Plan: | Honderdland Noord nabij 10 te Maasdijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.000000150g04-VA01 |
Door NL Jobs is op 15 augustus 2018 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een logiesgebouw ten behoeve van arbeidsmigranten voor een individuele verblijfsduur van maximaal zes maanden. Uitsluitend voor deze aangevraagde activiteit wordt een omgevingsvergunning aangevraagd en verleend aan Honderland Noord, nabij 10 te Maasdijk. Het logiesgebouw zal onderdak bieden aan 250 arbeidsmigranten die tijdelijk voor de duur van maximaal 6 maanden ter plaatse verblijven. Ook zijn er ruimten voor beheerders. Het gebruik van de locatie als logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "1e Herziening Honderdland fase 2". De logiesfunctie is niet toegelaten binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor het overige voldoet de aanvraag aan het bestemmingsplan "1e Herziening Honderdland fase 2". De afwijking van het bestemmingsplan ziet dan ook slechts op de wijziging van het gebruik ten opzichte van de bestemming "Gemend" en niet op afwijking van de bouwregels.
De omgevingsvergunning is gefaseerd aangevraagd. In een volgende fase zal moeten worden aangetoond dat het plan voldoet aan onder andere de technische eisen die gelden voor het op richten van een logiesgebouw.
Het te realiseren logiesgebouw is getoetst aan de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “1e herziening Honderdland fase 2” en "Honderdland fase 2" en hiermee in strijd gebleken. Om te kunnen beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning is een verklaring van geen bedenkingen van de raad nodig. De raad heeft op 19 februari 2019 een ontwerp verklaring van geen bedenkingen voor deze aanvraag afgegeven.
Honderdland is een voormalig glastuinbouwgebied in de gemeente Westland, globaal gezien gelegen tussen de kernen Maasdijk en Naaldwijk. De begrenzing wordt gevormd door bedrijventerrein A20 (Coldenhove) in het zuiden, de N220 (Maasdijk) in het westen, de N223 in het noorden en de A20/N20 in het oosten. In het verleden waren de gronden bebouwd met kassen, maar vanwege de destijds urgente behoefte aan bedrijventerreinen binnen de gemeente wordt het gebied sinds 2000 in fasen herontwikkeld. De noordzijde van het plangebied bestaat uit drie eilanden. Het projectgebied is gelegen in het meest zuid-westelijk gelegen eiland.
De vernieuwde N223 ten noorden van het projectgebied is aangelegd evenals de rotonde ten noordwesten van het projectgebied. De in bovenstaand figuur aanwezige kassen zijn inmiddels ter hoogte van de projectlocatie gesloopt.
Binnen het plangebied gelden de bestemmingsplannen "1e Herziening Honderdland fase 2", "Paraplubestemmingsplan Parkeernormen", "Paraplubestemmingsplan Geluidszone Honderdland fase 2" en "Paraplubestemmingsplan Wonen Westland". De gronden waarop de aanvraag betrekking heeft hebben de bestemming "Gemengd". De omgevingsvergunningaanvraag past niet binnen deze bestemming.
Het omgevingsvergunning "Honderdland Noord nabij 10 te Maasdijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Bedrijventerreinenvisie Westland
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
De ruimtelijke hoofdstructuur
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering
van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Programma Ruimte
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
2.1.3.1 Afwijken middels 6.15 Omgevingsverordening
Volgens de kaart zijn de gronden aangewezen als 'Glastuinbouwgebieden'. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.
Volgens artikel 6.15 lid 1 is het volgende toegestaan:
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
Om de ontwikkeling van de woonwijk mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de afwijking uit artikel 6.15 lid 7 uit de Omgevingsverordening.
In afwijking van het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor het maatwerkgebied glastuinbouw, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, bestemmingen bevatten die transformatie naar andere functies mogelijk maken zoals aangegeven in het Programma ruimte.
In het Programma ruimte zijn op de '3 ha kaart' nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Op de bijbehorende tabellen is een overzicht opgenomen van de namen en de oppervlaktes van de locaties. Als een locatie is opgenomen op de '3 ha kaart' betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. De regionale visies voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de '3 ha kaart'.
Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen (3 ha kaart).
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties en bedrijventerreinen weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit. Het plangebied - onderdeel van Honderdland fase 2 - is zowel op de kaart als bijbehorende tabel 1 opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte.
Provinciale Programma huisvesting arbeidsmigranten 2019
De Provincie Zuid-Holland is bezig met pilots en beziet ook de mogelijkheid om het provinciale omgevingsbeleid ten aanzien van huisvesting van arbeidsmigranten integraler te maken door te kijken wat het beleid met betrekking tot bedrijfsterreinen, glastuinbouw, wonen, Ruimtelijke Ordening en recreatieterreinen kan bijdragen aan betere huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De ontwikkeling van een logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel Honderdland Noord nabij 10 te Maasdijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Van polder naar bedrijventerrein
De aanwezige glastuinbouw in de gemeente Westland en omstreken trekt veel (agro-gerelateerde) bedrijvigheid aan. In 2000 was de vraag naar extra bedrijventerrein dermate groot, dat besloten is de Honderdlandpolder te herontwikkelen tot bedrijventerrein. De keuze is specifiek op deze gronden gevallen vanwege de strategische ligging en de vorm van het gebied.
Fasering
Vanaf 2000 is men begonnen met de herontwikkeling. Het eerste gedeelte dat is herontwikkeld, wordt fase 1 genoemd. Het gaat om een gebied van circa 40 ha. dat zich vanaf het bestaande bedrijventerrein A20 (Coldenhove) ongeveer 700 m uitstrekt in noordwestelijke richting. De grens van fase 1 is een denkbeeldige lijn tussen de Oranjestraat in de kern Maasdijk en de Laan van Poot in het kassengebied ten oosten van de A20. Fase 1 is volledig ontwikkeld en bestaat uit bedrijventerrein voor bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een afwijkende functie binnen dit gebied is het Hotel Westland in de zuidelijke punt.
Momenteel is men bezig met de ontwikkeling van fase 2, het gebied tussen fase 1 en de vernieuwde N223. Het gaat in totaal om 40 hectare bedrijventerrein.
Fasering bedrijventerrein Honderdland
Op de kop van fase 2 zullen de zogenaamde 'eilanden' worden ontwikkeld. Dit is ook onderdeel van fase 2 van de herontwikkeling. Het projectgebied is onderdeel van het meest zuid-westelijk nog te realiseren eiland 1.
Stedenbouwkundig plan
Voor het gehele bedrijventerrein is een integraal ontwerp opgesteld door BDP Khandekar (zie Bijlage 2 Stedenbouwkundig ontwerp & Beeldkwaliteitsplan). De omgevingsvergunning is hieraan getoetst. Het ontwerp gaat uit van een ladderstructuur in noord-zuidrichting, over de polder heen. Door het gebied loopt een centrale ontsluitingsweg in dezelfde richting, waarop de secundaire ontsluiting aansluit.
Deelgebieden binnen Honderdland fase 2 (bron: BDP Khandekar)
De eilanden
De noordzijde van het plangebied bestaat uit drie eilanden, waarbij het meest westelijk gelegen eiland aangeduid wordt als 'eiland 1', het middelste als 'eiland 2' en het meest oostelijke eiland als 'eiland 3'. Vanwege de representatieve zone langs de regionale infrastructuur zijn op de eilanden publieksgerichte functies toegestaan, zoals een restaurant, een hotel en een tankstation. Deze functies staan deels ten dienste van het bedrijventerrein en ondersteunen de internationale positionering van de Greenport Westland-Oostland. Ook zijn vier zelfstandige kantoren toegestaan tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m2 per vestiging. Dit ter plaatse van het middelste eiland.
Het projectgebied is onderdeel van de ontwikkeling van het meest zuid-westelijke eiland -hierna 'eiland 1- uit deelgebied 3'. De eilanden zijn bestempeld als hoogwaardige zichtlocatie direct aan de entree van het gebied. Onderstaand figuur betreft een afbeelding van de toekomstige inrichting inclusief de reeds gerealiseerde McDonald's.
Toekomstige inrichting
De inrichting van het eiland gaat uit van een centrale ontsluitingsroute met éénrichtingsverkeer. Op deze doorgaande route takt één doodlopende zijweg aan. De eilanden zijn omzoomd door een substantiële waterpartij die tot de vernieuwde N223 loopt. De ontsluiting van eiland 1 komt aan de zuidzijde, die door middel van een brug wordt aangesloten op de toekomstige ontsluitingsweg die de noordelijke grens van deelgebied 2 vormt. In het westen takt deze weg aan op de verkeersverbinding Maasdijk - Maasdijkplein.
Deze ontwikkeling voorziet in het gebruik van de gronden als logiesfunctie voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. Het gebruik van deze functie past niet binnen de bestemming 'Gemengd'. Voor het overige past de aanvraag binnen het bestemmingsplan "1e herziening Honderdland fase 2". Een onderbouwing van hoe het logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten wordt vormgegeven maakt onderdeel uit van de aanvraag (zie Bijlage Bijlage 3 Onderbouwing gebruik en beheer logiesgebouw).
Op 18 september 2018 heeft de raad het Ontwikkelkader voor de realisatie van nieuwe locaties voor de huisvesting van arbeidsmigranten (hierna: het Ontwikkelkader) aangenomen. Hiermee wilde de gemeente stimuleren dat uitzenders de komende jaren meer huisvesting gaan realiseren voor arbeidsmigranten. Voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in het logiesgebouw op het bedrijventerrein Honderdland fase 2 is op 15 augustus 2018 (voor vaststelling en invoering van het Ontwikkelkader) een vergunning aangevraagd, waardoor in het geval van strijdigheden met de aanvraag niet aan het Ontwikkelkader getoetst moest worden. De ontwerp vergunning is echter wel aan het Ontwikkelkader getoetst. Op 8 juli 2020 is het Ontwikkelkader ingetrokken en zijn de uitvoeringscriteria van het huisvestingsbeleid voor arbeidsmigranten opgenomen in de op 8 juli 2020 vastgestelde Woonvisie Westland 2020 2030. Door aanpassing van het beleid dat gold sinds 2018 wordt beoogd meer balans te brengen in het lenigen van de meervoudige huisvestingsnood van arbeidsmigranten in de gemeente Westland. Daarbij wordt gezocht naar een balans tussen beperkingen in de woonkernen en ruimte daarbuiten en balans tussen het bieden van oplossingen voor diverse woonnoden en balans tussen prijs en kwaliteit van die woonoplossingen.
Een belangrijk uitgangspunt in het nieuwe beleid is dat de omvang van een huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten wordt van geval tot geval getoetst. Afhankelijk van de locatie- en omgevingskenmerken kunnen dus kleinere tot grotere huisvestingsoplossingen acceptabel zijn en worden ingepast. Het college neemt afzonderlijke besluiten, die, hoewel ze gebaseerd zijn op algemeen geldend beleid, geen rechten of precedentwerking scheppen voor andere initiatieven. De ligging en ontsluiting van potentiële locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten blijft een afwegingscriterium. De afstand tot een woonkern is één van de aspecten binnen een brede weging van plus- en minpunten (in samenhang met wat aan voorzieningen ter plaatse kan worden geboden). Ook de woon-werkafstand van de betreffende arbeidsmigranten is deel van deze afweging.
Wenselijkheid (extra) bedden
Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht om bestaande woningen, gezien de huidige aanbiedersmarkt, zo min mogelijk in te zetten voor huisvesting van arbeidsmigranten. Gebouwen voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten zijn dan ook - afhankelijk van de locatie- en de omgevingskenmerken - gewenst. Er werken dagelijks 12.000 arbeidsmigranten binnen de gemeente Westland (dit aantal is seizoenafhankelijk). Het aantal arbeidsmigranten dat (meest tijdelijke) huisvesting vindt in de gemeente Westland ligt sinds 2011 rond 4.500 personen. De toevoeging van de 250 bedden is daarmee wenselijk. De arbeidsmigranten die in het logiesgebouw zullen verblijven, zijn allen werkzaam in Westland.
Wenselijkheid huisvesting op een bedrijventerrein
Een punt waarop het beleid is herzien is de mogelijkheid om arbeidsmigranten (ook) te kunnen huisvesten op bedrijventerreinen. Dit punt van herziening wordt niet alleen gesteund vanuit het bestuur en de provincie, maar ook vanuit bewoners van de kernen binnen de gemeente en vanuit Glastuinbouw Nederland. De ligging en ontsluiting van de locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten is een afwegingscriterium. Het merendeel van de arbeidsmigranten die in het onderhavige logiesgebouw zullen verblijven, zijn werkzaam op het bedrijventerrein Honderdland. Als het mogelijk is gaan de uitzendkrachten lopend of op de fiets naar het werk. De ligging van het logiesgebouw is daardoor heel gunstig. Doordat het logiesgebouw wordt gevestigd op een bedrijventerrein op ongeveer 1500 meter van de kern met alle benodigde voorzieningen binnen het gebouw en op het terrein van het logiesgebouw, is de verwachting dat de arbeidsmigranten in het logiesgebouw zich niet primair gericht zullen zijn op de voorzieningen in de kern van Maasdijk.
Wenselijkheid goed & professioneel beheer
In het logiesgebouw zijn gebouwbeheerders aanwezig die hulp en ondersteuning bieden aan de gasten door hen in hun eigen taal te woord te kunnen staan. Als arbeidsmigranten hulp nodig hebben in de werksituatie kunnen zij zich melden bij hun Jobcoach vanuit de organisatie van aanvrager. Voor overige hulp is de gebouwbeheerder de juiste aanspreekpersoon. De gasten kunnen wensen kenbaar maken, Services afnemen, storingen melden of interne verhuizingen aanvragen. Verder zorgen de gebouwbeheerders voor de toegangspassen en nachtelijke toegang op momenten dat de voordeur gesloten is. De gebouwbeheerders zien ook toe op naleving van de huisregels. In het algemeen kan men zeggen, dat gasten geen overlast mogen veroorzaken voor de medegasten en/of voor de externe omgeving. De aanvrager heeft reeds met het Hotel Westland laten zien dat zij in staat is op een goede en professionele manier het gebouw en de directe omgeving) te beheren. Daarnaast is de omvang van de locatie en de hoeveelheid bedden van voldoende omvang om goed beheer mogelijk te maken.
Wenselijkheid verblijven (logeren) dichtbij werk
Om het reizen, en dan voornamelijk het autoverkeer, zoveel mogelijk te beperken is het wenselijk dat arbeidsmigranten dichtbij hun werklocatie verblijven. Bij voorkeur op een loop- of fietsafstand. Aanvrager heeft alleen al op het bedrijventerrein Honderdland meer mensen werken dan dat hij zou kunnen huisvesten in het huidige Hotel Westland en de beoogde nieuwe locatie bij elkaar. Het is aannemelijk dat de medewerkers van aanvrager in de nieuwe locatie dichtbij hun werk zullen verblijven
Wenselijkheid arbeidsmigranten werkzaam in gemeente Westland
Uitgangspunt is dat de in de gemeente Westland gehuisveste arbeidsmigranten zoveel mogelijk in de gemeente Westland werken (in de glas- en aanverwante sectoren). In onderhavige situatie werkt 99,9% van de medewerkers van aanvrager in de gemeente Westland.
Afstand tot de kern (Maasdijk)
Het criterium dat huisvesting voor arbeidsmigranten dichtbij de kern moet op grond van het nieuwe beleid worden afgewogen. De afstand tot een woonkern is een van de aspecten binnen een brede weging van plus- en minpunten in samenhang met wat aan voorzieningen ter plaatse kan worden geboden. Ook de woon-werkafstand van de betreffende arbeidsmigranten is deel van deze afweging.
Het logiesgebouw voorziet op diverse wijzen in mogelijkheden om de vrije tijd aangenaam door te brengen. Er is een sportveld op het dak van één van beide vleugels voor bewegingsoefeningen, voetbal, tennis of volleybal. Het sportveld wordt voorzien van een daartoe geschikte vloer, veldbelijning, en netten en doelen. Tevens is er een tafeltennistafel en een snooker/biljart tafel. Voorts zijn alle kamers voorzien van een televisie met buitenlandse zenders in de relevante talen en kwalitatief internet met voldoende snelheid en bandbreedtegarantie per kamer. Op de begane grond in het gebouw is een gezelschapsruimte waar de arbeidsmigranten kunnen samenzijn. Op het terrein in de buitenlucht en op het dak zijn terrassen voorzien. Tegen vergoeding kunnen warme en koude drank en snacks of maaltijden worden gekocht in het gebouw. Ook kan de gezelschapsruimte binnenin het gebouw worden gebruikt om de al of niet zelf bereide warme maaltijd te nuttigen.
Het logiesgebouw wordt voorzien van een winkeltje, waarin de basislevensmiddelen verkrijgbaar zijn uit het thuisland van de arbeidsmigranten die zich tijdelijk in het logiesgebouw bevinden. De winkel is en blijft een ondergeschikte functie (bijzaak) van het logiesgebouw. Met deze voorziening wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Westlanders om zo weinig mogelijk te merken van de arbeidsmigranten. De arbeidsmigranten hoeven voor hun eerste basisbehoeften geen gebruik te maken van de voorzieningen in het dorp, maar kunnen terecht in het eigen winkeltje op de locatie.
Wenselijkheid verkeer
Door arbeidsmigranten zo dicht mogelijk bij hun werklocatie te lasten verblijven wordt het aantal auto-verkeersbewegingen beperkt. Hiermee worden zorgen van omwonenden over een (grote) toename van autoverkeer worden weggenomen. Het is aannemelijk dat het merendeel medewerkers van NL Jobs op loop-/fietsafstand van hun werk gehuisveste wordt en daarmee de hoeveelheid autoverkeersbewegingen beperkt.
Wenselijkheid Parkeren op eigen terrein
Parkeren op eigen terrein is wenselijk. Met de wetenschap dat slechts een beperkt deel van de arbeidsmigranten met eigen vervoer reist wordt een parkeernorm van 0,3 gehanteerd. De ervaring leert dat bij grote(re) locaties, zoals Hotel Westland, zelfs het beperkte aantal vereiste parkeerplaatsen niet volledig benut wordt. In het plan is voldoende parkeergelegenheid voor de arbeidsmigranten opgenomen.
Conclusie
De aanvraag is in overeenstemming met het beleid en betreft een wenselijke ontwikkeling.
De drie eilanden worden elk door middel van één in-/uitrit aangesloten op de meest noordelijke toekomstige dwarsverbinding. Per eiland zal een centrale ontsluitingsweg gerealiseerd worden met één in/uitrit. In het westen takt deze ontsluitingsweg aan op de verkeersverbinding Maasdijk-Maasdijkplein.
Langs de centrale ontsluitingsas komen, conform Westlands Verkeer en Vervoersplan, vrijliggende fietspaden in twee richtingen die aansluiten op de onderdoorgang (verkeerstunnel) bij Westerlee en daarmee op de huidige en de toekomstige regionale fietsroutes. Het fietsnetwerk sluit aan op het pad naar de Maasdijk (N220) tussen fase 1 en fase 2 ter plaatse van de Verkadestraat. Ten behoeve van een goede aansluiting van het fietspad en om een plaatselijk parkeerprobleem op te lossen worden de langsparkeerplaatsen aan de noordkant van de Verkadestraat gewijzigd naar extra haaksparkeerplaatsen. Het fietspad komt achter deze parkeerplaatsen langs te lopen.
Langs alle wegen (centrale ontsluitingsas en dwarswegen) worden trottoirs aangelegd. Er komt geen aparte parkeerruimte voor expeditieverkeer in de openbare ruimte. Dit parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
Vervoersprofiel
De arbeidsmigranten hebben een verschillend vervoersprofiel. Slechts een beperkt aantal arbeidsmigranten (10-15%) komt met een eigen vervoersmiddel naar Nederland. NL Jobs geeft in haar buitenlandse wervingskantoren informatie aan kandidaten over de op dat moment bestaande parkeerruimte voor het gebruik maken van eigen vervoer. Voor iedereen bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van het vervoer dat NL Jobs hen aanbiedt. Als er in de toekomstige huisvestingslocatie géén ruimte is voor een eigen vervoersmiddel zullen de arbeidsmigranten gebruik dienen te maken van het groepsgewijs georganiseerde vervoer. Overigens is gebruik maken van een eigen vervoersmiddel veel duurder dan het door NL Jobs georganiseerde vervoer. Het overgrote deel – dus 85% tot 90% - maakt daarom gebruik van het groepsvervoer, zo is de ervaring van NL Jobs.
Het grootste deel van de gasten komt dus per collectief vervoer van NL Jobs naar Nederland. Gezien de korte afstand tot het werk in het Westland zal een aanzienlijk deel daarvan lopend of op de fiets naar het werk gaan. Bij grotere afstanden is het vervoer geregeld met auto's van NL Jobs die worden bestuurd door de uitzendkrachten zelf. De dagelijkse planning ziet er op toe, dat de auto's optimaal bezet zijn, zodat er zo weinig mogelijk auto's hoeven te worden ingezet.
Gemiddeld werken er in het Westland 419 medewerkers op een afstand van 2,0 kilometer of minder van het logiesgebouw. In de zomer zijn dat er zelfs 762. Volgens het beleid van NL Jobs is deze afstand van 2,0 kilometer in 10 minuten te voet af te leggen. Als alle 275 gasten van het verderop gelegen Hotel Westland lopend naar het werk gaan, blijven er voor Logiesgebouw Honderdland gemiddeld 144 en in de zomer 487 over die te voet naar het werk kunnen.
Gemiddeld werken er voorts 390 medewerkers op een afstand tussen 2,0 en 5,0 kilometer van het logiesgebouw. In de zomer zijn dat er 503. Volgens het beleid van NL Jobs is deze afstand tot 5,0 kilometer ruim onder 20 minuten op de fiets af te leggen.
Bij elkaar genomen kunnen er gemiddeld 534 medewerkers lopend of per fiets vanuit Logiesgebouw Honderdland naar het werk. In de zomer zijn dat er 990. Logiesgebouw Honderdland is ontworpen voor 250 medewerkers. De resterende medewerkers zijn in Hotel Westland gehuisvest.
Concluderend kan gesteld worden, dat de behoefte aan auto's in Honderland uiterst beperkt is. In principe zou Logiesgebouw Honderdland kunnen worden uitgevoerd als autoloos logiesgebouw. Deze woon-werk-situatie is stabiel, omdat de basis van 92,3% inleners tevens aandeelhouders/oprichters zijn van NL Jobs.
Parkeren
Naar de parkeerbehoefte van deze ontwikkeling is op 9 juli 202 onderzoek verricht door Goudappel Coffeng (zie Bijlage 4 Parkeerbehoefte onderzoek). Het logiesgebouw is bedoeld voor arbeidsmigranten die maximaal zes maanden aaneengesloten zullen verblijven om te werken in de directe omgeving. In het gebouw komen 123 kamers voor twee personen en vier kamers voor één persoon. Alle kamers beschikken over een eigen keuken en badkamer. In totaal kunnen er 250 gasten tijdelijk verblijven in het logiesgebouw. De verblijfsduur van maximaal zes maanden is contractueel afgebakend.
De vier eenpersoonskamers zijn bestemd voor de vier beheerders die toezien op de huisregels en hulp en ondersteuning bieden aan de gasten door hen in hun eigen taal te woord te staan. De beheerders zijn zelf ook uitzendkracht/arbeidsmigrant, wonen in hun thuisland, en worden daar door de Wervings- en Selectiekantoren van NL Jobs als tijdelijke gebouwbeheerder gecontracteerd. De beheerders hebben eveneens een beperkte verblijfstermijn in het logiesgebouw van maximaal zes maanden. De vier beheerders zijn altijd in het gebouw aanwezig, ook al hebben ze niet allemaal tegelijk dienst. Zo is er altijd iemand die toezicht houdt en beschikbaar is voor de gasten.
Parkeernorm
In de geldende Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 (hierna: De Parkeernota) zijn geen specifieke normen opgenomen voor logies van arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten zijn in de kencijfers van het CROW evenmin meegenomen. Het logiesgebouw is te vergelijken met niet-zelfstandige kamerverhuur, het gaat net als bij kamerverhuur om een verblijf in een kleine ruimte. Daarbij is uitgangspunt een parkeernorm per gast vanwege het tijdelijke en individuele karakter van het verblijf.
Voor berekening van de parkeerbehoefte wordt daarom aangesloten bij de functie "kamerverhuur, niet-zelfstandig (per bed)". De bijbehorende parkeernorm is 0,3. Deze parkeernorm is gebaseerd op de parkeernorm die het CROW hanteert voor kamerverhuur. Ook de vier beheerders zijn als uitzendkracht/arbeidsmigrant te gast en verblijven tijdelijk in het logiesgebouw, dat tevens hun werkplek is. De beheerders verblijven gedurende hun uitzending continu in het logiesgebouw en hebben geen vervoersbewegingen van en naar hun werk. Voor hun taak hebben zij dus geen auto nodig. De functie van beheerder levert in de kern dan ook geen hogere parkeervraag op dan de "reguliere" arbeidsmigranten doen, zodat het redelijk is om ook voor de beheerders een parkeernorm van 0,3 per bed te hanteren.
Bij toepassing van de norm van 0,3 zijn 75 pp nodig (250 x 0,3 = 75 pp). Op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar om dit aantal parkeerplaatsen conform de voorgeschreven afmetingen aan te leggen. Hiermee voldoet het plan aan de Nota parkeernormen en is er met betrekking tot parkeren geen strijd met het bestemmingsplan. Overigens blijkt uit ervaring op twee andere locaties van NL Jobs dat per saldo minder parkeerplaatsen nodig zijn. De meeste arbeidsmigranten werken immers in de buurt en kunnen het werk per fiets of te voet bereiken. Voor calamiteiten kan in de directe nabijheid gebruik worden gemaakt van parkeerterreinen van de werkgevers in de buurt.
De beoogde ontwikkeling voorziet slechts in een afwijking voor wat betreft het gebruik ten opzichte van het bestemmingsplan "1e herziening Honderdland fase 2". In dat bestemmingsplan is verwezen naar de onderzoeken en milieueffectrapportage in het bestemmingsplan "Honderdland fase 2". Daarom wordt er voor de omgevingseffecten volstaan met aanvullingen ten opzichte van de reeds uitgevoerde onderzoeken in het kader van de bestemmingsplannen "1e herziening bestemmingsplan Honderdland fase 2" en "Honderdland fase 2". Alleen daar waar de de afwijking van het gebruik daar aanleiding toe geeft, is een nader of aanvullend onderzoek uitgevoerd. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting van de bestemmingsplannen "Honderdland fase 2" en "1e herziening bestemmingsplan Honderdland fase 2".
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) worden de bedrijfsactiviteiten van bedrijven ingedeeld in bepaalde milieucategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand (voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar) aan tot woningen of andere 'gevoelige' functies. De strategie voor de zonering op het bedrijventerrein is een inwaartse zonering. Dit betekent dat beschermde bufferzones rondom de milieugevoelige functie worden gecreëerd. Op het bedrijventerrein zijn op korte afstand vande gevoelige functies slechts weinig belastende activiteiten toelaatbaar. Hoe groter de afstand tot de woonbebouwing, hoe groter de toelaatbare hinder zal zijn. Er is voor het bedrijventerrein en de omliggende woningen van Honderdland 2e fase prake van een gemengd gebied. In een gemengd gebied mag conform de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB) met 1 afstandsstap van de richtafstanden worden afgeweken.
De migrantenhuisvesting in het logiesgebouw is tijdelijk en heeft geen woonkarakter. Het tijdelijk verblijf blijkt uit het feit dat:
Qua milieubelasting naar de omgeving toe, lijkt de functie van het gebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten het meest op een logiesfunctie. Daarom wordt het voor de milieubelasting redelijk geacht om de functie te vergelijken met een hotel. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar tot gevoelige objecten (o.a. bedrijfswoningen). In gemengd gebied (zoals op een bedrijventerrein) kan deze afstand (m.u.v. gevaar) gereduceerd worden tot 0 meter. Derhalve voldoet tijdelijke de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel aan de richtafstanden, zoals opgenomen in de brochure Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek verricht. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 3.3 Geluid.
Milieugevoelige functies zijn volgens de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Migrantenhuisvesting behoort niet tot deze functies. Onder recreatief verblijf valt immers niet de huisvesting van seizoenarbeiders, nu hun verblijf niet is gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding (vgl ook ABRvS van 18 april 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BW3063). Een logiesgebouw wordt in de VNG brochure dus niet beschouwd als te beschermen 'geluid- of geurgevoelige bestemming'. Voor de aspecten geur, geluid, trilling, stof en gevaar bestaan er daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bedrijven op het bedrijventerrein worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4056.
Het perceel waarop de huisvesting is voorzien, bevindt zich op een (gezoneerd) industrieterrein. Een logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten wordt voor wat betreft de Wet geluidhinder niet beschouwd als geluidgevoelig object. Dit omdat hier sprake is van een gebouw waarin migranten maximaal zes maanden en dus niet permanent/ langdurig zullen verblijven. Hierdoor is er geen sprake van een gevel van een gevoelig gebouw als bedoeld in artikel 2.17, lid 3 van het Activiteitenbesluit. (grenswaarde voor geluidgevoelige bestemming op bedrijventerrein). De voorgenomen ontwikkeling vormt akoestisch dan ook geen belemmering voor de aanwezigheid van of de nog te realiseren bedrijven op het bedrijventerrein Honderdland fase 2.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt aan het logiesgebouw niettemin een zekere mate van bescherming tegen milieuoverlast toe. Ongeacht of er sprake is van milieugevoelige functies, wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening aanbevolen om een goed woon- en leefklimaat (verblijf- en leefklimaat heeft onze voorkeur) te creëren ter plaatse van het logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, aangezien er ook tijdelijk (nachtelijk) verblijf plaatsvindt.
Aan de zuidzijde van het onderhavige perceel, is een bedrijfsbestemming waarop een bedrijf in de milieucategorie 3.2 mag worden gevestigd. De richtafstand voor bedrijven uit de milieucategorie 3.2 in een gemengd gebied bedraagt 50 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. De afstand vanaf de gevel van het logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten tot de gevel van het bedrijfsgebouw bedraagt 48,3 meter. Gelet op deze afstand is er al sprake van een goed verblijf- en leefklimaat. Bovendien wordt aan de voorzijde van het bedrijf een kantoorgebouw gevestigd waardoor de afstand tot de eigenlijke bedrijfshal, waarin de daadwerkelijke bedrijfsvoering zal plaatsvinden, op 61,9 meter ligt.
In de directe omgeving van het logiesgebouw bevinden zich percelen met een bedrijvenbestemming en functieaanduiding voor bedrijven tot en met milieucategorie 4.2. Er hebben zich nog geen bedrijven van die categorie op de percelen gevestigd. De afstand tussen het logiesgebouw en de bewuste percelen met milieucategorie 4.2 bedraagt van gevel tot gevelongeveer 185 meter. De richtafstand voor bedrijven uit de milieucategorie 4.2 in een gemengd gebied bedraagt in beginsel 200 meter ten opzichte van woonbebouwing, uit een oogpunt van geur en/of geluid. Indien aan de richtafstand niet wordt voldaan, kan daarvan gemotiveerd worden afgeweken (zie bijvoorbeeld ABRvS 22 maart 2077, ECLI:NL:RVS:2017:766).
Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat in het logiesgebouw sprake is van een aanvaardbaar akoestisch verblijfsklimaat voor de migranten die er gebruik van zullen maken. Gelet op de omstandigheid dat de buitenruimten van het logiesgebouw ten opzichte van de gronden met milieucategorie 4.2 aan de andere zijde van het gebouw zijn gesitueerd en de tijdelijke verblijfseenheid niet beschikt over een eigen buitenruimte, wordt deze geringe overschrijding van de richtafstand, nu het hier gaat om verblijf van tijdelijke aard (short stay) niet zodanig geacht dat er geen sprake is van een goed verblijf- en leefklimaat. Gelet op de afstand van 185 m tussen het logiesgebouw en de percelen met functieaanduiding milieucategorie 4.2 en de lokale en regionale behoefte aan een logiesgebouw voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is er geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening en wordt een goed verblijf- en leefklimaat gewaarborgd.
Thans is ter plaatse van de betreffende bedrijfspercelen nog geen sprake van bedrijfsactiviteiten waarvoor niet aan de geldende richtafstanden wordt voldaan. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is daarmee sprake van een goed verblijf- en leefklimaat, en vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering voor de huidige bedrijfsvoering van bestaande bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Op 3 april 2020 is door Peutz een akoestistisch onderzoek met betrekking tot het geluid in de omgeving opgesteld (Bijlage 5 akoestisch onderzoek). Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidemissie ten gevolge van het logiesgebouw en deze te toetsen aan wettelijke geluidgrenswaarden en streefwaarden in het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Het geplande logiesgebouw is gelegen op het conform de Wet geluidhinder geluidgezoneerde industrieterrein 'Honderdland fase 2'. Derhalve is voor de berekeningen een uitgiftemodel van het zonebewakingsmodel opgevraagd bij de Omgevingsdienst Haaglanden.
Voor een goede ruimtelijke ordening wordt getoetst aan de geluidnormen conform de VNGpublicatie “Bedrijven en milieuzonering” logiesgebouw vallen in milieucategorie 1 waarvoor er geen richtafstanden zijn en deze derhalve overal inpasbaar zouden kunnen zijn. Aangezien de omgeving relatief druk is (nabijgelegen zijn grote wegen zoals de A20 en de Coldenhovelaan) en er in de directe omgeving gebieden zijn met verschillende bestemmingsfuncties lijkt een 50 dB(A)-etmaalwaarde realistisch als grenswaarde op de gevels van de woningen voor de beoordeling van het akoestisch woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Uit het onderzoek blijkt dat het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van het logiesgebouw ter plaatse van posities op 50 m afstand en ter plaatse van omliggende woningen voldoet aan de standaard geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voor het industrieterrein is op basis van een geluidverkavelingsplan per kavel een immissiebudget opgelegd. Het logiesgebouw wordt gesitueerd op kavels 50D en 50E. Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het logiesgebouw de immissiebudgetten van kavels 50D en 50E worden overschreden met ten hoogste 2 dB(A). Teneinde de overschrijding van de immissiebudgetten teniet te doen kan gedacht worden aan het plaatsen van een geluidscherm rondom de sportkooi en het dakterras. Het geluidscherm dient minimaal 1,8 meter hoog te zijn. Hiermee wordt er voldaan aan de immissiebudgetten.
Voor de overige woningen in de omgeving wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden, zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus, conform het 'Activiteitenbesluit milieubeheer'. Voor alle woningen in de omgeving wordt voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde en zijn de maximale geluidniveaus ten hoogste 50 dB(A). Aldus is in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat, met de voorgestelde maatregel, er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het logiesgebouw.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Op 4 maart 2020 is ten behoeve van het logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranden een onderzoek door Peutz BV opgeleverd zie hiervoor Bijlage 6 Onderzoek externe veiligheid.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Het voornemen omvat de realisatie van een logiesgebouw, wat conform wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid als kwetsbaar object kan worden gedefinieerd. Ter bescherming van kwetsbare objecten moet een bepaalde afstand aanwezig zijn ten opzichte van risicobronnen. Voor kwetsbare objecten geldt het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als grenswaarde. Gemeenten moeten hier rekening mee houden in hun ruimtelijk beleid.
Vanwege de realisatie van een kwetsbaar object dienen risicovolle activiteiten in de nabije omgeving van het plangebied te worden geïnventariseerd. In het kader van de externe veiligheid is in de omgeving van het plangebied een aantal risicobronnen gesitueerd.
Ammoniakkoelinstallatie aan Honderdland 611
Ter plaatse van Honderdland 611 bevindt zich een ammoniakkoelinstallatie van het bedrijf Nature's Pride. Dit is geen inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Deze ammoniakkoelinstallatie is bovendien op ruime afstand van het plangebied gelegen en vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Windturbine aan de Leehove 61
Op circa 475 meter afstand van het plangebied, aan de Leehove 61, bevindt zich een windturbine. Conform het Activiteitenbesluit mag het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine, niet hoger dan 10-6 per jaar bedragen. De beoogde ontwikkeling bevindt zich niet binnen het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Bovendien wordt in het ‘Handboek Risicozonering Windturbines’ een afstandseis opgenomen voor kwetsbare objecten. Hierin wordt gesteld dat kwetsbare objecten niet zijn toegestaan binnen een afstand van de maximale werpafstand bij nominaal toerental. In
voorliggende situatie bedraagt de maximale werpafstand bij overtoeren 457 m. Deze afstand is groter dan de werpafstand bij nominaal toerental. Aangezien de beoogde ontwikkeling zich op circa 475 meter afstand bevindt is sprake van een passende afstand. Deze windturbine vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Transport van gevaarlijke stoffen over de N220
Op circa 120 meter afstand van het plangebied bevindt zich de N220/Maasdijk, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Conform de risicokaart ligt het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op 0 meter. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan het zijn dat er beperkingen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone van 200 meter aan weerszijden van een transportroute. Aangezien de beoogde ontwikkeling op minder dan 200 meter afstand van deze weg is gelegen, dienen de externe veiligheidsrisico's nader inzichtelijk gemaakt te worden. Over deze weg worden voornamelijk brandbare vloeistoffen en in mindere mate toxische vloeistoffen getransporteerd. Hierbij is sprake van zeer lage vervoersaantallen per jaar. Opgemerkt wordt dat het Basisnet 2, waar deze weg echter niet tot behoort, enkel een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd dient te worden met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen uit categorie GF3 (brandbaar gas)3. Uit tellingen uit 2017, welke zijn verricht in opdracht van Omgevingsdienst Haaglanden, blijkt dat over de N220 sprake is van een beperkt aantal transporten van GF3. In totaal was tussen de Zijdijk en het Maasdijkplein sprake van 104 transporten per jaar ten behoeve van de bevoorrading van een aantal bovengrondse propaanreservoirs. Naar verwachting is thans nog steeds sprake van dergelijke transportaantallen per jaar. Ook hiervoor geldt dat indien het groepsrisico lager ligt dan 10% van de oriëntatiewaarde, of minder dan 10% toeneemt, mits de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, conform het Bevt het groepsrisico niet berekend en (uitgebreid) verantwoord hoeft te worden. Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport is bepaald of het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft. De as van de weg bevindt zich op circa 125 meter afstand. Op een afstand van 125 meter met een dichtheid van 300 personen per hectare wordt uitgaande van tweezijdige bebouwing voldaan aan 10% van de oriëntatiewaarde als het aantal GF3-transporten minder dan 240 per jaar bedraagt. Gezien er slechts sprake is van 104 GF3-transporten is het groepsrisico ook in dit geval onder de 10% van de oriëntatiewaarde gelegen.
Transport van gevaarlijke stoffen over de N213
Op circa 415 meter afstand van het plangebied is de N213 gelegen. Over de N213 vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien deze weg op meer dan 200 meter afstand is gelegen is het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse echter niet aan de orde en vraag dit aspect niet om nadere aandacht.
Transport gevaarlijke stoffen over de N223
Op circa 120 meter afstand bevindt zich de N223. Deze weg is vooralsnog niet opgenomen in de risicokaart. Wel is, door enkele wijzigingen in de infrastructuur, thans sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg. Deze weg functioneert als verbindingsweg tussen de N213 en N220. In 2017 is voor het bestemmingsplan 'Honderdland fase 2' onderzoek3 is uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's ten gevolge van onder andere de N223. Uit dit onderzoek volgt dat het groepsrisico ten gevolge van deze weg lager ligt dan 10% van de oriëntatiewaarde. In dit onderzoek werd voor de N223 uitgegaan van 140 transporten van GF3 per jaar. Deze intensiteiten zijn bepaald op basis van de vergunde capaciteit van de LPG/LNG tankstations in de omgeving.
Indien het groepsrisico lager ligt dan 10% van de oriëntatiewaarde, of minder dan 10% toeneemt, mits de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, hoeft conform het Bevt het groepsrisico niet berekend en (uitgebreid) verantwoord te worden. Ten opzichte van het reeds uitgevoerde onderzoek is echter sprake van een verandering van de populatie ter plaatse van het plangebied. Ter plaatse van het plangebied werd in het uitgevoerde onderzoek uitgegaan van 80 personen per hectare. Ter plaatse van het plangebied zullen in de toekomstige situatie echter 250 arbeidsmigranten verblijven. Het plangebied kent een omvang van circa 0,4 hectare. Ter plaatse van de omliggende percelen werd in de reeds uitgevoerde risicoberekeningen alsmede uitgegaan van een personendichtheid van 80 personen per hectare. Hiermee bedraagt de personendichtheid ten gevolge van de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied circa 298 personen per hectare.
In de bijlagen bij de Handleiding Risicoanalyse Transport (versie 1.2 d.d. 11 januari 2017) zijn vuistregels opgenomen om onder andere te kunnen bepalen of het groepsrisico onder 10%
van de oriëntatiewaarde blijft. Op een afstand van 125-150 meter met een dichtheid van 300 personen per hectare wordt uitgaande van tweezijdige bebouwing voldaan aan 10% van de oriëntatiewaarde als het aantal GF3-transporten minder dan 150-240 per jaar bedraagt. Gezien er slechts sprake is van 140 GF3-transporten is het groepsrisico ook in dit geval onder de 10% van de oriëntatiewaarde gelegen. Ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico nog onder de 10% van de oriëntatiewaarde liggen. Een verdere berekening van het groepsrisico is dan ook niet benodigd.
Er is sprake van een aantal risicobronnen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid in de omgeving van de beoogde ontwikkeling. Enkel het transport van gevaarlijke stoffen over de N220 en N223 vraagt hierbij om extra aandacht. Het aantal transporten over deze wegen is echter dusdanig laag dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft voor deze wegen onder 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Aardgasbuisleiding
In de omgeving van het plangebied bevindt zich de aardgasbuisleiding met kenmerk NM-411041. Voor deze aardgasbuisleiding geldt een inventarisatieafstand tussen de 70 en 95 meter. Deze aardgasbuisleiding is op circa 400 meter afstand gelegen, waardoor een verdere beschouwing van de externe veiligheidsrisico’s niet aan de orde is.
Beperkte verantwoording groepsrisico
De omgevingsvergunning maakt de realisatie van een logiesgebouw voor 250 arbeidsmigranten mogelijk. Dit object en gebruik valt onder de definitie van een kwetsbaar object. Door deze ontwikkeling en de toename van het aantal aanwezige personen nemen de risico’s toe. Gebleken is dat het groepsrisico onder de 10% van oriëntatiewaarde ligt, uitgaande van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) op basis van aantal transporten en aantal personen per hectare. Een verdere uitwerking van het groepsrisico is dan ook niet nodig.
Conform artikel 7 van het Bevt dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden.
Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te
verbeteren, worden door de Veiligheidsregio Haaglandende volgende maatregelen geadviseerd:
A. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
B. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
C. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
D. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
E. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (maatregelen t.b.v. de hulpverlening)
De adviezen ten aanzien van A, B en E worden meegenomen in de fase 2 vergunning, waarbij de activiteit bouwen wordt aangevraagd. Voor wat betreft C en D het volgende.
1) Het vaste personeel dat belast is met toezicht op de huisvesting en het begeleiden van de gasten wordt voor hun taak opgeleid alvorens zij te werk wordt gesteld. De inhoud van het Beheerplan (zie verder) en het aspect Veiligheid zijn daarbij belangrijke aandachtspunten, in het bijzonder het houden en begeleiden van veiligheidsoefeningen, het evalueren daarvan en het inzetten van verbeteringen. Het vaste personeel krijgt dus onderricht op de specifieke veiligheidsrisico's van het object waarvan zij beheerder zijn. Bijzondere onderwerpen zoals bijvoorbeeld windmolens en het transport van gevaarlijke stoffen kunnen en zullen daarbij dus de bij het betreffende huisvestingsobject horende passende aandacht krijgen.
2) Nieuwe uitzendkrachten die bij NL Jobs komen werken doorlopen een ontvangstprocedure. Zij krijgen hierin informatie over hun werk, hun vervoer en hun huisvesting.
Bij het deel over huisvesting wordt onder meer aandacht besteed aan onze huisregels, de wijze waarop men met diverse functionarissen in contact kan komen en ons alarmnummer voor acute assistentie. Op de voor hen geldende huisvestingslocatie ontvangen zij informatie over het veiligheidsplan, het ontruimingsplan, de ontruimingsplattegronden en de vluchtroutes. Deze informatie is beschikbaar in het Nederlands, Engels, Pools, Roemeens, Lets en het Russisch. Daarnaast wordt gewerkt met pictogrammen, waardoor de benodigde informatie altijd duidelijk is.
3) In de grotere logiescentra worden maandelijkse veiligheidsoefeningen gehouden. In het Westland vallen in ieder geval Hotel Westland en het toekomstige Logiesgebouw Honderdland daaronder. Tijdens de oefeningen wordt er op toegezien, dat alle gasten actief meedoen. Dit wordt gecontroleerd op de formele verzamelplaatsen en gecontroleerd aan de hand van het nachtregister. Daarnaast houden de gebouwbeheerders toezicht op het gebruik van de juiste vluchtroutes en of men zich niet bedient van de liften.
4) Voor ieder logiescentrum wordt een beheerplan opgesteld en onderhouden. In het beheerplan is alle relevante informatie opgenomen betreffende de locatie. Hierin zijn ook nadere afspraken vastgelegd met de gemeente omtrent diverse procedures, de periodieke evaluatie met de omgeving, het veiligheidsplan en de formele klachtenprocedure. De inhoud van het beheersplan is dus gericht op de specifieke verblijfslocatie.
5) Als onderdeel van het gebouwonderhoud wordt er op toegezien, dat alle ruimten vluchtplattegronden hebben en dat de daarop aanwezige informatie goed en bijgewerkt is. Daarnaast wordt toezicht gehouden op het correct functioneren en onderhouden van alle met veiligheid gerelateerde technische installaties, zoals de Brandmeldinstallatie incl. rookdetectie en waar van toepassing signalerings- en ontruimingsinstallatie. Waar bedienend personeel erkenningen nodig heeft, wordt daar in voorzien door middel van opleiding en certificering.
In voorliggende situatie zijn de aanwezige personen binnen het plangebied hoofdzakelijk volwassenen zonder of in zeer beperkte mate personen met een lichamelijke of geestelijke beperking. Zodoende zal er geen sprake zijn van een hoge concentratie van “verminderd zelfredzame” personen. Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. Bovendien is in het ontwerp rekening gehouden met de situering van vluchtroutes. Hiermee wordt er zorg gedragen dat er van de risicobronnen af kan worden gevlucht. Tevens is de beoogde ontwikkeling makkelijk te bereiken via meerdere toegangswegen voor hulpdiensten.
Er is sprake van een aantal risicobronnen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid in de omgeving van de beoogde ontwikkeling. Enkel het transport van gevaarlijke stoffen over de N220 en N223 vraagt hierbij om extra aandacht. Het aantal transporten over deze wegen is echter dusdanig laag dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft voor deze wegen onder 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Resumerend zal het aspect externe veiligheid naar verwachting geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
Waterwet.
Nationaal waterplan
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan;
Visie Ruimte en Mobiliteit;
Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Het wijzigen van het gebruik naar een logiesgebouw voor tijdelijke arbeidsmigranten heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding van het plangebied, anders dan gesteld in bestemmingsplan Honderdland fase 2 en de 1e herziening Honderdland fase 2.
In het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 en het onderliggende masterplan Water Honderdland fase 2 heeft afstemming plaats gevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland. De wijzigingen van het gebruik van het perceel naar logies gebouw voor tijdelijke arbeidsmigranten heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding en past binnen de geldende eisen en randvoorwaarden.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Bedrijfsemissies
Uit de emissiekentallen die ten grondslag liggen aan het onderzoek luchtkwaliteit in het bestemmingsplan Honderdland fase 2 blijkt dat voor de bestemming Gemengd dezelfde emissies zijn gemodelleerd als voor een categorie 3.2-bedrijf, namelijk een NOx-emissie van 200 kg per hectare jaar en een PM10-emissie van 50 kg per hectare per jaar. De wijziging van van het gebruik van het perceel naar een logiesgebouw voor tijdelijk arbeidsmigranten heeft op dit punt geen relevante gevolgen voor de uitkomsten van het onderzoek.
Verkeersemissies
In het MER is voor kavel 50 D en E uitgegaan van een verkeersgeneratie van 4747 mvt/etmaal. Op basis van het vervoersprofiel, zoals beschreven in 2.2.3 Verkeer, zal de wijziging van gebruik van het perceel naar logiesgebouw voor tijdelijke arbeidsmigranten leiden tot een lagere verkeersintensiteit. De wijziging van het gebruik zal in geen geval zal leiden tot een overschrijding van grenswaarden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Kavel 50 D en E is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied. Volgens de bodembeheernota van de gemeente Westland heeft het perceel de bodemfunctieklasse Industrie. In het kader van het bestemmingsplan Honderland fase 2 is een vooronderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van kavel 50 D en E verschillende verontreinigingsspots aanwezig zijn. Een gebruikswijziging naar een logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten heeft geen gevolgen voor de noodzakelijke vervolgstappen. In het kader van de omgevingsvergunning tweede fase zal een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Zo nodig dient de bodem voorafgaand aan de functiewijziging te worden gesaneerd zodat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssferen van een beschermd natuurgebied. De kleinschalige werkzaamheden brengen geen veranderingen teweeg brengen in een zgn. Natura 2000-gebied. Uit de Stikstofberekening (Bijlage 7 stikstofberekening) blijkt dat de planontwikkeling een resultaat heeft van 0,00 mol/ha/jaar aan stikstof. Er is geen stikstofdepositie aanwezig in het dichtbij zijnde Natura-2000 gebied. Zodoende is er geen nadere toetsing aan Wet Natuurbescherming en/of Natuurnetwerk Nederland nodig.
Beschermde en bijzondere soorten
In het kader van het bestemmingsplan Honderdland fase 2 zijn verschillende ecologisch onderzoeken uitgevoerd. In het gebied dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten waaronder vogels en vleermuizen. De wijziging van het gebruik naar een logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten heeft geen gevolgen voor de conclusies uit die onderzoeken.
Er is geen sprake van een belemmering in de zin van een goede ruimtelijke ordening.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het bestemmingsplan Honderdland fase 2 is de locatie waarop het logiesgebouw wordt gesitueerd vrijgegeven voor ontwikkeling. Er zijn geen archeologische waarden aanwezig.
De wijziging van het gebruik naar een logiesgebouw voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten leidt niet tot wijzigingen op dit punt.
Er is geen sprake van een belemmering in de zin van een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen.
Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden. Voor het bestemmingsplan Honderdland fase 2 is met Honderdland Ontwikkelings Combinatie (HOC) een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt omtrent de integrale gebiedsontwikkeling van Honderdland fase 2. Kern van de afspraken is dat HOC voor eigen rekening en risico verantwoordelijk is voor een ten minste sluitende gebiedsexploitatie en de uitvoering van de gebiedsontwikkeling binnen het exploitatiegebied. HOC heeft de onderhavige grond verkocht aan NL Jobs.
Met NL Jobs is voor deze ontwikkeling een planschade overeenkomst gesloten.
In de periode van 13 juli 2020 t/m 10 augustus 2020 heeft over de omgevingsvergunningaanvraag bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 8 Nota van beantwoording wettelijk vooroverleg van deze toelichting.
Van 18 september 2020 tot en met 29 oktober 2020 heeft het ontwerp van deze omgevingsvergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn 3 zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 9 Nota beantwoording zienswijzen.