Plan: | Kesteren, Pottemsche Veld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEpottemveld-vst1 |
De initiatiefnemers hebben het voornemen om woningbouw te realiseren in het gebied direct ten westen van de (deels nog te realiseren) uitbreidingswijk Casterhoven in Kesteren. De locatie heeft de naam 'Pottemsche Veld' (Casterhoven west) gekregen. Deze naam verwijst naar de Pottemsche straat (nu Broekdijk). Dit is
de historische route naar het gehucht/landgoed ’Pottem’. Het gebied zelf had als naam ‘Lage Veld’ . Dit
verwijst naar het landelijk gebruik en de slagenverkaveling op een lager gelegen stuk grond. Dit karakter
past goed bij de nieuwe opzet van \de wijk dat geënt is op de landschappelijke verkavelingsrichting. Met de ontwikkeling wordt Casterhoven als wijk afgerond.
Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Witte vlekken' niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.
Het plangebied ligt direct ten zuidwesten van de kern Kesteren en wordt globaal omsloten door de spoorlijn Arnhem-Tiel, Cuneraweg en Hoofdstraat.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied (bron: openstreetmap.org)
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeert thans het bestemmingsplan 'Witte Vlekken', dat op 12 september 2013 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. In het zuidelijk deel van het plangebied ligt de bestemming 'Verkeer'. De watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' en worden omgeven door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Op het zuidoostelijk deel van de locatie ligt de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2'.
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeren tevens de volgende bestemmingsplannen:
Afbeelding 1.2: uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op de uitsnede zijn ook de recent in procedure zijnde bestemmingsplannen van Casterhoven fase 6 en 7 te zien.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Het realiseren van een woonwijk is strijdig met de geldende bestemmingen in het plangebied.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het plangebied ligt direct ten zuiden van de kern Kesteren bij de overgang naar het buitengebied. De locatie wordt rondom begrensd door de spoorlijn Arnhem-Tiel (noord), Cuneraweg (N233, west) en Hoofdstraat (oost en zuid). Ten noorden van de spoorlijn ligt de bebouwde kom van Kesteren met voornamelijk de woonfunctie en centrumfuncties. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan fase 7 van de uitbreidingswijk Casterhoven. Hier worden in de toekomst woningen gerealiseerd. Ten oosten van het plangebied is tevens een middelbare school gevestigd. Ten westen van het plangebied bevinden zich agrarische gronden en ten zuiden en zuidwesten bevinden zich voornamelijk (agrarische) bedrijven en enkele woningen.
De planlocatie heeft in de oorspronkelijke situatie hoofdzakelijk een agrarische functie in de vorm van fruitteelt, boomkwekerijen en grasland. De gronden binnen het plangebied zijn momenteel dan ook grotendeels in gebruik voor het telen van bomen en andere gewassen. Een boomkwekerijbedrijf pacht nu een deel van de gronden en heeft in het zuidelijk deel van het plangebied twee bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning op de gronden staan. Het overige deel van het plangebied is vrijwel geheel onbebouwd. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
uchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Met het plan is vooralsnog uitgegaan van maximaal 224 woningen. Het woningtype zal bestaan uit vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen, rijwoningen, beneden-bovenwoningen en gestapelde woningen. Een deel van de woningen betreft sociale huur/koopwoningen (appartementen, beneden-bovenwoningen en/of rijwoningen). Dit maximum aantal sluit aan bij het voorlopig stedenbouwkundig plan. Gedurende het ontwikkelingsproces en marktontwikkeling kan het zijn dat er bijvoorbeeld meer behoefte is aan appartementen dan biedt voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid om van dit aantal af te wijken, mits dit voldoende onderbouwd wordt waaronder de stikstofdepositie.
Voorliggend plan geldt als afronding van de uitbreidingswijk Casterhoven. De gronden van onderhavig plangebied zijn in eigendom van een andere partij dan de gronden in de rest van Casterhoven. Daarnaast is het wenselijk om de ontwikkeling op onderdelen complementair te laten zijn aan de rest van Casterhoven. Daarom heeft dit plan op enkele aspecten uiteindelijk een iets andere stedenbouwkundige opzet dan de rest van Casterhoven.
De navolgende afbeelding toont het indicatief inrichtingsplan van Casterhoven fase 7 en het eerder ontwikkelde Casterhoven Deelplan A met aan de westzijde een deel van het plangebied van onderhavig plan rood omkaderd. Waar Casterhoven fase 7 en de grotendeels gerealiseerde ontwikkeling van deelgebied A uitgaan van voornamelijk rijwoningen en tweekappers in het midden en dure segment wordt voor het westelijk deel gekozen om ook een groot deel aan te bieden in de betaalbare prijsklasse. Daarbij kan het plan als een aanvulling op het oostelijk deel gezien worden en speelt het in op de grote vraag naar 1 tot 2-persoonshuishoudens, waaronder een grote groep starters, alleenstaanden en senioren op de woningmarkt. Naast deze doelgroepen zijn er ook reguliere woontypes in het plan opgenomen om een goede mix te krijgen binnen het nieuwe woongebied.
Indicatief inrichtingsplan Casterhoven fase 7 en Casterhoven Deelplan A
Stedenbouwkundige hoofdstructuur
Om de diverse doelgroepen te bedienen biedt het stedenbouwkundig ontwerp voldoende flexibiliteit om in te spelen op veranderingen in de markt gedurende de planvorming. Het stedenbouwkundig ontwerp laat daarom nog geen definitieve verkaveling zien (geen blauwdruk) maar toont een sterk raamwerk waarbinnen de woonvelden meerdere invullingen kunnen krijgen. Met een ster is aangegeven dat op deze plek ruimte is voor gestapelde bouw. Deze dient als stedenbouwkundige accent bijvoorbeeld aan het eind van de toegangsweg en als schakel met een verbinding naar fase 7. Aan de zuidkant zal een stedenbouwkundig accent komen dat een markering vormt voor de dorpsentree en die meedoet met de bebouwing langs de Hoofdstraat. De exacte uitwerking zijn vertaald in een beeldkwaliteitplan (Bijlage 2).
Structuurmodel Pottemsche Veld
De navolgende afbeelding toont een mogelijke uitwerking van het structuurmodel. Het gehele schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 1 van de toelichting. Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie paragraaf 2.2.4).
Mogelijke uitwerking stedenbouwkundig plan
Ontsluiting
Het plangebied krijgt een ontsluiting via de Vicuslaan. De Vicuslaan komt aan de oostzijde uit op de rotonde aan de Hoofdstraat. Tevens komt er een verbinding voor langzaam verkeer in het noordoostelijk deel richting Casterhoven en één richting het zuiden op het bestaande fietspad dat langs de Hoofdstraat loopt. De zuidelijke verbinding is ook de calamiteitenontsluiting. Het zuidelijke pad komt uit op provinciaal beheergebied, waardoor een vergunning van de provincie nodig is. De noordoostelijke verbinding voor langzaam verkeer kan ook door hulpdiensten gebruikt worden, maar is geen calamiteitenontsluiting voor de hele wijk. Langs de nieuwe watergang is een struinpad gelegen waarmee er diverse ommetjes te maken zijn door en rond de wijk. Deze takt in het noordoosten aan op Casterhoven fase 7.
Verkeersstructuur
Parkeren
Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd, afgestemd op de parkeernormen van de verschillende woningtypen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1.2.
Om de beeldkwaliteit in het plangebied te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin zijn onder andere de massa en bouwhoogte van de zuidpunt verder uitgewerkt. Het beeldkwaliteitsplan is toegevoegd als bijlage 2. Het beeldkwaliteitsplan wordt uiteindelijk gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld als aanvullend welstandsbeleid.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden kansen om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Het energieneutraal maken van een gebouw kan bijvoorbeeld beter bij de bouw dan achteraf. Bij de inrichting van de buitenruimte kan rekening worden gehouden met het voorkomen van wateroverlast en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen maar ook de biodiversiteit van het gebied. In het plan is hier veelvuldig aandacht aan gegeven. Op navolgende kaart komt dit terug (zie ook laatste hoofdstuk in bkp bijlage 2).
Groenstructuur en water
Een duurzame leefomgeving is ook een plek waar mensen zich prettig en veilig voelen. In de stedenbouw zijn deze aspecten niet nieuw, maar de reden waarom ze worden meegenomen en hoe ze worden afgewogen verandert. Bij de afweging hoe duurzaamheidsdoelstellingen behaald kunnen worden speelt ook het financiële kader een rol: de te nemen maatregelen dienen in relatie worden bezien met investerings- en de beheerkosten.
In onderhavig plan is op de volgende wijze met het thema duurzaamheid rekening gehouden:
Klimaatadaptieve en natuurinclusieve maatregelen
Hiermee kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan basisprincipes van duurzame stedenbouw.
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.3.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Voor het plan gelden geen specifieke randvoorwaarden.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden circa 224 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
Ten eerste dient de behoefte aan de woningen te worden onderbouwd. Onderstaand wordt ingegaan op de kwantitatieve behoefte en kwalitatieve behoefte.
Kwantitatieve behoefte
De vraag naar woningen wordt in belangrijke mate bepaald door de demografische ontwikkelingen. Voor de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat het sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van het aantal huishoudens. De Gelderse woningmarktmonitor bevat voor de gemeente Neder-Betuwe een huishoudensprognose in de periode 2015-2040:
(Bron: Bestemmingsplan Casterhoven fase 7)
Uit de demografische gegevens is af te leiden dat de gemeente Neder-Betuwe de komende jaren een positieve huishoudensontwikkeling kent. De verwachting is dat het aantal huishoudens tot aan 2040 met circa 1.200 zal toenemen. Bijzonder opvallend voor de gemeente Neder-Betuwe is dat er in de demografie twee pieken te zien zijn: tot 30 jaar en de 65 plussers. Vergrijzing is een landelijke trend. Zoveel jonge mensen is een trendbreuk omdat dit nauwelijks voorkomt.
Regionale woningbouwafspraken
In 2020 is de meest recente regionale woonagenda voor Rivierenland vastgesteld. Afgesproken is dat tussen 2020-2030 minimaal 7.900 en maximaal 15.500 woningen aan de regionale woningvoorraad toegevoegd worden. In het regionale woningbouwprogramma is een indicatieve verdeling van de woningbehoefte naar gemeenten opgenomen. Voor Neder-Betuwe gaat het om minimaal 950 en maximaal 1.400 woningen tot 2030. Er is voldoende plancapaciteit beschikbaar voor deze nieuwbouwontwikkeling.
Regionaal Woningbehoefte Onderzoek
In 2019 is er een Regionaal Woningbehoefte Onderzoek uitgevoerd, waarna in 2020 de Regionale Woonagenda met bouwprogramma 2020-2030 is vastgesteld.
Nieuwbouw van woningen moet bijdragen aan de visie en ambities van de gemeente Neder-Betuwe en aansluiten bij de lokale behoefte. Vergrijzing blijft ook de komende jaren nog een belangrijk thema. Daarnaast is er meer aandacht nodig om ook voor jongeren en (jonge) gezinnen voldoende passende woningen en woonmilieus te realiseren. In de nieuwbouw vraagt dit om meer levensloopbestendige, betaalbare en duurzame woningen. Dit kan enerzijds door het bouwen van passende woningen voor deze doelgroepen en anderzijds door het zorgen van doorstroming op de woningmarkt, waardoor uiteindelijk starters meer kans krijgen.
Huishoudensontwikkeling in de periode 2020-2030 volgens verschillende prognosemodellen. Per gemeente worden verschillende varianten van zowel de PBL prognose als de Primos prognose getoond. Voor de Primos prognose is ook een variant opgenomen die rekening houdt met het inlopen van het huidige woningtekort.
Het woningbouwprogramma van Neder-Betuwe wordt jaarlijsk geactualiseerd. De planvoorraad bestaat per 2021 uit 544 woningen in ‘harde’ plannen. Tot de harde plancapaciteit behoren de woningbouwplannen waar een overeenkomst en/of bestemmingsplan aan ten grondslag ligt. Naast harde plancapaciteit zijn er ook circa 881 woningen die tot de zachte plancapaciteit behoren. In totaal is dus 102% van het woningbouwprogramma 'geprogrammeerd'.
Op basis van de beschikbare harde plancapaciteit is er tot 2030 voldoende ruimte in de programmering om met dit plan in de kwantitatieve woningbehoefte van Neder-Betuwe te kunnen voorzien. Het is niet aannemelijk dat alle geprogrammeerde zachte plancapaciteit omgezet wordt naar harde plancapaciteit of gepland wordt voor 2030.
De regionale woningbouwafspraken gaan uit van de gegevens van Primos 2019. De hiervoor gepresenteerde
informatie laat zien dat er verschillende huishoudensprognoses zijn, die zorgen voor een andere kwantitatieve behoefte aan nieuwbouwwoningen in Neder-Betuwe. De woningen uit voorliggend plan, Pottemsche Veld, geven hieraan invullen. Er is behoefte om de woningen nu te ontwikkelingen.
Kwalitatieve behoefte
Naast de kwantitatieve behoefte, bepaalt ook de kwalitatieve behoefte de woningvraag. De kwalitatieve behoefte richt zich op doelgroepen, woningtypen, prijsklassen en dergelijke. Deze behoefte is sterk afhankelijk van de huishoudenssopbouw qua samenstelling en leeftijd.
(Bron: Prognose Provincie Gelderland 2017, Bestemmingsplan Casterhoven fase 7)
De huishoudensprognose van de Provincie Gelderland laat zien dat in de komende 20 jaar het aantal alleenstaanden met een kleine 60% toeneemt. Van de alleenstaande jongeren (<34 jaar) geeft 60-70% de voorkeur aan een appartement of nultredenwoning. Voor senioren (>55 jaar) ligt deze voorkeur op 70-80%. Van de overige doelgroepen (stellen, gezinnen, 35-55 jaar) wenst 70-90% een grondgebonden woning. De voorkeur van jongeren wordt voornamelijk bepaalt door betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen. Senioren kijken meer naar woningtype en ligging.
Bij de kwalitatieve behoefte speelt ook de leefstijl van mensen een rol. Het woningaanbod in de gemeente Neder-Betuwe en Kesteren in het bijzonder is traditioneel gericht op gezinnen. Het aanbod bestaat veelal uit grondgebonden woningen. Ook deelgebied Casterhoven fase 7 (GEM) bestaat enkel uit grondgebonden woningbouw.
Programma Wonen 2022-2030: wonen voor iedereen
In paragraaf 3.4.2 is het gemeentelijk woonbeleid beschreven.
Met voorliggend plan worden circa 224 woningen mogelijk gemaakt, waarbij het woningtype bestaat uit vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen, rijwoningen, beneden-bovenwoningen en gestapelde woningen. Hiermee wordt o.a. voldaan aan de behoefte voor de 1 tot 2 persoonshuishoudens en senioren met voornamelijk betaalbare woningen.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de woningen uit onderhavig plan.
Locatie
Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. In de rapportage van Stec Groep (2018) wordt geadviseerd om vooral woningen toe te voegen in de grotere kernen (Kesteren, Opheusden en Ochten), vanwege het voorzieningenniveau en de goede bereikbaarheid. In de kern Kesteren is het merendeel van de inbreidingslocaties reeds ingevuld en kan het benodigde aantal woningen niet worden gerealiseerd zonder dat het karakter van het dorp verloren gaat. Aangezien de geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, is het gerechtvaardigd dat de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Er is gemeentebreed een afweging gemaakt met betrekking tot uitleglocaties. Hieruit is naar voren gekomen dat het hierbij logisch is dat de uitbreidingswijk Casterhoven wordt afgerond. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. Op 5 juli 2022 is het meeste recente actualisatieplan vastgesteld. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende relevante artikelen uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van toepassing:
Romeinse Limes
Een deel van het plangebied is aangeduid als 'Romeinse Limes'. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. Binnen het plangebied zijn geen van deze kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aanwezig die met onderhavig plan aangetast zouden kunnen worden (zie ook paragraaf 4.10 Archeologie & cultuurhistorie).
Plussenbeleid
Het Plussenbeleid stelt regels voor de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.
Intrekgebied
De planlocatie ligt binnen een door de provincie aangewezen 'intrekgebied'. Bestemmingsplannen die ingaan op ontwikkelingen binnen dit gebied, dienen geen bestemmingen op te nemen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt zulke bestemmingen niet mogelijk.
Glastuinbouw: verbod nieuwvestiging / uitbreiding / hervestiging
De provincie zet in op de herstructurering van de glastuinbouw sector. Voorliggend plan betreft de realisatie van een woonwijk op agrarische gronden. Regels met betrekking tot glastuinbouw zijn in dit plan niet van toepassing.
Woonlocaties
In de Omgevingsverordening is in een artikel opgenomen (artikel 2.2) dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd. Op dit moment werkt de regio Rivierenland, waarvan Neder-Betuwe deel uitmaakt, aan het opstellen van de regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het opstellen van een kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3.1).
De woningen uit voorliggend plan zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
Het Woningbouwprogramma voor de periode 2020-2030 is vastgesteld door de Provincie Gelderland. Voor de gemeente Neder-Betuwe gaat het om minimaal 950 en maximaal 1.400 woningen tot 2030.
De Omgevingsverordening stelt ten aanzien van nieuwe woonlocaties (artikel 2.2.1.1) dat “in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.”
De gemeenten in de regio Rivierenland werken al jarenlang samen op het gebied van wonen. De regio heeft een methodiek van kwalitatief programmeren ontwikkeld, die de instemming van de provincie heeft. Om de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte inzichtelijk te krijgen hebben de gemeenten van de regio Rivierenland afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren - actueel houden - van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd.
Alle projecten worden getoetst op vier punten:
Planspecifiek
1. Woonmilieu, prijs en woningtype
In het regionaal woningbehoefteonderzoek rivierenland 2019 wordt gekeken naar de vraagontwikkeling. Het gaat om de kwaliteit van het plan en niet alleen om de aantal te bouwen woningen.
Het voorliggende plan omvat verschillende woningtypen én in verschillende prijsklassen. Met specifiek aandacht voor het goedkope en betaalbare segment in huur en koop is er aandacht voor starters, eenpersoonshuishoudens en wonen met zorg of begeleiding. Voor senioren is er specifiek aandacht in het bouwen om langer zelfstandig thuis te wonen. Hierdoor is de score: kansrijk programma (groen). Dat betekent plannen in uitvoering of gewenst woningbouwprogramma zoals zorg geschikte woningen én bij grote projecten (meer dan 5 woningen): evenwichtige mix van koop en huur, betaalbaar, middelduur en duur.
2. Hardheid
Het plan Pottemsche Veld is nog niet opgenomen in de regionale woningbouwmonitor. Het plan is nog zachte plancapaciteit. Na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan wordt de status: juridisch hard (groen).
NB. Als er wel een bestuurlijk besluit is genomen om deze woningen te ontwikkelen, dan is het status: bestuurlijk hard (oranje). Dit was bij de update woningbouwprogramma 2021 nog niet het geval en daarom is het plan niet opgevoerd.
3. Ruimtelijke kwaliteit en meerwaarde voor de omgeving
In de woningbouwmonitor worden plannen tegen het licht gehouden van het woonbeleid dat er lokaal en regionaal is vastgesteld. Belangrijke speerpunten uit dit woonbeleid zijn: betaalbaar en beschikbaarheid van woningen én specifiek aandacht voor senioren, starters en kwetsbare doelgroepen. De score is: gemiddeld (oranje). Dat betekent dat het plan passend is in het lokale en regionale woonbeleid, passend in ruimtelijk beleid, maar ook geen meerwaarde voor locatie en omgeving waarbij bedoeld wordt dat bij 'niets doen' het gewoon 'weiland' blijft. Er is hier geen sprake van een herstructurering of verbetering van de locatie.
4. Prioritering
Het plan sluit goed aan het de woningbehoefte en het woonbeleid. hiermee valt in categorie 1: kansrijke plannen (groen). Daarin vallen plannen die goed aansluiten bij de actuele markt, waarvoor tenminste een bestuurlijk besluit is genomen en die gerealiseerd worden binnen vijf jaar.
Het bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.
De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 24 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe' vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst een toekomstbeeld met belangrijke waarden, die Neder-Betuwe kenmerken en wil behouden en versterken voor toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Omgevingsvisie ook een beeld waar de gemeente de komende jaren aan wil werken. Er zit geen einddatum aan de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie wordt (indien nodig) om de 4 jaar geactualiseerd. Als daar aanleiding toe is kan de Omgevingsvisie ook tussentijds aangepast worden. De Omgevingsvisie bestaat uit tien speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart.
De tien speerpunten zijn:
Richtgevende kaart Omgevingsvisie Neder-Betuwe
In de Omgevingsvisie worden voor de kern Kesteren de volgende waarden benoemd:
Voor de kern Kesteren wil de gemeente rekeningen houden met:
Planspecifiek
Op de bovenstaande uitsnede van de richtgevende kaart van de Omgevingsvisie Neder-Betuwe is het plangebied aangeduid als 'gepland wonen'. Het structuurplan Casterhoven gold hier eerder als kader. In september 2020 is het structuurplan ingetrokken. Hierdoor blijft enkel overeind dat de locatie aangewezen is als uitbreidingslocatie en dat de kaders worden losgelaten. Wel is in fase 7 Casterhoven rekening gehouden met de ontwikkeling van Pottemsche Veld. De gemeenteraad is tevens op de hoogte van de ontwikkeling van Pottemsche Veld. De gemeente Neder-Betuwe bouwt voor de eigen woningbehoefte. Algemeen uitgangspunt daarbij is 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Het aantal inbreidingslocaties in de kern Kesteren biedt op korte termijn onvoldoende ruimte om in de benodigde woningaantallen te voorzien. Een uitbreiding van de kern is noodzakelijk en de uitbreidingswijk Casterhoven, met Pottemsche Veld als afronding, voorziet hierin. De locatie wordt specifiek benoemd in de Omgevingsvisie als 'gepland wonen'. Bovendien past het plan binnen de waarden van Kesteren met betrekking tot woningbouw. Het initiatief past daarmee binnen de Omgevingsvisie Neder-Betuwe.
Op 27 januari 2022 is het Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen, vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Dit is een verdiepend programma van de (concept) Omgevingsvisie Neder-Betuwe. In het Programma wonen is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, het aanbod en de behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt het Programma Wonen belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw en alle facetten die hiermee samenhangen. Dit borgt de gemeente door randvoorwaarden te stellen voor de realisatie van sociale huur en sociale koop.
Om wonen voor iedereen te realiseren ziet de gemeente de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met inwoners, professionals en de raad:
1. Betaalbaar voor iedereen
Midden 2021 staat de woningmarkt in heel Nederland onder spanning, ook in Neder-Betuwe. In de koopsector is dit bijvoorbeeld te zien aan de steeds hoger wordende prijzen van koopwoningen en een afname van het aantal beschikbare woningen. In de huursector is de spanning te zien aan de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Door het grote tekort aan woningen en de groei van huishoudens wordt het steeds moeilijker om aan een woning te komen. Vooral voor de lagere inkomens, starters en kwetsbare groepen is de situatie nijpend. Maar ook spoedzoekers en middeninkomens hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dit geldt voor zowel de koop- als de huursector.
2. Beschikbaar voor iedereen
We zetten in op gevarieerde woningbouw in elke kern, zowel qua woningtype als prijsklasse. Dit doen we voor onze lokale inwoners en om aan de autonome inwonersgroei van de gemeente te voldoen. Uit onderzoek van de verhuisstromen blijkt dat we, ondanks gunstige ligging aan de A15, geen grote toestroom hebben vanuit de Randstad. De woningbouwprogrammering is afhankelijk van de bestaande woningen, de behoefte en nieuwbouwmogelijkheden per kern.
3. Vindbaar voor iedereen
Het vinden van een woning is op dit moment geen vanzelfsprekendheid. Het is fijn om te weten welk actueel aanbod er is in de gemeente is. Ook is het handig om te weten bij wie u moet zijn of hoe u kunt reageren om een woning te huren of kopen. Elke verhuurder en verkoper mag zelf bepalen hoe zij dit doen. De gemeente aan de slag om dit voor inwoners beter inzichtelijk te maken.
4. Lagere inkomens
In de dorpen van Neder-Betuwe wordt al jaren gemixt gebouwd. Daarmee bedoelen we dat er verschillende woningtypen en prijsklassen gerealiseerd worden: van sociale huur tot luxe villa's. De keuze wat er gebouwd wordt moet aansluiten bij wat nodig is. De bevolking verandert en dat betekent ook dat het bouwprogramma moet veranderen: meer eenpersoonshuishoudens en zorg aan huis, waarbij het merendeel van deze inwoners een inkomen heeft waarmee ze alleen kans maken op een woning in de sociale huur of lage koop.
5. Starters
Het begrip starter wordt vaak gebruikt, maar wie is nou die starter? De groep starters wordt door iedereen op een andere manier gedefinieerd. Toch worden starters op de woningmarkt vaak wel gezien als 'jonge mensen'. Hierbij denkt men al snel aan de groep 25-35 jaar, vooral bij koopstarters. De groep tot 25 jaar wordt vaak niet meegenomen als starter op de woningmarkt. Je kan huurstarters en koopstarters onderscheiden. Huurstarters starten óf in de sociale huur óf in de particuliere huur. Voor koopstarters gaat het veelal om het bemachtigen van een sociale of goedkope koopwoning, waarbij ze zelf geen zelfstandige koopwoning achter laten. Het kan daarbij wel zijn dat deze koopstarter al een stukje wooncarrière in de (sociale) huur heeft doorlopen en daardoor een huurwoning achterlaat.
6. Senioren
Vanaf 65 jaar val je onder de noemer senior. Neder-Betuwe telt 2.500 inwoners van 65 tot 75 jaar (ruim 10% van de bevolking) en 1.650 inwoners van 75 jaar of ouder (bijna 7% van de bevolking). Onze gemeente is daarmee iets minder vergrijsd dan het landelijk gemiddelde. De komende jaren zal de vergrijzing in Neder-Betuwe verder toenemen. Dat betekent ook een toenemende zorgvraag en een toenemende vraag naar passend wonen. Het belangrijkste is dat 55-plussers, die nog geen senior zijn, zich ervan bewust moeten worden dat ze tijdig kiezen voor een passende woning. Nadenken over verhuizen of verbouwen als de zorgvraag er is, betekent dat er weinig keuze en/of tijd is voor het
vinden van een gewenste woning of verbouwen van de bestaande woning. Als er niet op tijd verhuisd is, moet de huidige woning via de WMO aangepast worden op de hulpvraag.
Planspecifiek
In de woonvisie 2016-2021 is benoemd dat de nadruk in de woonvisie daarvoor (2011-2016) lag op plancapaciteit in Kesteren, met de ontwikkeling van Casterhoven. In deze eerdere woonvisies wordt beschreven dat het aandeel van de kern Kesteren in het totale woningbouwprogramma groter zal zijn dan de andere kernen van de gemeente. Was in het verleden één sterke kern met voldoende draagvlak voor een groot voorzieningenpakket hiervoor de belangrijkste reden, nu is dat met name het komen tot een volwaardige afronding van de grootste uitleglocatie van de gemeente; Casterhoven. Voorliggend plan is die afronding van de wijk Casterhoven. Hiermee sluit het plan op het Programma Wonen 2020-2030.
In juli 2015 is door de Gemeenten Neder-Betuwe, Overbetuwe en Buren een intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt in de Betuwe opgesteld. Het integrale karakter van de visie wordt primair gezocht in een samenhangende benadering van de aspecten laanboomteelt, infrastructuur, landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen en werken. De visie dient als input voor de structuurvisie van de deelnemende gemeenten en voor activiteiten gericht op de versterking van de laanboomteelt.
De visie doet een uitspraak over waar de sector op ruimtelijke aspecten gefaciliteerd dient te worden en op welke wijze. Daarnaast gaat de visie in op hoe de sector een bijdrage kan leveren aan landschappelijke, ruimtelijke en milieukwaliteiten.
De laanboomteeltsector is een belangrijk fundament voor de economie van het gebied en heeft een intensieve samenwerking op regionaal en landelijk niveau. Het Laanboomcentrum Betuwe is een groen, gezond en gerespecteerd cluster. Hierbij heeft het Laanboomcentrum Betuwe een sterke internationale marktpositie en een ketenregiefunctie in de laanboomteelt gekregen. Het gebied herbergt diverse gecertificeerde laanboomteeltbedrijven van de toekomst aangevuld met ondersteunende bedrijven, waardoor een optimalisatie van de hele keten van bedrijven plaatsvindt. Tevens heeft het Laanboomcentrum Betuwe een toonaangevende positie in kennis, innovatie en hoogwaardige arbeid.
De gemeente wil dat de sector zich verder kan ontplooien en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien en zich verder te ontwikkelen met ruimte voor innovatie. Dit betekent dat het gehele buitengebied, met uitzondering van de uiterwaarden en het weidevogel- en ganzengebied, kan worden ingezet om groei van deze sector mogelijk te maken en heeft het de prioriteit ten opzichte van andere functies, zoals recreatie en toerisme en wonen. Als vanzelfsprekend zal rekening moeten worden gehouden met landschappelijke inpassing van de laanboomteeltbedrijven en de groene dooradering met boomteeltproducten. Indien dit vanuit de kwaliteiten van het landschap nodig en mogelijk is, zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de inpassing van nieuwe agrarische bouwpercelen, niet grondgebonden teelten (containerteelt) en teeltondersteunende voorzieningen. De randvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard en de locatie van de voorzieningen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van een nieuwe woonwijk, conform het ingezette gemeentelijke beleid. Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de spuitzones van aangrenzende agrarische gronden. Hiermee leidt het plan niet tot belemmeringen voor het agrarische gebruik van de gronden, ook niet voor de laanboomteelt. Het plan is hiermee niet strijdig met de strategische visie voor de laanboomteelt.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkendewerking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag (aantal vervoersbewegingen per weekdag: vvb/wd).
Hierbij is voor de woningen uitgegaan van het maximaal aantal van 224 woningen. Voor het aantal verkeersbewegingen is een gemiddelde genomen van 8 verkeersbewegingen per woning per dag. Er is gekozen voor een gemiddelde van 8, omdat het plan verschillende woningtypen mogelijk maakt waarbij de verkeersgeneratie varieert. Voor appartementen geeft de CROW het laagste kengetal, namelijk 6 verkeersbewegingen per dag. En voor vrijstaande woningen het hoogste kengetal, namelijk 8,6 verkeersbeweginen per dag. Het totaal aantal vervoersbewegingen per dag komt hiermee op 1.792 vvb/wd (8 x 224).
Verkeersstructuur
Het plangebied krijgt een ontsluiting via de Viscuslaan. De Viscuslaan komt aan de oostzijde uit op de rotonde aan de Hoofdstraat en Broekdijk. Dit zijn beide gebiedsontsluitingswegen. De Hoofdstraat is de belangrijkste weg die het centrum van Kesteren en meerdere woongebieden ontsluit en loopt aan de zuidzijde over in de Cuneraweg. Voor het jaar 2032 is het verwachtte aantal verkeersbewegingen over de Cuneraweg 26.794 per werkdag en het verwachtte aantal verkeersbewegingen over de Hoofdstraat 11.286 per werkdag (zie akoestisch onderzoek in bijlage 7). Conform publicatie 381 van het CROW kan het aantal extra verkeersbewegingen per weekdag vanwege het plan (circa 1.800) naar een werkdag omgerekend worden met een omrekenfactor 1,11. Dit zorgt voor een toename van 1.998 verkeersbewegingen per werkdag. De rotonde aan de Hoofdstraat ontsluit het plangebied. Deze is aangelegd ten behoeve van de uitbreiding van Casterhoven. Over de Cuneraweg zal in 2032 met de ontwikkeling van Pottemsche Veld sprake zijn in een worstcase-situatie 28.792 verkeersbewegingen per werkdag en over de Hoofdstraat zal sprake zijn van ca. 13.284 verkeersbewegingen per werkdag. De richtlijn van het CROW (conform ASVV2004, publicatie 216 en Handboek Wegontwerp) voor gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom is dat er een capaciteit is van 1.600 tot 3.200 verkeersbewegingen per uur en voor gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom een capaciteit van 2.800 tot 3.200 verkeersbewegingen per uur. Op basis van deze richtlijnen kunnen de toekomstige verkeersintensiteiten door deze wegen zonder problemen opgevangen worden. De gerealiseerde rotonde aan de Hoofdstraat is bovendien gedimensioneerd op de bovengenoemde verkeersgeneratie van het plan. Er is in het plan rekening gehouden met diverse langzaam verkeersroutes waarbij aan de noordoostzijde een verbinding is voorzien naar 'fase 7' over de watergang heen. Ook is er een verbinding naar het losliggend fietspad langs de Hoofdstraat. Met de noordelijke verbinding ontstaat de mogelijkheid om sneller en veiliger richting het centrum te kunnen. De zuidelijke verbinding takt aan op het bovenlokale netwerk. De zuidelijke verbinding is de calamiteitenuitgang van de wijk. De noordelijke verbinding is tevens een ontsluiting voor hulpdiensten. In de wijk is overal een gescheiden voetpad en/of een struinpad langs de centrale watergang waardoor op een veilige manier de mogelijkheid voor een ommetje kan worden gemaakt door de wijken.
Door aan te sluiten op de bestaande rotonde ontstaan er geen nieuwe drukke kruisingen en zal er sprake zijn van een veilige aansluiting en goede verkeersafwikkeling en geen oponthoud op de Hoofdstraat.
In mei 2017 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen. Op basis van de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening dienen parkeernormen in bestemmingsplannen te worden verankerd.
De gemeente Neder-Betuwe heeft de parkeernormen uit de Nota parkeernormen ontleend aan de landelijke kencijfers van CROW. In bijlage 1 bij deze toelichting is het plangebied opgedeeld in 10 parkeerzones en is een parkeerberekening opgenomen voor onderhavig plan met een realistisch programma qua woningtypen en -aantallen, waarin per parkeerzone het aantal benodigde parkeerplaatsen en het aantal aanwezige / te realiseren parkeerplaatsen wordt weergegeven. In de regels van dit plan is met een voorwaardelijke verplichting geborgd dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de geldende parkeernormen (artikel 11.5).
Indien het programma wijzigt biedt het plan voldoende ruimte om het aantal parkeerplaatsen anders te organiseren: wanneer de openbare ruimte niet voldoende ruimte biedt zal er een extra parkeervoorziening (bijv. een parkeerkoffer) in een woongebied worden gerealiseerd om te voldoen aan de norm. Dit is in de regels geborgd met een voorwaarde dat voldoende parkeerplaatsen voor extra woningen binnen de bestemming Wonen moeten worden gerealiseerd en binnen de openbare groenruimtes geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd mogen worden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Hierin wordt geconcludeerd dat bij alle boringen zintuiglijk geen waarnemingen (olie, afwijkende geur, puin) zijn gedaan welke wijzen op de aanwezigheid van mogelijke vervuiling. Asbest is op het maaiveld en in de opgeboorde grond niet waargenomen. In het grondwater ligt enkel het bariumgehalte
boven de streefwaarde. Een verhoogd bariumgehalte heeft vaak een natuurlijke oorsprong en behoeft geen verdere aandacht. Het grondwater op de onderzoekslocatie kan als schoon worden beschouwd. Met uitzondering van een oostelijk perceeldeel met verhoogde DDE- en DDT-gehaltes kan de onderzoekslocatie als schoon worden beschouwd. Aangezien in het oostelijk perceeldeel enkel verhoogde gehaltes DDE en DDT boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond, behoeft dit aspect geen verdere aandacht en levert het geen belemmering op voor de herontwikkeling tot woningbouw.
Er is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van (voormalige) sloten en een verharde zuidpunt. Het ondezoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het voormalig sloottracé en de bovengrond, ter plaatse van het noordelijk deel van de voormalige boomgaard, matig verhoogde gehalten aan DDE aangetoond. Op basis daarvan is aanvullend onderzoek nodig, dat in een later stadium aan het bestemmingsplan zal worden toegevoegd. Op het overige terrein zijn in de vaste bodem maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en OCB’s aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De licht verhoogd aangetoonde gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied is een apart verkennend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat in de vaste bodem en het grondwater, ter plaatse van de bovengrondse dieseltanks en olieopslag, geen oliecomponenten zijn aangetroffen. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen met bodemvreemd
materiaal waargenomen. In de vaste bodem zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB’s en OCB’s aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De licht verhoogd aangetoonde gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Voor de zuidelijke punt van het plangebied grenzend aan de Hoofdstraat is tevens een apart verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6 bij de toelichting. Hierin wordt geconcludeerd dat in de vaste bodem maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie zijn aangetoond. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aan OCB’s aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De licht verhoogd aangetoonde gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering lijkt te vormen voor de onderhavige ontwikkeling. Aanvullend onderzoek ter plaatse van het voormalig sloottracé en de bovengrond zal nog worden uitgevoerd en zal dit moeten bevestigen.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
Tijdens de voorontwerpfase van onderhavig bestemmingsplan is het stedenbouwkundig plan aangepast mede naar aanleiding van de akoestische situatie. Hierbij is gekeken naar een goede oplossing ten aanzien van het aspect geluid voor de nieuwe woningen. Op basis van verschillende alternatievenafwegingen is gekozen voor de maatregelen zoals hieronder beschreven. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling (en het aangepaste stedenbouwkundig plan) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is toegevoegd als bijlage 7. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Kesteren binnen de geluidzone van de Cuneraweg, de Hoofdstraat en de Broekdijk. De geluidbelasting door wegverkeer op de Cuneraweg (N233) ligt op de woningen aan de westzijde boven de 48 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Hogere waarden voor de geluidbelasting op de Cuneraweg zijn daarmee noodzakelijk.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Hoofdstraat bedraagt in het zuiden van de ontwikkeling meer dan 48 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Hogere waarden voor de geluidbelasting op de Hoofdstraat zijn aan de zuidzijde van de woningbouwlocatie noodzakelijk.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Broekdijk bedraagt op de gehele locatie minder dan 48 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Hogere waarden
voor de geluidbelasting op de Broekdijk zijn niet nodig.
In een groot deel van het plangebied ligt de geluidbelasting door wegverkeer tussen de 48 en 63 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt daarmee niet overschreden. Omdat de waarde boven de 48 dB is, is het goed om te kijken of er maatregelen te nemen zijn om de geluidsbelasting te verlagen.
Het treffen van maatregelen aan de bron (Cuneraweg en Hoofdstraat) stuit op financiële en civieltechnische bezwaren. De bestaande geluidwal met topscherm langs de Cuneraweg wordt in het kader van voorliggend plan in zuidelijke richting uitgebreid tot de kruising met de Hoofdstraat. Het realiseren van een afscherming langs de Hoofdstraat stuit op stedenbouwkundige bezwaren.
De rapportage van het akoestisch onderzoek (figuur 14a en 14b in bijlage II) geeft voor de Cuneraweg (N233) een overzicht van de rekenpunten met een geluidbelasting van meer dan 48 dB op ten minste één van de verdiepingen, na 2 dB aftrek ex art 110g Wgh, bij een afscherming langs de hele Cuneraweg met een geluidwal van 1,5 meter hoogte met daarop een topscherm van 1 meter. Voor deze rekenpunten is een hogere waarde nodig. De benodigde hogere waarde is de hoogste waarde in het betreffende rekenpunt. Een berekende waarde van 54 en 55 dB na aftrek voor de Cuneraweg leidt tot een hogere waarde van 53 dB in verband met de extra aftrek bij wegen met een verkeerssnelheid van 70 km/u of meer.
De rapportage van het akoestisch onderzoek (figuur 15 in bijlage II) geeft voor de Hoofdstraat een overzicht van de rekenpunten met een geluidbelasting van meer dan 48 dB op ten minste één van de verdiepingen, na 5 dB aftrek ex art 110g Wgh, bij een afscherming langs de hele Cuneraweg met een geluidwal van 1,5 meter hoogte met daarop een topscherm van 1 meter. Voor deze rekenpunten is een hogere waarde nodig. De benodigde hogere waarde is de hoogste waarde in het betreffende rekenpunt per appartement.
Alle grondgebonden woningen hebben ten minste één geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte op de begane grond. Niet alle appartementen langs de Hoofdstraat hebben een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. De appartementen dienen zodanig te worden ontworpen dat een geluidluwe gevel en buitenruimte ontstaat middels het toepassen van loggia’s en/of andere voorzieningen aan de gevels.
Er zal een hogere waarde procedure worden doorlopen gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan.
De geluidbelasting ligt op een groot deel van de locatie boven de 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor de gevels van de woningen bedraagt dan GA;k meer dan 20 dB. In dat geval zijn voor de gevels van de woningen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
Doorvertaling bestemmingsplan
De geluidbelasting door railverkeer op de hoogst geluidbelaste woningen aan de noordzijde bedraagt 54 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daarmee niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door railverkeer.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor wegverkeer over de Cuneraweg en de Hoofdstraat wordt een hogere grenswaarde procedure doorlopen.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele bedrijven aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven en inrichtingen weergegeven.
Adres | Inrichting | Toelaatbare milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (in m)* | Feitelijke afstand (in m) |
Meezendreef 5 | Koelcentrum | 3.1 | externe veiligheid | 50 (30) | 50 |
Broekdijk 37 | Dierenspeciaalzaak | 1 | geluid | 10 (0) | 120 |
Vicuslaan 2 | Middelbare school | 2 | geluid | 30 (10) | 30 |
Oude Broekdijk 1 | Dierenpension | 3.2 | geluid | 100 (50) | 150 |
Broekdijk 31a | Tuincentrum | 2 | geluid | 30 (10) | 200 |
Bedrijfsperceel Casterhoven fase 6 | Bedrijf met max. categorie 3.1 | 3.1 | geluid | 50 (30) | 30 |
* de gereduceerde richtafstand is tussen haakjes weergegeven
Tabel 4.3: overzicht relevante bedrijvigheid
Op basis van de VNG-brochure is de omgeving van het zuidelijke deel van het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. In de omgeving van het zuidelijk deel van het plangebied zijn namelijk meerdere (agrarische) bedrijven, een school en drukke wegen (Hoofdweg en Cuneraweg) aanwezig. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is er in het zuidelijk deel van het plangebied sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden – zoals opgenomen in tabel 1 – van toepassing zijn. Uit de tabel kan worden geconcludeerd dat er aan de (gereduceerde) richtafstanden voor de omliggende bedrijven kan worden voldaan. Rondom het overige deel van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Daarmee is er in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van circa 280 woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A15 en N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.
In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2018. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
In de geurverordening van de gemeente Neder-Betuwe is bepaald dat voor het gebied Casterhoven de maximale geurbelasting 4,5 ouE/m³ bedraagt. Voor het zuidwestelijke deel van Casterhoven is de maximale
geurbelasting 8 ouE/m³.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een geuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 8. Om te bepalen of omliggende veehouderijbedrijven worden belemmerd in hun ontwikkeling, is de voorgrondbelasting in beeld gebracht. In de directe omgeving van het plangebied is aan de Oude Broekdijk 3a een rundveehouderij gelegen. Op de receptorpunten binnen het plangebied waar de woningen worden gerealiseerd is in de vergunde situatie geen sprake van een overschrijding van de geurnorm. Bij de worst-case situatie is wel sprake van een overschrijding van de geurnorm op de receptorpunten. Uit de resultaten kan echter geconcludeerd worden dat de rundveehouderij reeds belemmerd wordt in haar ontwikkelingsmogelijkheden door de woning gelegen aan de Oude Broekdijk 1 en 5.
Naast het toetsen van de de voorgrondbelasting, is ook de achtergrondbelasting beoordeeld. Hiermee wordt zicht gegeven op wat het te verwachten woon- en leefklimaat is. In het noordelijk deel van het plangebied is het woon- en leefklimaat redelijk goed. In een kleiner zuidelijk deel van het plangebied is het woon- en leefklimaat iets minder goed dan in het noordelijk deel. Deze geurbelasting wordt aanvaardbaar geacht omdat de voorgrondbelasting bepalend is voor de beoordeling van de milieukwaliteit. De voorgrondgeurbelasting bedraagt binnen het plangebied maximaal 4,5 ouE/m³. De geurbelasting (voorgrond) mag, zoals opgenomen in de gemeentelijke geurverordening, bij de uitbreidingswijken binnen gemeente Neder Betuwe 4,5 ouE/m³ bedragen (vergelijkbaar als Casterhoven).
Geconcludeerd wordt dat het woon- en leefklimaat in de toekomstige woningen als aanvaardbaar en acceptabel beschouwd kan worden en dat er geen veehouderijen in de bedrijfsvoering worden belemmerd door de ontwikkeling.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 9. De quickscan levert de volgende inzichten op:
Transport over het water
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
Gebleken is dat het plangebied op voldoende afstand van diverse rijks- en provinciale wegen is gelegen, waardoor de PR 10-6 risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geen invloed hebben op de planontwikkeling.
Wel ligt het plangebied op korte afstand van de provinciale weg N233. Echter op basis van de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is gebleken dat zowel in de huidige als toekomstige situatie de 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt. Hierdoor vormt de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt.
Het plangebied ligt verder binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (GF3) en toxische gassen (GT3) als gevolg van de N233 en de rijksweg A15. De risico's als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen over de weg (toxisch en BLEVE-scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Transport over het spoor
Op circa 500 meter van het plangebied is de spoorlijn Betuweroute Meteren - Elst noordwestboog (route 202) gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor. Op grond van de afstand vormen het plaatsgebonden risico en het PAG geen invloed op de planontwikkeling.
Uit Bijlage II Tabel Basisnet spoor blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische stoffen ligt als gevolg van de transporten van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn. De risico's als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen over het spoor (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een 1% letaliteitsafstand van een buisleiding waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Daarnaast zijn in het plangebied nog enkele buisleidingen aanwezig welke niet relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.11 Leidingen.
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving, waardoor dit aspect geen belemmering vormt voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Verantwoording groepsrisico
Uit de quickscan is gebleken dat in de omgeving van het plangebied enkele relevante risicobronnen aanwezig zijn met betrekking tot transport over de weg en transport over het spoor. Daarom is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De gehele notitie is toegevoegd als bijlage 10.
Advies veiligheidsregio
De veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht, welke is opgenomen in bijlage 11. Hierin is aangegeven dat kan worden ingestemd met de tekst in deze paragraaf en met de verantwoording van het groepsrisico.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden. Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan
Het waterbeleid maakt geïntegreerd onderdeel uit van het GRP 2019 - 2023. Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.
Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.
Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).
Plangebied en ontwikkeling
Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuwe woonbuurt op een locatie aan de zuidzijde van Kesteren. Het plangebied betreft momenteel een boomkwekerij met een woning en twee schuren. Er bevinden zich momenteel enkele sloten en watergangen in het plangebied. Voor het plan is een waterparagraaf opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 12. Hierin is toegelicht dat de bestaande C-watergang 103782 wordt gedempt en de bestaande B-watergang 401442 wordt verbreedt en de status van een A-watergang krijgt. In deze paragraaf zijn de hoofdlijnen van de waterparagraaf verwerkt.
Veiligheid
Er bevinden zich geen waterkeringen in de nabijheid van het plangebied. Overstromingsrisico vormt geen onderwerp dat specifieke aandacht verdient.
Kwantitatieve wateropgave
Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater. Alleen het vuile afvalwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het afgekoppelde hemelwater zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, zonodig na een zuiveringsstap (bodem-passage of infiltratie). Infiltratie van hemelwater in de bodem is ter plaatse van het plangebied gezien de hoge grondwaterstanden niet mogelijk. Voorliggend plan biedt voldoende aankoppelpunten voor de afvloeiing van schoon hemelwater. Met name de noord-zuid geprojecteerde nieuwe watergang speelt hierbij een belangrijke rol.
Er is een eerste waterbalans voor onderhavig plan uitgewerkt, waaruit blijkt dat de kwantitatieve wateropgave kan worden opgevangen. In de waterparagraaf van bijlage 12 is een berekening van de benodigde en geplande waterberging opgenomen. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van een bergingsoverschot welke kan worden ingezet voor andere projecten.
Kwalitatieve wateropgave
Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater worden geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast. In overleg met het waterschap wordt aan de westzijde van de westelijke watergang een natuurvriendelijke oever aangelegd die door het waterschap wordt onderhouden. Het waterschap zal voor het onderhoud gebruik maken van het huidige onderhoudspad van de provincie. De watergang krijgt een A-status. Om het onderhoud te waarborgen komt vanaf de insteek van de watergang een 4 m brede beschermingszone richting het westen. Tussen gemeente en waterschap is overeengekomen dat het profiel van de natuurvriendelijke oever vanaf de insteek richting de watergang op de eerste 1,5 m een talud van 1:6 heeft en daarna een talud van 1:4 dat doorloopt tot op de waterbodem.
Kwel en hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen.
Grondwateroverlast
Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten.
Keur en Legger
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.
De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.
Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 5 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.
Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Daarnaast is parallel aan de uitwerking regelmatig met het waterschap afgestemd over onder andere het waterhuishoudkundig plan. Zij kunnen zich vinden in het bijgevoegde waterhuishoudkundig plan (Bijlage 12).
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige rapportage is als bijlage 13 bij de toelichting opgenomen. Voor de zuidelijke punt van het plangebied is een aparte Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het rapport hiervan is toegevoegd als bijlage 14. De belangrijkste resultaten uit beide rapporten ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming zijn hieronder weergegeven.
Uit de Quickscans Wnb (bijlage 13) blijkt dat het plangebied niet geschikt is voor verschillende beschermde soorten, met uitzondering van enkele amfibieën en vissen die zich mogelijk in de te dempen watergangen kunnen bevinden. Hiervoor is aanvullend onderzoek gedaan naar de poelkikker, rugstreeppad en grote modderkruiper. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 15. Hierin is geconcludeerd dat voor de rugstreeppad geen ontheffing Wnb nodig is. De poelkikker is alleen aan getroffen in de oostelijke watergang. Deze is intussen vergraven tot een brede watergang voor Casterhoven fase 7. Daarmee is er voor voorliggend plan geen nader onderzoek voor de poelkikker meer nodig. Voor de grote modderkruiper is geconcludeerd dat de watergangen in het plangebied mogelijk deel uitmaken van het functioneel leefgebied. Doordat de oostelijke watergang al is vergraven en er aan de noordelijke watergang geen werkzaamheden plaatsvinden, zijn enkel de werkzaamheden aan de westelijke watergang nog van belang. Voor de westelijke watergang is een protocol en plan geschreven om aantasting en verstoring te voorkomen van de grote modderkruiper (zie bijlage 16). Met deze maatregelen is er geen ontheffing Wet natuurbescherming nodig. Mocht er toch een ontheffing Wnb nodig zijn dan is er geen reden om aan te nemen de benodigde ontheffing, mits de juiste maatregelen worden getroffen, niet verkregen zouden kunnen worden. Met een voorwaardelijke verplichting is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd dat er conform het ecologisch werkprotocol voor de grote modderkruiper gewerkt wordt.
Uit een losse Quickscan Wnb voor de zuidelijke punt van het plangebied (bijlage 14) blijkt dat het plan op deze locatie geen nadelige effecten heeft op beschermde soorten. Nader onderzoek is hiervoor niet noodzakelijk.
Het plangebied maakt niet deel uit van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Rijntakken' op circa 1,9 kilometer afstand van de locatie. Gezien deze afstand is een voortoets stikstofdepositie opgesteld om te bepalen of het aspect stikstof een belemmering vormt (zie bijlage 17). Vanuit andere aspecten (bijv. licht, geluid) zijn er geen belemmeringen te verwachten gezien de grote afstand. Uit de voortoets stikstofdepositie blijkt dat zowel de gebruiksfase als de aanlegfase zorgen voor een bijdrage aan stikstofdepositie op de Rijntakken groter dan 0,00 mol/ha/j. Daarom is voor het aspect stikstof een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd, welke inmiddels definitief is verleend (zie bijlage 18).
Er zijn daarom geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele grondgebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor het plangebied geldt in het noordelijk deel geen archeologische verwachtingswaarde. In het zuidelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Hiervan is bij voorliggend plan sprake. Daarom is voor dit gebied een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 19. Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een hoge verwachting op het aantreffen van resten uit Neolithicum - Middeleeuwen. In de directe omgeving van het plangebied zijn met name archeologische resten uit de Romeinse Tijd en Middeleeuwen aangetroffen. Vindplaatsen in de omgeving kenmerken zich met name door een cultuurlaag of woongrond en het voorkomen van archeologische indicatoren zoals aardewerk en botmateriaal. Archeologische resten in het plangebied kunnen vanaf het maaiveld aanwezig zijn. Gezien het ontbreken van bebouwing op historisch-topografisch kaartmateriaal vanaf 1811 is sprake van een lage verwachting op het aantreffen van resten uit de Nieuwe Tijd. Op basis van het booronderzoek kan de archeologische verwachting grotendeels worden gehandhaafd. Daarom wordt in voorliggend plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' overgenomen. Aangezien in het grootste gedeelte van het plangebied sprake is van een hoge archeologische verwachting wordt in het bureauonderzoek voor de fase van de omgevingsvergunning voor het bouwen een vervolgonderzoek geadviseerd om de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van archeologische resten in het plangebied vast te stellen.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Landschap' van de Omgevingsverordening Gelderland. Hierop is te zien dat een deel van het plangebied is aangeduid als 'Romeinse Limes'.
Afbeelding 4.4: Omgevingsverordening Gelderland Kaart Landschap
Romeinse Limes
Dwars door Nederland loopt de Limes - een lijn van forten en wachttorens die verbonden zijn door wegen en de noordelijke grens van het Romeinse rijk vormde. De grens liep zeer waarschijnlijk ook door de gemeente Neder-Betuwe en mogelijk ook door het gebied waar de uitbreidingswijk Casterhoven wordt gerealiseerd. Nog aanwezige kernkwaliteiten van de Limes mogen niet worden aangetast.
De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen, (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. Binnen onderhavig plangebied zijn geen van deze kernkwaliteiten van de Romeinse Limes bekend. Eventueel nog aanwezige onderdelen zouden zich onder de grond moeten bevinden in de vorm van archeologische resten. Zie hiervoor de voorgaande paragraaf 4.10.2.1 Archeologie.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Klic-melding uitgevoerd. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 20. Hieruit blijkt dat in het plangebied enkele buisleidingen aanwezig zijn. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met deze buisleidingen en de omliggende zones. De bouwvlakken zijn hier buiten gesitueerd. In de zuidelijke zone kan het zijn dat uiteindelijk leidingen worden verplaatst, dit zal in samenspraak met de netbeheerders gebeuren. Binnen en direct rondom het plangebied zijn verder geen planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen aanwezig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect leidingen.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek wijst uit dat het plangebied een verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Bedrijfsgebouwen worden als zodanig aangemerkt. Vanwege de korte verblijfsduur van personen ter plaatse van parkeerterreinen of wegen, zoals fietspaden, is een parkeerplaats geen voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de teler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de (bedrijfs)woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger en intensiever dan bij bespuitingen in de lage bomenteelt. Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van deze afstand een onderzoeksplicht. Een kortere afstand is mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering.
Binnen 50 meter van het plangebied bevinden zich geen boomgaarden. Gezien de geldende bestemmingen en omliggende functies zijn boomgaarden binnen een afstand van 50 meter ook niet mogelijk. Het aspect spuitzonering vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan. Met de ontwikkeling gaat de bestaande boomkwekerij weg. Hiermee ontstaat er ook op het omliggend gebied (waaronder Casterhoven fase 7 een verbeterd woon- en leefklimaat.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van spuitzonering.
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillingshinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
De dichtstbijgelegen woningen komen op circa 30 meter afstand van het spoor te liggen en daardoor is trillingshinder niet uit te sluiten. Hiervoor is nog geen trillingsonderzoek uitgevoerd waarin is getoetst aan de streefwaarden uit de SBR - Richtlijn deel B. Op basis van het onderzoek dat voor Casterhoven fase 7 (dezelfde omgevingcondities en traject spoor) is het aannemelijk dat eventueel met de bouwwijze ervoor gezorgd kan worden dat de streefwaarden uit de SBR - Richtlijn deel B niet worden overschreden. Het aantal goederentreinen (die voor de meeste trilling zorgen) is namelijk zeer beperkt over dit spoortraject (circa 1 trein per maand). Ook is de rijsnelheid van reizigerstreinen beperkt (65 tot 75 km/uur). Daarnaast is er een watergang aanwezig tussen de nieuwe woningen en het spoor, waarmee trillingen worden verzwakt. In het onderzoek dat voor Casterhoven fase 7 is uitgevoerd is geconcludeerd dat reizigerstreinen niet zorgen voor belemmeringen en dat een incidentele passage van een goederentrein de streefwaarde A2 overschrijdt, echter dat deze incidentele overschrijding niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Tijdens het uitwerken van de bouwplannen voor de woningen dient rekening gehouden te worden met trillingen en een gericht onderzoek wanneer bekend is waar de bebouwing komt.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van trillingen.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Onderhavig plan betreft de realisatie van maximaal 224 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen uit bijlage D11.2. Dit plan betreft een besluit dat de ontwikkeling mogelijk maakt van een stedelijk ontwikkelingsproject dat wordt genoemd in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) waardoor in het kader van de Wet milieubeheer dient te worden beoordeeld of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen zijn. Daarom is een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld, zie bijlage 21. Op basis van deze beoordeling wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ontwikkeling waarbij geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat sprake is van een ontwikkeling waarbij geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten. Daarmee is er geen noodzaak om een Milieueffectrapportage op te stellen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, evenementen, voet- en fietspaden, beeldende kunstwerken, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden met bermen, bijbehorende voorzieningen, waaronder bruggen, buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, parkeervoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, evenementen, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Er is een specifieke gebruiksregel opgenomen.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, waterstaatkundige (kunst)werken, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, speelvoorzieningen, evenementen, kunstobjecten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. De bijbehorende bouwwerken mogen ook binnen de aanduiding bijgebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte staan aangeduid op de verbeelding. Voor de bouwwijze van de woningen zijn bandbreedtes aangegeven. Dat betekent dat er verschillende woontypes worden mogelijk gemaakt, maar dat er uiteindelijk wel sprake is van een mix van woontypes. De exacte locatie van een bepaald woontype is nog niet bepaald. Ook zijn bepalingen opgenomen voor de maximale breedte en diepte van een woning alsmede voor de situering van de grondgebonden woningen op de kavels. Een specifieke regeling geldt voor erkers. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde wordt verwezen naar de algemene regeling. Er is een afwijking opgenomen voor meer woningen, hierbij dient men wel aan te tonen dat dit planologisch en stedenbouwkundig haalbaar is , waaronder de stikstofdepositie op het Natura-2000 gebied. Op de locaties waar sprake is van een hogere waarde procedure is een maximum aantal wooneenheden opgenomen zodat dit niet verder wordt verdicht. Ten behoeve van appartementen zijn specifieke zones aangewezen aangezien dit stedenbouwkundig gezien beeldbepalende plekken zijn. Aan de noordzijde is naast grondgebonden woningen ook gestapelde bouw mogelijk. Aan de zuidzijde zijn uitsluitend appartementen opgenomen. Voor deze plekken wordt de bouwmassa nader uitgewerkt waarmee uiteindelijk ook de bouwmogelijkheden hierop wordt aangepast.
Er zijn enkele flexibiliteitsbepalingen opgenomen inzake de bouwregels. Die betreffen de bouwhoogte, bouwwijze, overschrijding van de bouwgrenzen en situering van gebouwen en bouwwerken.
Waarde - Archeologie 2
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
Waterstaat - Waterlopen
Deze dubbelbestemming beoogt het ongehinderde beheer van de waterlopen te waarborgen.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 30 mei 2013. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
De locatie is al decennia lang in beeld als ontwikkellocatie voor woningbouw. Dit is onder andere een aantal keer in de structuurvisie van Neder-Betuwe opgenomen. Er is in het verleden ook een structuurplan opgenomen voor de totale wijk. Het plan is gedeeld met de aangrenzende grondeigenaren en daar waar mogelijk heeft er ook afstemming plaats gevonden met betrekking tot de uitvoerbaarheid. Dit geldt met name met de aantakking op fase 7 van Casterhoven. Er is een inspraakprocedure geweest eind november 2022 en in februari 2023 is er een informatieavond geweest. Het draagvlak voor het plan is groot.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 28 oktober tot en met 24 november 2021 ter inzage gelegen.
Gedurende deze inspraaktermijn zijn 4 reacties binnengekomen. De reacties zijn beantwoord en opgenomen in het inspraakverslag dat in bijlage 22 is opgenomen. Op 16 februari 2023 is een informatieavond georganiseerd waarin het aangepaste plan is laten zien. Een verslag van deze avond is opgenomen in bijlage 23. Hieruit volgt een nadere specificatie van het geuronderzoek dat is toegevoegd in het plan. De overige vragen waren reeds in de plannen verwerkt.
De reacties zijn meegenomen in de verfijning van het stedenbouwkundig plan en vervolgens vertaald in het ontwerpbestemmingsplan.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nog worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 1 juni t/m 12 juli 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft het waterschap een zienswijze ingediend. Dit heeft gezorgd voor wijzigingen ten aanzien van diverse waterhuishoudkundige aspecten. Deze wijzigingen zijn in overleg met het waterschap doorgevoerd en hebben geen wezenlijke ruimtelijke consequenties.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.