op voldoende hoogte. Rondom de bestaande percelen en het groen/spelen er tussenin wordt aan de zuid-, west- en noordkant een maaiveld gerealiseerd, dat voldoende hoog ligt en aansluit op de hoger gelegen weg aan de oostkant. Rondom de onderbemaling worden taluds zo ingericht dat een peilverhoging later eenvoudig kan worden gerealiseerd waarbij het peil van 1,85 m-NAP zonder verdere aanpassing kan worden toegepast. De tijdelijke onderbemaling heeft geen negatieve invloed op kabels en leidingen, op het gebied van archeologie of op bestaand groen in de omgeving.

Het tweede scenario wordt gerealiseerd wanneer op korte termijn de percelen alsnog verworven kunnen worden, deels met een grondruil. De inrichting wordt dan mogelijk aangepast waarbij het groen en spelen in zuidelijke richting wordt verplaatst. Belangrijker voor het watersysteem is dat in dat geval de lage percelen worden opgehoogd en de onderbemaling niet meer nodig is. In het gehele gebied wordt dat een peil gerealiseerd van 1,85 m-NAP. De watergangen kunnen dan (deels middels een duiker) met elkaar worden verbonden. Omdat het maaiveld van de bestaande percelen dan kan worden aangepast aan de omgeving zijn geen aanvullende maatregelen meer nodig voor ontwatering of afwatering. De onderbemaling met een peil van 1,55 m-NAP aan de zuidkant van het gebied is inmiddels opgeheven.

De Molensloot, de primaire watergang centraal in het gebied van oost naar west wordt verbreed naar 10 meter. Vanuit de plandelen voeren de watergangen af op de Molensloot. Bij de inrichting van het watersysteem zijn de Keur en beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland leidend.

Tussen het plangebied en de boezem wordt door derden de oostelijke randweg gerealiseerd. Tussen de randweg en de boezem wordt verder een waterberging aangelegd. Hierin wordt een deel van het historisch tekort aan waterberging voor de kern De Lier van 6.500 m2 gerealiseerd. De benodigde kunstwerken die de randweg kruisen zijn in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland bepaald. Hier zijn duikers met grote afmetingen noodzakelijk. De nieuwe kunstwerken in de Molensloot krijgen allemaal een minimale doorvaarthoogte van 1,0 m, een doorvaartbreedte van 6,0 m en een doorvaartdiepte van 1,0 m. Dit komt overeen met de duikers onder de Oostelijke Randweg.

De nieuwe inrichting van het gebied Lier-Molensloot is weergegeven in figuur 3.9b.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0042.png"

Figuur 3.9b: Inrichting nieuwe situatie Lier-Molen-Sloot

Het toekomstig oppervlak van de Havenbuurt is gebaseerd op de meest recente inrichtingstekening. In onderstaande tabel is het oppervlak van de toekomstige inrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0043.png"

Ondanks dat het gebied uit meerdere peilgebieden bestaat was voor het plangebied indicatief bepaald wat de wateropgave is met behulp van de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de wateropgave 736 m3 bedraagt. De in het huidige plan opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater voldoet zeer ruim aan deze wateropgave. Zoals in het waterhuishoudingplan is afgesproken (zie pagina 11 van bijlage 7) is samen met het waterschap bepaald om in het bestemmingsplan uit te gaan van een minimaal te realiseren wateroppervlak in het gebied van 6,5% en oppervlak aan wadi’s van 1,5% van het gebied, mits deze oppervlakken goed verankerd worden als bestemming waterberging. Dit is gebeurd in lid 6.2.1 van de planregels.

Havenbuurt is de laatste fase van de ontwikkeling Liermolensloot. Het percentage water in de Havenbuurt bedraagt 7,0% en een percentage aan wadi’s bedraagt 1,0%. In de eerste fases (Liermolen en Wilgenbuurt) is verder een surplus gerealiseerd aan oppervlaktewater en wadi’s. In het volledige gebied Liermolensloot wordt hiermee 8,6% oppervlaktewater aangelegd en 1,9% wadi oppervlak.

De onderbemaling aan de Vreeburchlaan ligt voor een deel binnen de toekomstige ontwikkeling Liermolensloot. In de oorspronkelijke situatie werd zowel vanuit glastuinbouw als vanaf de woningen geloosd op de onderbemaling. Het verhard oppervlak bedroeg circa 2,35 ha bij een wateroppervlak van ruim 1400 m2. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak af tot circa 3.450 m2 bij een wateroppervlak van 686 m2. Daardoor neemt de berging in de onderbemaling naar verhouding toe. De gemaalcapaciteit voor de onderbemaling blijft in stand waardoor de situatie voor de betreffende percelen verbeterd ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Tijdens de ontwikkeling dient de realisatie van oppervlaktewater gelijke tred te houden met realisatie van de ontwikkeling zodat geen bergingstekort kan ontstaan. Tijdens de voortgang van de ontwikkeling wordt een waterbalans continu bijgehouden en na elke wijziging geactualiseerd. De structuur van het oppervlaktewater dient verder zodanig te worden gerealiseerd dat de waterkwaliteit ook niet in een tijdelijke situatie negatief wordt beïnvloed. In een later stadium wordt de fasering van de ontwikkeling en de voortschrijdende realisatie van oppervlaktewater nader uitgewerkt. Aan de primaire watergangen in het gebied worden geen grote wijzigingen doorgevoerd waardoor de hoofdstructuur te allen tijde in stand blijft. Daardoor kan fasegewijs de nieuwe structuur worden aangebracht.

In overleg met het waterschap is in 2018 bepaald om in het bestemmingsplan uit te gaan van een minimaal te realiseren wateroppervlak in het gebied van 6,5% en een wadioppervlak van 1,5% van het gebied, waarbij deze wadi oppervlakken goed verankerd worden. De waterstructuur is nader uitgewerkt in het waterhuishoudingsplan (bijlage 8) en hieronder beschreven.

In het toekomstig watersysteem komt centraal in het gebied en aan de westkant een grote watergang te liggen. De Molensloot aan de noordkant van het gebied is de hoofdafvoer. In figuur 3,9c is het watersysteem weergegeven. Kruisingen met wegen worden in de Havenbuurt uitgevoerd als duiker. De ontsluiting van de wijk kruist de Molensloot middels een brug. De Molensloot aan de noordkant is de enige primaire watergang en ligt buiten de bestemmingsplangrens. De zuidzijde wordt begrensd door primair boezemwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0044.png"

Figuur 3.9c: Toekomstig watersysteem

Ten behoeve van de onderbemaling van de Laan van Adrichem wordt vooralsnog een gemaal voorzien.

Thema Grondwater

Uitgangspunten

Indien de locatie niet optimaal is wat betreft bodem en grondwatersituatie, is onderzocht met welke duurzame maatregelen de locatie geschikt te maken is. In zettingsgevoelige gebieden worden geen gebruiksfuncties ontwikkeld die een lager waterpeil vereisen.

Planspecifiek

Delfland draagt zorg voor de afvoer van eventueel door de gemeente ingezameld grondwater via het oppervlaktewater en beïnvloedt via het peil van het oppervlaktewater de grondwatersituatie. Een ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de grondwatersituatie op omliggende percelen. In het plangebied zijn enkele locaties gevoelig voor wateroverlast, zie figuur 3.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0045.jpg"

Figuur 3.8: Gevoelige locaties

Bij de nieuwe inrichting wordt rekening gehouden met een minimale drooglegging van 1 meter conform de eisen van de gemeente Westland. De woningen krijgen een vloerpeil dat 20 cm hoger ligt waardoor deze meer dan 1,20 meter boven waterpeil zijn geprojecteerd De Oude Lierpolder is van oudsher een gebied dat onderhevig is aan bodemdaling. De bodem bestaat voornamelijk uit klei. In de afgelopen 50 jaar is de bodem in de polder tot 0,5 meter gedaald.

Op basis van een geotechnisch advies wordt de inrichting dusdanig gerealiseerd dat wordt voldaan aan de restzettingseisen van de gemeente Westland. Voor de openbare ruimte geldt een restzettingseis van 10 cm in 30 jaar, met uitzondering van het groen waar een restzettingseis van toepassing is van 30 cm. In het geotechnisch advies is het gebied LierMolenSloot opgedeeld in 5 delen met een eigen voorbelasting advies. De netto ophoging in het gebied varieert van enkele cm tot circa 1,3 m. De maximale netto ophoging krijgt daarbij een tijdelijke overhoogte van 1,3 meter waarbij tevens verticale drainage wordt toegepast als maatregel om de zetting te versnellen.

Drainage wordt alleen aangelegd indien dit noodzakelijk is om aan de eisen met betrekking tot ontwatering te voldoen. Er moet echter gewaakt worden voor het onnodig verlagen van grondwaterstanden ten opzichte van de bestaande situatie om extra bodemdaling te voorkomen. Daar waar uit het oogpunt van klimaatbestendigheid water geborgen wordt in wegcunetten of wadi’s wordt specifiek naar de ontwatering gekeken, omdat de infiltratiecapaciteit naar de ondergrond beperkt is in het gebied.


Thema Onderhoud

Bij watergangen, waterkeringen en natte ecologische zones wordt conform de Keur ruimte voor onderhoudsstroken gereserveerd. Deze worden vrijgehouden van bebouwing en obstakels (o.a. bomen). De Keur heeft een zelfstandige werking. De belangrijkste eisen zijn opgenomen in tabel 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0046.png"

Tabel 3.4.: Minimale afmetingen

Het uitgangspunt is om het gebied dusdanig in te richten dat rijdend onderhoud mogelijk is. Alleen bij bredere watergangen en indien de inrichting niet anders toelaat wordt uitgegaan van varend onderhoud waarbij dan de inrichtingseisen uit tabel 3.5. worden gehanteerd voor varend onderhoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0047.png" Tabel 3.5: Onderhoudsstroken

Zoals aangegeven in bijlage 8 worden de watergangen in het plangebied vanaf de kant onderhouden.

  • Gewoon en buitengewoon onderhoud van het watervoerende deel van de secundaire watergangen (nieuw gegraven en bestaand) wordt uitgevoerd door de gemeente Westland.
  • Gewoon en buitengewoon onderhoud van het watervoerende deel van de primaire watergangen wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Delfland.
  • Onderhoud bovenwatertalud van alle watergangen en de bijbehorende beschermingszone wordt uitgevoerd door de aanliggende eigenaren.
  • Instandhouding en goede doorstroming duikers in het plangebied wordt uitgevoerd door de gemeente Westland.
  • Instandhouding en onderhoud bruggen wordt uitgevoerd door de gemeente Westland.
  • Het onderhoud van onderwater beschoeiing (NVO) van de primaire watergang Molensloot ligt bij gemeente Westland.


Thema Waterkwaliteit

Uitgangspunten

  • het ruimtelijk plan leidt niet tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.
  • er is aandacht voor diffuse verontreinigingen, deze mogen niet leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit.
  • waar mogelijk worden natte ecologische zones op de verbeelding als water bestemd.

Planspecifiek

De waterkwaliteit mag volgens het stand-still principe door de ontwikkeling niet negatief worden beïnvloed. Zowel bij de inrichting van het gebied en de bebouwing als bij de inrichting van het watersysteem wordt rekening gehouden met het aspect waterkwaliteit.

Minimaal standstill: Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill). Dit geldt zowel voor waterkwantiteit (oppervlaktewater, grondwater) als voor waterkwaliteit. Uiteraard mag de veiligheid van waterkeringen ook niet verslechteren.

Door realisatie van het plan en door de afname van glastuinbouw wordt de waterkwaliteit positief beïnvloed, onder andere door de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Kleine kavelsloten worden vervangen door brede watergangen en de doorstroming wordt verbeterd door afkoppelen van hemelwater.

Thema afvalwater en riolering

Wijze van afwatering

In de nieuwe situatie wordt woningbouw gerealiseerd met een gescheiden rioleringssysteem. Het hemelwater in de wijk wordt ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater. Conform de eisen van de gemeente Westland worden HWA stelsels voorzien van een zuiverende voorziening alvorens te lozen op oppervlaktewater, waarbij minimaal 90% van het afstromend hemelwater de voorziening passeert.

De ambitie is om de wijk duurzaam en klimaatbestendig in te richten. Met lokale maatregelen wordt de afvoer naar HWA stelsels beperkt. Voor de openbare ruimte wordt daar waar mogelijk doorlatende verharding toegepast om een vertraging in de afvoer te realiseren. Oevers kunnen ingericht worden met hoogteverschillen om aanvullende berging te realiseren. Daarnaast kunnen laagtes in groenzones en bermen worden gerealiseerd om tijdelijk water te bergen bij hevige neerslag. In overleg met de gemeente Westland worden de principes in deelplannen verder uitgewerkt.

DWA stromen

De DWA van de woningen wordt onder vrijverval ingezameld. Omdat het projectgebied gedeeltelijk bestaat uit eilanden omringd door water, zijn meerdere DWA gemalen nodig om het vuilwater af te voeren. De DWA gemalen voeren af naar het bestaande hoofdgemaal aan de Strijp. Ten behoeve van de inzameling van vuilwater is een voorlopig structuurplan opgesteld voor de aan te leggen riolering. Het gemaal aan de Strijp heeft een capaciteit van 65 m3/h. Dit gemaal wordt op dit moment belast met afvalwater uit glastuinbouwbedrijven aan de Veilingweg en bestaande bebouwing.

Het gemaal is oorspronkelijk ontworpen op de afvoer van voorheen in het projectgebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Door amoveren van deze bedrijven is waarschijnlijk voldoende restcapaciteit in het gemaal aanwezig voor de afvoer van de te realiseren woningbouw. Aanvullend neemt door wijziging in de regelgeving de afvoer vanaf glastuinbouwbedrijven mogelijk af. Vooralsnog wordt bij bepaling van de capaciteiten uitgegaan van een afvoer van 0,5 m3/h per hectare voor de aangesloten glastuinbouwbedrijven.

In het gebied is van oudsher drukriolering aanwezig waarop bestaande percelen en achterliggende glastuinbouwbedrijven afvoeren. Per perceel wordt bepaald of het haalbaar is om de bestaande percelen aan te sluiten op de nieuw te leggen riolering, of dat handhaven van de bestaande drukriolering voor deze percelen nodig is. Het achterliggend glastuinbouwgebied aan de Veilingweg dat loost op de drukriolering door het gebied, blijft afvoeren middels deze drukriolering en wordt niet aangesloten op de vrijverval leidingen.

3.5.3 Conclusie

Indien nodig zal voor relevante werkzaamheden, zoals het graven van water een watervergunning worden aangevraagd.

3.6 Waterhuishoudingsplan

3.6.1 Onderzoek

In het kader van de planvorming voor de woningbouwlocatie Liermolen - Molensloot is in overleg met Hoogheemraadschap Delfland en op basis van de watertoets in 2018 een waterhuishoudingsplan opgesteld (bijlage 7). Dit document vormt de basis voor het uiteindelijke waterhuishoudkundig plan, dat is opgesteld voor de Havenbuurt (bijlage 8). Door de grootte van het project Liermolen-Molensloot en de gefaseerde aanleg, wordt per fase een vergunning aangevraagd voor werkzaamheden aan en rondom de waterstaatswerken. Daarnaast wordt per fase een staat gemaakt met de waterbalans, zowel voor dempen en graven van water als voor compensatie voor de netto toename van verharding. Deze waterbalans moet te allen tijde positief zijn.

3.6.2 Conclusie

De noodzakelijke waterberging is vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan, conform de afspraken die zijn gemaakt met het Hoogheemraadschap. Bij de nadere uitwerking van het waterhuishoudkundig plan voor Havenbuurt is afstemming gezocht met het Hoogheemraadschap van Delfland, teneinde een goede waterhuishouding te blijven garanderen. Het Hoogheemraadschap heeft ingestemd met het waterhuishoudingsplan, dat als bijlage 8 is bijgevoegd.

3.7 Bodem

3.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Als bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet van kracht en vervangt grotendeels bovengenoemde wetten en regelingen. Tot 1 januari 2024 kunnen nog saneringsplannen worden ingediend in het kader van de Wet bodembescherming. Deze vallen dan onder overgangsrecht. Plannen die na deze datum worden ingediend worden onder de Omgevingswet behandeld.

Wet bodembescherming en Omgevingswet

De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

De Omgevingswet gaat grotendeels uit van dezelfde uitgangspunten. Voor handelingen in sterk verontreinigde grond en voor bouwen op verontreinigde grond zijn regels opgesteld. Voordat nieuwe bouwwerken in gebruik kunnen worden genomen moet vast komen te staan dat geen sprake is van sterke verontreiniging of dat de locatie voldoende is gesaneerd, waardoor geen risico’s meer aanwezig zijn voor het beoogde gebruik. Het graven in sterk verontreinigde grond, het saneren van de bodem en het toepassen van grond/baggerspecie worden gezien als milieubelastende activiteit en moeten gemeld worden.

3.7.2 Onderzoek

Het plangebied ligt ten oosten van de kern De Lier. De woningbouw van Molensloot-West vormt globaal de westelijke grens van het plangebied. In het noorden vormt globaal de Laan tussen land en tuin, met de daaraan gelegen schoollocatie en appartementengebouw de begrenzing. In het oosten is de Oostelijke Randweg de grens. De zuidelijke grens wordt globaal gevormd door De Lee met ten zuiden daarvan het bedrijventerrein aan de Lierweg.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologisch-juridische kaders voor de woningbouwontwikkeling van de Havenbuurt.

Binnen het plangebied zijn diverse (voormalige) bodembedreigende activiteiten en tanks aanwezig. Het gaat om de activiteiten glastuinbouw, bestrijdingsmiddelenopslag, erfverharding met puin en/of bouw en sloopafval en diverse bovengrondse en ondergrondse brandstoftanks. De locaties zijn benoemd in het als bijlage 10 opgenomen Historisch onderzoek Havenbuurt,

Het plangebied ligt niet in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Westland blijkt dat het plangebied is gelegen in zone Wonen 1945-1990. De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse wonen en achtergrondwaarde.

Op Laan van Adrichem 16 te De Lier is in 2021 een geval van ernstige grondverontreiniging met zink, nikkel en lood ontgraven en afgevoerd. De sanering is als voldoende beoordeeld.

In januari 2023 is voor het plangebied een actualiserend bodemonderzoek gerapporteerd: (Actualiserend) milieukundig bodemonderzoek Laan van Adrichem (Havenbuurt) De Lier Gemeente Westland’ (opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V., met kenmerk MBO.2022.0100 van 18 januari 2023). De rapportage geeft ook een overzicht van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken.

3.7.3 Conclusie

Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is sprake van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging (gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3vaste bodem en voor asbest overschrijding van de interventiewaarde 100 mg/kg d.s.). Het gaat om een verontreiniging met asbest en een verontreiniging met PAK. Deze gevallen zijn nog niet beschikt.

Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen (voldoende) onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal eventueel bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en gesaneerd moeten worden.

De gronden zijn geschikt (te maken) voor het beoogde gebruik. Het is voldoende aannemelijk, dat het plan ook economisch uitvoerbaar is. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bovendien geldt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen een (verkennend) bodemonderzoek moet worden verricht voor de gronden, waar nog geen actueel bodemonderzoek beschikbaar is. Aan de omgevingsvergunning kunnen door de gemeente voorwaarden voor wat betreft de bodem worden gekoppeld. Op deze wijze is het aspect bodemkwaliteit voldoende geborgd.

3.8 Niet-gesprongen conventionele explosieven

3.8.1 Wettelijk kader

In het verleden hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden binnen de gemeente Westland. Ten gevolge daarvan is er mogelijk sprake van conventionele explosieven (CE) die nog in de grond aanwezig kunnen zijn. Er worden dan ook nog regelmatig explosieven gevonden tijdens werkzaamheden in- of aan de bodem. Bij de planvorming van projecten waarbij er sprake is van grondroering is het dan ook noodzakelijk rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van conventionele explosieven.

Gemeentelijk beleid

In de gemeente Westland zijn op verschillende plaatsen munitie en explosieven vanuit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. In de beleidsnotitie conventionele explosieven in Westland wordt beschreven hoe moet worden omgegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in Westland.

3.8.2 Onderzoek

Met behulp van de explosievenkaart (OCE) is onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan. De conclusie is dat het project geen verdacht gebied is en er geen aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0048.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0049.png"

Figuur 3.9: Uitsnede explosievenkaart

3.8.3 Conclusie

Het aspect niet-gesprongen conventionele explosieven vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.9 Ecologie

3.9.1 Wettelijk kader

Algemeen

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1t/m4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Met betrekking tot de ‘andere soorten’ zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies. Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaatsvindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

3.9.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan zijn drie Natuurtoetsen uitgevoerd. Het resultaat daarvan is hieronder per onderzoek samengevat. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar bijlage 11, 12 en 13 .

Natuurtoets 2022-1 (bijlage 11)

Bij dit onderzoek is ervan uitgegaan dat de gebouwen op de percelen Laan van Adrichem 7, 9 en 9b behouden blijven. Er is rekening mee gehouden, dat voor de percelen Laan van Adrichem 12, 12a en 14 separaat onderzoek is uitgevoerd (zie natuuronderzoek 2022-2). Voor de gronden Laan van Adrichem 4 met de bijbehorende bedrijfswoning Laan van Adrichem 2 gold ten tijde van het onderzoek, dat deze gronden nog geen onderdeel waren van het plan. Inmiddels zijn deze gronden met huisnummer 2 en 4 door initiatiefnemer verworven. Afgesproken is dat deze gronden bouwrijp worden opgeleverd. De voormalige eigenaar is daarbij verantwoordelijk voor het uitvoeren van een natuuronderzoek en het verkrijgen van een eventuele ontheffing Wet natuurbescherming. Tot slot wordt opgemerkt, dat het rapport op 18 oktober 2023 nog is aangepast naar aanleiding van het beschikbaar komen van een nieuw AERIUS-rekenmodel per 5-10-23 (AERIUS 2023). De resultaten van het onderzoek Natuurtoets 2022-1 zijn hieronder beschreven.

Beschermde gebieden

In het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 1,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Op basis van de grote afstand tot het plangebied kunnen negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNN als gevolg van een externe werking worden uitgesloten. Aangezien er geen sprake is van externe werking in de provincie Zuid-Holland zijn vervolgstappen niet aan de orde.

In provincie Zuid-Holland zijn belangrijke weidevogelleefgebieden en Bijzonder provinciaal landschap gelegen. Belangrijke weidevogelgebieden, gelegen buiten de NNN, zijn door de provincie aangewezen vanwege de specifieke maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze karakteristieke en kwetsbare vogels, die mede de kwaliteit van het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap bepalen (Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019). Het plangebied bevindt zich buiten dergelijke beschermde gebieden (>1,5 km). Er zijn geen effecten te verwachten die in strijd zijn met de vigerende regelgeving in Zuid-Holland.

Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is Solleveld en Kapittelduinen. Dit Natura 2000-gebied is stikstofgevoelig en bevindt zich op een afstand van circa 4,5 kilometer ten westen van het plangebied. Dit gebied is aangewezen onder de Habitatrichtlijn.

In onderstaande tabel zijn de conclusies ten aanzien van beschermde Natura 2000-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.4 van voorliggende natuurtoets. Bij voorliggend planvoornemen is er sprake van een realisatiefase en gebruiksfase. Voor de realisatiefase is hoogstens sprake van tijdelijke effecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0050.png"

Voor de mogelijke effecten als gevolg van stikstofdepositie in de gebruiksfase (toename verkeer, bebouwing, etc) dient volgens de Natuurtoets een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd. Dit stikstofonderzoek is uitgevoerd en als bijlage 14 bijgevoegd. Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator, versie 2023.2, zijn de mogelijke gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in beeld gebracht. Uit de indicatieve berekening blijkt dat het voornemen tijdens de realisatiefase en gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Nederlandse Natura 2000-gebieden. Hierbij is gerekend met een woningbouwprogramma dat voor 30 procent uit appartementen bestaat.

Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatieve effecten gevonden zijn op de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Beschermde soorten

Binnen het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen:

  • vogels met een jaarrond beschermd nest (huismus/gierzwaluw);
  • algemene broedvogels
  • vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger).

In onderstaande tabel zijn de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten opgenomen. De verwijzigingen naar tabellen zijn verwijzingen naar tabellen in de bijgevoegde natuurtoets. De onderbouwing van de conclusies zijn beschreven in paragraaf 2.3 van de bijgevoegde natuurtoets (bijlage 11). Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0051.png"

Uit de tabel volgt dat er nader onderzoek nodig is naar de huismus, gierzwaluw en vleermuis (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger), alleen als de bestaande woningen Laan van Adrichem 7, 9 en 9b alsnog in het kader van de planvorming worden verworven en gesloopt en aanwezige hagen die schuilplaatsen vormen voor de huismus worden verwijderd. Het kunstmatige ooievaarsnest, dat aanwezig was ten tijde van het onderzoek op het agrarisch perceel achter Laan van Adrichem 7 is inmiddels verwijderd in het kader van de voorbelastingwerkzaamheden. Aqua-Terra Nova B.V. heeft hierover aanvullend geadviseerd en aangegeven, dat er geen nest op de constructie aanwezig is en het buiten het broedseizoen zonder ontheffing Wnb mag worden verplaatst en verwijderd, hetgeen is gebeurd door de eigenaar van de grond.

In de tabel is aangegeven, dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in onderstaande tabel uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0052.png"

Beschermde houtopstanden Wnb

Binnen het plangebied worden enkele bomen gekapt ter hoogte van Laan van Adrichem 14. De overige bomen in het plangebied worden niet gekapt als gevolg van het planvoornemen. Het plangebied bevindt zich tevens binnen de bebouwde kom Wnb (of voormalige Boswet). Daarmee vallen de bomen niet onder de definitie van beschermde houtopstanden Wnb. Beschermde houtopstanden Wnb zijn daarom niet relevant voor voorliggend planvoornemen.

Natuurtoets 2022-2 (bijlage 12)

Dit natuuronderzoek is uitgevoerd voor de percelen Laan van Adrichem 12, 12a en 14 waar de bebouwing in het kader van de ontwikkeling van de Havenbuurt is verworven door de initiatiefnemer en zal worden gesloopt. De resultaten zijn hieronder verwoord.

Gebiedsbescherming

Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het plangebied bevindt zich op circa 5,3 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Solleveld & Kapittelduinen’. Negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura-2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van gebiedsbescherming is niet noodzakelijk.
  • Het plangebied bevindt zich op circa 1,1 km van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.
  • De te verwijderen bomen vallen binnen de bebouwde kom, daardoor is een melding bij de provincie Zuid- Holland niet noodzakelijk. Binnen de provincie geldt wel herplantplicht.

Soortenbescherming

  • Broedvogels: Alle in Nederland broedende vogels en hun eventuele nesten zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Echter zijn vogels welke buiten deze periode broeden ook te allen tijde beschermd. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van broedende vogels voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten of broedende vogels aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest of broedplaats uitgesteld te worden totdat de jongen vliegvlug zijn of dient er een verstoringsvrije zone rond de broedplaats opgesteld te worden. De huismus is en jaarrond beschermde vogelsoort. Doordat er nestmateriaal, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van huismussen, is aangetroffen dient er nader onderzoek plaats te vinden naar het gebruik van het plangebied door deze vogelsoort.
  • Vleermuizen: Door de aanwezigheid van geschikte invliegopeningen voor gebouwbewonende vleermuissoorten bij huisnummer 14 dient er nader onderzoek plaats te vinden of deze worden gebruikt door bijvoorbeeld de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis of laatvlieger. Indien er bij de werkzaamheden nieuwe verlichting wordt geplaatst, wordt aanbevolen om verlichting toe te passen die verstoring bij vleermuizen zoveel mogelijk beperkt. De lichthinder voor vleermuizen door straatverlichting kan aanzienlijk worden beperkt door amberkleurig UV-vrije LED-armaturen, lagere lichtmasten en de toepassing van een scherpe afsnede van de lichtinval.

Soortgericht onderzoek natuur 2023 (bijlage 13)

Het nader onderzoek naar broedvogels en vleermuizen, dat in het onderzoek zoals beschreven onder Natuurtoets 2022-2 is aanbevolen is uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder samengevat.

Functionaliteit plangebied en omgeving

Op basis van het onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

  • In het plangebied zijn geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig;
  • Het groen in het plangebied wordt gebruikt door gewone dwergvleermuis als foerageergebied, dit is echter geen essentieel foerageergebied;
  • De watergang ten oosten en ten zuiden van het plangebied wordt gebruikt door watervleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis als foerageergebied en als vliegroute. Dit wordt gezien als essentieel foerageergebied en vliegroute.
  • Het plangebied wordt gebruikt door huismussen als nestplaats en functioneel leefgebied;
  • Het plangebied wordt mogelijk gebruikt door zoogdiersoorten als egel en amfibieënsoorten als gewone pad.

Effectbepaling

De nestplaatsen van de huismussen zullen niet in dezelfde vorm kunnen blijven, bestaan zoals deze op dit moment aanwezig zijn. Bij de sloop zullen deze nestplaatsen worden vernietigd.

Er zijn geen vleermuizen gevonden met een duidelijke binding met het plangebied. De effecten op de aanwezige vleermuissoorten zullen te verwaarlozen zijn.

Vervolgstappen en ontheffingsaanvraag

Vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen zijn jaarrond strikt beschermd, conform artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming en de Europese Habitatrichtlijn en/of Vogelrichtlijn. De functionele leefomgeving van vogels en vleermuizen is echter ook beschermd. Op basis van het soortgericht onderzoek naar huismussen kan gesteld worden dat het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Hierover meer aangegeven onder het kopje 'ontheffingaanvraag'. Andere vervolgstappen en maatregelen zijn:

  • Er mogen geen enkele werkzaamheden worden verricht tot de ontheffing wordt verleend. Dit houdt in dat er geen bebouwing wordt gesloopt, geen verharding en groen wordt verwijderd. Het verwijderen van degelijke structuren kan er voor zorgen dat het beschermde leefgebied van huismussen ongeschikt wordt gemaakt waardoor de huismussen hun jaarrond beschermde verblijfplaats alsnog verlaten;
  • Wanneer in de actieve periode van vleermuizen wordt gewerkt dient rekening gehouden te worden met activiteit van vleermuizen om het gebied. Het wordt aanbevolen om alle werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren en kunstmatige verlichting tussen deze tijden te voorkomen. Wanneer toch tussen zonsondergang en zonsopkomst gewerkt wordt, dient uitstraling naar omliggende watergangen of groen te allen tijde voorkomen te worden, om zo overvliegende en foeragerende vleermuizen niet te verstoren;
  • In het groen van het plangebied nestelen en/of overwinteren mogelijke kleine zoogdieren, als egel en amfibieën als gewone pad. Voor deze soorten is de zorgplicht van kracht en er dient met zorg op de aanwezigheid van deze soorten de worden gelet. Geadviseerd wordt om, conform de zorgplicht, voor het verwijderen van de groene ruigtes (houtstapels struiken etc.) een controle uit te voeren door een ecoloog naar de aanwezigheid van egels, andere zoogdiersoorten en amfibieën (in de periode augustus tot en met maart);
  • Wanneer gewerkt wordt in de periode van maart t/m juli, dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedende vogels. De meeste vogels broeden in genoemde periode, echter vogels welke buiten deze periode broeden, zijn ook te allen tijde beschermd. Broedende vogels (en hun nesten) mogen niet verstoord of verwijderd worden. Er wordt aanbevolen de te kappen bomen buiten het broedseizoen te verwijderen. Wanneer deze in het broedseizoen verwijderd worden, dient kort voorafgaand een broedvogelcontrole door een ecoloog uitgevoerd te worden. Aan de hand van deze controle wordt door de ecoloog bepaald welke werkzaamheden wel of niet opgestart kunnen worden of welke maatregelen getroffen dienen te worden;
  • In het kader van de zorgplicht moeten alle dieren, waaronder de licht beschermde soorten (die vrijstelling van ontheffing genieten) en de niet beschermde soorten, voldoende ruimte krijgen om te vluchten of om zich te verplaatsen tijdens de werkzaamheden.

Ontheffingaanvraag

Voordat de woning Laan van Adrichem 12a gesloopt kan worden en daarbij de aanwezige nestplaatsen en functioneel leefgebied van huismussen verstoord en vernietigd worden dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Voor het verkrijgen van deze ontheffing is het noodzakelijk een activiteitenplan ofwel plan van aanpak op te stellen aangaande de omgang met de huismus. Het activiteitenplan moet de volgende onderdelen beschrijven/omvatten:

  • Onderhavig rapport;
  • De locatie van het plangebied en de uit te voeren werkzaamheden moeten nader beschreven worden, inclusief planning van de werkzaamheden;
  • Er moet aangetoond worden dat de verstoring van huismussen tot een minimum wordt beperkt;
  • Er moet aangetoond worden dat er alternatieve verblijfplaatsen worden aangeboden, zowel tijdens als na de werkzaamheden;
  • Er moet aangetoond worden dat de Gunstige Staat van Instandhouding van de huismussen ter plaats niet in het geding komt;
  • Er moet beschreven worden dat er sprake is van een dwingende reden voor het uitvoeren van de werkzaamheden;
  • Er moeten een alternatievenafweging zijn gemaakt en aangetoond worden dat er geen andere bevredigende oplossing is voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

Tot slot wordt door het bevoegd gezag geëist dat de werkzaamheden uitgevoerd worden conform een door een ecoloog opgesteld ecologisch werkprotocol, om een zorgvuldige omgang met beschermde soorten te garanderen.

Zorgplicht

In de Omgevingswet is een zorgplicht opgenomen. Bij het uitvoeren van flora- en fauna-activiteiten dient de uitvoerder van de activiteit te kunnen aantonen hoe tegemoetgekomen wordt aan de specifieke zorgplicht (art. 11.27, Bal).

De specifieke zorgplicht schrijft voor dat bij flora- en fauna-activiteiten extra maatregelen dienen te worden genomen indien er aanwijzingen zijn voor het voorkomen van bepaalde plant- en diersoorten. Dit geldt voor zowel beschermde soorten (vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten, nationaal beschermde soorten), maar ook voor trekvogelsoorten (art. 4.2 van de vogelrichtlijn) en Rode Lijst-soorten, ongeacht vrijstellingen, gedragscode of ontheffing/vergunning. De specifieke zorgplicht is ook van kracht voor de leefgebieden of natuurlijke habitats van bovengenoemde soorten. Iedereen die een flora- en fauna-activiteit uitvoert, moet nadelige gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken (in deze volgorde).

Als er door de flora- en fauna-activiteit nadelige gevolgen optreden voor deze soorten, dienen preventief passende maatregelen te worden getroffen. Als de activiteit al is aangevangen en er blijken onvoorziene nadelige gevolgen voor één of meerdere soorten, moet de activiteit gestaakt worden. Als stoppen niet mogelijk is, dienen herstelmaatregelen getroffen te worden. Of de getroffen maatregelen ook het beoogde effect hebben, dient tijdens en na uitvoer van de activiteit te worden nagegaan. De initiatiefnemer / uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

3.9.3 Conclusie

Er is een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit nodig (voorheen: ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming - soortenbescherming) voor de woning Laan van Adrichem 12a vanwege huismussen. Deze zal worden aangevraagd.

Er is nader onderzoek nodig naar de huismus, gierzwaluw en vleermuis (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger) voor de bestaande woningen Laan van Adrichem 7, 9 en 9b die in het kader van de planvorming zijn verworven en worden gesloopt en waarbij aanwezige hagen die mogelijk schuilplaatsen vormen voor de huismus worden verwijderd. Dit onderzoek wordt uitgevoerd voordat de woningen worden gesloopt, groen wordt verwijderd en met de bouwwerkzaamheden wordt begonnen.

De gronden Laan van Adrichem 2 en 4 worden bouwrijp opgeleverd door de voormalige eigenaar. De bebouwing is inmiddels door de voormalige eigenaar gesloopt..

De verwachting is dat de benodigde omgevingsvergunningen flora- en fauna-activiteit worden verkregen. De uit de omgevingsvergunning voortvloeiende maatregelen zullen worden getroffen binnen het plangebied. Er worden geen werkzaamheden binnen het broedseizoen (15 maart - 15 juli) uitgevoerd.

Op grond hiervan is het aspect natuur (soortenbescherming) geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Uit de natuurtoets en het stikstofdepositieonderzoek volgt, dat er ook geen belemmering is vanwege de gebiedsbescherming.

3.10 Cultuurhistorische aspecten

3.10.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen het rijk en de provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.10.2 Onderzoek

Archeologie

Voor het aspect archeologie is een bureauonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 15 is bijgevoegd. De conclusie is hieronder samengevat.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Westland ligt het plangebied in verwachtingszone III. Dat betekent dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld een archeologische onderzoeksplicht geldt.

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten vanaf de midden ijzertijd tot en met Romeinse tijd verwacht kunnen worden. Gezien de resultaten van onderzoeken in de directe omgeving wordt de kans op het aantreffen van eventuele resten echter laag ingeschat, in plaats van middelhoog zoals aangegeven op de beleidskaart van de gemeente Westland.

De lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten is voornamelijk gebaseerd op het ontbreken van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied, terwijl er toch diverse onderzoeken zijn uitgevoerd. Ook zijn tijdens deze onderzoeken geen bewoonbare oeverafzettingen aangetroffen langs de geulen, noch veraarde (eventueel bewoonbare) niveaus in het veen.

Daarnaast blijkt uit booronderzoek ten westen van het plangebied dat het onderzoeksgebied niet gunstig is geweest voor bewoning; het veenpakket is te nat geweest (geen sprake van veraard veen) en in de kleiafzettingen zijn geen aanwijzingen voor bewoningslagen aangetroffen.

Bewoning vanaf de Romeinse tijd tot de Vroege middeleeuwen is onwaarschijnlijk vanwege de natte omstandigheden.

Ook bewoning uit de late middeleeuwen (na het bedijken van het gebied) wordt niet verwacht, aangezien deze voornamelijk geconcentreerd was langs dijken die niet binnen het plangebied voorkomen. Huisterpen worden in onderhavig plangebied niet verwacht, omdat ze in de omgeving van het plangebied niet voorkomen. Dit beeld lijkt te worden bevestigd door historische kaarten waar geen bebouwing binnen het plangebied aanwezig is vanaf het begin van de 18e eeuw.

Ook in de tussenliggende perioden is geen bewoning zichtbaar op de historische kaarten. Op basis van het bureauonderzoek kan de middelhoge archeologische verwachting die op de beleidskaart van de gemeente Westland geldt voor het plangebied worden bijgesteld naar laag.

De kans op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied wordt klein ingeschat. Voor het plangebied wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor het plangebied wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd. Het bevoegd gezag, in deze de gemeente Westland, heeft ingestemd met dit selectieadvies.

Meldingsplicht Archeologie

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens vragen wij u contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog, cluster Ruimte, team Omgeving en Toezicht.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied en haar directe omgeving liggen in oorspronkelijk veen- en zeekleigebied landinwaarts van de duinen van Zuid-Holland. Het huidige landschap en de huidige bodemopbouw zijn het resultaat van afwisselend veenvorming achter de bescherming van de duinen en afzetting van klei en zand als gevolg van zeeinvloed in perioden van zeeinbraken. De mens heeft het landschap gevormd door het aanleggen van sloten voor de afwatering van het gebied, het voor landbouw geschikt maken van de grond en de aanleg van dijken langs het water ter bescherming. De mens ging wonen op de van oorsprong hogere en zandigere delen en langs de ontginningsassen. Het huidige cultuurlandschap is dan ook een afwisseling van landbouwgebied, sloten en vaarten, kernen en verbindingswegen. In de 20e eeuw is het Westland sterk ontwikkeld als glastuinbouwgebied, zodat in de aanblik van het cultuurlandschap nu glas een prominente rol speelt. De sterke ontwikkeling van kernen, glastuinbouw en wegen in de tweede helft van de 20e eeuw heeft ervoor gezorgd dat er veel van de structuren en elementen van het oorspronkelijke (ca. 1900) cultuurlandschap verdwenen zijn. Nog herkenbare structuren en elementen zijn:

  • de noordwest-zuidoost georiënteerde verkavelingsrichting;
  • de oorspronkelijke ontginningsassen en kernen: bv de Hoofdstraat, Lierweg en Oostbuurtseweg;
  • oorspronkelijke sloten en vaarten: bv de Lee/Lierwatering en de Blakervaart;
  • oorspronkelijke bebouwing: bv molens (al dan niet als molenstomp).

In het plangebied en haar directe omgeving zijn behalve de verkavelingsstructuur en watergangen weinig oorspronkelijke structuren en elementen bewaard gebleven. Aan de zuidzijde ligt de Lee/Lierwatering, centraal in het plangebied ligt de Molensloot, aan de oostzijde ligt de Blakervaart.

Alleen de cultuurhistorische waarde van de watergang Lee/Lierwatering heeft beleidsmatige status: als landelijk redelijk waardevolle lijn opgenomen op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland (kaart 2b Landschappelijke waarden van de Cultuurhistorische Atlas). De plannen hebben geen invloed op het profiel van de Lee / Lierwatering. Behalve deze watergang zijn er in en direct rond het plangebied geen cultuurhistorische waarden aangeduid op de Cultuurhistorische Atlas (https://pzh.b3p.nl/viewer/app/Cultuur_historische_atlas) / Overigens is de watergang niet opgenomen op de beleidskaart (kaart 4 van de Cultuurhistorische Atlas).

In en direct rond het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en gemeentemonumenten en ligt geen Beschermd Stads- of Dorpsgezicht.

Realisatie van woningbouw op de locatie Havenbuurt gaat ten koste van het oorspronkelijk agrarisch cultuurlandschap. De waarde hiervan is echter beperkt en in de huidige situatie al verstoord. Er zijn geen bijzondere of beschermde cultuurhistorische waarden, waar rekening mee gehouden hoeft te worden. Cultuurhistorische waarden die als inspiratie gebruikt kunnen worden en die mogelijk identiteit toevoegen aan het plan zijn de verkavelingsrichting (noordwest-zuidoost) en de watergangen in het gebied (bijvoorbeeld de Molensloot). In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkaveling van het voormalige akkerland, dat in het verleden verschillende verkavelingsrichtingen en -verspringingen kende. De watergang Molensloot blijft behouden en ligt buiten het plangebied.

3.10.3 Conclusie

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.11 Verkeer

3.11.1 Algemeen

In het kader van de Oostelijke Randweg is onderzoek gedaan naar de effecten van de Oostelijke Randweg. Het verkeerskundige onderzoek bestaat uit de volgende twee stappen:

  • 1. Analyse naar de gevolgen voor de verkeersstromen met het verkeersmodel Haaglanden.
  • 2. Analyse verkeersafwikkeling rotonde Zijtwende.

Onderstaand zijn de conclusies van het verkeerskundig onderzoek weergegeven. De complete rapportage is als bijlage 16 bij de toelichting gevoegd. In het onderzoek naar de verkeerseffecten is de realisatie van grote nieuwe woningbouwlocaties opgenomen, zo ook de realisatie van Liermolen.

3.11.2 Onderzoek

Lokale en provinciale wegen

Op de provinciale wegen is er door de aanleg van de Oostelijke Randweg een toename van verkeer zichtbaar op de Burgemeester van der Goeslaan (N223). De verklaring hiervan is dat de route voor doorgaand verkeer Delft - Naaldwijk v.v. via de Oostelijke Randweg aantrekkelijker wordt dan de huidige route via de Noord-Lierweg en daardoor extra verkeer aantrekt. De aanleg van de Oostelijke Randweg is positief voor de smalle Noord-Lierweg welke ongeschikt is om grote hoeveelheden verkeer te verwerken.

Uit de verkeerskundige analyses blijkt dat door de komst van de Oostelijke Randweg (ongeveer 10.350 mvt/etmaal) de verkeersintensiteiten absoluut gezien het meest toenemen op de Kasteelweg en Lange Broekweg zuid.

Deze route vormt de schakel tussen de nieuwe Oostelijke Randweg en de Veilingroute (N222). De capaciteit van de Kasteelweg moet ook zonder een Oostelijke Randweg in 2030 aangepast worden naar een gebiedsontsluitingsweg. Belangrijke oorzaak hiervoor is de openstelling van de Verlengde Veilingroute en de aansluiting van de Lange Broekweg en de Kasteelweg op de nieuwe kruising in de Verlengde Veilingroute.

Op de overige delen van de provinciale weg N223 is een daling van het verkeer zichtbaar. Het effect van de komst van de Oostelijke Randweg op de N222 en N213 is nihil. De Oostelijke Randweg zorgt voor een verplaatsing van de doorgaande routes. Waar in de huidige situatie verkeer gebruik maakt van de Noord-Lierweg, de Lierweg, en Bleijenburg als doorgaande route door De Lier, verplaatst een groot deel van dit verkeer zich naar de Oostelijke Randweg en de Kasteelweg. Daarnaast is er een kleine relatieve toename van verkeer op de Sportlaan.

De aanleg van de Oostelijke Randweg zorgt ervoor dat de bestaande woonstraten in De Lier niet extra worden belast met het autoverkeer van de nieuwbouwlocatie Molensloot en Liermolen.

De toenames van verkeersintensiteiten op de Noord-Lierweg, de Lierweg en de woonstraten ten oosten van de kern de Lier zijn gezien de functie van deze wegen zonder de Oostelijke Randweg hoog. De voorziene ontwikkelingen tot en met 2030 maken de aanleg van de Oostelijke Randweg noodzakelijk.

Op de Oostelijke Randweg zijn ongeveer 4.300 mvt/etmaal (van de in totaal 10.350 mvt/etmaal) doorgaand verkeer, tussen de N222 en de N223. Het grootste deel van dit verkeer rijdt van of naar de Burgemeester van der Goeslaan. Daarnaast is ook nog een deel van het doorgaande verkeer afkomstig vanaf de Zijtwende. Een deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke Randweg rijdt via de Verlengde Veilingweg van en naar de N213 en de N467. Het grootste deel van het doorgaande verkeer op de Oostelijke Randweg rijdt van en naar de N222 via de Kasteelweg.

Op de rotonde Zijtwende zorgt de komst van de Oostelijke Randweg voor een toename van verkeer, vooral op de route Burgemeester van der Goeslaan (N223) - Oostelijke Randweg. Hierdoor wordt de rotonde extra belast.

Uit analyses met het verkeersmodel en tellingen verricht door de provincie blijkt dat de rotonde in de huidige situatie op enig moment tussen nu en 2030 niet meer toereikend zal zijn. Duidelijk is dat de aanleg van de Oostelijke Randweg dit moment vervroegt. De provincie en de gemeente zijn daarom een traject gestart om aard en urgentie van aanpassing van de rotonde gezamenlijk uit te werken.

De ernst van de afname van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling wordt mede bepaald door het langzame verkeer. Om een gedegen uitspraak hierover te kunnen doen is aanvullend onderzoek nodig om de wisselwerking met en het effect van het langzaam verkeer in beeld te brengen. Een microsimulatie is hiervoor een geschikt instrument.

In het Westlands verkeer en Vervoerplan (WVVP) is bepaald dat wegen met een hogere intensiteit dan 6.000 mvt/etm als gebiedsontsluitingsweg (GOW) gecategoriseerd moeten worden. Dit houdt in dat de Lange Broekweg zuid, Kasteelweg, Oostelijke Randweg en de nieuwe ontsluiting van Molensloot op de Oostelijke Randweg een functie als GOW moeten gaan krijgen (o.a. vrij liggende fietspaden).

Rijkswegen

In het hierboven beschreven onderzoek is geen rekening gehouden met de effecten op de rijkswegen A4 en A20. Deze beoordeling vindt daarom hieronder plaats.

Voor de beoordeling van het plan is gebruik gemaakt van het V-MRDH. Het V-MRDH is een verkeersmodel voor strategische en tactische vraagstukken, dat de gehele Metropoolregio Rotterdam Den Haag beschrijft. Met het model worden verkeersintensiteiten voor verschillende modaliteiten (auto, openbaar vervoer en fiets) en scenario's (2016, 2023, 2030laag en 2030hoog) in beeld gebracht. Het heeft als doel beleidsondersteunende informatie te genereren op het gebied van verkeer en aanpalende terreinen.

Het V-MRDH is zodanig opgesteld dat tot een breed gedragen verkeersmodel is gekomen, waarmee de MRDH alsmede alle gemeenten binnen de MRDH hun mobiliteitsbeleid en mobiliteitsplannen kunnen ondersteunen. In het V-MRDH zijn gedetailleerde netwerken van de auto-, OV-, fiets- en vracht opgenomen. De netwerken dienen in de eerste plaats voor het bepalen van weerstanden tussen modelzones zodat de bestemmings- en vervoerswijze keuze berekend kunnen worden. Daarnaast worden de netwerken gebruikt om routekeuzegedrag te modelleren en de intensiteiten op te presenteren. In het model zijn alle belangrijke wegen tot op wijkniveau opgenomen. Voor de prognosejaren zijn alle mutaties ten aanzien van nieuwe of afgewaardeerde wegverbindingen en veranderingen in de dienstregelingen van het openbaar vervoer geïnventariseerd en opgenomen. Voor het autoverkeer zijn de belangrijkste projecten overgenomen uit de reeds beschikbare eerdere netwerken vanuit NRM, RVMK of VMH en toegevoegd aan de basisjaarnetwerken.

Het gaat hierbij om onder andere de volgende aanpassingen:

  • realisatie A16 Rotterdam (eerder genoemd A13/A16);
  • realisatie A24 Blankenburgverbinding;
  • realisatie A4 Passage en Poorten & Inprikkers;
  • realisatie RijnlandRoute (Leiden);
  • realisatie Rotterdamsebaan (Den Haag);
  • realisatie Verlengde Veilingroute (Westland).

Hieronder staan de kaarten van de V-MRDH en V-NRM. De verschillen zijn marginaal. De N223 komt iets hoger uit in het V-MRDH. Hieruit volgt dat voor de analyse gebruik kan worden gemaakt van het V-MRDH

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0053.png"

Mrdh 230 GE MVT

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01_0054.png"


Analyse

In het bestemmingsplangebied Havenbuurt komen maximaal 245 woningen. Het is een deelgebied van het plan Liermolen - Molensloot, waar in totaal circa 900 woningen zijn voorzien. In de praktijk zullen deze 900 woningen circa 5.400 mvt per etmaal (uitgaande van 6 verkeersbewegingen per woning per etmaal) veroorzaken.

Deze 5.400 mvt bewegingen per etmaal zijn al opgenomen in het V-MRDH en zullen zich via nieuw aan te leggen Oostelijke Randweg verdelen naar de N223 en de N222 (via de Kasteelweg) en vandaaruit weer naar de A20 en de A4 (nabij de Wippolderlaan en de N223). Een gedeelte van de 5.400 mvt zal ook een bestemming hebben intern binnen de gemeente Westland en dus niet uitkomen op de rijkswegen.

RWS heeft aangegeven, dat de I/C op de A20 nabij de N223 in 2030 in beide richtingen voor beide spitsen ruim onder de 0.6 ligt en daardoor geen grote impact van de ontwikkelingen wordt verwacht. Aandacht is nodig voor de A4 nabij de aansluiting Den Hoorn (N223). De I/C's zijn daar namelijk 0.9 tot 1.0 en duiden op een zwaar belaste en congestiegevoelige situatie.

Uitgaande dat van de circa 5.400 mvt per etmaal een derde, 1.800 mvt etmaal, richting Den Hoorn via de N223 zou gaan en dan deze 50-50 verdelen richting Den Haag en Rotterdam dan zou dat betekenen dat er volgens het V-MRDH 900 mvt per richting bij zouden komen. Dat zijn circa 90 auto's per spitsuur (10%) per richting. Op etmaalniveau zou dat circa 1 procent extra (900/66700*100) verkeer zijn.

3.11.3 Conclusie

De verkeerskundige analyse geeft een voldoende beeld van de verkeerseffecten van de Oostelijke Randweg De Lier inclusief Liermolen en Molensloot en is hiermee voldoende onderzocht. Het percentage verkeer van het plan Liermolen - Molensloot, bestaande uit circa 900 woningen, op de A4 nabij Den Hoorn is circa 1 procent. De gemeente is druk bezig om alle verkeersknelpunten inzichtelijk te maken en hiervoor een maatregelpakket in het leven te roepen. Dit gebeurt samen met de Provincie Zuid-Holland. De resultaten worden besproken met RWS.

3.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De realisatie van de woonbuurt wordt in de milieueffectrapportage(m.e.r.)-wetgeving aangemerkt als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de D-lijst (D.11.2) van het Besluit m.e.r.

Dit duidt op een verplichting vanuit de m.e.r.-wetgeving. De in bijlage D genoemde drempelwaarden (een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer) worden met de ontwikkeling niet overschreden. Hiermee is alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan, of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door de initiatiefnemer van de ontwikkeling een aanmeldingsnotitie (bijlage <X> opgesteld. Daarbij is aandacht besteed aan:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Op basis van de aanmeldingsnotitie, zie bijlage 17 is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Effect op gevoelige gebieden

Zoals uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt zijn er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen

Zoals in de Aanmeldingsnotitie beschreven is er geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving.

Conclusie

De realisatie van de woonbuurt Havenbuurt leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Het college van B&W heeft 5 december 2023 besloten in te stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling en in het kader van het bestemmingsplan geen milieueffectenrapportage op te stellen.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Planvorm

Om in te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden en een gefaseerde ontwikkeling, is gekozen voor een globale planopzet voor het nog te ontwikkelen woongebied. Hierbij heeft het overgrote deel van het plangebied de globale eindbestemming "Woongebied". Deze bestemming biedt een grote mate van flexibiliteit en een directe bouwtitel. Tegelijkertijd zijn in de planregels meer gedetailleerde bepalingen opgenomen om rechtszekerheid te bieden. Zo zijn de gronden waar appartementen mogen worden gebouwd vastgelegd en is voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande woonbebouwing geborgd via een bouwvlak.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

 

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

 

Wijze van meten ( Artikel 2 )

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

 

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels); 
  • bouwregels; 
  • nadere eisen; 
  • afwijkingsregels.

 

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

 

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen voor overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding, ondergeschikte bouwdelen, liftkokers. Ook is voorzien in bouwregels met betrekking tot algemene hoogtematen, overschrijding bouwgrenzen, ondergrondse bouwwerken en dakkapellen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend van de planregels, onder andere voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Overige regels

In de overige regels is een regeling opgenomen die bepaalt dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels  

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen, welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de titel van het plan.

4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen: NL.IMRO.1783.LIEKERNHAVNBRTobp-VA01.

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

 

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

 

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.  

 

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

 

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'specifieke vorm van recreatie - onderhoud' en 'terras',

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Een voorbeeld van een bouwaanduiding is 'gestapeld'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Bestemming "Groen"

De hoofdgroenstructuur, i.c. de groenstrook langs de Oostelijke Randweg, de groenstrook centraal in het plangebied en de groenstrook aan de westkant, die allen in noordzuidelijke richting het plangebied doorkruisen zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is groen en water toegestaan. Van het bestemmingsvlak moet 70% ook daadwerkelijk (natuurlijk) groen (waaronder ook water wordt verstaan) worden ingericht en in stand blijven.

Er mogen ook voet- en fietspaden en speelterreinen worden aangelegd. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag een geluidscherm worden gerealiseerd. Deze aanduiding heeft alleen betrekking op het geluidscherm (bouwwerk, geen gebouw zijnde). De grondwal waar het scherm op geplaatst wordt past binnen de bestemming Groen en mag ook op gronden buiten de aanduiding worden aangelegd. In de bestemming Woongebied is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waar de aanleg en de in stand houding van het geluidscherm is voorgeschreven.

4.2.2 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De gronden van de jachthaven die zijn gelegen binnen het plangebied zijn grotendeels in gebruik als parkeerterrein bij de jachthaven. Op deze gronden is uitsluitend gebruik als parkeerterrein toegestaan. Aan de zuidzijde zijn ook aanlegsteigers mogelijk.

4.2.3 Bestemming "Woongebied"

De bestemming 'Woongebied' is opgenomen ten behoeve van de nog te ontwikkelen woningen en de bijbehorende straten, groen, water en erfpercelen. Op de verbeelding is het maximum aantal woningen weergegeven per bestemmingsvlak.

Er moet worden voldaan aan een minimum percentage aan waterberging, zoals overeengekomen met Hoogheemraadschap van Delfland. Afgesproken is, dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van ten minste 6,5% oppervlaktewater en ten minste 1,5% wadi's, waarbij het percentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied, zoals in de kaart in bijlage 1 is weergegeven. Tevens is geregeld, dat in het totale plangebied per woning 35 m2 openbaar groen wordt gerealiseerd en 3 procent van het totale plangebied ingericht wordt ten behoeve van spelen.

Op gronden met de bestemming woongebied mogen overal grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Gestapelde woningen (appartementen en beneden-bovenwoningen) mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden gebouwd. Om voldoende afstand te borgen tussen de nieuwe woningen en de bestaande bebouwde omgeving en de resultaten van het akoestisch onderzoek vanwege wegverkeer te borgen is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woningen moeten worden gebouwd. Tot slot geldt dat ten minste 14,55 van het totale aantal woningen als sociale huurwoning dient te worden gebouwd, ten minste 4,95 procent als sociale koopwoning en ten minste 10,84 procent als middeldure huur- of middeldure koopwoning. Dit leidt respectievelijk tot ten minste 47 sociale huurwoningen, 16 sociale koopwoningen en 35 middeldure woningen.

Daar waar de aanduiding 'maatschappelijk' is opgenomen is een huisartsenpraktijk en een apotheek toegestaan. Er is in het gehele plangebied maximaal één huisartsenpost en één apotheek toegestaan.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Integrale handhaving Wabo taken 

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven.  De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig  mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in het kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin zijn ook afspraken opgenomen met betrekking tot de school, die via een uitwerkingsplicht kan worden gerealiseerd. In het kader van het uitwerkingsplan zullen daar nadere afspraken over worden vastgelegd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Over het voorontwerp heeft bestuurlijk overleg plaats als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Evides
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De resultaten van het overleg zijn samengevat in de Nota van Beantwoording vooroverlegreacties. De reacties hebben geleid tot aanpassingen van het plan. De Nota van Beantwoording vooroverlegreacties is als bijlage 19 bijgevoegd.

6.2.2 Participatie

De ontwikkelvisie voor het plan Liermolen-Molensloot is via een intensief participatieproces tot stand gekomen. Dit proces is in september 2016 gestart met een informatieavond voor alle omwonenden en belangstellenden. Tijdens deze avond is het proces toegelicht, zijn de belangrijkste uitgangspunten getoond en is een oproep gedaan voor een op te richten klankbordgroep.

Op de eerste klankbordavond heeft het stedenbouwkundig bureau SVP de eerste ruimtelijke analyses en uitgangspunten toegelicht. Aan de hand van de thema’s water, groen, parkeren, duurzaamheid en architectuur is SVP vervolgens aan de slag gegaan. Vervolgens is samengewerkt aan verschillende scenario’s voor het gebied. ‘Tuindersdorp’, ‘Waterrijk’ en ‘Tuin van de Lier’, die in een tweede bijeenkomst van de klankbordgroep intensief is besproken.

SVP heeft de resultaten uitgewerkt en besproken met de ontwikkelaar BPD en de gemeente, om vervolgens te komen tot een definitieve denkrichting: ‘Tuindersleven’. Dit scenario vormt de basis voor de ontwikkelvisie. Het concept is vastgelegd in een krachtig raamwerk waarbij de belangrijkste profielen van een vaste maatvoering voorzien en de woonvelden daartussen later nog vrij invulbaar zijn.

Tijdens de derde klankbordavond is het uitgewerkte model ‘Tuindersleven’ gepresenteerd. De klankbordgroep was enthousiast over zowel het eindresultaat als het hele proces. Van alle avonden is een verslag gemaakt en verstuurd naar de leden van de klankbordgroep.

6.2.3 Inspraak

In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

6.2.4 Zienswijzen

Van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn er drie zienswijzen ingediend.

De zienswijzen zijn in een Nota van beantwoording zienswijzen afzonderlijk samengevat, beoordeeld en afgewogen en van een reactie voorzien. Hiervoor verwijzen we naar bijlage 21. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan, zie bijlage 21.