Plan: | Bedrijventerrein Vletgaarsmaten 2C |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPBH2022001-0401 |
De gemeente Rijssen-Holten is voornemens het bedrijventerrein Vletgaarsmaten in Holten uit te breiden met het bedrijventerrein Vletgaarsmaten 2, fase C. Vletgaarsmaten 2C moet voorzien in de behoefte aan bedrijventerreinruimte op zowel de korte als de middellange termijn. Enerzijds omdat de bedrijfskavels op Vletgaarsmaten 1, 2A en 2B grotendeels zijn uitgegeven, anderzijds is de behoefte aangetoond op grond van recent onderzoek. De bruto-oppervlakte van de uitbreiding Vletgaarsmaten 2C bedraagt circa 14,6 hectare.
Het plangebied zoals aangegeven op afbeelding 1.1 wordt als volgt begrensd (zie ook afbeelding 2.2):
Afbeelding 1.1: Begrenzing van het plangebied (gele lijn, indicatief).
Momenteel geldt ter plaatse de volgende bestemmingsplannen:
Voorts zijn onderstaande beleidsnota's als bestemmingsplan vastgesteld:
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De toelichting is, na deze inleiding, als volgt opgebouwd:
Holten behoort sinds 2001 tot de gemeente Rijssen-Holten en ligt in de landstreek Salland. Voordat Holten samengevoegd werd met Rijssen was het een zelfstandige gemeente. Per 1 januari 2021 had Holten circa 9.400 inwoners.
Holten ligt aan de Holterberg dat het zuidelijke eind van de Sallandse Heuvelrug is. Holten grenst in het oosten aan Twente en in het zuiden aan de Achterhoek. Holten was van oorsprong een agrarisch dorp. Belangrijk was het houden van melkvee. Voorts werden er varkens gehouden en verhandeld. Met name na de tweede wereldoorlog heeft de industrie in Holten een grote ontwikkeling doorgemaakt. Belangrijk is het toerisme met in het bijzonder de Holterberg als toeristische trekpleister. Al in 1929 werd er, nog onverhard, een 'autoweg' over de Holterberg geopend. In 1962 werd deze vervangen door de huidige Toeristenweg.
Afbeelding 2.1: Ruimtelijke situatie van Holten tussen 1838 en 1855.
De Holterberg en andere in de omgeving gelegen 'bergen' zijn ontstaan door het opgestuwde ijs uit de Ijstijd. Toen het ijs van deze gletsjers wegsmolt bleven er bovendien grote rotsblokken achter. Bodemkundige vondsten geven een indruk van flora en fauna maar vooral van menselijk leven door vele eeuwen heen. In de omgeving zijn onder andere voorwerpen gevonden die duiden op de aanwezigheid van de Neanderthalers. Stenen en bronzen gereedschappen en scherven van aardewerk, onder andere gevonden in de Beuseberg en op de Zuurberg zijn sporen uit het Laat Neolithicum/Vroege Bronstijd en de Ijzertijd.
In 1277 komt de naam Holten voor het eerst in geschriften voor. Volgens ''Verslagen en mededelingen Overijssels Regt en Geschiedenis'' stonden er in 1429 37 huizen in de marke Holten. In 1470 waren het er al 70. Volgens de parochielijsten van de Domfabriek is Holten in 1395 al een parochie. De gemeenschappelijke gronden rond Holten waren in de Marke ondergebracht en werden door de markegenoten beheerd. In een reglement werd vastgesteld waaraan zich de markegenoten hadden te houden.
Ook heeft Holten moeilijke tijden gekend en is het belegerd geweest door verschillende overheersers. In 1829 werd het getroffen door een grote brand die bijna het hele dorp in puin legde. In 1940 trok het Duitse leger door het dorp en in 1945 lag het in de vuurlinie, toen de bevrijders oprukten. De Canadese begraafplaats herinnert nog aan deze strijd voor de vrijheid.
In de huidige situatie zijn de gronden hoofdzakelijk in gebruik als agrarische grond. Aan de westzijde is een bestaande groenstrook dan wel houtwal aanwezig. Op de noordoosthoek ligt een te handhaven rioolgemaal.
Het plangebied vormt een uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinen:
Afbeelding 2.2: Ligging plangebied ten opzichte van bestaande bedrijventerreinen (gele vlak, indicatief).
Het bedrijventerrein De Haar is één van de oudere bedrijventerreinen. Het terrein is rond 1980 uitgegeven. De Haar I heeft een netto oppervlakte van circa 7,5 ha. Het is een gemengd bedrijventerrein. Voor een belangrijk deel zitten er bedrijven uit de metaalsector en transportbedrijven. De Haar II is een gemengd bedrijventerrein met een netto oppervlakte van bijna 4 ha. Op dit terrein is een transportbedrijf gevestigd.
Bedrijventerrein Vletgaarsmaten is in 2000 uitgegeven. Het heeft een netto oppervlakte van circa 11,5 ha. De gemiddelde kavelomvang is ruim 5.000 m². Het is een gemengd modern bedrijventerrein voor bedrijven in de milieucategorie tot en met 4.
Sinds 2005 zijn Vletgaarsmaten 2A en 2B uitgegeven. Dit terrein heeft een bruto oppervlakte van
circa 34 ha. Ook op deze gedeelten zijn geen kavels meer beschikbaar. In Vletgaarsmaten loopt een rechthoekig wegenpatroon waaraan de bedrijven liggen. Langs de doorgaande weg is rekening gehouden met de zichtbaarheid. De gebouwen richten zich naar de weg en worden achterlangs ontsloten. Aan de andere straten richt zich de bebouwing naar de weg. Er wordt op eigen terrein geparkeerd. Vletgaarsmaten wordt gescheiden van de provinciale weg N332 door een gazonstrook en een waterpartij.
In Vletgaarsmaten is onderlinge variatie in vormgeving. De architectonische kwaliteit is goed. De hoofdvorm is één bouwlaag met een plat dak of licht hellende kap. De kantoorgedeeltes zijn soms hoger dan de hallen. De entrees worden geaccentueerd door overstekken en luifels en hebben veelal een afwijkende vormgeving. Langs de doorgaande wegen hebben de gebouwen ongeveer dezelfde maat. In Vletgaarsmaten is hoogwaardiger materiaal toegepast: Plaatmateriaal, golfplaat en damwand komen voor. Het kleurgebruik varieert van licht tot opvallend rood. Het groen is voornamelijk gesitueerd langs de wegen en langs enkele waterpartijen. De wegen worden begeleid door grasbermen en jonge bomen. Enkele bestaande sloten aan de randen van Vletgaarsmaten zijn aanzienlijk verbreed en dragen bij aan de uitstraling van dit bedrijventerrein. Verder heeft Vletgaarsmaten een goede verbinding met de A1.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland verder inhoud gegeven.
De NOVI richt zich op vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe we onze fysieke leefomgeving inrichten. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
In feite zijn er vanuit de geschetste sectorale opgaven, vier strategische, integrerende, opgaven voor het omgevingsbeleid gedestilleerd:
Conclusie
De uitbreiding van het bedrijventerrein kan een bijdrage leveren aan alle vier de opgaven, maar levert vooral een bijdrage aan opgave 1. Rijssen-Holten ligt tegen het gebied waar ''Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving en bevorderen een onderscheidend en aantrekkelijk vestigingsklimaat''. De ontwikkeling kan zowel de lokale economie van Rijssen-Holten als de regionale economie van Twente verder bestendigen door vraag en aanbod beter op elkaar aan te laten sluiten. Voorwaarde is dat er bij de ontwikkeling rekening worden gehouden met de toekomstbestendigheid van het terrein (door bijvoorbeeld klimaatadaptieve maatregelen te nemen) en dat de waardevolle kenmerken van de omgeving zo veel en goed mogelijk behouden worden.
De omgevingsagenda agendeert de belangrijkste strategische opgaven van Rijk en regio voor een duurzame, vitale en krachtige ontwikkeling van Oost-Nederland. Ook biedt het een handelings- perspectief voor bijvoorbeeld transities of andere grote ontwikkelingen. Hierin wordt ook extra benodigde inzet van Rijk en regio geformuleerd. Ten slotte dient de omgevingsagenda als leidraad voor andere (uitvoerings)trajecten zodat omgevingsaspecten worden meegenomen bij het maken van keuzes. Zodoende vormt de omgevingsagenda een belangrijke schakel tussen het Rijk en de regio.
De omgevingsagenda heeft acht omgevingsopgaven uiteengezet:
Conclusie
Dit plan sluit aan bij relevante algemene opgaven en de specifiek Twentse opgaven.
Zolang de NOVI niet formeel in werking is getreden geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Daarom wordt volledigheidshalve ook dit beleidskader kort beschreven.
In de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk heeft hier drie doelen voor opgesteld:
De ontwikkeling kan zowel de lokale economie van Rijssen-Holten als de regionale economie van Twente verder bestendigen door vraag en aanbod beter op elkaar aan te laten sluiten. Hierbij sluit de ontwikkeling aan bij het eerste doel. Hierbij worden bereikbaarheid (doel 2) en een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn (doel 3) als randvoorwaarden meegenomen.
De SVIR heeft Nederland opgedeeld in een aantal deelgebieden. Binnen deze opdeling valt Holten onder het deelgebied Oost-Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
Het plan Vletgaarsmaten 2C raakt geen van deze doelen rechtstreeks, maar sluit aan bij de ambitie om
de concurrentiekracht van Nederland te vergroten. De ligging nabij de Rijksweg A1, een belangrijke achterlandverbinding die recent is verbeterd, draagt daaraan bij.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij het beleid van de SVIR.
In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd met een algemene maatregel van bestuur (AMvB), via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt.
De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
De uitbreiding valt niet binnen een door het Barro aangewezen gebied van nationaal belang.
Conclusie
De uitbreiding valt niet binnen een door het Barro aangewezen gebied van nationaal belang. Dit betekent dat de ontwikkeling in het kader van het Barro uitvoerbaar is.
Programmatisch past het plan binnen de behoefteraming, zowel de gemeentelijke als de regionale (concept) behoefteraming in het kader van de nieuwe regionale programmeringsafspraken. Voor wat betreft de invulling wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het proces van de nieuwe programmeringsafspraken.
Bovengenoemde aansluiting op de uitkomsten van het proces van de nieuwe programmeringsafspraken ziet ook op het aspect duurzaamheid. Daarbij wordt in regionaal verband gewerkt aan nieuwe toekomstbestendige bedrijventerreinen, door kwaliteitsambities voor nieuwe bedrijventerreinen. Deze kwaliteitsambities gaan naast groene energie over bodem en water, circulair bouwen, duurzaam gebruik, gezonde leefomgeving en zorgvuldig ruimtegebruik.
Onder andere in de subparagrafen 3.2.4, 3.3.4 en 4.4.1 wordt nader ingegaan op respectievelijke de afweging tussen behoefte en andere ruimtelijke belangen en waarden, de economische behoefteraming en de inbedding in het duurzaamheidsbeleid.
De Omgevingsvisie Overijssel is in 2017 vastgesteld. Dit is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Enkele centrale ambities van de provincie zijn:
Ontwikkelperspectief Agrarisch ondernemen in grootschalig landschap
Zoals op onderstaande kaart te zien is, is het gehele plangebied onderdeel van het ontwikkelperspectief Agrarisch ondernemen in grootschalig landschap. Dit ontwikkelperspectief biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart omgevingsvisie (ontwikkelingsperspectief agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap).
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap
mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De natuurlijke en stedelijke laag
Op de kaart hieronder is te zien dat de bestaande bedrijventerrein in Holten zijn aangewezen als 'Bedrijventerreinen in steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken en streekcentra'.
Afbeelding 3.2: Uitsnede kaart omgevingsvisie (natuurlijke en stedelijke laag).
Het plangebied zelf is aangewezen als Landbouw. De agro- en foodsector maakt een transitie door. De provincie biedt ruimte voor de agro- en foodsector om zijn concurrentiepositie te verbeteren. Daarom verbindt ze een aantal Overijsselse kwaliteitsvoorwaarden daaraan. Door deze aanvullende kwaliteitsvoorwaarden bij bedrijfsontwikkeling geeft de provincie ruimte aan innovatief ondernemen en zo een proeftuin en etalage van vernieuwing te zijn. Gemeenten nemen de kwaliteitsvoorwaarden mee in hun ruimtelijk afwegingskader en vergunningverlening. Toepassing van de aanvullende kwaliteitsvoorwaarden is, net als toepassing van de KGO, maatwerk en in evenwicht met de bedrijfsgroei. Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven is alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Uitzonderingen zijn er als er in de omgeving geen geschikte locatie beschikbaar is, op de bestaande locatie geen ontwikkelruimte is, verplaatsing maatschappelijk noodzakelijk is en er een (milieu)kwaliteitswinst wordt geboekt.
De Omgevingsverordening van de provincie Overijssel is vastgesteld in 2017 en geactualiseerd in 2017/2018. De omgevingsverordening blijft gelden totdat de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting op 1 januari 2023. Dat wat nodig is in het belang van de Omgevingsvisie Overijssel wordt geregeld in de omgevingsverordening. Gemeenten en waterschappen krijgen zoveel mogelijk ruimte om daar zelf nadere invulling aan te geven. De omgevingsverordening is (digitaal) op kaart beschikbaar.
Voor wat betreft de omgevingsverordening staat een toetsing van het plan aan het uitvoeringsmodel centraal. In de volgende subparagrafen wordt dit uitvoeringsmodel uitgebreid doorlopen.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om deze opgaven, kansen en ambities waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel.
Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Niveau: 'Of - generieke beleidskeuzes'
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogeheten Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Niveau: 'Waar - ontwikkelingsperspectieven'
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Niveau: 'Hoe - gebiedskenmerken'
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.3 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 3.3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de toetsing van dit plan aan het Uitvoeringsmodel .
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' is geconstateerd dat voor dit plan de artikelen 2.1.2, 2.1.3, 2,1.5 en 2.3.2 van belang zijn. Hierna worden de betreffende artikelen nader beschreven en wordt het plan eraan getoetst.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing aan artikel 2.1.2
In het verleden is Vletgaarsmaten 2C al eens beleidsmatig aangewezen voor ontwikkeling naar bedrijventerrein. Omdat destijds de actuele behoefte nog niet kon worden aangetoond is toen niet overgegaan tot het in procedure brengen van een bestemmingsplan voor dit deelgebied. Maar in de stedenbouwkundige opzet van Vletgaarsmaten 2A en 2B is al geanticipeerd op de uitbreiding met Vletgaarsmaten 2C. Het plangebied sluit aan twee zijden aan op Vletgaarsmaten 2A en 2B en vormt een - tot op heden - nog niet ingevuld 'kwadrant' van Vletgaarsmaten als geheel. Het plan voldoet daarom aan het 'Principe van concentratie'.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing aan artikel 2.1.3
In of nabij Holten zijn er geen alternatieve locaties beschikbaar waar de benodigde hectares bedrijventerrein kunnen worden uitgegeven. De bestaande bedrijventerreinen zijn vol en bieden geen mogelijkheden om aan de vraag te voldoen via herstructurering of meervoudig ruimtegebruik. Vletgaarsmaten 2C is al sinds lange tijd in beeld als toekomstige ontwikkellocatie en is nog steeds de meest passende en logische locatie voor uitbreiding van het bedrijventerrein Vletgaarsmaten.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
In het kader van de toelichting als bedoeld in 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied, wanneer:
Toetsing aan artikel 2.1.5
Elders in deze paragraaf wordt verslag gedaan van de toepassing van het uitvoeringsmodel. Het bestemmingsplan voorziet tevens in afwijking van het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief. Aan de hieraan gestelde voorwaarden wordt voldaan.
In paragraaf 4.1.1 is de ontwikkeling van Vletgaarsmaten 2C gemotiveerd vanuit de behoefte en vanuit de locatiekeuze. Daarin wordt mede ingegaan op de sociaaleconomische en maatschappelijke belangen.
De ontwikkeling van Vletgaarsmaten 2C voorziet tevens in het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit, zowel binnen het gebied als qua aansluiting op het omliggende gebied. Hiervoor wordt verwezen naar de overige onderdelen van de toetsing aan het uitvoeringsmodel.
Artikel 2.3.2 Realisatie nieuw bedrijventerrein
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuw bedrijventerrein als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek.
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe bedrijventerrein, zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek bedrijventerreinen, voorzien.
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor afspraken bedrijventerreinen van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2- in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de afspraken bedrijventerreinen.
Toetsing aan artikel 2.3.2
De behoefte aan nieuw bedrijventerrein is aangetoond door middel van actueel onderzoek. Dit onderzoek is beschreven in paragraaf 4.1.1.
Op basis van de kaarten behorend bij de Omgevingsvisie valt de uitbreidingslocatie binnen het ontwikkelingsperspectief ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap’.
Afbeelding 3.4: Uitsnede visiekaart 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing aan 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
De ontwikkelingsperspectieven in de Omgevingsvisie van Provincie Overijssel geven een hoofdkoers aan op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Gemeenteraden mogen daarom gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt. Aan de motivering zijn enkele inhoudelijke voorwaarden gesteld:
In paragraaf 4.1.1 is de ontwikkeling van Vletgaarsmaten 2C gemotiveerd vanuit de behoefte en vanuit de locatiekeuze. Daarin wordt mede ingegaan op de sociaaleconomische en maatschappelijke belangen.
De ontwikkeling van Vletgaarsmaten voorziet tevens in het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit, zowel binnen het gebied als qua aansluiting op het omliggende gebied. In de volgende paragrafen wordt hier specifiek op ingegaan.
Gelet op het voorgaande voldoet de gemeente aan de afwijking van het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied Vletgaarsmaten 2C valt op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' binnen de aanduiding 'Dekzandvlakken en ruggen'.
Afbeelding 3.5: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag'.
Kenmerken en ambitie 'Dekzandvlakken en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing aan 'Dekzandvlakken en ruggen'
De gronden in het plangebied zijn grotendeels in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw. De transformatie van het plangebied wordt op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap en de omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met hiervoor genoemde ambities. Dit uit zich bijvoorbeeld het beleefbaar maken van de watersysteem en een stedenbouwkundige structuur die aansluit bij de lokaal aanwezige strekkingsrichting van het landschap, voor zover deze nog aanwezig is. Van hoogteverschillen is, ook in de huidige situatie, geen sprake meer.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid als gebiedstype 'Maten en flierenlandschap'.
Afbeelding 3.6: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Kenmerken en ambitie 'Maten en flierenlandschap'
Dit is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding in geval van beweiding, daar waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend was. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het maten- en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.
Toetsing aan 'Maten en flierenlandschap'
Bij het inpassen van het plangebied is rekening gehouden met het aanwezige landschap. De lineaire structuur van percelen en watergangen en de open ruimte rond die watergangen vormen de dragers van het stedenbouwkundig plan. Deze landschappelijke lijnen bepalen in belangrijke mate de inpassing van de uitbreiding. Bij de keuze voor beplantingstypologie binnen het plan wordt rekening gehouden met de omgevingskenmerken.
Voorts wordt met dit plan een beroep gedaan op de artikel 2.1.5 lid 8 van de Omgevingsverordening, op grond waarvan van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken (zoals bedoeld in lid 6 van genoemd artikel) gemotiveerd mag worden afgeweken wanneer:
In deze toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van zwaarwegende sociaal-economische belangen en wordt aangegeven op welke manier handhaving en/of versterking van de ruimtelijke kwaliteit wordt bewerkstelligd.
Stedelijke laag
Strikt genomen gelden op grond van de Omgevingsverordening voor het plangebied geen kenmerken of elementen vanuit de 'Stedelijke laag'. Het is echter de bedoeling om ruimtelijk-functioneel (en dus ook beleidsmatig) aan te sluiten bij het aangrenzende (gebiedstype) bedrijventerrein. Om die reden wordt hierna een toetsing uitgevoerd aan het beleid voor het gebiedstype 'Bedrijventerrein' van de 'Stedelijke laag'.
Kenmerken en ambitie 'Bedrijventerrein'
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
De beleidsambities richten zich vooral op (herstructurering van) bestaande bedrijventerreinen. Niettemin kunnen sommige ambities ook op nieuwe terreinen zoals Vletgaarsmaten 2C worden toegepast. Zoals:
Toetsing aan 'Bedrijventerrein'
Het stedenbouwkundig ontwerp voor Vletgaarsmaten 2C wordt grotendeels bepaald door de omgeving. Ruimtelijk en verkeerskundig wordt aangesloten bij Vletgaarsmaten 2A en 2B, waarbij de multi-functionele routes worden doorgetrokken. Een bestaande groensingel aan de westzijde van het plangebied wordt behouden en versterkt. Aan de zijde van de Dorperdijk opent het bedrijventerrein zich naar de landelijke omgeving. Door middel van een groen-blauwe zone langs de Dorperdijk wordt een geleidelijke overgang naar het buitengebied bereikt. Een onderscheidende profilering van het terrein wordt bevorderd door, meer dan bij de oudere terreinen, nadrukkelijk in te zetten op duurzame gebiedsontwikkeling. Zowel op gebiedsniveau als op kavelniveau. Het bestemmingsplan faciliteert duurzame ontwikkeling en borgt waar nodig maatregelen zoals het realiseren van voldoende waterberging.
Laag van de beleving
Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De Laag van de beleving is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijker pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.
Het zuidelijk deel van het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van de beleving’ de aanduiding 'Donkerte'.
Afbeelding 3.7: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving'.
Kenmerken en ambitie 'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.
Toetsing aan 'Donkerte'
Alleen het zuidelijke gedeelte van het plangebied is als aangewezen als 'Donkerte. Ten aanzien van het aspect donkerte is het van belang om op te merken dat ook het aansluitende deel van het bedrijventerrein alsmede de volledige kern Holten als zodanig is aangemerkt. In de omgeving van het plangebied is reeds sprake van verlichting door andere op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven. Daarnaast is het gebruik van verlichting inherent bij woon- en werkgebieden. Wel wordt onnodige verlichting zoveel mogelijk voorkomen.
Fundament nieuwe Omgevingsvisie - bedrijventerreinen
In het Fundament voor een nieuwe Omgevingsvisie Overijssel is de focus voor nieuwe beleid voor werklocaties gericht op bedrijventerreinen in Overijssel. De provincie blijft ruimte bieden aan het MKB en familiebedrijven op lokale bedrijventerreinen waarmee het bedrijf veelal al een sterke binding heeft en de nieuwvestiging of uitbreiding qua aard en schaal past bij het lokale (economische) ecosysteem.
Het voorliggende plan sluit aan bij dit nieuwe beleid. Provincie Overijssel heeft aangegeven dat de (concept) programmeringsafspraken aansluiten op het Fundament.
De voorgenomen planontwikkeling is getoetst aan het uitvoeringsmodel uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat met dit plan voldoende kan worden aangesloten op de diverse kwaliteiten en ambities die in het uitvoeringsmodel zijn aangegeven. Voorts sluit het plan aan op regionale afspraken inzake programmering en duurzaamheid, alsmede op het Fundament voor een nieuwe Omgevingsvisie.
De gemeente Rijssen-Holten heeft op 29 maart 2012 een structuurvisie voor het gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Het overkoepelende doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Werklandschap Vletgaarsmaten Holten
Op de afbeelding hieronder is te zien dat het plangebied in aangemerkt is als Werklandschap Vletgaarsmaten Holten.
Afbeelding 3.8: Uitsnede kaart structuurvisie.
Voor dit perspectief is een tweetal doelen opgesteld:
Voor de ruimtelijke inrichting van het terrein wordt gesteld dat de lange (landschappelijke) lijnen en de ontginningspatronen zoveel mogelijk gerespecteerd moeten worden.
Conclusie
De ontwikkeling past in het perspectief dat de structuurvisie voor dit deelgebied heeft aangewezen.
Op dit moment is het ruimtelijk beleid van bedrijventerrein van de gemeente Rijssen-Holten vastgelegd in de bedrijventerreinvisie die in 2010 is vastgesteld. Momenteel werkt de gemeente Rijssen-Holten aan een nieuwe bedrijventerreinenvisie om zowel in kwantiteit als kwaliteit voldoende ontwikkelingsruimte voor bedrijven binnen de gemeente ter beschikking te hebben. De visie borduurt voort op het rijksbeleid en provinciale beleid dat van toepassing is op bedrijventerreinen. In de bedrijventerreinvisie wordt gekeken naar de huidige situatie maar wordt ook ingegaan op de toekomstige vraag naar bedrijventerrein.
Conclusie
Waar mogelijk worden de opgaven en ambities van de gemeente vertaald in het bestemmingsplan. Om efficiënter ruimte gebruik mogelijk te maken worden de toegestane bouwhoogtes geoptimaliseerd. Het bedrijventerrein wordt aan de hand van de milieucategorieën gezoneerd. Op deze manier wordt geregeld dat, conform het principe 'het juiste bedrijf op de juiste plaats', de grote vervuilers in de toekomst op het binnenterrein worden gevestigd en de niet-hinderlijke bedrijven juist aan de randen worden gevestigd.
In december 2020 is een Verdieping behoeftebepaling ruimte op bedrijventerreinen voor bedrijven in Rijssen-Holten uitgevoerd (Buck Consultants International). De vraag was om een verdieping aan te brengen op de ruimtevraag tot 2030 en om ook goed te kijken naar de regionale afspraken en positionering van Rijssen-Holten in de regio. Belangrijk voor de gemeente is dat de krachtige economische sectoren centraal staan en dat ontwikkelingen in het lokale bedrijfsleven worden meegenomen. In paragraaf 4.1.1 zijn de resultaten van dit onderzoek vermeld. Uit die resultaten is een behoeftebepaling naar voren gekomen waarin met dit plan wordt voorzien.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de resultaten die volgen uit de actualisatie ruimtevraag bedrijventerreinen.
In december 2020 is de Duurzaamheidsvisie Rijssen-Holten opgesteld, als actualisatie van de duurzaamheidsvisie 2016 – 2019 en vanuit de opdracht: ontwikkel een ambitieuze en breed gedragen duurzaamheidsvisie voor Rijssen-Holten. Insteek is om armoedeval bij verduurzaming te voorkomen. Voor het realiseren van onze gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen maken participatie en sociale duurzaamheid daar een belangrijk onderdeel van uit. De transitie naar een duurzamere samenleving is van groot belang, niet alleen nu maar ook voor de toekomstige generaties. Deze transitie draagt bij aan een duurzamer Rijssen-Holten én aan de ruimtelijke kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
De visie omtrent duurzaamheid is:
''Duurzaam, samen, sterker! Rijssen-Holten ontwikkelt zich als een gemeente waar duurzaamheid een belangrijk onderdeel is van het afwegingskader. Voor welk vraagstuk of uitdaging ze ook staat., de rekening wordt voor zover dat binnen de reële mogelijkheden van de gemeente Rijssen-Holten ligt, niet doorgeschoven naar een andere plaats of volgende generatie. Rijssen-Holten profileert zich daarnaast als gemeente waarbij duurzaamheid gekoppeld wordt aan de gemeentelijke identiteitsbepalende punten afkomstig van de omgevingsagenda: ondernemen, leven, recreëren en noaberschap. ''
In lijn met deze visie is de volgende missie opgesteld:
''Gemeente Rijssen-Holten wil een gezonde en veilige gemeente zijn om in te wonen, te werken en in te recreëren. Een gemeente die uitnodigt tot beweging en ontmoeting, waarbij mensen zo lang mogelijk zelfredzaam zijn maar niet eenzaam. Gemeente Rijssen-Holten streeft om een gemeente te zijn waarin mensen en bedrijven bewust omgaan met elkaar en met hun omgeving, waarbij de som van al hun activiteiten in balans zijn met het milieu.
Rijssen-Holten ziet in duurzaamheid een grote kans om samen met inwoners, bedrijven en partners werkgelegenheid en betaalbaar wonen te realiseren en tevens te waarborgen dat ook toekomstige generaties in hun behoeften kunnen voorzien.''
Om deze visie en missie te realiseren zijn de volgende vier pijlers opgesteld:
Vooral aan de tweede pijler Hernieuwbare energie & besparing kan de ontwikkeling een bijdrage leveren. Eén van de doelen van deze pijler is: In 2050 is Rijssen-Holten energieneutraal. Duurzame energieopwek (zon, wind of biomassa) moet dit bewerkstelligen.
Tijdens de voorbereiding van dit plan heeft overleg plaatsgevonden met bedrijven die geïnteresseerd zijn in een kavel op Vletgaarsmaten 2C (en met bedrijven die momenteel al gevestigd zijn op Vletgaarsmaten), waarbij het onderwerp duurzame gebiedsontwikkeling centraal stond. In twee werksessies zijn mogelijke (reële) duurzaamheidsmaatregelen voor dit gebied gepresenteerd en bediscussieerd. Op basis van de werksessies is ervoor gekozen om in dit plan een pakket vaste maatregelen op te nemen en daarnaast een 'keuzemenu' van aanvullende maatregelen, waaruit tenminste één maatregel gekozen moet worden (dan wel een gelijkwaardig alternatief).
Tot de vaste maatregelen behoren:
Tot de aanvullende maatregelen behoren:
Via dit pakket is het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid concreet handen en voeten gegeven en is de doorwerking van dit beleid, via het bestemmingsplan, naar de vergunningverlening verzekerd. Pluspunt daarbij is dat deze maatregelpakketten in overleg met de (mogelijke) toekomstige ondernemers tot stand zijn gekomen. Uit de werksessies is bovendien naar voren gekomen dat onder deze ondernemers nog meer ideeën leven over duurzame ontwikkeling en bedrijfsvoering. Deze ideeën zijn in dit plan zoveel mogelijk impliciet gefaciliteerd.
In de Beleidsnota detailhandel op bedrijventerreinen 2008 steekt de gemeente in op vitale centra als in beginsel eerste plek voor detailhandel. De beleidsnota biedt enige ruimte om detailhandel eventueel mogelijk te maken op bedrijventerreinen. De locatie Vletgaarsmaten 2C is hiervoor echter niet in beeld, gelet op de beoogde aard van de bedrijven, in combinatie met de excentrische ligging.
Consequenties voor het bestemmingsplan
Nieuwe (grootschalige) detailhandel wordt in dit plan niet toegestaan.
De gemeente Rijssen-Holten kiest ervoor alle bouwplannen te toetsen aan welstand. De wijze waarop moet worden getoetst, staat verwoord in het algemene deel van de welstandsnota.
De belangrijkste criteria van het welstandsbeleid zijn gebiedsgerichte criteria. Deze criteria zijn direct gekoppeld aan de beschrijvingen van - en zijn dus ook verschillend voor - elk van de onderscheiden gebieden. Holten Bedrijven is één van de 6 deelgebieden.
Onderstaande kaart laat dit deelgebied. Zoals te zien is, valt de uitbreiding Vletgaarsmaten 2C hier nog niet onder. Omdat dit wel onderdeel gaat vormen van Vletgaarsmaten wordt voor dit gebied dezelfde welstandscriteria gehanteerd.
Afbeelding 3.9: Uitsnede kaart welstandsbeleid 'Holten bedrijventerreinen'.
Het welstandsbeleid, voor zover voor dit plan van belang, luidt als volgt:
Situering
Vormgeving
Detaillering
Voor reclame gelden de algemene criteria uit paragraaf 5.4 van het algemene deel van deze welstandsnota. Voor Vletgaarsmaten blijft het Beeldkwaliteitsplan Bedrijfsterrein Vletgaarsmaten van kracht voor de onbebouwde terreinen. Indien een plan niet past binnen de gebiedscriteria wordt het getoetst aan de Algemene criteria, paragraaf 5.2 van het algemene deel van de welstandsnota.
Het Beeldkwaliteitsplan geeft een beschrijving en waardering van de aspecten en elementen die bepalend zijn voor het visuele totaalbeeld, de uiterlijke verschijningsvorm en onderlinge samenhang van de bebouwing, de open ruimten, met name wegen en groenvoorzieningen.
Concrete uitspraken in het Beeldkwaliteitsplan omtrent ontwikkeling, instandhouding en versterking van aspecten en elementen, die waardevol zijn vanwege beeldkwaliteit worden in het bestemmingsplan 'toetsbaar' gemaakt. Bedacht dient verder te worden dat veel 'beeldkwaliteit' reeds wordt beschermd in het bestemmingsplan zelf, op de plankaart en in de regels.
Voor zover het Beeldkwaliteitsplan 'welstandscriteria' bevat, gaan deze als zodanig deel uitmaken van de gemeentelijke welstandsnota en worden deze criteria gehanteerd bij de welstandstoetsing van bouwplannen.
Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Vletgaarsmaten
In 2007 is door Witpaard uit Zwolle een beeldkwaliteitsplan voor Bedrijfsterrein Vletgaarsmaten opgesteld. Hierin zijn richtlijnen gegeven die als leidraad dienen voor ondernemers en hun ontwerpers om de beoogde kwaliteit te halen. Tevens fungeren deze richtlijnen als aanvullend welstandsbeleid voor het bedrijfsterrein Vletgaarsmaten en daarmee als criteria waarop de welstandscommissie haar beoordeling zal baseren. De richtlijnen zijn een aanvulling op de welstandscriteria van gebied 8 uit de welstandsnota. Dat betekent dat de algemene welstandscriteria zoals voor reclame, lichtvergunningplichtige bouwwerken, de criteria voor architectonische kwaliteit ook op Vletgaarsmaten 2C geldig zijn. Daar waar strijdigheid tussen de criteria (lijkt te) bestaat(n) gaan de richtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan voor.
In het beeldkwaliteitsplan worden drie niveau's van beeldkwaliteit onderscheiden. Het hoogste niveau van beeldkwaliteit heeft betrekking op de bestaande zone langs de N332. Het plangebied van dit plan grenst niet aan deze provinciale weg. Daarom wordt deelgebied 1 hieronder niet beschreven.
Deelgebied 2
Alle bedrijfspanden hebben een representatieve zijde (of zijden) naar de openbare weg. Ze hebben een hoogwaardige, eigentijdse architectuur en materiaalgebruik. De bebouwing heeft bij voorkeur een platte dakafdekking, maar lichthellende daken (minder dan 15º) en lichtgebogen daken zijn mogelijk. Aan de representatieve zijde worden geen lichte en geen sprekende kleuren toegepast, of niet overheersend. Er wordt qua kleur en materiaalgebruik gestreefd naar aansluiting bij de landelijke omgeving.
Deelgebied 3
Alle bedrijfspanden zijn met de representatieve zijde(n) op de openbare weg georiënteerd.
Ook als een bedrijfshal aan de openbare weg staat heeft deze een representatieve gevel. Dit komt door uiting in architectonische geleding, onderscheid in materialen en kleur.
De deelgebieden zijn op de plankaart aangegeven en in de regels is vastgelegd welke beeldkwaliteitseisen waar gelden. Deelgebied 2 is aangewezen voor de bebouwing langs de hoofdas van het plangebied en langs de Dorperdijk. Die laatste aanwijzing anticipeert op een mogelijke toekomstige ontsluiting van het gebied aan de zuidzijde. In dat geval is het wenselijk om ook aan de zuidzijde een hogere beeldkwaliteit te hebben.
Bedrijventerreinen algemeen
Het provinciale beleid voor werklocaties ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. Als ambitie bij het thema 'economie en vestigingsklimaat' heeft de provincie aangegeven te streven naar een vitale een zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijk randvoorwaarde daarbij is dat er in Overijssel vitale werklocaties beschikbaar moeten zijn die zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven. Aan de andere kant geldt dat wij ook streven naar zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Verder speelt het beleid in op de veranderende vraag van het bedrijfsleven. Te veel aanbod leidt tot onnodig ruimtebeslag en leegstand en kan de realisatie van bedrijventerrein verlammen. Te weinig aanbod leidt ertoe dat niet kan worden voorzien in de behoefte aan vitale werklocatie die kwalitatief en kwantitatief aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven. Wijzigingen in wensen en eisen van het bedrijfsleven zullen in de eerste plaats binnen het bestaande aanbod aan werklocaties moeten worden opgevangen. Voor zover vanuit het bestaande aanbod – ook met herstructureringen – niet in de behoefte aan werklocaties kan worden voorzien, is er ruimte voor de uitbreiding van werklocaties. Daarbij geldt het principe van concentratie.
Daarnaast is het van belang dat niet enkel naar de gemeentelijke behoefte, maar ook naar de regionale behoefte naar bedrijventerreinen wordt gekeken.
Nieuw bedrijventerrein
Voor het realiseren van een nieuw bedrijventerrein zijn in de verordening ook regels opgenomen. Kern van de regeling voor bedrijventerreinen is de bepaling dat bestemmingsplannen uitsluitend mogen voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daarvan is aangetoond door middel van actueel onderzoek (artikel 2.3.2 lid 1). In een dergelijk actueel onderzoek stelt de raad op basis van de regionale behoefte bedrijventerreinen, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens de onderbouwing van de behoefte aan nieuw bedrijventerrein vast. Om te kunnen bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om de bestaande voorraad aan bedrijventerrein uit te breiden, moet nadrukkelijk gekeken worden naar het bestaande aanbod, de mogelijkheden van herstructurering en transformatie en de kwalitatieve invulling (segmenten, niches, enz). Met deze eis wordt bereikt dat het aanbod aan bedrijventerrein (op termijn weer) aansluit op de actuele behoefte en wordt overprogrammering tegengegaan. Het actueel onderzoek bedrijventerreinen moet minimaal eens in de 2 jaar worden geactualiseerd om te verzekeren dat het onderzoek inderdaad actueel is op het moment dat in de onderbouwing van een bestemmingsplanherziening daarnaar wordt verwezen.
Onderzoek
In 2019 is door de gemeenten in de regio Twente in samenwerking met de provincie Overijssel een ruimtevraag vastgesteld. In dit rapport kwam een uitbreidingsvraag van 15,9 hectare (tot 2030) voor de gemeente Rijssen-Holten naar voren. Het beschikbare planaanbod is op dat moment bepaald op 24,9 hectare. Hier heeft de gemeente Rijssen-Holten kanttekeningen bij geplaatst, omdat het werkelijke aanbod aanzienlijk lager is. Daarom ontstond er behoefte aan een herbeoordeling van vraag en aanbod.
In dit kader is daarom in december 2020 een Verdieping behoeftebepaling ruimte op bedrijventerreinen voor bedrijven in Rijssen-Holten uitgevoerd (Buck Consultants International). De vraag was om een verdieping aan te brengen op de ruimtevraag tot 2030 en om ook goed te kijken naar de regionale afspraken en positionering van Rijssen-Holten in de regio. Belangrijk voor de gemeente is dat de krachtige economische sectoren centraal staan en dat ontwikkelingen in het lokale bedrijfsleven worden meegenomen.
De berekening van de ruimtevraag vindt plaats aan de hand van:
De resultaten hiervan zijn:
Het eindbeeld dat naar voor kwam was dat er onvoldoende ruimte is voor groei en innovatie van bedrijven in Rijssen-Holten. Een hoogwaardig vestigingsmilieu met een juiste mix aan bedrijventerreinen is vereist om de kansen te verzilveren voor groei, transitie, innovatie en verduurzaming van de lokale economie. De verwachting werd geschetst dat een groot deel van de ruimtebehoefte afkomstig zou zijn van bedrijven uit Rijssen. Een verhouding 80% Rijssen en 20% Holten is daarbij reëel. Door de uitbreiding in Holten komt deze verhouding dichter bij elkaar te liggen.
Conclusie
Uit de Verdieping behoeftebepaling ruimte op bedrijventerrein voor bedrijven in Rijssen-Holten is gebleken dat er een ruimtevraag is van 20 tot 28 hectare aan nieuw bedrijventerrein in Rijssen-Holten. Met dit onderzoek en de resultaten die hieruit volgen wordt voldaan aan de regels van de provinciale omgevingsverordening omtrent het realiseren van een nieuw bedrijventerrein, waarbij gesteld wordt dat bestemmingsplannen uitsluitend mogen voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daarvan is aangetoond door middel van actueel onderzoek.
Ruimtelijke inpassing
Vletgaarsmaten 2, fase C is ingesloten tussen de overige delen van Vletgaarsmaten en de Dorperdijk. Door te reageren op de bestaande richtingen van kavelstructuren in het gebied en de structuren van de eerdere fasen van Vletgaarsmaten wordt het bedrijventerrein ingebed in haar omgeving. Als basis voor zowel de stedenbouwkundige inrichting, de profilering van openbare ruimten en de open waterstructuur is een inrichtingsschets opgesteld. Een afbeelding van deze schets is hierna opgenomen. De schets is tevens als pdf-bestand opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Afbeelding 4.1: Inrichtingsschets Vletgaarsmaten 2C (indicatief)
Ontwerpkeuzes van de inrichtingsschets
Verkeer en parkeren
De verkeersontsluiting van het plangebied wordt aangesloten op de bestaande wegenstructuur van Vletgaarsmaten 1, 2A en 2B. Dit betekent dat het plangebied via de Handelsweg, Produktieweg en Constructieweg wordt ontsloten. Deze wegen lopen nu al door tot aan de plangrens van Vletgaarsmaten 2C. In het profiel van deze wegen is al rekening gehouden met extra verkeer als gevolg van Vletgaarsmaten 2C.
Er wordt niet voorzien in de aanleg van parkeerplaatsen in openbaar gebied. Op basis van de planregels moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd, waarbij de parkeernormen die de gemeente daarvoor heeft vastgesteld in acht moeten worden genomen.
Naar aanleiding van ervaringen met de bestaande delen van Vletgaarsmaten wordt mogelijk voorzien in enkele openbare parkeerplaatsen voor vrachtwagens. Deze voorziening zal dan alleen bedoeld zijn voor vrachtverkeer dat op Vletgaarsmaten 2C moet zijn, maar geen gebruik kan maken van parkeergelegenheid bij het adres van bestemming. De betreffende parkeerplaatsen worden dan aangelegd in het verlengde van de Productieweg.
Tot slot worden bestaande fietspaden doorgetrokken langs de hoofdroutes binnen het plangebied.
Groenstructuur
In de bestaande situatie ligt aan de westzijde van het plangebied een brede beplantingsstrook met bomen. Deze strook wordt gehandhaafd. In de toekomstige situatie heeft de beplantingsstrook een belangrijke functie als 'groene lijst' rond het bedrijventerrein. Deze 'groene lijst' zorgt ervoor dat de bedrijven vanuit het open gebied wel zichtbaar zijn maar niet overheersen in het omgevingsbeeld.
De bestaande bomenrij ten zuiden van de Dorperdijk, die buiten het plangebied ligt, heeft ook de functie van 'groene lijst'. Om de 'groene lijst' te benadrukken wordt deze bomenrij aangevuld met nieuwe beplanting ten noorden van de Dorperdijk.
Alle wegen worden begeleid met groenstroken waarin ook vrijliggende wandelmogelijkheden zijn opgenomen, zodat werknemers tussen de middag een gezonde wandeling kunnen maken. Het groen is nadrukkelijk in het wegprofiel van de hoofdas opgenomen. Al met al zit er in Vletgaarsmaen meer groen dan in de voorgaande plannen voor Vletgaarsmaten. Het plan komt hiermee tegemoet aan de opgaven op gebied van klimaat, duurzaamheid en hittestress.
Water
De watergangen begeleiden de infrastructuur in Vletgaarsmaten. Dit principe wordt doorgezet in Vletgaarsmaten 2C. De noordelijke en oostelijke plangrens wordt gevormd door grotere watergangen. In het plangebied wordt de watergang die de Productieweg begeleid doorgetrokken tot de beplantingsstrook.
Aan de zuidzijde wordt de bestaande sloot langs de Dorperdijk ter hoogte van Vletgaarsmaten 2C, doorgetrokken langs het plangebied. Deze sloot zal ook gaan fungeren als bluswatervoorziening. De precieze uitvoering wordt nog besproken met de brandweer.
Het bedrijventerrein Vletgaarsmaten 2C is circa 14,6 hectare groot.
Het uitgeefbare terrein voor bedrijfskavels bedraagt bijna 10,4 hectare. De overige functies hebben het volgende ruimtebeslag:
Omgevingsaspecten, waaronder verkeer, milieu, externe veiligheid, bodemkwaliteit, waterhuishouding, ecologie en cultuurhistorie, zijn in belangrijke mate bepalend voor de motivering van het plan. Daarbij gaat het zowel om de aanvaardbaarheid van de gebiedsontwikkeling zelf als om de planologische invulling van de (bedrijfs-)bestemmingen. In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten beschreven. Daar waar dat aan de orde is wordt verslag gedaan van onderzoek. De opgestelde onderzoeksrapportages zijn opgenomen in de bijlagen. De analyse van een omgevingsaspect wordt steeds afgesloten met een conclusie.
Wettelijk kader
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r.-procedure staat nooit op zichzelf maar is altijd gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure' of 'hoofdprocedure'. Naast de eisen van de 'moederprocedure' moet ook worden voldaan aan de eisen van de m.e.r.-procedure, bijvoorbeeld bij het opstellen van een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunningaanvraag.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten.
Van de andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentieel effect. Het mag duidelijk zijn dat deze beoordeling beknopt kan zijn wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r..
Analyse
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is opgenomen in de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage, in categorie D11.3. Voor alle activiteiten, plannen en besluiten die in deze categorie vallen is het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht. Omdat het in dit planvoornemen gaat om een uitbreiding van een oppervlakte van <75 hectare, voldoet het niet aan de gestelde drempelwaarde 'een activiteit die betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer'. Desalniettemin dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden. Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten binnen categorie D die onder de drempelwaarden vallen, moet namelijk wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld worden, omdat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten kunnen worden.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Conclusie
In de m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om voor dit plan een m.e.r.-rapportage uit te voeren.
Inleiding
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Daarnaast kunnen woningen nabij bedrijvigheid de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven belemmeren. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies worden gesitueerd.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Daarin wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter. In onderstaande tabel zijn de relevante categorieën opgenomen.
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstand tot rustige woonwijk (m) | Richtafstand tot gemengd gebied (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
Binnen het plangebied zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.1 mogelijk, gelet op enkele milieugevoelige objecten in de omgeving. Het is mogelijk gemaakt om een bedrijf uit een hogere categorie, dat zich in de praktijk 'gedraagt' als een bedrijf uit lagere categorie, als bestemmingsplanactiviteit toe te staan.
Overigens kan categorie 4.1 niet binnen het hele plangebied worden toegelaten. Dichterbij de betreffende milieugevoelige woning in de nabijheid van het plangebied kan maximaal categorie 3.2 worden toegestaan.
Bij het bepalen van de maximale categorieën is uitgegaan van de afstanden tot een rustige woonwijk. Diezelfde afstanden gelden namelijk ook voor omgevingstype rustig buitengebied. Er kunnen in dit geval geen richtafstanden tot gemengd gebied worden toegepast.
Conclusie
Het toestaan van bedrijven uit de milieucategorieën 3.2 t/m 4.1 is uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering inpasbaar in de omgeving.
Wettelijk kader
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Analyse
De verkeersontsluiting van het plangebied moet worden aangesloten op de bestaande wegenstructuur van Vletgaarsmaten 2A en 2B. Dit betekent dat het plangebied via de Handelsweg, Produktieweg en Constructieweg wordt ontsloten. Deze wegen lopen nu al tot aan de plangrens van Vletgaarsmaten 2C. In de wegenprofielen is al rekening gehouden met de uitbreiding Vletgaarsmaten 2C.
Daarnaast is een capaciteitsberekening gemaakt voor de hoofdontsluiting van Vletgaarsmaten, ter plaatse van de rotonde Handelsweg / N332. De aanleiding voor deze berekening is de huidige verkeersdruk op piekmomenten op deze rotonde. De verwachting is dat de verkeersdruk door de aanleg van Vletgaarsmaten 2C mogelijk te hoog wordt. Bovendien zijn op Vletgaarsmaten 2B ook nog niet alle kavels uitgegeven.
Voor de capaciteitsberekening is gebruik gemaakt van een nulmeting uit het jaar 2020 (op basis van het Regionaal Verkeersmodel Overijssel). Daarnaast is het Verkeersonderzoek (Vletgaarsmaten A en B) uit 2002 als achtergrondinformatie bij de berekening betrokken.
Uitgangspunten en resultaten capaciteitsberekening rotonde
Huidige situatie
In de huidige situatie heeft de rotonde een verzadigingsgraad (dat is de maat voor de verwachte verkeersafwikkeling bij een verkeersregelinstallatie) van circa 50%. Het verkeer kan relatief gemakkelijk verwerkt worden. Er is weinig sprake van wachtrijvorming. Met een berekende gemiddelde wachttijd van 6,4 seconden op de westelijke tak (Handelsweg) in de avondspits, kan de situatie zich voordoen dat hier af en toe wat meer voertuigen in de een wachtrij staan.
Verkeersgroei
Er zijn twee factoren die van invloed zijn op de verkeersgroei ter hoogte van de rotonde. Die beschouwen we eerst apart, alvorens ze te combineren.
Wanneer bovenstaande factoren van de verkeersgroei in het rekenmodel worden gecombineerd (dus de volledige ontwikkeling van Vletgaarsmaten 2C plus gedurende tien jaar 1,5% autonome groei per jaar) dan loopt de verzadigingsgraad over tien jaar op tot 90%, terwijl maximaal 80% de norm is. De gemiddelde wachttijd op de Handelsweg zal meer dan 40 seconden gaan bedragen.
Beoordeling capaciteit
De bovenstaande, gecombineerde verkeersgroei leidt ertoe dat de rotonde over tien jaar onvoldoende capaciteit heeft. Het is nodig omcapaciteitsverhogende maatregelen uitgevoerd te hebben om de verkeersdoorstroming te bevorderen. Deze maatregelen zijn weliswaar niet op hele korte termijn nodig, maar wel over vijf tot tien jaar. De aanleg van een bypass vanaf de Handelsweg naar de zuidtak is waarschijnlijk voldoende om de doorstroming weer op het gewenste niveau te brengen. Aandachtspunt bij deze oplossingsrichting is de fietsoversteek over de zuidelijke tak.
Conclusie
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het nodig om (binnen tien jaar) een bypass aan te leggen ter plaatse van de rotonde. De kosten hiervoor worden verhaald bij gronduitgifte op Vletgaarsmaten 2C. Uitgaande van de aanleg van de bypass is het plan uit het oogpunt van de verkeersafwikkeling uitvoerbaar.
Wettelijk kader
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide NO2 en fijn stof PM10. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. De jaargemiddelde grenswaarde voor zowel stikstofdioxide als fijn stof PM10 bedraagt 40 µg/m3. De daggemiddelde grenswaarde voor fijn stof PM10 van 50 µg/m3 mag maximaal 35 maal per jaar worden overschreden. Dit komt overeen met een jaargemiddelde concentratie PM10 van 32 µg/m3.
Analyse
Op basis van de verkeersgeneratie voor Vletgaarsmaten 2C, zoals gehanteerd in het stikstofonderzoek is een NIBM-toets uitgevoerd met behulp van de NIBM-tool 2022. Hierbij zijn de weekdaggemiddelden conform de Handreiking NIBM omgerekend naar werkdaggemiddelden, aangezien het hier om een bedrijventerrein gaat. Op bedrijventerreinen is in het weekend namelijk minder verkeer. Daarbij is de correctiefactor uit de handreiking gevolgd, namelijk 0,75 voor bedrijven- en kantoorlocaties.
Hierbij is het van belang te vermelden is dat het verkeer voor dit plan maatgevend is voor bepaling bijdrage luchtkwaliteit. De bedrijfsactiviteiten en -gebouwen zelf zullen emissieloos zijn.
De invoergegevens zijn gebaseerd op de invoergegevens stikstofonderzoek en zijn als volgt:
personenauto verkeer |
middelzwaar en zwaar vrachtverkeer | totaal | aandeel vrachtverkeer | |
weekdaggemiddelde | 1.318 | 309 | 1627 | 19 % |
werkdaggemiddelde | 989 | 232 | 1220 | 19 % |
Het jaar van realisering is gesteld op 2030. De realisering zal naar verwachting starten eind 2024, begin 2025. De jaren daarna worden de gronden uitgegeven en in gebruik genomen. Het terrein zal derhalve rond 2030 gerealiseerd kunnen zijn.
Deze uitkomst geeft aanleiding tot nadere overwegingen, omdat de grens voor NIBM voor wat betreft NO2 wordt overschreden. Deze nadere overwegingen betreffen alleen de bijdrage NO2. De bijdrage PM10 blijft op voorhand ruim onder grenswaarde NIBM.
De wettelijke grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit wordt door dit plan niet overschreden en het is niet te verwachten dat er lokaal overschrijdingen respectievelijk knelpunten ontstaan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit motiveerbaar en uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Zowel vanuit de Wet geluidhinder (Wgh) als vanuit de Wet ruimtelijke ordening worden eisen gesteld aan de mate van geluidhinder op geluidgevoelige objecten.
Analyse
Het bestemmingsplan maakt geen (planologisch) geluidgevoelig objecten mogelijk. Uiteraard moet bepaalde bebouwing voldoen aan wettelijke (binnen-)waarden en ARBO-normen, maar dat valt buiten het bereik van het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het voorkomen van geluidhinder door bedrijven op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.2 Bedrijven en milieuzonering. Op grond van de in het plan opgenomen zonering is het plan voor wat betreft het aspect geluidhinder afdoende gemotiveerd.
Conclusie
Het plan is uit het oogpunt van geluidhinder motiveerbaar en uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Gelet op de aard, ligging en omvang van dit bedrijventerrein vormt vooral de Wet ruimtelijke ordening (te weten het vereiste van een goede ruimtelijke ordening) het wettelijk kader ter voorkoming van geurhinder.
Analyse
Binnen het plan is voorzien in een passende milieuzonering, waarin geurhinder één van de maatgevende aspecten is. Eén en ander is beschreven in paragraaf 5.2 Bedrijven en milieuzonering. Voor wat betreft het agrarisch bedrijf dat aan het plan grenst wordt opgemerkt dat op het bedrijventerrein geen geurhindergevoelige objecten worden toegestaan. Op grond van het voorgaande is voldoende gewaarborgd dat als gevolg van het plan geen onaanvaardbare geurhinder voor de omgeving ontstaat.
Conclusie
Het plan is uit het oogpunt van geurhinder motiveerbaar en uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het doel van het Bevi is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In deze regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb gepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergegeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Gemeentelijke externe veiligheidsbeleid
De gemeente Rijssen-Holten heeft gemeentelijke externe veiligheidsbeleid opgesteld (Rijssen-Holten, 2006). Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's er in de gemeente Rijssen-Holten zijn en hoe met deze risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een beheersbare veiligheidssituatie, waarbij:
De gemeente heeft de bestaande risicovolle situaties in kaart gebracht om toekomstige ongewenste risicovolle situaties te voorkomen.
De ligging van risicovolle inrichtingen en risico's van transportassen worden in het Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RRGS) opgenomen. De gemeente heeft een signaleringskaart opgesteld. Op deze signaleringskaart is de ligging van de risicobronnen weergegeven.
Uit deze kaart blijkt dat de externe veiligheidsrisico's zich in hoofdzaak bevinden op en in de nabijheid van de industriegebieden en de transportroutes van gevaarlijke stoffen (spoor, hoofdwegen en buisleidingen). Binnen de gemeente Rijssen-Holten zijn weinig probleemgebieden aanwezig.
Analyse
Bevi-bedrijven
In en rondom het plangebied bevinden zich geen bedrijven die worden aangemerkt als inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plan staat (als bestemmingsplanactiviteit) wel de vestiging van dergelijke bedrijven toe, mits aan bepaalde voorwaarden betreffende de ligging van de veiligheidscontour wordt voldaan. Daarbij zal de regionale brandweer om advies wordt gevraagd in verband met de verplichte verantwoording van het groepsrisico.
Routes gevaarlijke stoffen wegen
De N332 is geen route voor het transport van gevaarlijke stoffen. De afstand tot overige wegen voor transport van gevaarlijke stoffen, zoals de Rijksweg A1, is zodanig groot dat nader onderzoek op dit punt niet nodig is.
Routes gevaarlijke stoffen spoor
Het plangebied ligt op circa 500 m van de doorgaande spoorlijn Almelo - Deventer. Over het spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd, voornamelijk brandbare vloeistoffen en brandbare gassen. In mindere mate vindt ook transport van giftige vloeistoffen en gassen plaats. Gelet op de risicoafstanden van het Basisnet Spoor ligt er geen plaatsgebonden risicocontour binnen het plangebied. Ook is het niet aannemelijk dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden, mede gelet op het type bebouwing en de afwezigheid van ongelijkvloerse kruisingen en wissels. Gezien de plaats waar en de mate waarin het bestemmingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de ruimtelijke omgeving.
Aanwezigheid beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten
In het plangebied worden geen nieuwe bedrijfswoningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan, anders dan kantoorruimten bij bedrijven. Het gemeentelijke beleid is erop gericht om in de directe omgeving van risicobronnen bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare functies toe te laten. Voor het bedrijventerrein gaat het daarbij om nieuwe bedrijfswoningen en nieuwe kantoorruimte. Zoals hiervoor is aangegeven worden bedrijfswoningen in dit plan niet toegestaan. Het bestemmingsplan staat (nieuwe) kantoorruimte als ondergeschikt bedrijfsonderdeel van bedrijven toe.
Advisering Brandweer Twente
In Bijlage 4 is het advies van de Brandweer Twente opgenomen. Het advies richt zich op de externe veiligheidsaspecten en gaat daarnaast in op de bereikbaarheid en bluswatervoorziening in het gebied.
Brandweer Twente adviseert:
Het bestemmingsplan staat toe dat het terrein via twee onafhankelijke routes bereikbaar wordt, namelijk via het bestaande deel van Vletgaarsmaten (meerdere aansluitingen) en via de Dorperdijk (calamiteitenverbinding). De overige punten zijn geen zaken die in het bestemmingsplan geregeld moeten worden, maar worden betrokken bij de uitwerking en uitvoering van het plan.
Conclusie
Het plan is uit het oogpunt van externe veiligheid motiveerbaar en uitvoerbaar.
Wettelijk kader
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Analyse
Vooronderzoek
In april 2022 is vooronderzoek verricht naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit volgens NEN5725. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Het doel van het vooronderzoek is het verzamelen van informatie omtrent de te verwachten bodemkwaliteit, teneinde inzicht te krijgen in eventuele belemmeringen ten aanzien van de bestemmingswijziging.
Er zijn gegevens verzameld over:
In eerder uitgevoerde onderzoeken naar de milieukundige bodemkwaliteit zijn in de directe omgeving van het plangebied verhoogde gehalten en concentraties aan zware metalen en/of minerale olie gemeten. Het betreft echter allen lichte verhogingen die geen belemmering vormen. Er is geen sprake van een of meerder gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Voor zover bekend is er ook geen asbest aangetroffen.
Historische informatie
Uit bestudering van historische kaarten op www.topotijdreis.nl blijkt dat ter plekke van de onderzoekslocatie weinig wijzigingen in het gebruik hebben plaatsgevonden sinds 1856. Het terrein heeft hoofdzakelijk een agrarisch gebruik gehad. Op de westelijke begrenzing van het plangebied heeft in het verleden de weg Populierendijk gelopen.
Tot circa 1976 is er sprake geweest van kleinere kavels, al dan niet omsloten met sloten/greppels. Vanaf dit jaar is deze kleine verkaveling niet meer te zien en is er sprake van 1 watergang. De voorheen aanwezige sloten/greppels zijn gedempt, onbekend is met welk materiaal dit is gebeurd, al ligt het voor de hand dat dit met gebiedseigen grond is gebeurd.
Bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer
De gemeente Rijssen-Holten heeft gezamenlijk met de andere 13 gemeenten in Twente een Bodemkwalitieitskaart en Nota Bodembeheer op laten stellen. Binnen het plangebied zijn geen uitzonderingslocaties aanwezig voor de bodemkwaliteitskaart en derhalve kan deze van toepassing worden verklaard. Het plangebied is op de bodemfunctieklassekaart ingedeeld in de bodemfunctieklasse “Natuur/Landbouw”. Het naastgelegen bedrijventerrein Vletgaarsmaten is ingedeeld in de bodemfunctieklasse “Industrie”.
Op basis van de Bodembeheernota kan worden gesteld dat de verwachting is dat de bodem in het plangebied voldoet aan de kwaliteit Achtergrondwaarde en er geen belemmering is voor een bestemmingswijziging. Eventueel vrijkomende grond en ook toe te passen grond dient te voldoen aan de kwaliteit Achtergrondwaarde. Grondverzet is mogelijk op basis van de Nota Bodembeheer voor werkzaamheden in het plangebied.
Aanbevelingen vooronderzoek
Indien bij de werkzaamheden grond vrijkomt kan deze op locatie verwerkt worden. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort, en de grond ook niet elders binnen het gebied van de bodemkwaliteitskaart kan worden toegepast, dient een onderzoek volgens het Besluit Bodemkwaliteit te worden uitgevoerd.
In verband met de uitgifte van kavels en de aanvraag van omgevingsvergunningen kan bodemonderzoek gewenst zijn.
Verkennend onderzoek
Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek en met het oog op de verwezenlijking van dit plan en de daartoe te verrichten transacties en veldwerkzaamheden is in 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Het onderzoek heeft de volgende resultaten opgeleverd.
Grond
Grondwater
Conclusie verkennend onderzoek
De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De gemeten waarden in het grondwater vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.
Conclusie
Ten aanzien het aspect bodemkwaliteit is het bestemmingsplan motiveerbaar en uitvoerbaar.
Inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
De ontwikkeling van Vletgaarsmaten gaat terug tot 2004. De afgelopen jaren zijn de inzichten ten aanzien van water en klimaat gewijzigd. Voor de ontwikkeling van Vletgaarsmaten 2C is samen met de gemeente Rijssen-Holten en de watertoets doorlopen. Dit om goede waterhuishoudkundige afspraken te maken voor de planontwikkeling. De uitkomsten van deze exercitie zijn vermeld in de rapportage "Actualisatie waterhuishouding Vletgaarsmaten II fase C Holten" (Syntraal,9 maart 2022). Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting. Hierna zijn de belangrijkste onderwerpen uit het rapport globaal opgenomen. Meer gedetailleerde informatie, zoals berekeningen en maatvoeringen, is in de bijlage te vinden.
Algemene waterhuishoudkundige uitgangspunten
Voor de ontwikkeling van het plangebied worden in elk geval de volgende, waterhuishoudkundige uitgangspunten gehanteerd:
Riolering en afvalwaterketen
Het rioleringsontwerp is gebaseerd op het stedenbouwkundig ontwerp. Er is gekozen voor een verbeterd gescheiden stelsel inclusief een schoon regenwaterstelsel. Het vuile water wordt opgevangen in een droogweer-stelsel (dwa). Het licht vervuilde water afwaterend van terrein- en wegoppervlak wordt door middel van kolken afgevoerd naar een vuil regenwater-riool, dat ook wel 'grijs'-waterriool wordt genoemd. Het schone regenwater komende van de daken wordt, waar dat mogelijk is, rechtstreeks afgevoerd naar wadi's en/of oppervlaktewater. Bij afwezigheid van wadi's en/of oppervlaktewater, wordt het water via een schoon regenwaterriool hiernaar afgevoerd. De riolering van Vletgaarsmaten 2C wordt aangesloten op het reeds aanwezige rioolgemaal in de noordoosthoek van het plangebied.
(Grond-)wateroverlast
Om wateroverlast te voorkomen is het noodzakelijk binnen het plangebied te voorzien in genoeg waterberging. De vereiste berging in het plangebied is in het waterhuishoudkundig onderzoek (R001-4213491SDI-C01-D) vastgesteld op 7% van het bruto plangebied (Vletgaarsmaten II). In het stedenbouwkundig ontwerp (tekening RI0036AA, febr.'04, Witpaard) is aangegeven dat de aanwezige berging in het oppervlaktewater 6,14% bedraagt. Dit percentage is berekend door het totale wateroppervlak in Vletgaarsmaten I en II te delen op het bruto plangebied voor Vletgaarsmaten II. In deze studie is het uitgangspunt of 80 mm berging haalbaar is.
Overige wateraspecten zoals waterveiligheid en cultuurhistorie zijn voor dit plan niet relevant.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Het plan is uit oogpunt van een goede waterhuishouding motiveerbaar en uitvoerbaar.
Wettelijk kader
De Wet natuurbescherming (Wnb) bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn in de regel het bevoegd gezag.
Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime "andere soorten". Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.
Met het onderdeel gebiedsbescherming worden binnen de Wnb de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.
Houtopstanden zijn onder Wnb beschermd wanneer deze buiten de grens van de 'bebouwde kom van houtopstanden' vallen. Deze bebouwde kom is per gemeente vastgesteld. Wanneer de houtopstanden binnen de bebouwde kom houtopstanden valt, dan gelden de gemeentelijke kapregels. Wanneer geen bebouwde kom houtopstanden in de betreffende gemeente is vastgesteld, dan geldt de Wnb. Houtopstanden zijn onder de Wnb beschermd wanneer deze minimaal 10 are bedragen, wanneer er meer dan 20 bomen in één of meerdere rijen staan en wanneer geen uitsluitingsregels van toepassing zijn.
Om de eventuele gevolgen van dit plan voor natuurwaarden binnen het plangebied en/of in de omgeving daarvan vast te stellen is onderzoek verricht. De onderzoeken worden hierna vermeld en samengevat.
Quickscan
Om de mogelijk invloed van het plan op beschermde soorten in beeld te brengen is een quickscan uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan zijn beschreven in de rapportage "Quickscan Wet natuurbescherming Vletgaarsmaten 2C Holten" (Eelerwoude, 4 november 2021). De rapportage vormt een bijlage bij dit plan en is opgenomen in Bijlage 8. De conclusies van deze quickscan zijn als volgt:
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Met de volgende soorten en/of soortgroepen moet rekening worden gehouden:
Vleermuizen
Voor de sloop van de schuur in het plangebied is het noodzakelijk dat wordt vastgesteld of hier geen sprake is van een voortplantings- of rustplaats van vleermuizen. Het is nodig de schuur eerst van binnen te bekijken om te onderzoeken welke voor vleermuizen geschikte elementen in de schuur aanwezig zijn.
Het is nodig een verlichtingsplan op te laten stellen waarbij wordt geborgd dat de houtsingel ten westen van het plangebied donker blijft. Daardoor kan de houtsingel blijven functioneren als vliegroute en eventuele holten in deze blijven bomen geschikt als voortplantings- en rustplaats voor vleermuizen. Indien dit niet mogelijk is, is ook onderzoek naar de functie van de houtsingel voor vleermuizen noodzakelijk.
Steenmarter
Voor de sloop van de schuur in het plangebied is het noodzakelijk dat wordt vastgesteld of hier geen sprake is van een voortplantings- of rustplaats van de steenmarter.
Egel en kleine marterachtigen
Voor de egel en kleine marterachtigen is het in Overijssel verplicht dat geschikt leefgebied bij aantasting wordt gecompenseerd (Provincie Overijssel, 2021). Geadviseerd wordt dan ook om een plan te laten uitwerken waarin de kwaliteit en kwantiteit van de egel en kleine marterachtigen in het plangebied wordt geborgd.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Broedvogels (Jaarrond)
De schuur en de houtsingel moeten aanvullend worden onderzocht op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten van steenuil (schuur), sperwer, buizerd, ransuil en boomvalk (houtsingel).
Grote weerschijnvlinder
Geadviseerd wordt in de inrichting boswilgen op te nemen om de eventuele effecten op grote weerschijnvlinders weg te nemen. Indien dit niet mogelijk is, is onderzoek naar de functie van het plangebied voor grote weerschijnvlinders noodzakelijk.
(Overige) soorten waarop algemene zorgplicht rust
In de Wnb is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
Amfibieën en vissen
In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om eventuele werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid, vanaf augustus, en voordat volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap, voor november. Tevens wordt geadviseerd de graafwerkzaamheden zo uit te voeren dat geen eventueel aanwezige vissen op de kant belanden,
bijvoorbeeld door het inzetten van ecologische begeleiding tijdens de werkzaamheden.
Nader onderzoek
Gelet op de uitkomsten van de hierboven beschreven quickscan is nader onderzoek uitgevoerd naar jaarrond beschermde nesten en vleermuizen. Daarnaast is, conform de methodiek uit de ‘Brochure Soortenbescherming in Overijssel’, een leefgebiedenbenadering uitgevoerd om de effecten op egel en kleine marterachtigen te onderzoeken.
Ten aanzien van de grote weerschijnvlinder kiest de gemeente ervoor om boswilgen in het plangebied aan te brengen, zodat eventuele beschermde voortplantingsplaatsen niet worden aangetast. Dat betekent dat de grote weerschijnvlinder niet in het nader onderzoek hoefde te worden betrokken.
De wijze van onderzoek en onderzoeksresultaten zijn beschreven in de rapportage "Nader onderzoek en leefgebiedenbenadering Vletgaarsmaten fase 2c, Holten" (Eelerwoude, 2 augustus 2022). De rapportage vormt een bijlage bij dit plan en is opgenomen in Bijlage 9. De conclusies van het nader onderzoek zijn als volgt:
Egel, bunzing, hermelijn en wezel
Het plangebied maakt onderdeel uit van het potentiële leefgebied van de beschermde soorten: egel, bunzing, hermelijn en wezel. In het plangebied bevinden zich zowel mogelijke voortplantings- en rustplaatsen als verbindingszones tussen (delen van) leefgebieden. Op basis van de leefgebiedenbenadering van de provincie Overijssel is voor het aantasten van mogelijke beschermde voortplantings- en rustplaatsen en essentiële verbindingen een ontheffing noodzakelijk.
Overige beschermde soorten
Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen en hierop worden dan ook geen effecten verwacht. Wel wordt geadviseerd de schuur, zodra deze in eigendom is, voorafgaand aan de voorgenomen sloop te onderzoeken op mogelijk gebruik door beschermde soorten en het aanwezige takkennest te monitoren.
Conclusie soortenbescherming
De ontheffing voor egel, bunzing, hermelijn en wezel is aangevraagd bij Provincie Overijssel. Aan de ontheffingsvoorwaarden, waaronder het invulling geven aan de zorgplicht, kan en zal worden voldaan.
De aanwezige schuur wordt voorafgaand aan de sloop gecontroleerd op aanwezige beschermde soorten. Indien maatregelen moeten worden getroffen zullen deze niet wezenlijk van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein.
De conclusie is dat het plan uit het oogpunt van soortenbescherming motiveerbaar en uitvoerbaar is.
Natura2000 - niet stikstofgerelateerde effecten
Het plangebied ligt op minimaal circa 2,7 kilometer van Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug en op minimaal 5,1 kilometer van Natura 2000-gebied De Borkeld. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Natura 2000 - stikstofgerelateerde effecten
Permanente veranderingen zoals de voorgenomen ontwikkelingen zijn niet vergunningsvrij. Voor de voorgenomen ontwikkeling is (dus wél) een stikstofberekening noodzakelijk. Deze berekening is uitgevoerd met AERIUS Calculator, versie 2022. De resultaten van de berekening zijn opgenomen in Bijlage 10. Hierna zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt samengevat.
Uitgangspunten en resultaten aanlegfase
Voor het berekenen van de aanlegfase is onderscheid gemaakt tussen de fase van bouwrijp maken en de fase van het bebouwen van de bedrijfskavels. Het bouwrijp maken duurt vanaf 2023 tot en met 2026. Het plangebied wordt opgedeeld in twee delen voor het bouwrijp maken. Er wordt twee jaar gewerkt aan ieder gebied. De totale emissie voor het bouwrijp maken, is verdeeld over de twee gebieden naar rato van de oppervlakte. De emissie wordt gelijk verdeeld over de twee bouwjaren per gebied.
De kavels worden bebouwd vanaf 2024 tot en met 2027. Het aantal kavels waarop gebouwd wordt verschilt per jaar. De emissie is per jaar berekend door het aantal kavels waarop dat jaar gebouwd wordt te vermenigvuldigen met de emissie van 1 kavel.
De materieelinzet voor het bouwrijp maken respectievelijk het bouwen is eveneens opgenomen in Bijlage 10, na de uitkomsten van de AERIUS Calculator. De overige gehanteerde parameters zijn opgenomen in de hoofdrapportage.
Uit AERIUS Calculator blijkt dat er na saldering met vervallen landbouwgrond, geen tijdelijke stikstofdepositie tijdens de aanlegfase wordt berekend (0,00 mol N/ha/j).
Uitgangspunten en resultaten gebruiksfase
Voor de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van CROW-kentallen voor een gemengd bedrijventerrein (categorie I). De berekeningen zijn verder gebaseerd op het totaal van de uitgeefbare kavels.
Het bedrijventerrein zal niet worden aangesloten op het gasnet, waardoor er geen emissies als gevolg van gasgestookte installaties plaats zullen vinden. Ook zullen er op het terrein enkel elektrische mobiele werktuigen toegestaan zijn, waardoor er ook geen verbrandingsemissies als gevolg van mobiele werktuigen plaats zullen vinden. Eén en ander wordt in de planregels gewaarborgd.
Het voorgaande betekent dat voor de gebruiksfase alleen het verkeer moet worden doorgerekend. De ingevoerde parameters zijn beschreven in paragraaf 4.2 van het hoofdrapport van Bijlage 10.
Uit AERIUS Calculator blijkt dat, als gevolg van de verkeersaantrekkende werking tijdens de gebruiksfase van de uitbreiding van het bedrijventerrein op Vletgaarsmaten in Holten, na saldering met de vervallen landbouwgronden, geen toename in stikstofdepositie (0,00 mol N/ha/j) wordt berekend.
Conclusie stikstofgerelateerde effecten
Tijdens de realisatie van deze ontwikkeling wordt divers, brandstof aangedreven materieel ingezet. Verbrandingsemissies van dit materieel zorgen voor stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Voor de aanlegfase wordt geen toename in stikstofdepositie berekend (0,00 mol N/ha/j). Dit betekent dat significant negatieve effecten als gevolg van het gebruik van de uitbreiding van het bedrijventerrein op voorhand worden uitgesloten.
Tijdens het gebruik van het nieuwe bedrijventerrein zal er een verandering in de verkeersituatie in en rondom het plangebied optreden. Er is na saldering geen toename in stikstofdepositie berekend. Hierdoor kunnen significant negatieve effecten als gevolg van het gebruik van de uitbreiding van het bedrijventerrein op voorhand worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Op onderstaande kaart is het werkingsgebied van Natuurnetwerk Nederland te zien, gelegen in de buurt van het planvoornemen. Het plangebied ligt op minimaal circa 1,5 kilometer van NNN-gebied Beuseberg en minimaal circa 2,2 kilometer van NNN-gebied Holterberg.
Afbeelding 5.2: Uitsnede kaart omgevingsverordening (Natuurnetwerk Nederland).
De verwezenlijking van dit plan leidt naar verwachting niet tot negatieve effecten op NNN-natuur. Een
nadere toetsing hierop is niet noodzakelijk.
Conclusie gebiedsbescherming
Uit het onderzoek is gebleken dat het plan geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden heeft. Er is voldoende stikstofdepositieruimte voor de planontwikkeling. De uitgangspunten die voor het stikstofonderzoek zijn gehanteerd zijn (voor zover nodig en mogelijk) in de planregels vastgelegd. Het gaat daarbij om beperking van de maximale planologische gebruiksmogelijkheden en de verplichting om gasloos te bouwen. Het plan is uit het oogpunt van gebiedsbescherming daarom motiveerbaar en uitvoerbaar.
Er worden voor de ontwikkeling van Vletgaarsmaten 2C geen houtopstanden gekapt waarop de Wnb of gemeentelijke regels voor het kappen van bomen van toepassing zijn.
Gelet op het bepaalde in deze paragraaf is het plan uit het oogpunt van natuurbescherming motiveerbaar en uitvoerbaar, zowel op het punt van soortenbescherming, gebiedsbescherming en bescherming van houtopstanden.
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
In het gebied geldt een vastgesteld gemeentelijk archeologisch beleid. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart uit 2015 heeft het plangebied in het zuiden en midden een (middel)hoge archeologische verwachting. Het beleid is dat bij bodemingrepen van meer dan 500 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 35 cm onder maaiveld rekening gehouden moet worden met archeologische resten.
Analyse
Archeologisch vooronderzoek
Gelet op de aanwezige archeologische verwachting is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 11. Hierna zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen.
Het plangebied ligt grotendeels op een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden en deels op een dekzandrug in het zuiden. Op basis van de Gemeentelijke verwachtingskaart heeft het plangebied gedeeltelijk geen archeologische verwachting en in twee zones een middelmatige archeologische verwachting en in het zuidelijk deel een hoge archeologische verwachting. Deze zones zijn bepaald op basis van het voorkomen van dekzandruggen op de geomorfologische kaart. Een groot gedeelte van het gebied heeft een lage kans op het voorkomen van archeologische resten op basis van de kenmerken (laagliggend en overgroeid met veen voor het grootste gedeelte van het Holoceen). De dekzandrug in het zuiden en de flanken ervan hebben terecht een middelhoge tot hoge verwachting omdat dit waarschijnlijk binnen het drassige gebied lang een droge plek geweest is en als er activiteit is geweest, dit zich hier zal hebben geconcentreerd.
Op grond van de resultaten van het onderzoek is voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied in het kader van een bestemmingsplanprocedure nader archeologisch onderzoek geadviseerd voor een gedeelte van het plangebied (zie onderstaande afbeelding). Het betreft een gebied met een oppervlakte van circa 7,2 hectare.
Afbeelding 5.3: Gebieden met advies voor archeologisch vervolgonderzoek.
Verkennend booronderzoek
Gelet op de uitkomsten van het archeologisch vooronderzoek is een verkennend booronderzoek uitgevoerd op de locatie zoals aangegeven in figuur 5.3. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 12. De uitkomsten van dit onderzoek zijn hierna kort samengevat.
Er zijn geen vondsten gedaan tijdens het booronderzoek. Wel zijn bodemlagen aangetroffen waar mogelijk archeologische vondsten of sporen aanwezig zijn. Deze bodemlagen betreffen een esdek en deels intacte onderlaag. Het esdek lijkt zich meer in het noordelijke gedeelte te bevinden, terwijl de intacte onderlaag zich meer in het zuidelijke gedeelte bevindt.
Er zijn in de boringen archeologische sporen aangetroffen. Daarbij gaat het om vuurstenenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Mesolithicum. Voor de boringen waarin het esdek is aangetroffen gaat het om bewoningssporen vanaf het Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen.
Naar verwachting zullen met de geplande (graaf-)werkzaamheden het esdek en intacte onderlagen gaan raken. Eventuele archeologische resten in het gebied zullen in dat geval verstoord raken.
Op basis van de resultaten van het booronderzoek is mogelijk een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan. Gelet op de beoogde inrichting van het gebied zal er sprake zijn van vergravingen dieper dan 50 cm. Daarom is in het onderzoek geconcludeerd dat vervolgonderzoek noodzakelijk is. In figuur 5.4 is aangegeven welk soort onderzoek op welke locatie moet worden uitgevoerd.
Karterend onderzoek en proefsleuvenonderzoek
Er wordt een karterend booronderzoek en proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan worden ambtshalve bij vaststelling van dit plan toegevoegd en beschreven.
Conclusie
Op basis van de resultaten van eerdere onderzoeken is komen vast te staan dat de archeologische situatie niet van doorslaggevende invloed is op de planologische inpasbaarheid en financiële haalbaarheid van het plan. Dat wil echter niet zeggen dat het gebied archeologisch nu al kan worden vrijgegeven. Totdat een beslissing tot vrijgave kan worden genomen wordt in het bestemmingsplan een waarborgende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen. Door middel van die bestemming wordt planologisch-juridisch gewaarborgd dat er geen bouw- en aanlegactiviteiten mogen worden uitgevoerd zonder dat vast is komen te staan dat - als gevolg van die activiteiten - ter plaatse van de betreffende locaties geen archeologische waarden zullen worden beschadigd of vernietigd.
De trefkans op ontplofbare oorlogsresten binnen het plangebied is naar verwachting beperkt, gelet op het verrichten van agrarische activiteiten gedurende lange tijd, waaronder ploegen van akkers. Vanwege de ligging nabij de Holterberg, waar - op grond van eerder verricht onderzoek - risico's op trefkansen zijn geconstateerd, is deze kans echter niet helemaal afwezig. Eventuele vondsten zullen incidenteel zijn en daardoor niet doorslaggevend voor de planologische afweging, inclusief de financiële haalbaarheid van het plan. Niettemin geldt dat, omwille van ARBO-veiligheid, echter wel onderzoek moet worden verricht voordat in het plangebied grond- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden.
Algemeen
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de daaruit voortvloeide IMRO-standaarden. Het plan is opgezet als eindplan, hetgeen betekent dat het plan geen uitwerkingsverplichtingen kent.
Daarnaast is voor het plan gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet (Chw), voor zover deze voor de gemeente Rijssen-Holten rechtens van toepassing is. Eén van de mogelijkheden uit de Chw is het aanwijzen van een activiteit als bestemmingsplanactiviteit. Dit betekent dat een activiteit is toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning. Door middel van dit instrument kan worden voorkomen dat een activiteit eerst verboden moet worden om daarvan vervolgens via een afwijkingsbevoegdheid weer af te wijken.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
De regels staan een breed scala aan bedrijven rechtstreeks toe. Er zijn wel beperkingen gesteld vanwege milieuzonering. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan. Op de verbeelding zijn drie zones onderscheiden, waarbinnen respectievelijk bedrijven tot en met categorie 3.2 en 4.1 zijn toegestaan.
Bedrijven uit een hogere categorie of bedrijven die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegelaten als bestemmingsplanactiviteit (vergunningplicht). Het beoordelingscriterium is dat het dan een bedrijfsactiviteit betreft die aantoonbaar niet meer milieuhinder veroorzaakt dan een bedrijfsactiviteit die ter plaatse bij recht is toegestaan op grond van de tabel.
Bevi-inrichtingen kunnen eveneens als bestemmingsplanactiviteit worden toegelaten. Hierbij geldt dat de contour van een Bevi-inrichting binnen het bedrijfsperceel van de Bevi-inrichting moet liggen en wanneer dat niet het geval is mag de 10-6-contour uitsluitend op gronden met de bestemming 'Groen', 'Verkeer' of 'Water' liggen. Binnen die bestemmingen zijn namelijk geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen en toegestaan. Voorts geldt een verantwoordingsplicht groepsrisico.
Er is voorzien in de mogelijkheid om de gronden te benutten voor bedrijfsmatige opslag buiten gebouwen, mits de afstand van opslag tot wegen met bijbehorende paden en bermen tenminste 3 m bedraagt en de vanaf peil gemeten hoogte van opslag niet meer bedraagt dan de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte van gebouwen (zie bouwregels).
Kantoren zijn uitsluitend toegestaan voor zover het kantoren betreft die behorende bij en zijn gebonden aan ter plaatse gevestigde bedrijven.
Uitgesloten is de vestiging van detailhandelsbedrijven en horecabedrijven, zelfstandige kantoren, bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, welke inrichtingen als zodanig zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende bijlage 3 Inrichtingen Wet geluidhinder, alsmede bedrijven die inrichtingen zijn, genoemd in de onderdelen C of D van de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.
Binnen de bestemming zijn voorts infrastructurele voorzieningen toegelaten, zoals ontsluitingswegen met bijbehorende paden en bermen, parkeer- en stallingsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
Verder zijn voorzieningen voor duurzame energieopwekking en -distributie toegelaten, zoals zonnecollectoren en bijbehorende installaties. Ook reguliere nutsvoorzieningen zijn toegelaten.
Toegelaten voorzieningen zijn in de meeste gevallen beperkt, hetzij in lid 1, en/of in de bouwregels zoals opgenomen in lid 2.
De oppervlakte van een bedrijfsperceel is beperkt tot 1,25 ha. Een grotere oppervlakte tot maximaal 3 ha kan worden toegelaten als bestemmingsplanactiviteit.
Bevi-inrichtingen
Bevi-inrichtingen (risicovolle inrichtingen, genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen) zijn toegestaan. Bij het toestaan van een Bevi-inrichting in het plangebied dient wel te worden voldaan aan enkele voorwaarden met betrekking tot de plaatsgebonden risico-contour (10-6-contour).
Bouwregels
Aan het bouwen van gebouwen zijn eisen gesteld betreffende situering, oppervlakte en andere maatvoering gesteld. Gebouwen moeten binnen bouwvlakken worden gebouwd en voorts moeten bepaalde afstanden tot wegen en tot zijdelingse perceelsgrenzen in acht worden genomen. Als bestemmingsactiviteit is het bouwen op kleinere dan de aangegeven afstanden mogelijk. De maximale bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding aangegeven. Voor andere bouwwerken is de bouwhoogte in de regels bepaald.
In de bouwregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van (bedrijfs)gebouwen alleen wordt verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of elders aanwezig is. Deze bepaling is in het plan opgenomen omdat op termijn de regels betreffende parkeren die nu in de bouwverordening staan, zullen verdwijnen.
Over bestemmingsplanactiviteiten
Deze bestemming bevat een aantal verruimingen van toegelaten activiteiten ten opzichte van wat (via de andere regels in de bestemming) bij recht is toegelaten. Deze verruimingen zijn echter alleen toegelaten met een omgevingsvergunning. Op dit punt is gebruik gemaakt van de Crisis- en herstelwet, op grond waarvan het is toegestaan bepaalde activiteiten via een vergunningplicht met beoordelingsregels toe te staan, de zogenaamde bestemmingsplanactiviteit. Deze mogelijkheid komt in de plaats van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Daarnaast is aan de vergunningplicht de uitvoering van een aantal duurzaamheidsmaatregelen verbonden. Dit betreft enerzijds enkele vaste maatregelen en een nader te kiezen maatregel. In paragraaf 3.3.4 is besproken welke maatregelen het betreft.
De structurerende groenvoorzieningen in het plangebied, met name langs de randen van wegen en water zijn bestemd als 'Groen'. Daarnaast zijn ook enkele groenstroken die aansluiten op de groenstructuur binnen aangrenzende woonwijken als groen bestemd.
Om het aanwezige water in het gebied veilig te stellen in het belang van de waterberging en als bufferzone zijn watergangen binnen het plangebied bestemd als 'Water'.
De wegen die de hoofdontsluiting van het plangebied vormen zijn aangewezen als 'Verkeer'.
Zoals hiervoor al is aangegeven, kunnen de overige wegen in het plangebied, met de functie van bedrijfsontsluiting, op de gewenste plaats en wijze worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Deze bepaling beoogt te voorkomen dat dezelfde oppervlakte aan grond meermaals wordt gebruikt als berekeningsgrondslag voor het toestaan van bouwplannen, waardoor er op een bepaald stuk grond in de praktijk meer wordt gebouwd dan in het bestemmingsplan de bedoeling is. De formulering van de overgangsregels is letterlijk zo voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Deze regel dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid.
Dit artikel bepaalt dat een seksinrichting in elk geval als gebruik in strijd met het plan wordt aangemerkt.
Burgemeester en wethouders kunnen op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepalingen van het plan. Het gaat daarbij om het realiseren van nutsvoorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikte afwijkingen van diverse in het plan getrokken grenzen, het in beperkte mate afwijken van de diverse maten en percentages en het onder voorwaarden bouwen van antenne- en telecommasten.
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. De formulering van de overgangsregels is bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 3.1.6 Bro bepaald dat de toelichting op het bestemmingsplan inzicht moet geven over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan is pas uitvoerbaar als het ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Daarbij maken wij onderscheid tussen de financiële uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid.
Voor de financiële uitvoerbaarheid is een grondexploitatieberekening gemaakt. In deze grondexploitatie zijn bedragen opgenomen voor de verwerving, de kosten voor bouw- en woonrijp maken, de planschade en de verkoop van bouwrijpe kavels. De berekening sluit met een positief exploitatiesaldo. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid aangetoond. De grondexploitatie wordt (vooralsnog) niet openbaar gemaakt om economische redenen.
De economische uitvoerbaarheid behelst, naast de financiële uitvoerbaarheid, een reële inschatting dat het plan binnen de planperiode kan worden uitgevoerd. Hoewel de grondeigenaren niet onverdeeld positief staan tegenover de wijziging van de bestemming, zijn wij van mening dat, mede gezien de grote vraag naar bedrijfskavels, het plan binnen de planperiode kan worden gerealiseerd.
Ongeveer 2/3 van de gronden is in bezit van een ontwikkelaar. Het overige grondbezit is versnipperd: er zijn meerdere eigenaren die elk een relatief klein deel hebben verworven. Ook is een klein deel in bezit van de gemeente Rijssen-Holten. De gemeente zet in op de verwerving van de kleinere delen. Het doel is dat de ontwikkelaar zijn deel uitgeeft en de gemeente het overige deel. Het verdeelde grondeigendom vormt in beginsel geen belemmering voor de economische uitvoerbaarheid. Zie ook paragraaf 7.2.
De gemeente geeft haar eigen bezit uit, de private ontwikkelaar geeft zijn deel zelfstandig uit. De periode van uitgifte zal naar verwachting een periode van ten hoogste circa vijf jaar duren, gelet op de actuele marktvraag naar kavels in Holten.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Een belanghebbende die meent planologisch nadeel van het plan te ondervinden kan bij de gemeente een verzoek om tegemoetkoming planschade indienen. Voor dit plan staat op voorhand vast dat, voor zover al sprake zou zijn van voorzienbare planschade, eventuele tegemoetkoming daarvan niet zal leiden tot bijzondere plankosten. Met andere woorden: eventuele planschadevergoeding zal niet van wezenlijke invloed zijn op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Gelet op het grondeigendom, de afspraken met de andere grondeigenaar, de naar verwachting sluitende grondexploitatie, de fasering in uitgifte van ten hoogste vijf jaar en de (naar verwachting) beperkte planschade (indien daarvan sprake zou zijn), kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.
De verwachting is dat voor vaststelling van het bestemmingsplan niet met alle eigenaren binnen het plangebied een overeenkomst over het kostenverhaal is gesloten. Daarom is een bouwverbod opgenomen in artikel 11.1.2 van de planregels. Er kan pas worden gebouwd als er een anterieure overeenkomst is gesloten tussen de gemeente en de grondeigenaar of als er een exploitatieplan is vastgesteld. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente anderszins verzekerd.
Op dit bestemmingsplan heeft geen reguliere inspraak plaatsgevonden. In plaats daarvan is tijdens de voorbereiding van het plan gesproken met de - voor deze ontwikkeling - relevante partijen, te weten: de grondeigenaren in het gebied, de eigenaar van het naijgelegen agrarisch bedrijf en de bestaande ondernemers op Vletgaarsmaten, waaronder enkele geïnteresseerden in een kavel op Vletgaarsmaten 2C. De uitkomsten van de gevoerde gesprekken zijn zoveel mogelijk verwerkt in dit bestemmingsplan.
Voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 8 mei 2023 een informatiemoment georganiseerd waar een ieder nadere informatie over het plan kon krijgen.
Tijdens de voorbereiding van dit plan is gesproken met de volgende instanties: