Plan: | Chw bestemmingsplan Wonen Rijssen, Opbroek Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPRW2017001-0404 |
Op basis van de woningbouw ontwikkelingen, prognoses en woonafspraken met de provincie Overijssel en de vertaling daarvan in de nota Woningbouw 2017 t/m 2021 en de Woonvisie 2017 t/m 2021 heeft Rijssen, naast diverse inbreidingslocaties, ook behoefte aan een uitbreidingslocatie voor de kern Rijssen. Zowel kwalitatief als kwantitatief kan op de diverse inbreidingslocaties niet geheel voorzien worden in de plaatselijke behoefte aan nieuwbouw woningen.
In de kern Rijssen is het Opbroek aangewezen als toekomstige woonwijk. Hiervoor is enkele jaren geleden de Structuurvisie Het Opbroek gemaakt en vastgesteld door de gemeenteraad. Het zuidelijk deel (Opbroek Zuid) van deze visie is op dit moment volop in ontwikkeling.
Obliekfoto mei 2016 Het Opbroek; zuidelijk deel in ontwikkeling, noordelijk deel nu uitwerken
Om continuïteit in de productie van nieuwbouw woningen te houden is het nu tijd om voor het noordelijk deel een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden.
In de eerste fase van Het Opbroek wordt volop gebouwd. Deze fase wordt in delen uitgevoerd.
Foto eerste fase Het Opbroek, juni 2016
De kern van de Crisis- en herstelwet (Chw) is dat met nieuwe en/of aangepaste procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid.Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kent niet alleen een nieuw begrippenkader en nieuwe (afwijkende) wettelijke mogelijkheden, de wijze van totstandkoming is ook anders dan we tot nu toe gewend zijn. In het bestemmingsplan stond het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’ centraal. Alleen regels met een ruimtelijke relevantie konden worden opgenomen. Nu gaat het om het kunnen stellen van regels die strekken ten behoeve van het volledige domein van de fysieke leefomgeving.
De gemeente Rijssen-Holten mag vooruitlopend op de Omgevingswet experimenteren met “bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte”. De aanwijzing van het hele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten valt onder de 16e tranche en artikel 7 c van het besluit uitvoering Crisis en herstelwet. De 16e tranche is op 28 november 2018 in het Staatsblad gepubliceerd en op 29 november 2018 in werking getreden.
Voor diverse gemeenten is in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. Hiermee wordt vooruitgelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet. Om duidelijk aan te geven dat er sprake is van een aparte planfiguur in de ruimtelijke ordening wordt hierna niet gesproken over een bestemmingsplan maar over het Chw bestemmingsplan.
Het plan voorziet in duurzame woningbouw (gasloos) en draagt bij aan de lokale (bouw)economie. Zoals beschreven voorziet het plan in kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwbehoefte.
Het plangebied maakt onderdeel uit van Het Opbroek, de aangewezen nieuwbouwwijk van Rijssen. Globaal wordt het plangebied begrensd door de Witmoesdijk, Cattelaar, Polmeijersdijk en de Wethouder H.H. Korteboslaan. Met een ontsluiting van de wijk naar de Leijerweerdsdijk en naar Opbroek Zuid. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar De verbeelding.
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland”. Dit bestemmingsplan is op 4 juli 2013 door de gemeenteraad van Rijssen-Holten vastgesteld. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. De gronden zijn veelal bestemd voor 'Agrarisch' gebruik. Binnen deze bestemmingen kunnen geen woningen met bijbehorende voorzieningen worden gebouwd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Rijssen-Holten beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op het juridische aspecten en de planverantwoording. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt ingegaan op de economische en juridische uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 8 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
De omgeving van Rijssen wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van drie stuwwallen. Tussen de stuwwallen liggen lage en natte gebieden. Het Opbroek maakt onderdeel uit van zo’n laag en nat gebied. Vanwege de lage ligging maakte Het Opbroek in het verleden deel uit van een brede gordel van heide en veen. Het gebied bood eveneens ruimte aan de Oosterhofsbeek, die in verbinding stond met de Regge. De kernen Rijssen en Enter bevonden zich als kleine kernen aan de rand van de stuwwal.
Rond 1900 is het gebied Het Opbroek door de aanleg van twee dijken, de Leijerweerdsdijk en de Polmeijersdijk, ontgonnen. De rationele verkavelingstructuur, welke nog steeds herkenbaar is in het landschap, is kenmerkend voor ontginning. Beplanting van elzensingels en populierenlanen zorgen voor een groen open gebied met een rationeel verkavelingpatroon. De Oosterhofsbeek is tijdens het ontginnen van het gebied gedempt. Het gebied tussen de Leijerweerdsdijk en de Polmeijersdijk is tot op de dag van vandaag slecht toegankelijk gebleven en is slechts over zand- en grondpaden te betreden.
Luchtfoto gemaakt door Amerikaans verkenningsvliegtuig op 3 augustus 1944 (http://erfgoedrijssenholten.nl/)
Met de aanleg van beide dijken werd de verbinding tussen Rijssen en Enter verbeterd. De aanleg van een nationaal en regionaal wegennetwerk, waaronder de A1 en de N347 ten zuiden en oosten van het plangebied, zorgde voor een verbeterde ontsluiting met overige delen van Nederland. De relatief open stuwwallen zijn de afgelopen eeuw bebost. Het kenmerkende ontginningspatroon van Het Opbroek is in de afgelopen eeuwen ongewijzigd gebleven.
Het Opbroek is te karakteriseren als een jong ontginningslandschap. Dit landschap is een open en vlak landschap met een rechthoekig verkavelingpatroon. Dit kenmerkende landschap is duidelijk zichtbaar binnen het gebied. Het kavelpatroon bestaat uit een afwisseling van sloten en wegen. Deze wegen en sloten lopen recht. Deels wordt deze historische structuur versterkt door beplanting. Het van oorsprong natte karakter is terug te vinden in de vele sloten en singelbeplanting die in het gebied aanwezig zijn. De openheid van het veen- en heideontginningslandschap vormt een contrast met het hoger gelegen bos op de stuwwallen.
De landschappelijke context van de ontwikkellocatie Het Opbroek. Links: De drie stuwwallen met daar tussen de laaggelegen natte gebieden Rechts: De specifieke landschapstypen in en om Het Opbroek
Aan de west- en zuidzijde grenst het plangebied aan de beboste stuwwal. Deze maakt, samen met het Reggedal (ten noorden van het plangebied), onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het landgoed Oosterhof zit verstopt in deze groene rand. Langs deze randen bevindt zich her en der lintbebouwing. De oost-zijde van het gebied kenmerkt zich door een kampen- en hoevenlandschap met afwisseling van groen en (lint)bebouwing. De noordzijde wordt gekenmerkt door een open beekdallandschap waar de Regge doorheen slingert. De Regge vormt met de vele beplantingen de visuele grens aan de noordzijde.
Luchtfoto maart 2016 Het Opbroek en omgeving
Het gebied wordt ontsloten door de Leijerweerdsdijk, de Wethouder H.H. Korteboslaan en de Enterstraat. De N347 doorsnijdt het gebied in noord-zuidrichting. Door het open karakter van de weg vormt deze geen visuele scheiding in het landschap. De weg vormt wel een duidelijke fysieke scheiding in het landschap. De overige wegen binnen het plangebied zijn voornamelijk zand- en landwegen.
In het gebied zijn geen historische bebouwingscomplexen aanwezig. Langs de Wethouder H.H. Kortebosweg en de Opbroekweg bevindt zich lintbebouwing. Langs de westrand van het gebied bevindt zich het landgoed Oosterhof. Dit landgoed is van belang voor de recreatie binnen het gebied. In de omgeving van het landgoed bevinden zich meerdere gebieden voor verblijfsrecreatie. Naast en door Het Opbroek liggen ook nog twee belangrijke recreatieve routes.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
fragment omgeving Twente uit kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur (SVIR)
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het gaat om:
De ontwikkeling van Het Opbroek past binnen de kaders van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De nieuwbouw wordt aansluitend op het bestaande stedelijke gebied gerealiseerd. Tevens wordt bij de ontwikkeling rekening gehouden met het aanwezige landschap en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten versterkt. De nieuwe ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de Ecologische Hoofdstructuur.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In artikel 3.1.6. van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In het kader van de behoefte is bij het opstellen van de Woonvisie 2017-2021 uitgebreid onderzoek gedaan naar de te bouwen woningen voor de komende periode 2017 t/m 2026 en daarna. Uit het onderzoek komt naar voren dat er voor de komende jaren behoefte is aan woningen die naast de bouw op inbreidingslocaties ook moeten worden gebouwd buiten stedelijk gebied in het plangebied van Opbroek Noord.
In paragraaf 3.6 t/m 3.10 wordt inhoudelijk ingegaan op de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021, Woonvisie 2017 t/m 2021, de prestatie afspraken met de provincie Overijssel, het onderzoek woningbouw mogelijkheden op inbreidingslocaties en de toets aan de ladder duurzame verstedelijking. Om dubbelingen te voorkomen wordt inhoudelijk naar genoemde paragrafen verwezen.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”
Ruimtelijke kwaliteit definiëren we als: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig. Overigens is deze benadering van ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de gangbare definitie. Deze is een optelsom van:
De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In onze Omgevingsvisie beperken wij ons tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat zijn vertaald in centrale beleidsambities. Deze benadert de provincie vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor de provincie – themaoverstijgende – kwaliteitsambities heeft geformuleerd. Het schema hierna geeft een overzicht van alle onderwerpen die de provincie in ieder geval van provinciaal belang vindt.
Centrale beleidsambities Omgevingsvisie Overijssel
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In dit hoofdstuk vind je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel, een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
integraliteit
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een transparante en evenwichtige afweging tussen alle relevante ecologische, economische en sociaal-culturele belangen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Een integrale benadering is voorwaarde om complexe maatschappelijke opgaven het hoofd te bieden. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop alle relevante belangen en beleidsambities zijn afgewogen.
Alle in deze toelichting opgenomen thema's, beleidsdocumenten, milieutoetsen en andere afwegingen vormen met elkaar een integrale belangenafweging.
toekomstbestendigheid
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de eis van toekomstbestendigheid.
De bouw van woningen in Opbroek Noord voorziet in een toekomstbestendige behoefte. In het kader van de Nota woningbouw 2017 t/m 2021 is een doorkijk gemaakt tot en met 2031.
concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
Voor de overige kernen geldt dat er voor lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Er is nog een uitzondering op het principe dat alleen voor de lokale behoefte gebouwd mag worden. Wij bieden de mogelijkheid aan samenwerkende gemeenten om afspraken te maken waarbij een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. Deze afspraken moeten passen binnen de regionale programmering die op de gemeenten van toepassing is.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente.
In de paragrafen 3.6 t/m 3.10 wordt inhoudelijk ingegaan op de Nota woningbouw 2017 t/m 2021, Woonvisie 2017-2021, de prestatieafspraken met de provincie Overijssel, het onderzoek woningbouwmogelijkheden op inbreidingslocaties en de toets aan de ladder duurzame verstedelijking. Hier wordt aangetoond dat gebouwd wordt voor de lokale behoefte en dat de totale behoefte niet kan worden gerealiseerd op inbreidingslocaties. Om dubbelingen te voorkomen wordt inhoudelijk naar genoemde hoofdstukken verwezen.
(boven)regionale afstemming
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming. Onze Woonvisie 2017-2021 heeft als kwantitatieve basis de met de Twentse gemeenten opgestelde RWP (Regionale Woningbouwprogrammering Twente), deze is in 2017 geactualiseerd. Over de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling zal tijdens de inspraak met de buurgemeenten overleg plaatsvinden.
zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Vanuit het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.
Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving. Het is overigens niet de bedoeling om door toepassing van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik alle open ruimten en het bestaand stedelijk groen op te vullen. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet zo gelezen worden dat pas een uitleglocatie benut mag worden als het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.
Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen waarvoor binnen het bestaand bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij/voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik kan betekenen dat bij een nieuwvestiging of uitbreiding de eis gesteld wordt dat elders in de Groene Omgeving opstallen gesloopt worden en verharding wordt verwijderd. Dit zorgt ervoor dat het buitengebied niet verder versteent.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in hoe invulling is gegeven aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In de paragrafen 3.6 t/m 3.10 wordt inhoudelijk ingegaan op de Nota woningbouw 2017 t/m 2021, Woonvisie 2017-2021, de prestatieafspraken met de provincie Overijssel, het onderzoek woningbouwmogelijkheden op inbreidingslocaties en de toets aan de ladder duurzame verstedelijking. Hier wordt aangetoond dat gebouwd wordt voor de lokale behoefte en dat de totale behoefte niet kan worden gerealiseerd op inbreidingslocaties. Om dubbelingen te voorkomen wordt inhoudelijk naar genoemde hoofdstukken verwezen. Vanwege het ontbreken van voldoende mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied is invulling gegeven aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Generieke beleidskeuze
Het plangebied van Het Opbroek valt niet binnen één van deze specifieke gebieden.
De ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied van Het Opbroek valt binnen het ontwikkelingsperspectief voor de Groene Omgeving 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt.
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Er zijn locaties waar, door de ruimtelijke structuur of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte voor agrariërs zozeer beperkt is, dat duurzame benutting van de ruimte en ruimtelijke kwaliteit ermee gediend is nieuwe ontwikkelingskansen te benutten. Hier liggen in specifieke gevallen kansen voor woon-/werklandschappen die de ruimtelijke structuur versterken.
Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entree van zowel de Groene als Stedelijke omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Specifiek hierop toegesneden nieuwe woon- en werkmilieus kunnen worden ingezet ter versterking van de landschappelijke structuur in deze gebieden. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden moeten gepaard gaan met substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid. In deze gebieden wordt de functie als ‘uitloopgebied’ voor de stad versterkt door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Ook recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stadsranden de kwaliteit en de aantrekkelijkheid verhogen.
Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Natuurlijke laag
Het Opbroek en haar omgeving staan op de kaart van de natuurlijke laag aangegeven als ‘beekdalen en natte laagtes’. Rijssen ligt op ‘dekzandvlakte en ruggen’. Het Reggedal en de Stuwwal Rijssen zijn door de provincie aangewezen als Ecologische hoofdstructuur (EHS). Momenteel ontbreekt de verbinding tussen stuwwal en de Regge. In de EHS staat het handhaven van de rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen centraal.
Dit levert de volgende bouwstenen op voor het ontwerp:
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap laat in de omgeving van Het Opbroek essen- en oude hoevenlandschap zien. Het Opbroek zelf bestaat uit jong heide- en broekontginningslandschap met rechte ontginningslijnen. Het kenmerkende kavelpatroon van Het Opbroek is ook nog duidelijk zichtbaar in het landschap. Dit kavelpatroon bestaat uit een afwisseling van sloten en wegen. Deels wordt de historische structuur versterkt door beplanting. Het van oorsprong natte karakter is nog terug te vinden in vele sloten en els-beplanting, die in gebied aanwezig zijn. De ontsluiting van het gebied is via Leijerweerdsdijk, Pelmolenweg, zeer beperkt via de Wethouder H.H. Korteboslaan en de Enterstraat. De N347 doorsnijdt ter hoogte van het plangebied het landschap. Door het open karakter van de weg is het kampenlandschap aan de kant van Enter zichtbaar vanuit het plangebied.
Dit levert de volgende bouwstenen op voor het ontwerp:
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Stedelijke laag
Op dit moment laat de stedelijke laag geen bijzonderheden zien ter hoogte van Het Opbroek. In de omgeving van Het Opbroek staat wel belangrijke infrastructuur, spoor en autosnelweg, en het historische centrum van Rijssen aangegeven. Meer elementen uit de stedelijke laag komen terug in het (recente) verleden van Het Opbroek. Dit voormalig veengebied is relatief laat ontgonnen. In het gebied zijn geen historische bebouwingscomplexen aanwezig. Slechts aan de randen van het gebied is meer bebouwing gesitueerd. Deze bebouwing wordt in de toekomst zoveel mogelijk in het plan opgenomen. Opvallend op de kaart van 1900 is de aanwezigheid van de Spoorlijn van Hellendoorn naar Neede, die ongeveer 25 jaar in bedrijf is geweest. De spoorlijn is opgebroken in de jaren ’30 en de spoordijk is gesaneerd. Van de spoorlijn, in het verlengde van de Pelmolenweg, is in het plangebied vandaag de dag nauwelijks iets terug te vinden. Wel staat in Enter bijvoorbeeld nog het stationsgebouw en is er een stationsstraat die naar de spoorlijn verwijst.
Dit levert de volgende bouwstenen op voor het ontwerp:
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Laag van de beleving
Het Opbroek wordt omgeven door verschillende elementen van de laag van de beleving. Landgoed Oosterhof direct ten westen van het plangebied en in de omgeving daarvan meerdere gebieden voor verblijfsrecreatie. Naast en door Het Opbroek liggen twee belangrijke recreatieve routes.
Dit levert de volgende bouwstenen op voor het ontwerp:
Goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. Inwoners van Overijssel moeten naar wens, veilig, schoon, gezond en goed bereikbaar kunnen wonen. De woningen moeten niet alleen comfortabel zijn, maar ook duurzaam en geschikt om in te spelen op veranderende woonwensen. Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving is niet alleen belangrijk voor de huidige bewoners. Het speelt ook een rol voor wie zich in Overijssel wil vestigen. Voor het functioneren van de woonomgeving is de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van voorzieningen wezenlijk. Veilig, schoon en gezond wonen betekent dat de woningen beschermd moeten zijn tegen overstromingen, wateroverlast, hittestress, geluidshinder en de uitstoot van gevaarlijke stoffen.
Fragment Omgevingsvisie Overijssel; Thematische beleidskeuzes / Woonomgeving
In Het Opbroek wordt gebouwd voor de lokale woonbehoefte. In deze toelichting wordt in diverse paragrafen ingegaan op aspecten als, wateroverlast, geluid, duurzaamheid. Opbroek wordt een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.
Conclusie
Door de ontwikkeling van het gebied Het Opbroek krijgt Rijssen een nieuwe stadsrand. Bij de vormgeving van het plangebied is rekening gehouden met bovenstaande punten aangaande de stadsrand. De kwaliteiten van het bestaande landschap worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. De nieuwe wijk krijgt een groen karakter met doorkijken naar het achterliggende landelijke gebied, waardoor het gebied fungeert als een ‘overloopgebied’ tussen het landelijke en stedelijke gebied.
In de vervallen structuurvisie Rijssen uit 1997 was Opbroek al aangemerkt als uitbreidingswijk. De visie beschreef de ruimtelijke ontwikkelingen van de (voormalige) gemeente Rijssen voor de komende jaren. Uitgaande van de cijfers van 1997 werd berekend dat een nieuwe woningbouwlocatie moest worden aangewezen. Destijds is Het Opbroek al genoemd als nieuwe locatie die volgens de gedachten van toen na 2005 in ontwikkeling zou worden gebracht.
De structuurvisie kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid.
In de visie staat dat woningen worden gebouwd op basis van de vraag uit de markt. Het toepassen van verschillende woonconcepten staat daardoor vrij. Dit dient de verduurzaming van woningen te bevorderen.
Singels en radialen Rijssen
De stedenbouwkundige structuur van Rijssen kenmerkt zich door radialen waarbij vanuit het buitengebied groene structuren de stad binnendringen. Deze groene structuren komen vaak onder druk te staan door deze te intensief te bebouwen. Zowel voor de ecologische kwaliteit als voor de leefomgevingskwaliteit is het goed om deze structuren te handhaven en bij uitbreidingen van bebouwd gebied nieuwe te realiseren c.q. oude structuren te herstellen wanneer zich hiertoe kansen voordoen.
Structuurvisie Rijssen-Holten 2010-2020 projectprogramma 'Singels en radialen Rijssen'
Huidige ontwikkelpunten:
Flankzone Rijssen-oost
Dit gebied omvat het Oosterhofpark, het Opbroek en de bestaande bedrijventerreinen langs de Enterstraat en aan de Markeloseweg op de locatie van de voormalige steenfabriek. De komende jaren zal een deel van dit gebied van karakter veranderen door de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Het Opbroek. Het gebied heeft voor de inwoners van de kern Rijssen veel potentie, ook liggen er kansen voor toeristische ontwikkeling. De Landbouw in het gebied zal de komende jaren steeds minder worden waardoor er kansen komen voor alternatieve ontwikkelingen op dit terrein.
Structuurvisie Rijssen-Holten 2010-2020 projectprogramma 'Flankzone oost Rijssen-oost'
Huidige ontwikkelpunten:
Conclusie
Bij het opstellen van het plan voor de ontwikkeling van het gebied Het Opbroek is rekening gehouden met hetgeen beschreven in de structuurvisie Rijssen-Holten. Voor het gebied Oosterhof (stadspark) is al een concept masterplan opgesteld.
Voor het plan Het Opbroek is een structuurvisie opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied. Met deze structuurvisie heeft de gemeente de hoofdlijnen voor de ontwikkeling van het gebied Het Opbroek vastgelegd. Daarvoor is tevens een uitvoeringsprogramma opgenomen. De structuurvisie is vastgesteld op 31 maart 2011.
Verschillende landschapstypes
Het Opbroek is te typeren als jong ontginningslandschap. Aan het Opbroek grenzen drie landschapstypes: Boslandschap, Kampenlandschap en het Reggebeekdal. De natuurlijke grens tussen het kampenlandschap en het jonge ontginningslandschap ligt oorspronkelijk bij de Elsmaten. Het wordt wenselijk geacht het contrast/de grenzen tussen deze karakteristieke structuren te benadrukken.
De overgang met het bosgebied kan worden versterkt door het besloten boskarakter door te zetten tot aan de Opbroekweg rond de geplande sportvelden. De grens met het landgoed Oosterhof wordt gevormd door de wethouder H.H. Korteboslaan. Het contrast tussen deze twee landschapstypes is reeds aanwezig en blijft behouden. Tenslotte blijft de Leijerweerdsdijk de grens vormen tussen het Beekdal en het Opbroek. Naast het benadrukken van de randen en karakteristieken van de diverse landschapstypes zorgen een aantal landschappelijke elementen juist voor een verankering van het gebied.
Groen raamwerk landweggetjes
Het jonge ontginningslandschap is zeer herkenbaar door de openheid, rationaliteit van verkavelen en de grote maaswijdte tussen de landwegen en bomenrijen. Met de ontwikkeling van het Opbroek wordt de kans geboden om dit netwerk te versterken en te gebruiken als landschappelijk kader voor de woningbouwontwikkeling.
Relatie landelijk gebied en Rijssen
Om het landelijke karakter van het Opbroek te behouden, ook na de woningbouwontwikkeling, mag het agrarisch gebruik in het plangebied niet worden belemmerd. Door te kiezen voor een groene scheg in het plangebied komt de woningbouwontwikkeling in het landelijk gebied te liggen. Hierbij sluit de ontwikkeling tevens aan bij de lobbenstructuur van Rijssen en ontstaat er een ruimtelijke relatie tussen het buitengebied en het landgoed Oosterhof.
Historische Oosterhofbeek
Om iets te vertellen over de historie van het gebied en om mogelijkheden te bieden voor waterberging biedt het terugbrengen van de historische beek kansen als belangrijke identiteitsdrager.
De Cattelaar
De belangrijkste noord zuid verbinding door het gebied kan worden opgepakt als ecologische of recreatieve structuurdrager. Hierdoor ontstaat een fraaie verbinding tussen het Reggedal en de bossen van Hollands Schwarzwald.
Landschappelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten
Stedenbouwkundige verankering
Het is belangrijk om de uitbreiding van Rijssen onderdeel te laten zijn van de stad. Dit betekent dat er zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor langzaam verkeer een goede verbinding met de stad moet worden gerealiseerd. Het Opbroek zal op diverse manieren een meerwaarde bieden op recreatief gebied. Voorbeelden die gerealiseerd kunnen worden zijn een recreatief netwerk voor fietser en voetganger en voorzieningen zoals stadslandbouw. Daarbij kan dankbaar gebruik gemaakt worden van een aantal elementen, behorend tot de lust- en leisurelaag: landgoed Oosterhof, direct ten westen van het plangebied en in de omgeving daarvan meerdere gebieden voor verblijfsrecreatie. Verder dient er met respect worden omgegaan met de bestaande woningen en bedrijven in het Opbroek. Dit geldt bijvoorbeeld voor de woningen die zijn gesitueerd aan de wethouder H.H. Korteboslaan. In de visie zullen deze huidige bewoners ondanks de woningbouwontwikkeling ook deels mee kunnen profiteren van de beoogde landschappelijke ontwikkelingen. Tenslotte is het belangrijk om de stedenbouwkundige ontwikkeling op een ‘logische’ manier aan te laten sluiten op de bestaande stad. Hiermee wordt bedoeld dat:
De visie gaat er van uit dat het raamwerk van zand- en landwegen blijft bestaan en gebruikt zal worden als langzaam verkeersnetwerk. Daarbij wordt, zoals al beschreven, een profielbreedte gehanteerd die er voor zorgt dat deze zand- en landwegen als dragers en niet als restanten van het landschap ervaarbaar blijven. Deze wegen behouden hun rustig en landelijk karakter, onverhard waar dat kan, verhard waar dat moet. Voor de auto zijn ze (op enkele plaatsen na) niet bestemd. Doordat de verbindende functie van niet alle zand- en landwegen gelijk is, zal in de praktijk een zekere gebruikshiërarchie ontstaan. Zo wordt verwacht dat de Oosterhofweg zich tot een belangrijke fietsverbinding zal ontwikkelen vanuit het gebied naar de stad. De Polmeijerdijk is wellicht een route die slechts lokaal betekenis zal krijgen.
Tussen de twee woonvelden vormt een ‘groene scheg’ de relatie tussen het buitengebied en het park Oosterhof. Hierdoor worden de woonvelden omgeven door landelijke gronden zodat het idee van ‘woonlandschap’ extra wordt versterkt. In deze groene scheg is bijvoorbeeld ruimte voor een stadsboerderij of voor onderwijsfuncties, maar er zal voor gezorgd worden, dat er vrij doorzicht blijft vanaf het park Oosterhof naar het landelijk gebied.
Structuurvisiekaart Het Opbroek
Conclusie
In de structuurvisie wordt nader ingegaan op de locatiekeuze, de huidige situatie, de ambities en uitgangspunten voor de ontwikkeling van het gebied, diverse onderzoeken en de visie voor Het Opbroek. Deze punten komen in de verschillende hoofdstukken van deze toelichting naar voren. Om deze reden worden ze in deze paragraaf niet apart toegelicht Gesteld kan worden dat onderhavig bestemmingsplan gebaseerd is op de structuurvisie Het Opbroek en daarmee aansluit op hetgeen beschreven is in deze structuurvisie.
In de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 "Evenwichtig groeien", d.d. januari 2019, is de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de de periode 2017 t/m 2021 in beeld gebracht. De basis hiervoor zijn de in 2017 met de provincie Overijssel geactualiseerde woonafspraken (RWP Twente 2017) en het opgestelde document "Verkenning inbreidingslocaties". De woonafspraken met de provincie houden in dat de gemeente Rijssen-Holten als pilot met bijbehorende monitoring zal programmeren op grond van kwantitatieve aantallen Primos 2016. Op grond van de demografische effectrapportage is ook een doorkijk gemaakt voor de lange termijn tot periode 2030 en 2040.
De resultaten zijn vertaald in de Woonvisie 2017 t/m 2021 "Lokaal Maatwerk", d.d. januari 2019. Om herhalingen te voorkomen wordt voor de conclusies verwezen naar 3.8 Woonvisie 2017-2021.
In de bestuursovereenkomst Woonafspraken Twente 2016-2020 is vastgelegd dat de voortgang van de woningbouwproductie wordt gemonitord. Daarbij is ook afgesproken dat elke 2 jaar de aanpak en de resultaten worden geëvalueerd en als noodzakelijk wordt de programmering aangepast. De prognose Primos 2016 was aanleiding voor het aanpassen van de Regionale Woon Programmering Twente (RWP).
Omdat prognoses gepaard gaan met enige onzekerheid maken de gemeenten in Twente de afspraak te werken met een bandbreedte. Zowel de onderkant als de bovenkant van de bandbreedte hebben waarde. Dit voorkomt blindstaren op één getal en helpt de gemeenten in Twente een stap te zetten naar een meer kwalitatief en adaptief programmeren. Rijssen-Holten heeft bij het overleg over deze afspraken aangegeven dat zij wil bouwen voor de lokale behoefte en dat Primos 2016 daarvoor een goed uitgangspunt is.
Op basis daarvan is met Rijssen-Holten het volgende afgesproken: Voor Rijssen-Holten zal via een pilot door monitoring worden gekeken hoe de aantallen zich verhouden tot de Primos-prognose 2016. Met deze afspraak, die is opgenomen in de geactualiseerde RWP, kan uitvoering worden gegeven aan de Woonvisie 2017-2021 'Lokaal Maatwerk' en de daaraan gekoppelde woningbouwprogrammering 2017 t/m 2026.
De gemeenteraad heeft op 7 maart 2019 de Woonvisie en de Nota Woningbouw over de periode 2017 tot en met 2021 vastgesteld. In de Woonvisie "Lokaal Maatwerk" 2017 t/m 2021 d.d. januari 2019 zijn de in hoofdstuk 3.6 genoemde resultaten uit de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 d.d. januari 2019 opgenomen. Op grond van de recente, geactualiseerde, woonafspraken met de provincie Overijssel, gecorrigeerd met de te verwachten sloop (50 woningen), kunnen in de periode 2017 t/m 2026 circa 870 woningen in Rijssen-Holten worden gebouwd.
Op grond van de opgestelde prognoses worden voor de omvang van Opbroek de volgende conclusies getrokken:
De nota "Verkenning inbreidingslocaties" is al opgesteld. In 3.9 Onderzoek woningbouwmogelijkheden op inbreidingslocaties zijn de resultaten aangegeven. Naar aanleiding van de resultaten van de nota "Verkenning Inbreidingslocaties" en de vertaling hiervan in een integraal woningbouwprogramma zijn de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 en de Woonvisie 2017 t/m 2021, van april 2017 geactualiseerd en, zoals hierboven genoemd, door de gemeenteraad op 7 maart 2019 vastgesteld.
Het onderzoek woningbouw mogelijkheden op inbreidingslocaties is weergeven in de nota Verkenning inbreidingslocaties Rijssen & Holten. Daarnaast is een kwantitatieve en kwalitatieve confrontatie gedaan tussen de beschikbare inbreidingslocaties en de woningbouw plannen in Opbroek fase Noord, deze is vertaald in een integrale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwplanning 2017 t/m 2031.
De kwantitatieve basis voor de groei van het aantal woningen in Rijssen-Holten voor de periode 2017 t/m 2031 zijn de prognose van Primos 2016 aangevuld met de prognose voor het aantal te slopen woningen.
Dit komt neer op onderstaande aantallen:
In de verkenning inbreidingslocaties zijn in de bovengenoemde periode mogelijk aan de orde zijnde locaties geïnventariseerd. Het gaat hierbij om de volgende "soorten" plannen:
Inbreidingslocaties "in uitvoering"
Deze locaties worden momenteel ontwikkeld. Het woningbouwprogramma van deze locaties staat vast en is juridisch-planologisch vastgelegd. Binnenkort zullen de woningen worden opgeleverd en bewoond worden.
Inbreidingslocaties "in voorbereiding"
Deze locaties bevinden zich momenteel midden in het planproces. Er ligt een indicatief woningbouwprogramma en er wordt gewerkt aan het vastleggen van de juiste juridisch-planologische kaders. Binnenkort kan gestart worden met de realisatie van de plannen.
"Zoeklocaties" voor inbreiding
Deze locaties bevinden zich in het voorstadium van het planproces. Er liggen eerste ideeën om de ontwikkeling op te starten of op basis van het huidig gebruik vindt de gemeente een (her)ontwikkeling wenselijk. Hierbij kan gedacht worden aan leegstaande panden of bedrijvigheid middenin een woonwijk. Binnenkort zullen de eerste ideeën verder worden uitgewerkt en zal blijken of deze haalbaar zijn.
Deze verkenning is nadrukkelijk geen statisch document en zal continu aan veranderingen onderhevig zijn. De actualisatie zal minimaal gelijk oplopen met de actualisatie van zowel de Woonvisie als de Nota woningbouw. Daarmee wordt het woonbeleid van de gemeente Rijssen-Holten continu integraal geactualiseerd en tijdig op elkaar afgestemd. Dit leidt tot een helder en actueel overheidskader waarbinnen binnenstedelijke woningbouwontwikkelingen kunnen bewegen. Bij de "zoeklocaties" is op grond van de beoordeling van de "kansrijkheid" extra ruimte opgenomen (circa 150 in de periode 2017 t/m 2031) om te voorkomen dat door het vervallen van inbreidingslocaties er stagnatie in de woningbouwproductie optreedt. Voor een verder onderbouwing zie de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 van januari 2019.
De geïnventariseerde inbreidingslocaties en benodigde uitbreidingslocaties geven kwantitatief voor de periode 2017 t/m 2031 het onderstaande beeld (d.d. maart 2018):
Samengevat betekent dit:
Primos 2016 periode 2017 t/m 2031 | Harde plannen | Vrije ruimte | Vrije ruimte inbreiding | Vrije ruimte uitbreiding |
1250 (inclusief 150 reserve) | 385 | 865 - 70% | 520 | 345 |
De locaties zijn kwantitatief en kwalitatief vertaald in de tabel "Woningbouwplannen 2017 t/m 2031" en kwantitatief getoetst aan Primos 2016 en kwalitatief (voor zover mogelijk) aan de resultaten van het woningmarkt onderzoek van Companen.
Voor Opbroek Noord kunnen de volgende conclusies worden getrokken als gevolg van de verkenning inbreidingslocaties en de vertaling hiervan naar het woningbouwprogramma 2017 t/m 2031:
In artikel 3.1.6. van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De behoefte is onderzocht en gekwantificeerd. Dit is te lezen in de paragrafen Nota woningbouw 2017 t/m 2021, Prestatieafspraken Wonen, Woonvisie 2017-2021. Een motivering waarom dit niet allemaal in het bestaand stedelijk gebied kan worden opgelost is te lezen in Onderzoek woningbouwmogelijkheden op inbreidingslocaties. Dit is samengevat en onderbouwd in de Toets Ladder voor duurzame verstedelijking Opbroek Noord. Conclusie is dat het bestemmingsplan Opbroek Noord kan worden gerealiseerd.
In de Duurzaamheidsvisie geeft het de gemeente Rijssen-Holten zijn visie op het gebied van duurzaamheid en milieu weer voor de periode 2016-2019 met een doorkijk voor de periode daarna.
Het verband tussen ruimtelijke ontwikkeling (en economie) en verschillende milieuthema’s is belangrijk, omdat bij het planproces al in een vroeg stadium uitgangspunten geformuleerd moeten worden met betrekking tot de ruimtelijke ambitie.
Luchtkwaliteit – Ruimtelijke Ontwikkeling
Luchtkwaliteit wordt meegenomen in de besluitvorming rond ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen. Wanneer er sprake is van het realiseren van woningen of andere gevoelige functies langs wegen met een (dreigende) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet een luchtkwaliteitsonderzoek worden uitgevoerd, waarna wordt afgewogen of dit plan door mag gaan.
Geur – Ruimtelijke Ontwikkeling
Het geurbeleid kan een oplossing vormen op de wrijving tussen de velden wonen en bedrijvigheid door veehouderijen, door een evenwicht te vinden tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, leefbaarheid in woonwijken en het belang van veehouders.
Externe Veiligheid – Ruimtelijke Ontwikkeling
Het principe van externe veiligheid is het ruimtelijk scheiden van risicobronnen en hen die risico’s ontvangen. Dit principe is goed toe te passen. Doordat in de praktijk diverse belangen spelen wordt het principe van ruimtelijk scheiden echter niet altijd toegepast. Om de veiligheid toch nog enigszins te borgen zijn er ruimtelijke en niet- ruimtelijke maatregelen die getroffen kunnen worden.
Nu en in de toekomst zal bij elke ruimtelijke ontwikkeling een afweging moeten worden gemaakt van het veiligheidsbelang ten opzichte van het ruimtelijk belang. Een ruimtelijk belang is vaak ook een financieel belang. Ruimtelijke ontwikkelingen vinden bijna altijd plaats binnen het gebied van invloed van een risicobron of transportstroom.
Geluidhinder – Ruimtelijke Ontwikkeling
Bij ruimtelijke ontwikkelingen rondom wegen, spoorlijnen of bedrijven dient rekening te worden gehouden met de geluidbelasting op woningen. Ruimtelijke ontwikkelingen leiden mogelijk tot een hogere geluidbelasting, waardoor het nemen van geluid reducerende maatregelen noodzakelijk is. Een hogere geluidbelasting op woningen kan onder bepaalde omstandigheden worden toegestaan, bijvoorbeeld wanneer geen maatregelen nodig zijn en de noodzaak hiertoe is aangetoond.
Water – Ruimtelijke Ontwikkeling
Maatregelen als het creëren van ruimte voor water leggen beslag op de ruimte. Ontwikkelingen als het voorkomen van extreme weersomstandigheden als meer zware regenval en hittegolven maken aanpassingen aan het watersysteem tegelijk ook steeds belangrijker. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het aspect water hierom altijd worden meegewogen.
Biodiversiteit – Ruimtelijke Ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkelingen hebben een grote invloed op de biodiversiteit, deze invloed kan zowel positief als negatief zijn. Zo kan het aanbrengen van meer groen in bebouwde gebieden en het aanleggen van verbindingszones tussen natuurgebieden leiden tot een hogere biodiversiteit, terwijl versnippering van natuurgebieden en het vergroten van het bebouwde oppervlakte kan leiden tot een afnemende biodiversiteit. Hierom is het noodzakelijk bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de gevolgen voor de natuur.
Bodem – Ruimtelijke Ontwikkeling
De bodemkwaliteit kan een belemmering vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen, wanneer de bodem zo verontreinigd is dat deze voor bepaalde functies ongeschikt is. Het uitvoeren van bodemonderzoeken om de bodemkwaliteit in Rijssen-Holten in beeld te brengen is noodzakelijk voordat ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Klimaat/Duurzaamheid – Ruimtelijke Ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen een grote rol spelen in het behalen van de klimaatdoelstellingen. Door het thema klimaat/duurzaamheid mee te wegen in ruimtelijke plannen kunnen bijvoorbeeld energiebesparing en energieopwekkingen worden meegenomen. Wat ruimtelijke ontwikkelingen betreft kan heel goed worden gestreefd naar meerwaarde.
Gasloos bouwen: Nieuwe woningen in Opbroek Noord niet meer aangesloten op het aardgasnet
Nederland gaat stoppen met het gebruik van aardgas voor het verwarmen van woningen en andere gebouwen. Vanaf 1 juli 2018 is de plicht vervallen voor netbeheerders om nieuwbouwwoningen aan te sluiten op het aardgasnetwerk. Nieuwbouwwoningen worden dus niet meer aangesloten op een gastransportnet. Dit geldt voor alle woningbouwlocaties en dus naast Opbroek Noord ook voor individuele woningen.Het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaalt of de nieuwe regels gelden. Het gaat om alle nieuwbouwwoningen waarvoor op of na 1 juli 2018 een aanvraag wordt ingediend voor een omgevingsvergunning.
Tijdens het planproces zijn ter bepaling van randvoorwaarden en ter onderbouwing van dit bestemmingsplan, diverse onderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken is nagegaan met welke omgevingsfactoren bij de planvorming rekening gehouden moet worden, welke veranderingen er optreden waarvoor het plan een oplossing moet bieden en waar beperkingen of juist kansen voor het plan liggen.
In de volgende paragrafen wordt per onderwerp kort voor het bestemmingsplan relevante informatie weergegeven. Voor enkele aspecten is het gehele gebied onder de loep genomen, dat op basis van de structuurvisie Het Opbroek is aangewezen voor woningbouw.
Voor de uitgebreide onderzoeksgegevens en de toegepaste methoden wordt verwezen naar de betreffende onderzoeken. Deze zijn opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen is het de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.
Aveco de Bondt heeft eind 2017 voor een groot deel van het plangebied een bodemonderzoek Actualisatie bodemonderzoek Het Opbroek fase 2 te Rijssen uitgevoerd. Een overzicht van de onderzochte percelen is te vinden in het onderzoeksrapport.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. De incidenteel gemeten sterk verhoogde concentratie wordt als van nature verhoogd beschouwd en geeft derhalve geen reden tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen gebiedsontwikkeling.
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Binnen het plangebied zitten 2 bedrijven met enige milieubelastende activiteiten.
Als eerste gaat het om Bouwhuis Autoschade aan de Witmoesdijk 24. Uit de milieuvergunning van 1982, met wijzigingen / uitbreidingen in 1994, 2002 en 2004 blijkt het steeds te gaan om een ‘autoschadeherstelbedrijf’. Het gaat hier niet om een plaatwerkerij zodanig dat hieraan in redelijkheid doorslaggevende betekenis moet worden gegeven. De hoofdactiviteit is het herstellen van schades, met daarbij het spuiten en uitdeuken. De bestemmingsplansystematiek in het ontwerpplan geeft voor reclamant een algemeen ‘overgangsrecht’. Het doel daarmee is om het bedrijf plaats te laten maken voor woningbouw. Het gaat hier om een autoherstelbedrijf /spuiterij, met een hindercontour van 50 m. Hier is een zienswijze op ingebracht. De gemeente ziet geen zwaarwegende redenen de contour niet op te rekken naar 100 meter. Op dit onderdeel wordt het plan gewijzigd vastgesteld en verbeelding aangepast.
Ten tweede gaat het om Kwekerij Borkent met een nevenlocatie tussen de Groteboersdijk en de Polmeijersdijk. Indien sprake is van een bedrijfsmatige teelt van gewassen wordt frequent gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen en is daarmee sprake van een zogenaamde spuitzone. Bij opgaande teelten bedraagt deze zone regulier 50 meter. Ook dit bedrijf heeft dus een hindercontour van 50 meter.
De bestemmingsplansystematiek in het ontwerpplan geeft voor de aanwezige bedrijven een algemeen ‘overgangsrecht’ met een hindercontour. Het doel daarmee is om de bedrijfsactiviteiten plaats te laten maken voor woningbouw. Het bestaande gebruik van de bedrijven mogen onder het overgangsrecht worden voortgezet. Een bestaand bouwwerk mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Het overgangsrecht geldt totdat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse worden gestaakt. De woningbouw wordt gefaseerd uitgevoerd. De aanwezige hindercontouren waarborgen een toets aan de bedrijfsactiviteiten en een goed woon- en leefklimaat voor de woningbouw.
Op basis van de huidige bestemmingsplannen rondom het plangebied is ‘akkerbouw en vollegrondstuinbouw’ binnen de agrarische bestemming nog mogelijk. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan dan een belemmering zijn voor ontwikkelingen in het plangebied. Om dit te voorkomen wordt binnen agrarische bestemmingen een milieuzone van 50 meter vanaf de woonbestemmingen opgenomen. Het plangebied wordt hierdoor beperkt vergroot. De milieuzone bepaalt dat ‘akkerbouw en vollegrondstuinbouw’ en de daarmee samenhangende gewasbescherming niet meer mogelijk is. Voor het overige blijven de onderliggende agrarische bestemmingen en de bestaande mogelijkheden gewoon van kracht.
Veehouderijen veroorzaken geur door bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking, productie en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt daarom ook gezondheidsrisico's met zich mee.
Voor de realisatie van het plangebied moet er voor het aspect geur een geurbeleid opgesteld worden in een geurverordening. Een dergelijke geurverordening is in september 2011 vastgesteld. Geurverordening Het Opbroek 2011. Naar aanleiding van gewijzigde regelgeving inzake geurhinder over reductie van luchtwassers heeft de gemeente samen met het bureau Antea Group (voorheen Oranjewoud B.V.) een nieuw geuronderzoek voor het bestemmingsplan Opbroek Noord uitgevoerd. Het Onderzoek geurhinder Opbroek Noord 2018 is als bijlage toegevoegd.
Hierbij zijn de meest recente vergunningen van de relevante agrarische bedrijven en wetgeving gehanteerd. Ten aanzien van de vertaling van de geurbelasting naar de kans op geurhinder wordt gebruik gemaakt van de Handreiking bij de Wgv (geactualiseerde versie van 2014). In deze handreiking wordt voor wat betreft de hinderpercentages (het percentage geurgehinderen in relatie tot de voor- of achtergrondbelasting) gebruik gemaakt van de tabellen 9 en 10 (afkomstig uit het onderzoeksrapport 'Relatie tussen geurimmissie en geurhinder in de intensieve veehouderij' PRA Odournet, nummer VROM07A3, april 2007. Bij het onderzoek is rekening gehouden met de bestaande rechten van alle in de omgeving van het plangebied gelegen veehouderijen met een relevante geuremissie en de huidige geuremissiefactoren. De voor het plangebied maatgevende geurbelasting is vertaald naar een gradatie in leefkwaliteit. Vervolgens is beoordeeld of de leefkwaliteit in het plangebied afwijkt van de leefkwaliteit zoals deze in 2011 is vastgesteld en of afwijkt van de leefkwaliteit zoals deze op basis van de geurverordening wordt nagestreefd. Eveneens is beoordeeld of door de ontwikkeling van het plangebied bestaande rechten van bedrijven in de omgeving van het plangebied worden aangetast.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgrondbelasting van het bedrijf gelegen aan de Oosterhofweg 125 te Rijssen maatgevend is voor de gradatie van leefkwaliteit in het plangebied. De leefkwaliteit in het plangebied is vervolgens als overwegend redelijk goed tot goed aan te merken. Enkel in het meest zuidoostelijke deel van het plangebied is er sprake van een matige leefkwaliteit. Het leefklimaat in 2018 wijkt hiermee af van het leefklimaat zoals dit in 2011 is vastgesteld. Immers destijds was het leefklimaat in het plangebied overwegend goed tot zeer goed in plaats van redelijk goed tot goed. Echter indien het vergelijk wordt gemaakt met het leefklimaat zoals dit tenminste wordt nagestreefd op basis van de geurverordening (een redelijk goed leefklimaat in het gehele plangebied) dan treedt enkel in het zuidoostelijk deel van het plangebied een verschuiving op. Het leefklimaat was in dit deel op basis van het onderzoek van 2011 redelijk goed en verschuift in 2018 naar matig. Het realiseren van woningen in dit deel van het plangebied verdraagt zich in beginsel dan ook niet met de geurverordening en gebiedsvisie welke ten grondslag ligt aan de geurverordening.
Naast bovenstaande kan nu, net als in 2011, worden geconcludeerd dat bestaande rechten van veehouderijen in de omgeving van het plangebied niet (aanvullend) worden aangetast door de ontwikkeling van Opbroek Noord.
Op grond van artikel 6 lid 1 sub. a van de Wet geurhinder en veehouderij kan de gemeente door middel van een verordening c.q. aanpassing van de huidige verordening kan de gemeente bepalen dat het gebiedje waar nu leefklimaat matig van toepassing is een hogere waarde toe te staan van in dit geval maximaal circa 8 odour. De maximale waarde mag 14 odour zijn (grens leefklimaat gaat hier van tamelijk slecht naar slecht). In het bestemmingsplan zal voor het betreffende gebiedje waar het leefklimaat matig van toepassing is een milieuzone worden opgenomen. Samenvattend is de conclusie dat geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Bij het aspect geluid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen).
In 2018 is door Buijvoets een nieuw Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Opbroek uitgevoerd. De geluidbelasting is berekend conform de laatste verkeerscijfers uit het verkeersmodel en het gestelde in het 'Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012' ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.
Geconcludeerd wordt dat, gezien de afstanden tussen de nieuwe woningen in Opbroek Noord en het hart van de weg van de hoofdontsluiting, het aspect geluid niet voor belemmeringen zorgt voor de ontwikkeling van woningen in het plangebied.
De woningen worden buiten de 48 dB contour gebouwd, waardoor er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect wegverkeerslawaai.
Bij het aspect externe veiligheid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant risicobronnen (zoals inrichtingen, vliegvelden, transport gevaarlijke stoffen) en aan de andere kant bestemmingen die bescherming behoeven. Hierbij gaat het om kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, gebouwen met grote aantallen personen of personen met een beperkte zelfredzaamheid.
In het kader van de externe veiligheid is onderzoek gedaan, zie; Externe veiligheid onderzoeken
Opbroek Rijssen. Volgens de risicokaart bevinden zich geen risicovolle inrichtingen in het plangebied. De MTS Ter Keurs ligt op een afstand van circa 300 meter en vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van
het plangebied.
Langs het plangebied loopt een hoge druk aardgastransportleiding. Ten behoeve van de N-557-52 leiding is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het plaatsgebonden risico voldoet aan de grenswaarde en richtwaarde (beide 1x10-6/jaar) geen belemmering vormt in de huidige en toekomstige situatie.
Voor wat betreft de hoge druk aardgastransportleiding is het aan het bevoegd gezag om te bepalen of de verantwoordingsplicht verder wordt uitgewerkt. Er is overleg geweest met de veiligheidsregio om te bepalen of een verdere uitwerking van de verantwoordingsplicht wenselijk was. Uit het overleg met de veiligheidsregio is naar voren gekomen, dat ter plaatse van het plangebied inderdaad volstaan kan worden met een minimale afstand van 5 meter tussen het hart van de leiding en de dichtstbijzijnde bebouwing, conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats, omdat een overschrijding van de grenswaarden bijna niet voorkomt.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Onderzoeksresultaten
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Jansen & Jansen groenadvies is door gemeente Rijssen-Holten gevraagd om een Quickscan Wet Natuurbescherming Opbroek fase 2 Rijssen uit te voeren voor de tweede fase van uitbreidingsplan het Opbroek.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of in een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Ook is het onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ontwikkelingen negatieve invloed hebben op een nabijgelegen Natura 2000-gebied. De voorgenomen planontwikkeling heeft geen negatieve invloed op door de Wet natuurbescherming beschermde gebieden.
Op basis van gegevens verzamelt in deze quickscan, is het waarschijnlijk dan wel niet uit te sluiten, dat het plangebied een belangrijke functie vervult voor de volgende, door de Wet natuurbescherming beschermde soorten:
Huismussen
Het is waarschijnlijk dat huismussen gebruik maken van de bebouwing aan Witmoesdijk 24 als vaste rust- en verblijfplaats. Een nader onderzoek naar de functie van de bebouwing voor huismussen is noodzakelijk.
Steenuilen
Waarschijnlijk is er een verblijfplaats van steenuilen op het erf van Cattelaar 6. Het is noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de functie van het plangebied voor steenuilen.
Kerkuilen
Het is niet uit te sluiten dat het plangebied een belangrijk onderdeel vormt van het foerageergebied van kerkuilen. Het is noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de functie van het plangebied voor kerkuilen.
Vleermuizen
Er zijn waarschijnlijk verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing aan de Wethouder H.H. Korteboslaan en in de bebouwing aan de Witmoesdijk. Waarschijnlijk wordt de bomenrij langs de Witmoesdijk gebruikt als vliegroute voor vleermuizen. Het is noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de functie van het plangebied voor vleermuizen. Bij dit onderzoek moet specifiek aandacht zijn voor de te slopen bebouwing aan Witmoesdijk 24.
Conclusie
Het uitvoeren van een vervolgonderzoek naar vleermuizen, huismussen, steenuilen en kerkuilen is noodzakelijk. Geadviseerd wordt om dit onderzoek uit te voeren conform de richtlijnen van het Netwerk Groene Bureaus.
Op basis van het Vervolgonderzoek flora en fauna Opbroek Noord zijn er geen verblijfplaatsen van vleermuizen, kerkuilen en huismussen aangetroffen in het plangebied. Wel vormt het plangebied een onderdeel van het leefgebied van een paartje steenuilen dat een verblijfplaats heeft op het voorerf van Cattelaar 6. Door het uitvoeren van de voorgenomen ingreep kan de verblijfplaats van het paar steenuilen op het erf van Cattelaar 6 ongeschikt worden, door verstoring. De bestaande nestkast wordt enkele 10-tallen meters verplaats waardoor het paartje steenuilen ook in de toekomst gebruik kan maken van het erf aan de Cattelaar 6. De Omgevingsdienst van de provincie Overijsel kan hier mee instemmen.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico’s op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In opdrachte van de gemeente Rijssen-Holten en in overleg met het waterschap Vechtstromen heeft Sweco een waterhuishoudkundig rapport gemaakt voor Opbroek Noord. In het rapport Waterhuishoudkundige adviezen en rioleringsontwerp zijn de waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden voor het ontwerp beschreven. Er wordt kort ingegaan op het huidige (grond-) watersysteem en vervolgens is het ontwerp van het regen- en vuilwatersysteem nader uitgewerkt. In de bijlagen zijn de overzichtstekeningen met het ontwerp van het regen- en vuilwatersysteem opgenomen. Op 20 december 2017 heeft Waterschap Vechtstromen ingestemd met het voorstel, onder voorwaarde dat nadere uitwerking in dit rapport wordt opgenomen.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Situatie plangebied
Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in woningbouw en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit alle milieuonderzoeken dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De basis van het stedenbouwkundig plan voor fase Noord van Het Opbroek is neergelegd in de Structuurvisie Het Opbroek. Bij deze verdere uitwerking is rekening gehouden met de Huidige situatie, het Ruimtelijk beleid en de Milieuaspecten en andere uitvoerbaarheidaspecten.
De hoofdstructuur van het gebied ligt vast. De rechte (onverharde) wegen met sloten en laanbeplanting blijven bestaan. Deze duidelijke structuur vormt een belangrijke drager voor de ontwikkeling van het woonlandschap in Het Opbroek. Zoveel mogelijk zand- en landwegen zullen, met de daarbij behorende sloten en bomen, in het gebied worden behouden en versterkt worden. Hierdoor ontstaat er een raamwerk. De vlekken binnen dit raamwerk kunnen opgevuld worden met woonbebouwing.
De hoofdontsluitingsweg loopt noord-zuid. Over de gehele lengte van de hoofdontsluitingsweg wordt hetzelfde profiel aangehouden, wat voor herkenbaarheid van de route in de wijk zorgt.
Een ander structurerend element in de wijk is de toekomstige beek. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit en kan plekken verbijzonderen. Verbijzonderingen ontstaan waar routes de beek kruisen. Dit verhoogt ook de oriëntatiemogelijkheden in het gebied en het versterkt de eigen identiteit. De beek wordt de blauw - groene draad van de wijk.
Indicatief stedenbouwkundig plan Opbroek Noord.
Binnen de woonvelden kunnen verschillende woningbouwtypen worden gebouwd. Op grond van de inrichtingsschets is rekening gehouden met het onderstaande woningbouwprogramma.
Rijen woningen sociale huur - 15 stuks (op basis voorwaarden opgenomen in verordening sociale woningbouw gemeente Rijssen-Holten)
Rijen woningen sociale koop - 27 stuks (op basis voorwaarden opgenomen in verordening sociale woningbouw gemeente Rijssen-Holten)
Rijen woningen - 15 stuks
Twee onder één kap woningen - 84 stuks
Vrijstaande woningen - 27 stuks
Bijzondere woningen, zoals patiowoningen kunnen worden gebouwd in plaats van twee onder één kap en vrijstaande woningen.
Naast woningen kunnen binnen de woonvelden allerlei andere voorzieningen zoals wegen, parkeerplaatsen, groen en speelplaatsen worden gerealiseerd.
Bijzonder in dit bestemmingsplan is dat er ook Beeldkwaliteitscriteria in zijn opgenomen. Dat is gedaan met het oog op de aankomende Omgevingswet (www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl) en om deze welstandscriteria ook ter beschikking te kunnen stellen op www.ruimtelijkeplannen.nl en zo de vindbaarheid te vergroten.
Vanuit juridisch perspectief zijn deze criteria te zien als voor dit plangebied geldende welstandsnota. Dat blijkt ook uit het (toekomstige) vaststellingsbesluit.
Afdeling 3 van de Woningwet regelt het welstandstoezicht. De gemeenteraad legt de redelijke eisen van welstand vast in een welstandsnota. Bouwwerken in de gemeente dienen aan de welstandscriteria uit die nota te voldoen. Dit wordt getoetst bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk .
Ter plaatse van het plangebied geldt nu nog de algemene welstandsnota Rijssen-Holten. Het Opbroek valt binnen het deelgebied 'Veen- en heideontginningslandschap'. Binnen dit gebied is geen rekening gehouden met een nieuwe woonwijk. Daarom is een nieuw beoordelingskader voor welstand nodig.
Voor het beoordelingskader zijn een aantal eisen van het beeldkwaliteitsplan voor fase 1 van Het Opbroek overgenomen. De Beeldkwaliteitseisen fungeren als toetsingskader voor de welstand bij de beoordeling van de bouwplannen.
Het is mogelijk om een beperkt aantal eisen te stellen aan de verschijningsvorm van de bebouwing. De openbare ruimte bepaalt in hoge mate het 'beeld' van de wijk. De openbare ruimte wordt kwalitatief duurzaam ingericht. Hierdoor kan de openbare ruimte fungeren als drager van de ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor blijven er voldoende mogelijkheden over voor de burger en de ontwikkelaar om de woningen vorm te geven.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe verkeersstructuur aangelegd om de nieuwe woonwijk te kunnen ontsluiten. Deze verkeersstructuur is opgebouwd uit een doorgaande route tussen het noordelijke en zuidelijke deel van de Het Opbroek. Deze hoofdstructuur sluit aan op de kruising van de Cattelaar met de Enterstraat, ter hoogte van de scholengemeenschap Reggesteyn in het zuiden, en via de Witmoesdijk op de Cattelaar op de Leijerweerdsdijk/Pelmolenweg in het noorden.
De nieuwe woningen worden ontsloten via zijstraten die aftakken op de nieuwe hoofdstructuur. Hierop geldt als uitzondering de nieuwe woningen langs de Wethouder H.H. Korteboslaan (ten westen van de nieuwe Oosterhofbeek). Deze woningen worden door de genoemde weg ontsloten om zo de huidige lintbebouwing door te kunnen zetten.
Het parkeren zal binnen het plangebied worden opgelost. Onderstaand schema geeft de parkeeraantallen op basis waarvan de wijk is ontworpen. Uitgangspunten van de parkeeraantallen is de 'Nota parkeernormen gemeente Rijssen-Holten'.
De parkeerbalans is vertaald naar de juridische regels in het bestemmingsplan. Bij de vrijstaande woningen en de dubbele woningen moeten 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Bij patiowoningen minimaal 1 parkeerplaats. Voor de overige woningen en het bezoekersparkeren moeten de parkeervoorzieningen (deels) in de openbare ruimte gerealiseerd worden. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de uitwerking van de woonvelden.
Geconcludeerd wordt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd kan worden binnen het plangebied.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Onderzoeksresultaten cultuurhistorie
Vanuit de Structuurvisie Het Opbroek is bij het ontwerpen van de woonwijk rekening gehouden met de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden van het gebied. Er bevinden zich in het plangebied, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling heeft echter geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden van de monumenten. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.
Onderzoeksresultaten archeologie
Op basis van de twee onderzoeken Archeologisch onderzoek Rijssen Het Opbroek kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen bodemingrepen ten behoeve van de uitvoering van het plan zonder archeologisch voorbehoud kunnen worden uitgevoerd. Hierbij moet opgemerkt worden dat het veldonderzoek gebaseerd is op een steekproef. Indien tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden in het plangebied alsnog archeologische resten worden aangetroffen, dient direct contact opgenomen te worden met de bevoegde overheid. De provinciaal archeoloog heeft ingestemd met de conclusies van de archeologische onderzoeken die voor het plangebied zijn uitgevoerd. Omdat voor het plangebied al archeologische onderzoeken zijn uitgevoerd en omdat uit de onderzoeken voor het plangebied geen archeologische waarden naar voren zijn gekomen, is het opnemen van een dubbelbestemming ten behoeve van de archeologie niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Artikel 3.1.6 Bro bepaald dat de toelichting op het bestemmingsplan inzicht moet geven over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan is pas uitvoerbaar als het ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Daarbij maken wij onderscheid tussen de financiële uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid.
Voor de financiële uitvoerbaarheid is een grondexploitatieberekening gemaakt. In deze grondexploitatie zijn bedragen opgenomen voor de verwerving, de kosten voor bouw- en woonrijp maken, de planschade en de verkoop van bouwrijpe kavels. De berekening sluit met een positief exploitatiesaldo. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid aangetoond.
De economische uitvoerbaarheid behelst, naast de financiële uitvoerbaarheid, een reële inschatting dat het plan binnen de planperiode kan worden uitgevoerd. Hoewel de grondeigenaren niet onverdeeld positief staan tegenover de wijziging van de bestemming, zijn wij van mening dat, mede gezien de grote vraag naar nieuwbouwwoningen binnen onze gemeente, het plan binnen de planperiode kan worden gerealiseerd.
De verwachting is dat voor vaststelling van het bestemmingsplan niet met alle eigenaren binnen het plangebied een overeenkomst over het kostenverhaal is gesloten. Daarom is een bouwverbod in de Regels in artikel 11.5 wetgevingszone - kostenverhaal in het bestemmingsplan opgenomen. Er kan pas worden gebouwd als er een anterieure overeenkomst is gesloten tussen de gemeente en de grondeigenaar. Deze systematiek is in lijn met de uitspraak van de Raad van State over de 1e fase van Opbroek. De uitspraak is terug te vinden onder nummer; ECLI:NL:RVS:2014:2051.
Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente anderszins verzekerd.
In de toelichting bij een bestemmingsplan moet de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen worden verantwoord.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
Om dit bestemmingsplan mogelijk te kunnen maken is het noodzakelijk dat één van de in het gebied gevestigde bedrijven verplaatst wordt. Voor een ander bedrijf geldt dat een beperkt deel van de gronden een andere (verkeers)bestemming krijgt. Dat geldt eveneens voor een stuk grond met een agrarische bestemming gelegen aan de noordelijke ontsluiting van de nieuwe woonwijk.
Voor het te verplaatsen bedrijf geldt in het vigerende bestemmingsplan 'Wonen Rijssen - Oosterhof en Verenland' de bestemming 'bedrijf'. De bedrijfsactiviteiten bestaan in hoofdzaak uit auto- en caravanschadeherstel. Deze bedrijfsactviteiten verdragen zich niet met de visie een nieuwe woonwijk te realiseren. De hinder (geluid is maatgevend) van het bedrijf op de toekomstige woningen is ongewenst; het bedrijf mist door de woningbouw een meer toekomstbestendigde locatie bij eventuele uitbreiding of bedrijfsontwikkeling.
De raad heeft bij vaststelling een ruime beleidsvrijheid in het kader van ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt zij niet alleen het algemene belang van een voldoende (kwalitatieve) woningvoorraad; ook het belang van de ondernemer wordt betrokken. Het bedrijf heeft op de huidige locatie, gelet op de gewenste woningbouwontwikkeling, geen of beperkte toekomst. Het toekennen van een tijdelijke bestemming of het sterk beperken van de huidige positieve bestemming vergroot de onzekerheid voor het bedrijf. Gelet op investeringsbeslissingen die het bedrijf naar de toekomst moet maken is aanhoudende onzekerheid ongewenst. De raad kiest er daarom voor het bedrijf weg te bestemmen door het perceel een woonbestemming te geven. De huidige bedrijfsactiviteiten komen daarmee onder het algemene overgangsrecht te vallen. Er zijn ten tijde van voorontwerp gesprekken gestart over minnelijke verwerving. De raad heeft de verwachting dat dit zal leiden tot verwerving. Mocht dat niet slagen, is onteigening een laatste, maar in te zetten mogelijkheid om de gronden in te kunnen richten.
Het individuele belang van het bedrijf bij voortzetting van de bedrijfsmogelijkheden weegt minder zwaar dan het algemene belang van voldoende (kwalitatieve) woningvoorraad naar de toekomst. De stad Rijssen groeit gestaag terwijl het totale woningaanbod via inbreiding en kleinschalige uitbreiding onvoldoende meegroeit. De beoogde uitbreiding past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente en past in de ruimtelijke structuur van de omgeving.
De verbeelding is een digitale kaart waarop de verschillende bestemmingen en aanduidingen welke voor het plangebied van toepassing zijn visueel worden weergegeven. De gedachten achter deze bestemmingen en aanduidingen voor dit plan worden toegelicht in paragraaf De regels.
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen.
In de regels wordt het gebruik van de gronden geregeld dat voor de afzonderlijke bestemmingen mogelijk is. Daarnaast zijn er bouwregels opgenomen. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen / aanduidingen opgenomen:
Een bestemmingsplan beschrijft de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit hoofdstuk gaat hier op in.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Het voorontwerp bestemmingsplan en verkeersstructuur heeft ter inzage gelegen in de periode van 14 februari 2018 t/m 28 maart 2018. Er zijn 10 inspraakreacties ingediend, waarvan 1 buiten de aangegeven periode. De belangrijkste wijzigingen zijn samengevat;
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie Overijssel vastgelegd wat zij van provinciaal belang vindt. Om te zorgen dat gemeenten daar in bestemmingsplannen rekening mee houden, zijn instructies opgenomen in de Omgevingsverordening. In de paragraaf Omgevingsvisie en verordening is het plan getoetst aan de provinciale belangen.
Volgens afspraak is er in de voorbereidingsfase van bestemmingsplannen vooroverleg tussen de gemeente en de provincie over die onderdelen die van provinciaal belang zijn.
De provincie vroeg om een aanpassing van enkele regels om de juridische mogelijkheden voor de ontwikkeling van het plan op voldoende wijze te waarborgen. Dit is verwerkt in het ontwerpplan
Door klimaatsveranderingen en nieuwe inzichten van zowel gemeente Rijssen-Holten als Waterschap Vechtstromen zijn de eisen voor berging en afvoer aangescherpt. Afstemming hierover heeft plaatsgevonden tijdens een overleg tussen de gemeente en het waterschap op 23 maart 2017 (Memo Oosterhofsbeek d.d. 4 april 2017). De ruimtelijke consequenties voor inpassing van de ruimte voor water is verwerkt in het stedenbouwkundig plan van ’Het Opbroek-Noord’ d.d. 18 oktober 2017 en getoetst in de voorliggende rapportage.
Afstemming over aanpassingen aan bestaande watergangen zijn per e-mail aan Waterschap Vechtstromen voorgelegd (e-mail 18-12-2017). Op 20 december 2017 heeft Waterschap Vechtstromen ingestemd met het voorstel, onder voorwaarde dat nadere uitwerking in dit rapport wordt opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de watertoetsprocedure opgenomen in paragraaf Water. Eventuele reacties van het waterschap worden alsnog opgenomen in deze paragraaf.
Het ontwerpbestemmingsplan Chw bestemmingsplan Wonen Rijssen, Opbroek Noord heeft van woensdag 19 september 2018 t/m dinsdag 30 oktober 2018 voor vaststelling ter inzage gelegen. Er zijn 5 zienswijzen ingediend. Een aantal zienswijzen hebben geleid tot gewijzigde vaststelling van het plan. Zie hiervoor het vaststellingsbesluit met de daarbij horende zienswijzennota.