Plan: | Onna - Onnase Doodweg 2 - Trafostation Steenwijk-Onna |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1708.ONNtrafostationBP-VA02 |
Enexis Netbeheer BV (hierna: Enexis) heeft het voornemen om het 110 kV-transformatorstation Steenwijk Onna (SW1) uit te breiden. Het transformatorstation Steenwijk-Onna is in beheer bij Enexis. De hoogspanningsleidingen naar het station zijn van TenneT. Uitbreiding van het station is noodzakelijk om de huidige en toekomstige energievoorziening te kunnen garanderen en het toenemend aantal duurzame energieprojecten nu en in de toekomst aan te kunnen sluiten op het energienet.
De uitbreiding is voorzien buiten de grenzen van het bestaande station omdat er op het bestaande station niet genoeg ruimte beschikbaar is. Daarnaast zullen er op het bestaande station aanpassingen gedaan moeten worden. Dit bestemmingsplan maakt de benodigde aanpassingen en uitbreiding op en van het transformatorstation Steenwijk-Onna juridisch-planologisch mogelijk.
Het transformatorstation Steenwijk-Onna is gelegen in de gemeente Steenwijkerland ten zuidoosten van de kern Steenwijk en ten noorden van het dorp Onna. Het transformatorstation is gelegen op de hoek van de Onnaweg en het Bedelaarspad. Het station wordt ontsloten met een uit- en inrit vanaf het Bedelaarspad. De benodigde uitbreiding van het terrein vindt plaats ten zuiden van het bestaande transformatorstation aan het Bedelaarspad.
Figuur 1.1 Ligging plangebied [bron: Pondera Consult]
Ter plaatse van het transformatorstation Steenwijk-Onna geldt de beheersverordening “Buitengebied Steenwijkerland 2014" (vastgesteld 9 december 2014) met de bestemming ‘Bedrijf’ en nadere aanduiding ‘specifieke vorm van elektriciteitsdistributie’. Ter plaatse van de aangewezen gronden is een elektriciteitsdistributiebedrijf toegestaan.
Figuur 1.2 Uitsnede beheersverordening [bron: ruimtelijkeplannen.nl]
Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. Er geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter en een maximum bebouwingspercentage van 5% voor het aangegeven bouwvlak. Deze bouwhoogte en bebouwingspercentage hebben beide alleen betrekking op gebouwen. Het bouwvlak ter plaatse van het terrein heeft een oppervlakte van circa 5.355 m2.
Voor het perceel ter plaatse van de uitbreiding geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig en hobbymatig gebruik en bescherming, instandhouding en versterking van de aanwezige natuurlijke en/of landschappelijke waarden en elementen zoals houtopstanden en houtwallen. Ondergeschikt aan de bestemming zijn ontsluitingsvoorzieningen en tuinen, erven en groenvoorzieningen toegestaan.
Ter plaatse van het bestaande transformatorstation en de uitbreiding geldt tevens de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er dient een archeologisch onderzoek te worden overlegd voor het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 buiten de bebouwde kom. Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, zoals het ophogen, afgraven, woelen of diepploegen van grond, het verwijderen of aanbrengen van bomen en het aanleggen van ondergrondse transport- en energieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur is tevens een omgevingsvergunning nodig indien de ingreep dieper gaat dan 50 centimeter en een grotere oppervlakte dan 2.500 m2 beslaat (buiten de bebouwde kom).
De planregels in de beheersverordening ter plaatse van het plangebied voldoen niet meer aan de moderne eisen die worden gesteld aan een transformatorstation. Ook de uitbreiding van het station past niet binnen de geldende beheersverordening. Er is daarom voor gekozen om één integraal en actueel bestemmingsplan op te stellen voor zowel het bestaande terrein van het transformatorstation als het terrein ter plaatse van de benodigde uitbreiding.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de procedurele context van het bestemmingsplan.
Omdat het planvoornemen niet past in de geldende beheersverordening is een planologische procedure benodigd om het plan mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de uitbreiding met bijbehorende voorzieningen juridisch-planologisch mogelijk.
Het Besluit m.e.r. regelt wanneer een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (onderdeel C) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (onderdeel D). Het planvoornemen is niet opgenomen als activiteit in de onderdelen C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft daarom geen MER of (vorm-vrije) m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Primair is de gemeenteraad bevoegd gezag voor het vaststellen van een bestemmingsplan. Het plangebied van dit project ligt binnen de gemeente Steenwijkerland. Deze gemeente is zodoende bevoegd gezag voor dit project.
Hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (Chw) gaat het over het stroomlijnen en versnellen van procedures voor besluiten van ruimtelijke en infrastructurele projecten, zoals omgevingsvergunningen op basis van de Wabo. Het stroomlijnen van procedures houdt onder meer in dat er beroep in één instantie plaats vindt maar ook een versnelde afhandeling door de Raad van State en het vereiste om direct inhoudelijke beroepsgronden in te dienen.
Op basis van artikel 1.1. lid 1 Chw geldt de stroomlijning van procedures voor besluiten ter verwezenlijking van drie type projecten:
De uitbreiding van het transformatorstation Steenwijk Onna door Enexis valt onder projecten, zoals bedoeld in Bijlage I van de Chw, onder 1.6: 'ontwikkeling en verwezenlijking van overige ruimtelijke en infrastructurele projecten ten behoeve van het transport of het leveren van duurzame energie' waardoor hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is. Omdat er tijdsdruk zit achter de uitbreiding van het transformatorstation in verband met de energietransitie en de noodzaak duurzame energieprojecten aan te kunnen sluiten op het openbaar net, is het zeer wenselijk de procedure te stroomlijnen met gebruikmaking van de Chw.
Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan voor transformatorstation Steenwijk Onna. In Hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte. Hoofdstuk 7 gaat in op de financieel-economische uitvoerbaarheid van dit plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het integrale ruimtelijke beleidskader van het Rijk weer. In dit beleidsstuk worden ruimtelijke nationale opgaves, doelen en belangen voor de komende tientallen jaren geschetst. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie wordt in het SVIR aangemerkt als een nationaal belang. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie (ook over onze grenzen heen) voldoende ruimte gereserveerd moet worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog en deze hebben relatief veel ruimte nodig. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.
In artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven, dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het plan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat inbreiding voor uitbreiding gaat.
In de Ladder voor duurzame verstedelijking heeft het Rijk een motiveringseis opgenomen die aan de ene kant gericht is op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en aan de andere kant op regionale afstemming om overprogrammering tegen te gaan.
In de provincie Overijssel geldt vanaf 26 februari 2019 de "Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017". Hierin zijn alle wijzigingen van de "Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur" vastgelegd. Hierbij hoort tevens de "Geconsolideerde Verordening vanaf 2017" met de bijhorende regels.
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik hebben tot doel om onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving tegen te gaan. Onder de Groene Omgeving worden gronden verstaan die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Toepassing van deze instrumenten zal ertoe leiden dat in principe geen nieuwvestigingen en grootschalige uitbreidingen in de groene ruimte zullen worden gerealiseerd, omdat daarvoor als regel binnen het stedelijk gebied en binnen bestaande erven in de Groene Omgeving ruimte gevonden kan worden. Voordat overgegaan wordt tot toepassing van de kwaliteitsimpuls zal dus altijd eerst nagegaan moeten worden of toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik een oplossing kan bieden voor het ruimtelijk vraagstuk.
Vanwege sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen kan er aanleiding zijn om een uitzondering te maken op de algemene regel 'inbreiding voor uitbreiding' mits het verlies van ecologisch en landschappelijk kapitaal in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Dat er voldoende wordt gecompenseerd moet blijken uit een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Voor deze onderbouwing kan een gemeente een kader opstellen, waarin het beoogde evenwicht tussen ontwikkeling van bebouwing of intensivering van gebruik en de investering in ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd. Bij de onderbouwing van het betreffende initiatief kan dan worden volstaan met een verwijzing naar dit kader en een toelichting hoe daaraan in dit geval invulling is gegeven. Beschikt de gemeente niet over een adequaat kader voor toepassing van de kwaliteitsimpuls, dan zal per geval onderbouwd moeten worden dat er sprake is van evenwicht tussen extra rood en de extra investering in ruimtelijke kwaliteit.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Of - generieke beleidskeuzes
Ten eerste wordt de vraag gesteld of er een maatschappelijke opgave is. De generieke beleidskeuzes worden onder andere vastgelegd in Rijks- en provinciaal beleid. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes is artikel 2.1.3. ‘Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’ van toepassing.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De sturing op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik krijgt in de Omgevingsverordening invulling in artikel 2.1.3 waar met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is vastgelegd dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen altijd eerst gezocht moet worden naar een geschikte of geschikt te maken locatie binnen bestaand gebied, voordat een claim gelegd mag worden op de Groene Omgeving. Voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving geldt een vergelijkbaar principe van 'inbreiding gaat voor uitbreiding' op grond waarvan eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden om bestaande bebouwing en bestaande erven daarvoor te benutten.
Op het bestaande transformatorstation is niet genoeg vrije ruimte beschikbaar om de voorziene uitbreiding te realiseren. De uitbreiding van het transformatorstation is voorzien aangrenzend aan het bestaande transformatorstation.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Hier wordt de vraag gesteld waar het initiatief past of ontwikkelt kan worden. In de omgevingsvisie onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De provincie Overijssel biedt ruimte voor de opwek van hernieuwbare energie en de energie-infrastructuur.
Ambitie energie
De provincie spreekt in haar omgevingsvisie de volgende ambitie uit ten aanzien van het onderwerp energie: "Een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met een beperking van uitstoot van broeikasgassen."
Mede door klimaatverandering dringt het besef door dat verduurzaming noodzakelijk is. Efficiënter en zorgvuldiger omgaan met energie, grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen staat hierbij centraal. Dit vraagt om een forse transitie: Nederland - en ook Overijssel - is voor de energievoorziening nog grotendeels afhankelijk van fossiele brandstoffen en 'kringloopdenken' (circulaire economie) is nog geen gemeengoed.
De provincie wil een wezenlijke bijdrage leveren aan deze transitie. Dit doet de provincie onder andere door ondernemers, bewoners en organisaties uit te nodigen én te stimuleren om te investeren in het efficiënter gebruik van energie (of, met andere woorden: in energiebesparing), opwekking van hernieuwbare energie en het aanpassen van de energie-infrastructuur.
De uitbreiding van het transformatorstation is noodzakelijk om aan de hierboven benoemde ambitie van de provincie bij te dragen. Door de uitbreiding is het mogelijk om meer duurzame energieprojecten op het elektriciteitsnet aan te sluiten.
Hoe - gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarische natuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Het plangebied heeft volgens de natuurlijke laag de aanduiding het kenmerk ’laagveengebied’. Voor laagveengebieden geldt dat als ontwikkelingen plaats vinden, deze bijdragen aan verhoging van het waterpeil om bodemdaling en verdwijnen van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend laagveen. Bij de landschappelijke inpassing van het transformatorstation wordt de natuurkwaliteit versterkt door het aanplanten van gebiedseigen beplanting.
Laag van het agrarische cultuurlandschap
De laag van het agrarische cultuurlandschap beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Het plangebied heeft de aanduiding ' essenlandschap' op de laag van de agrarische cultuurlandschap. Ontwikkelingen binnen dit type landschap krijgen een plaats met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren en versterking van het landschappelijk raamwerk. In het planvoornemen wordt hier aandacht aan besteedt door de uitbreiding van het station aan het bestaande station te koppelen. Met betrekking tot landschappelijke inpassing wordt onder andere gebruik gemaakt van een houtwal wat het kleinschalige patroon versterkt.
Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. Het plangebied ligt in het buitengebied en heeft geen nadere duiding in de stedelijke laag.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. In de laag van de beleving heeft het plangebied geen nadere duiding gekregen. Het planvoornemen tast de beleving van het buitengebied niet aan omdat er genoeg onbebouwde ruimte overblijft.
De Beleidsnotitie Bestemmingsplan Buitengebied is op 27 maart 2012 vastgesteld ter voorbereiding op het nieuw op te stellen bestemmingsplan Buitengebied. In de beleidsnotitie staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het nieuwe bestemmingsplan opgenomen.
Ten aanzien van de energie-infrastructuur wordt kort benoemd dat een focus op meer decentrale energieopwekking ontwikkelingen in de energie-infrastructuur vereist. Voorliggende uitbreiding van het transformatorstation is een dergelijke ontwikkeling.
Tot er een nieuw bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld geldt de beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland. Deze beheersverordening is vastgesteld op 9 december 2014.
De ambitie voor het onderdeel 'energie' is een betrouwbare en veilige energievoorziening met beperking van uitstoot broeikasgassen. Het transformatorstation voorziet in een betrouwbare en veilige energie-infrastructuur.
De gemeente Steenwijkerland wil een energieneutrale gemeente zijn. In het coalitieakkoord 2018 - 2022 wordt dan ook veel aandacht besteed aan het onderwerp duurzaamheid. Twee belangrijke speerpunten hierbij zijn: 'afhankelijkheid van gas verminderen' en 'opwekking duurzame energie aanjagen'. Als voorwaarde voor deze speerpunten is een goed en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. Duurzame energieprojecten moeten worden aangesloten op het net. Onderhavig project voorziet in deze behoefte en past daarom binnen het beleid van de gemeente.
Ter plaatse van het terrein van het transformatorstation staat een dienstengebouw (uit 1966) en twee transformatoren. De hoogspanningslijnen komen vanuit het oosten aan bij het terrein en sluiten aan op de transformatoren. De overige bekabeling op het terrein ligt ondergronds. Het terrein van het transformatorstation is grotendeels onverhard.
Figuur 3.1 Luchtfoto bestaand transformatorstation [bron: Google Maps]
Op het terrein zijn de volgende gebouwen en bouwwerken aanwezig:
Er geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter en een maximum bebouwingspercentage van 5% voor het aangegeven bouwvlak. Deze bouwhoogte en bebouwingspercentage hebben beide alleen betrekking op gebouwen. Het bestaande gebouw heeft een oppervlakte van 232 m2 en een bouwhoogte van 4 meter. Het bouwvlak ter plaatse van het terrein heeft een oppervlakte van circa 5.355 m2. Het bouwvlak is dus in de huidige situatie voor ruim 4% bebouwd met een gebouw.
Figuur 3.2 Situatietekening bestaande terrein [bron: Enexis]
Figuur 3.3 Bestaande transformatorstation gezien vanaf de hoek Onnaweg - Bedelaarspad [bron: Google Streetview]
Het terrein waar de uitbreiding is voorzien ligt ten zuiden van het bestaande transformatorstation. Het terrein bestaat op dit moment uit een paardenweitje.
Figuur 3.4 Plangebied voorziene uitbreiding gezien vanaf het Bedelaarspad [bron: Pondera Consult]
Het transformatorstation ligt op de kruising van de Onnaweg en het Bedelaarspad. De onverharde Onnaweg loopt ten noorden aangrenzend aan het plangebied. Het Bedelaarspad loopt ten oosten van het plangebied. Het zicht op het transformatorstation wordt vanaf deze weg grotendeels ontnomen door bosschages. De snelweg A32 loopt ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 1,8 kilometer.
Vanaf het bestaande transformatorstation loopt ten oosten een bovengrondse hoogspanningsverbinding van TenneT.
Buiten de hekken van het transformatorstation loopt ten noorden en oosten van het station een schouwsloot.
Het terrein van het bestaande transformatorstation wordt omzoomd met een singel met struweel en bomen. Soorten in deze singel betreffen voornamelijk iep, gewone es, hazelaar, veldesdoorn en enkele zomereiken. De soorten gewone es en iep domineren in deze groensingel. De gewone essen in de groensingel hebben te kampen met de essentaksterfte. De boomvormers in de groensingel hebben een hoogte van ongeveer 6 tot 7 meter en hebben een diameter vanaf borsthoogte van ongeveer 30 centimeter. Een aantal van deze bomen zijn in slechte staat.
De omgeving van het plangebied bestaat vooral uit agrarisch gebied met akkers en weilanden.
In de omgeving van het plangebied liggen meerdere Natura 2000-gebieden. Op circa 2,3 kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied 'De Wieden'. Op circa 5 kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied 'Holtingerveld'. De uitbreiding van het station is niet voorzien in een gebied aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN), inclusief bijbehorende verbindingszones.
In de omgeving van het transformatorstation liggen woningen en een mini-camping. Ten noorden van het plangebied ligt een woning met een camping aan het Bedelaarspad 1. Deze woning ligt het dichtstbij het plangebied op een afstand van circa 183 meter tot aan de grens van het transformatorstation. De meeste woningen liggen aan de zuidkant van het transformatorstation aan de Burgemeester G.W. Stroïnkweg. De dichtstbijzijnde woning aan de zuidkant is gelegen op een afstand van circa 200 meter. Dit betreft de woning aan de Burgemeester G.W. Stroïnkweg 131.
Figuur 3.5 Woningen in de nabijheid van het plangebied
Transformatorstation Steenwijk-Onna zorgt voor de elektriciteitsvoorziening in de regio Steenwijk en Onna. Het bestaande transformatorstation is in beheer bij Enexis (middenspanningsgedeelte: 10/20 kV) en bij TenneT (hoogspanningsgedeelte: 110 kV).
Op nationaal en regionaal niveau zijn er afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Hiervoor moet er meer energie duurzaam worden opgewekt. Ook de gemeente Steenwijkerland heeft ambities op het gebied van duurzaamheid. Om de energietransitie te kunnen faciliteren moet de energie-infrastructuur voldoende uitgerust zijn.
Momenteel zijn er concrete aanvragen om zonneparken aan te kunnen sluiten op transformatorstation Steenwijk-Onna. Het huidige transformatorstation is onvoldoende uitgerust om de toenemende vraag aan (duurzame) energie aan te kunnen. Om nu en in de toekomst te kunnen voldoen aan de aanvragen van nieuwe klanten (energieproducenten en -afnemers) is uitbreiding van het transformatorstation noodzakelijk.
Niet tijdig kunnen aansluiten betekent mogelijk extra kosten voor Enexis. Deze extra kosten moeten uit gemeenschapsgelden betaald worden. Daarnaast betekent niet tijdig aansluiten ook dat gerealiseerde projecten voor duurzame energie niet kunnen gaan leveren aan het openbaar net, als ook dat de projecten niet kunnen bijdragen aan de gemeentelijke ambities voor de opwekking van duurzame energie.
Uitbreiding van vermogen op het bestaande terrein
De uitbreidingen zijn voorzien deels op het bestaande terrein en deels buiten de grenzen van het bestaande station. Het huidige vermogen van het transformatorstation betreft 40 MVA (er staan twee transformatoren van 40 MVA opgesteld, waarvan één transformator op dit moment in bedrijf is). De uitbreiding op het bestaande terrein bestaat uit een vervanging van de twee bestaande transformatoren door twee nieuwe transformatoren van elk 77/90 MVA. De transformatoren hebben een bouwhoogte van maximaal 6 meter. De lengte en breedte van de transformatoren bedraagt circa 8,5 meter en 5 meter. De afmetingen zijn vergelijkbaar met de afmetingen van de huidige transformatoren.
De transformatoren staan in transformatorputten. Voor de nieuwe transformatoren wordt er een nieuwe betonrand om de putten aangelegd. De afmetingen van de putten blijven gelijk.
Fysieke uitbreiding door gebruik perceel zuidzijde
De fysieke uitbreiding wordt aan de zuidzijde van het bestaande transformatorstation voorzien, zie Figuur 1.1. Om het bestaande terrein loopt aan de noord- en oostzijde een weg waardoor fysieke uitbreiding naar het noorden en oosten niet mogelijk is.
Een fysieke uitbreiding naar het zuiden is ten opzichte van een uitbreiding naar het westen technisch het meest efficiënt. Hierdoor wordt de mogelijkheid opengehouden om naast de bestaande transformatoren uit te breiden. Een uitbreiding op het bestaande terrein is niet mogelijk omdat de vrije ruimte aan de westzijde gereserveerd is voor een transformatorveld van TenneT. Momenteel vangt het transformatorstation van Meppel de functie van het transformatorstation op maar bij een uitbreiding van capaciteit zullen er mogelijk ook transformatorvelden op Steenwijk-Onna nodig zijn. Een uitbreiding aan de westzijde aansluitend op het bestaande transformatorstation is door de reservering van TenneT dan ook niet mogelijk.
Het bestaande terrein heeft een oppervlakte van 6.990 m2. Het perceel voor de uitbreiding heeft een oppervlakte van 2.310 m2. In Figuur 4.1 is het ontwerp van het terrein weergegeven.
Figuur 4.1 Ontwerp terrein transformatorstation [bron: Enexis]
Een nieuw modulair gebouw
Ter plaatse van het uitbreidingsperceel is een modulair gebouw voorzien. In Figuur 4.2 zijn voorbeelden van een modulair (standaard ontwerp) gebouw te zien. Het gebouw wordt circa 24 bij 7 meter met een bouwhoogte van maximaal 4,4 meter. Het gebouw krijgt daarmee een oppervlakte van circa 168 m2.
In het gebouw wordt een middenspanninginstallatie geplaatst. Vanaf deze installatie kunnen rechtstreeks nieuwe grootverbruik klanten worden aangesloten. De installatie is geschikt om zowel opwekkers (productie) als afnemers (klanten) van elektriciteit aan te sluiten. De bijbehorende bekabeling vindt ondergronds plaats en is geen hoogspanning.
Rondom het gebouw wordt gebruik gemaakt van half-verharding zoals grasbetontegels. Half-verharding is waterdoorlatend waardoor regenwater kan infiltreren in de grond.
Figuur 4.2 Voorbeelden modulair gebouw [bron: Enexis]
Waarom staat het modulair gebouw verticaal en niet horizontaal
Door Enexis worden allerlei eisen gesteld aan de gebouwen, bouwwerken en technische installaties. Ook gelden specifieke afmetingen tussen, boven en naast elektrische infrastructuur. Dit alles in het kader van veiligheid en leveringszekerheid van elektriciteit. Zo is in het beleid vastgelegd dat kabels van een modulair gebouw het terrein zo snel mogelijk moeten verlaten. Dit is alleen mogelijk door het gebouw verticaal neer te zetten. Zoals in Figuur 4.3 zichtbaar is, lopen de kabels vanaf het noorden (van de transformatoren) naar het nieuwe gebouw toe. De afgaande kabels zullen vervolgens het terrein horizontaal verlaten en hoeven daardoor geen bochten te maken of elkaar te kruisen.
Door het gebouw met de lange zijde naar de openbare weg te positioneren blijft er daarnaast voldoende ruimte over om zowel een tracé in noordelijke als zuidelijke richting aan te leggen. Indien het gebouw met de korte zijde naar de weg wordt gepositioneerd wordt een uitbreiding in noordelijke richting belemmerd door de positie van het gebouw. Daarnaast is gebleken dat onderstaande positie de minste ruimte op het station in neemt in verband met eventuele toekomstige uitbreidingen.
Figuur 4.3 Afgaande kabels van modulair gebouw [bron: Enexis]
Waarom een nieuwe in- en uitrit?
Voor de ontsluiting van het nieuwe gebouw wordt een nieuwe in- en uitrit gerealiseerd vanaf het Bedelaarspad naar het uitbreidingsperceel (zie Figuur 4.1). Voor het plaatsen van het modulair gebouw is groot transport nodig. In eerste instantie werd gedacht dat dit transport via de bestaande inrit over het bestaande terrein naar het uitbreidingsperceel kon. Uit nadere berekeningen blijkt dat dit niet mogelijk is: de ruimte is te krap. Een nieuwe in- en uitrit ten hoogte van het uitbreidingsperceel is dus noodzakelijk. Naast dat de inrit nodig is voor het plaatsen van het gebouw, is het ook nodig in het geval er technische problemen zijn. Vanuit veiligheidsoogpunt moeten monteurs snel op de locatie kunnen komen, en dat gaat het snelst via een nieuwe in- en uitrit.
Verder is het vanuit waterhuishoudelijk oogpunt gewenst om zo min mogelijk verharding aan te leggen. Rondom het nieuwe modulaire gebouw is sowieso (half)verharding nodig. Door aanvullend (half)verharding aan te leggen tussen het perceel en het Bedelaarspad kan het perceel al ontsloten worden. Dit vraagt aanzienlijk minder extra verharding dan het aanleggen van een weg over het hele bestaande terrein.
De nieuwe in- en uitrit wordt, net als de bestaande in- en uitrit, maximaal 8 meter breed. Om het terrein af te kunnen sluiten voor onbevoegden wordt er een afsluitbare toegangspoort geplaatst net als bij het bestaande terrein.
Terreinbegrenzing
De nieuwe terreinbegrenzing wordt voorzien van een standaard hekwerk van maximaal 2 meter hoog met puntdraad. De nieuwe toegangspoort wordt maximaal 2,5 meter hoog. Zo nodig wordt het terrein voorzien van lichtmasten (conform bestaande terrein) of armaturen aan het gebouw ten behoeve van oriëntatieverlichting.
Aan de west- en zuidrand van het transformatorstation ligt een (transparant geworden) singelbeplanting. Door de essentaksterfte is de kwaliteit van de essen in de huidige situatie slecht. Het bestaande terrein en de uitbreiding dienen functioneel met elkaar verbonden te worden. De huidige zuidrand zal daardoor opschuiven richting het zuiden.
Door Eelerwoude is een landschappelijke analyse uitgevoerd. Hiervoor zijn onder andere historische kaarten en bodemkaarten geraadpleegd. Mede op basis van deze informatie en kijkend naar het huidige landschap zijn uitgangspunten opgesteld waar de nieuwe beplanting aan moet voldoen.
Het gehele terrein (bestaand plus uitbreiding) wordt opnieuw voorzien van beplanting. De beplanting wordt rondom het terrein buiten de hekken geplaatst. Ter bescherming van ondergrondse kabels op het terrein is het niet toegestaan om beplanting binnen de hekken te hebben. Bomen en andere beplanting kunnen namelijk schade veroorzaken aan de bouwwerken op het terrein en de bovengrondse en ondergrondse kabels van en naar het terrein. Om de energievoorziening in Steenwijk en omgeving te kunnen waarborgen is het belangrijk om schade door beplanting te voorkomen. Bij het opstellen van het beplantingsplan is daarom onder andere rekening gehouden met de ligging van bovengrondse en ondergrondse kabels. Op en nabij ondergrondse kabels mogen de wortels namelijk maar een beperkte diepte hebben.
Een uitgangspunt in het landschappelijk ontwerp is het verhogen van de biodiversiteit. Hierdoor wordt gebruik gemaakt van een variatie in type beplanting. De beplanting bestaat uit inheemse soorten die passen bij de omgeving. Aan de noordkant worden verwilderingsbollen in combinatie met een kruidenrijk grasmengsel toegevoegd. Ook wordt aan de noordkant een insectenhotel geplaatst. Verder wordt de bestaande singel aan de westkant aangeheeld en aangeplant met diverse inheemse soorten. Aan de zuidkant is er 5 meter gereserveerd voor de landschappelijke inpassing. Hier zal een nieuwe singel worden aangeplant. Aan de oostkant worden tussen het modulair gebouw en het Bedelaarspad nieuwe heesters aangeplant om op die manier het zicht op het gebouw te verzachten.
Het landschappelijk inpassingsplan is toegevoegd als Bijlage 6.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Elektriciteitsdistributiebedrijven zijn in de VNG-publicatie opgenomen. Transformatoren zijn de belangrijkste geluidsbron in een hoogspanningsstation. Zij produceren een laag 'bromgeluid', constant en niet bijzonder luid. Er gelden verschillende richtafstanden voor geluid afhankelijk van het transformatorvermogen. Voor elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tussen de 10-100 MVA geldt een milieucategorie 3.1. Het transformatorvermogen wordt uitgebreid van 80 MVA naar 180 MVA. Voor 100-200 MVA is er sprake van een milieucategorie 3.2-inrichting met een grootste aan te houden richtafstand (grootste aan te houden afstand) van 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig buitengebied, vanwege het milieuaspect geluid (voor het gehele geluidspectrum, waaronder ook laagfrequent geluid).
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich, als een rustig buitengebied. De afstand van de grens van het transformatorstation tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 183 meter. Andere woningen liggen op grotere afstand, zie Figuur 3.5. Hiermee wordt voldaan aan de grootste richtafstand van minimaal 100 meter tot aan woningen in rustig buitengebied. Onderzoek voor geluid is dus niet noodzakelijk. Er is echter wel een geluidonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.2).
Voor de milieuaspecten 'geur' en 'stof' bedraagt de grootste aan te houden afstand 0 meter. Voor het aspect 'gevaar' bedraagt de richtafstand 50 meter. Hier wordt in alle gevallen aan voldaan.
Nader onderzoek ten aanzien van geluid (waaronder laagfrequent geluid) of andere relevante milieuaspecten (zoals geur, stof en gevaar) is niet noodzakelijk. De uitbreiding van het station is voor het aspect geluid en de andere milieuaspecten uit de VNG-publicatie uitvoerbaar.
Conform het Activiteitenbesluit milieubeheer moet het transformatorstation beschouwd worden als een type A-inrichting, waardoor er formeel ook geen noodzaak voor een akoestisch onderzoek bestaat. Door Enexis is er echter wel een onderzoek uitgevoerd naar de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van de uitbreiding van het transformatorstation.
Er is door Peutz een geluidonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Hierbij is in kaart gebracht wat de geluidproductie is in de huidige situatie, dit wil zeggen bij bedrijfsvoering bij volledige capaciteit (representatieve bedrijfssituatie). Hierbij is uitgegaan van een continue werking gedurende één etmaal met één van de transformatoren. De geluidmetingen zijn verricht aan de transformatoren op het bestaande transformatorstation. De geluidmetingen hadden tot doel het bepalen van de geluidemissie in de huidige en toekomstige situatie.
Enexis is voornemens om op het bestaande terrein twee transformatoren te vervangen. Aan de zuidzijde van het bestaande terrein zal een modulair gebouw worden geplaatst. Omdat het modulair gebouw geen tot een verwaarloosbare geluidemissie heeft, wordt het effect hiervan buiten beschouwing gelaten. Wel wordt rekening gehouden met de gewijzigde bodemconfiguratie als gevolg van de uitbreiding van het terrein.
Voor de toekomstige situatie is gerekend dat beide transformatoren tegelijkertijd worden belast, met een hogere belasting.
Op basis van de uitgangspunten (hoofdstuk 2 van Bijlage 1), de uitgevoerde geluidmetingen en de gegevens vanuit Enexis is een rekenmodel opgesteld. Zoals hierboven aangegeven wordt de geluidemissie bepaald door de twee transformatoren en niet door het modulair gebouw. Enkel het bestaande station is daarom weergegeven in Figuur 5.1.
In het onderzoek wordt berekend wat de geluidbelasting is op de drie dichtstbijzijnde woningen zoals genummerd in Figuur 5.1. Nummer 1 betreft Bedelaarspad 1, nummer 2 betreft Burgemeester G.W. Stroinkweg 131 en nummer 3 betreft Burgemeester G.W. Stroinkweg 121a.
Figuur 5.1 Transformatorstation en drie dichtstbijzijnde woningen [bron: Peutz]
Ter plaatse van de woningen is uitgegaan van een rekenhoogte van 1,5 meter voor de dagperiode en 5 meter voor zowel de avond- als nachtperiode.
Tonaal geluid
Het geluid van de transformatoren is tonaal van karakter. Gelet hierop zal over het algemeen een toeslag voor tonaal geluid (5 dB) moeten worden toegepast. Een en ander is evenwel afhankelijk van het geluidniveau van het transformatorgeluid in relatie tot het achtergrondgeluid. Per beoordelingspunt moet worden nagegaan in hoeverre er sprake is van tonaal geluid en derhalve de toeslag van 5 dB. In het onderzoek zijn de geluidniveaus nabij woningen getoetst inclusief de genoemde toeslag voor tonaal geluid (dat wil zeggen dat de geluidniveaus 5 dB strenger worden beoordeeld).
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Met behulp van het opgestelde rekenmodel worden de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus berekend voor de volgende situaties:
Figuur 5.2 Huidige situatie
Figuur 5.3 Beide huidige transformatoren in bedrijf
Figuur 5.4 Toekomstige situatie nieuwe transformatoren
Resultaten
In de rekenresultaten is een toeslag opgenomen voor het tonale karakter van het geluid. Het is evenwel maar zeer de vraag in hoeverre hiervan, gelet op de lage geluidniveaus, sprake is. Dit geldt zeker voor de huidige situatie.
Geconcludeerd wordt dat de wijzigingen en de vervanging van de transformatoren zal kunnen leiden tot hogere geluidniveaus in de directe omgeving. Hoewel er formeel niet getoetst hoeft te worden aan het Activiteitenbesluit wordt dit hieronder wel gedaan in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen, waaronder woningen, mag overdag maximaal 50 dB(A) zijn, in de avondperiode 45 dB(A) en in de nachtperiode 40 dB(A).
Voor de huidige situatie worden geluidniveaus van maximaal 13 dB(A) in de dagperiode en 17 dB(A) in de avond- en nachtperiode berekend (inclusief toeslag voor tonaal geluid). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Niet uitgesloten is dat beide transformatoren tegelijkertijd zullen worden belast met een hogere belasting. De optredende geluidniveaus ten gevolge van beide 40 MVA transformatoren in vollast bedrijf bedraagt maximaal 29 dB(A) in de dagperiode en 28 dB(A) in zowel de avond- als de nachtperiode (inclusief toeslag voor tonaal geluid). Ook deze waarden voldoen ruimschoots aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Overdag is het 21 dB lager dan de grenswaarde. In de nachtperiode is het 12 dB lager dan de grenswaarde.
Voor de mogelijk toekomstige situatie worden geluidniveaus berekend tot maximaal 30 dB(A) in de dagperiode, 30 dB(A) in de avondperiode en 27 dB(A) in de nachtperiode (inclusief toeslag voor tonaal geluid). Gesteld kan worden dat ruimschoots wordt voldaan aan de hieraan te stellen grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Overdag en in de avondperiode is het 20 dB lager dan de grenswaarde. In de nachtperiode is het 13 dB lager dan de grenswaarde.
Er wordt in de nieuwe situatie nog steeds voldaan aan het de wettelijke geluidsnormen in het Activiteitenbesluit waardoor er vanuit het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet natuurbescherming (Wnb) bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime "andere soorten". Daarnaast zijn landelijk van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.
Voor ieder ruimtelijk plan is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien dit niet mogelijk blijkt, is het nodig om na te gaan of een ontheffing kan worden verkregen.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Met het onderdeel gebiedsbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.
Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 2,3 kilometer (hemelsbreed) van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Daarnaast kent het NNN in Overijssel geen externe werking. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Bescherming van houtopstanden
Het omhakken of rooien van bossen is gelet op de Wet natuurbescherming niet zomaar toegestaan. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Onder bos wordt verstaan:
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom indien kap plaatsvindt in een houtopstand. Veelal geldt een 1-op-1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd.
Mogelijk is ook een omgevingsvergunning nodig. Het aanvragen van deze vergunning en het indienen van een kapmelding moeten apart van elkaar uitgevoerd worden.
Eelerwoude heeft een toetsing aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid uitgevoerd (zie Bijlage 2). Op basis van een bureauonderzoek en een veldbezoek is bepaald welke beschermde gebieden en plant- en diersoorten aanwezig (kunnen) zijn. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de plannen.
Soortenbescherming
Planten
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. De aanwezigheid kan worden uitgesloten waardoor er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde planten. Nader onderzoek of een ontheffing Wnb is niet aan de orde.
Zoogdieren
Vleermuizen
Voor het plangebied is beoordeeld of de locatie geschikt is voor vleermuizen. Hierbij is onderscheid gemaakt in: verblijfplaats, vliegroute en foerageergebied. In het plangebied kunnen de volgende vleermuissoorten voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en watervleermuis. Alle vleermuissoorten zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming met beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn. Het opzettelijk verstoren, vangen en doden van individuen van beschermde soorten, alsmede het beschadigen of vernielen van vaste verblijfplaatsen, inclusief de functionele leefomgeving, is verboden vanuit de Wet natuurbescherming.
Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Er zijn binnen het plangebied geen geschikte verblijfplaatsen voor zowel boom- als gebouwbewonende vleermuizen aanwezig.
Met betrekking tot het foerageergebied en de vliegroutes van de vleermuizen zal de ontwikkeling geen effect hebben op de functionaliteit van het gebied. Ook na de ontwikkeling van het transformatorstation blijft het plangebied nog steeds voor vleermuizen beschikbaar. De beplanting, die mogelijk een functie heeft als vliegroute kan als zodanig blijven functioneren mits geen gaten groter dan 50 meter ontstaan. Mogelijk ontstaat er een positief effect op de bestaande vliegroute doordat het transformatorstation landschappelijk wordt ingepast met streekeigen beplanting. Door met verschillende (bloeiende) boom en struweelsoorten te werken neemt het voedselaanbod van insecten toe. Hetgeen een positief effect zal hebben op het leefgebied van vleermuizen.
Door werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uit te voeren vindt er geen verstoring plaats van vleermuizen. Vleermuizen zijn nachtactief en veel soorten zijn gevoelig voor lichtverstoring. Men dient rekening te houden met iedere vorm van verlichting. Er is ervan uitgegaan dat de verlichting in het plangebied niet zal toenemen, met uitzondering van enkele noodlichtvoorzieningen aan of rondom het nieuw te realiseren gebouw.
Indien blijkt dat aan één of meer van de genoemde voorwaarden niet voldaan kan worden, is nader onderzoek naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen noodzakelijk. Aan de hand van dit nader onderzoek kan dan bepaald worden of een ontheffing in het kader van de bescherming van soorten in de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Overige zoogdieren
De plannen zullen naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van de ree, haas, konijn en diverse algemene muizen met het beschermingsregime “andere soorten”. Voor deze beschermde soorten is bij een ruimtelijke inrichting door de provincie Overijssel een vrijstelling van de ontheffingsplicht opgesteld.
Voor kleine marterachtigen, de egel en steenmarter geldt geen provinciale vrijstelling. Voor kleine marterachtigen blijft het plangebied geschikt en beschikbaar om te foerageren. De groenstructuren worden zoveel mogelijk behouden en uitgebreid met nieuwe landschappelijke inpassingen. Hierdoor worden negatieve effecten op deze soorten uitgesloten. Bij graafwerkzaamheden in de groensingel kunnen negatieve effecten op voorhand niet worden uitgesloten. Indien men voor een deel in de groensingel zal graven, is een veldinspectie door een ter zake kundige ecoloog verplicht. De ecologisch ter zake kundige beoordeelt of men kan starten met de eventuele graafwerkzaamheden. Mits men zich houdt aan de genoemde voorwaarden is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing voor kleine marterachtigen niet noodzakelijk.
Essentieel leefgebied of verblijfplaatsen van egel zijn niet aangetroffen en worden ook gezien terrein en biotoop ook niet verwacht. Daarnaast vormen de omringende parallelwegen een behoorlijke barrière. Derhalve blijft het plangebied ook na de ontwikkelingen beschikbaar, waardoor negatieve effecten zijn uit te sluiten. Nader onderzoek naar egel of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.
Steenmarter kan het plangebied gebruiken om te migreren naar omringende percelen, de soort is algemeen. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied, daarnaast zijn verblijfplaatsen van steenmarter tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en ook niet vanuit de NDFF-gegevens bekend. Ook na de ontwikkelingen blijft het plangebied voor steenmarter voorhanden, waardoor negatieve effecten op leefgebied uitgesloten kunnen worden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing voor steenmarter wordt niet noodzakelijk geacht.
Vogels
Alle vogels zijn als soort beschermd in de Wet natuurbescherming. Onderscheid wordt gemaakt tussen vogels met jaarrond beschermde nesten, vogels met jaarrond beschermde functionele leefomgeving en overige (broed)vogels.
Jaarrond beschermde nesten
Van een aantal vogelsoorten zijn de nesten het hele jaar door beschermd. Ook de functionele leefomgeving is daarbij beschermd. Bij de aantasting van de nestlocatie en/of de functionele leefomgeving is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk. Buizerd, ooievaar, steenuil, kerkuil, havik en torenvalk vallen onder deze bescherming. Nestplaatsen zijn in de te verwijderen beschoeiing niet aangetroffen en worden ook niet verwacht, waardoor negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Ook na de ontwikkelingen blijft het plangebied voor de genoemde jaarrondsoorten beschikbaar, waardoor er ook geen negatief effect ontstaat op het functionele leefgebied van deze soort. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is voor beschermde jaarrondsoorten niet noodzakelijk.
Jaarrond beschermde functionele leefomgeving
Genoemde soorten zijn goed in staat alternatieve nestplaatsen te vinden. Daarnaast wordt het plangebied voor veel struweel-broedende soorten versterkt door de landschappelijke inpassing en de toepassing van inheems plantgoed. Compenserende maatregelen of het aanvragen van een ontheffing is om deze redenen dan ook niet aan de orde.
Overige (broed)vogels
Alle vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, of nesten van vogels wegnemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren kan in veel situaties worden voorkomen dat gehandeld wordt in strijd met deze verbodsbepaling. De periode van 1 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De meest optimale periode voor het verwijderen van groen is vanaf oktober tot en met eind februari. Voor de Wet natuurbescherming zijn echter alle bewoonde vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar en ongeacht de zeldzaamheid van de soort.
Reptielen
Op basis van biotoop kunnen beschermde reptielen worden uitgesloten. Negatieve effecten op reptielen zijn dan ook niet aanwezig. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor reptielen niet aan de orde.
Amfibieën
Het plangebied is geen geschikt biotoop voor zowel soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt als voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Door de afwezigheid van geschikt land- en waterbiotoop is er geen sprake van negatieve effecten. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor amfibieën niet aan de orde.
Vissen
Beschermde vissen zijn niet in het plangebied aanwezig. Er worden dan ook geen effecten op beschermde vissen verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming voor vissen is niet aan de orde.
Ongewervelden
In het plangebied zijn geen beschermde ongewervelden aanwezig. Er is geen sprake van negatieve effecten op beschermde ongewervelden. In de directe omgeving van het plangebied komt Noordse winterjuffer voor. Door het ontbreken van opgaande kruidachtige vegetatie wordt de soort hier niet verwacht, waardoor negatieve effecten op Noordse winterjuffer zijn uit te sluiten. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor ongewervelden niet aan de orde.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Eerder in deze paragraaf is beargumenteerd waarom een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk wordt geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Een AERIUS-berekening is noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Er is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor alle benodigde werkzaamheden op het bestaande terrein en de uitbreiding. Voor de uitbreiding van het transformatorstation worden mobiele werktuigen ingezet, hierdoor ontstaan tijdens de aanlegfase extra vervoersbewegingen naar de locatie. Deze mobiele werktuigen en verkeer stoten stikstof uit. Het gaat hierbij om nieuwe stikstofbronnen en extra vervoersbewegingen. De stikstofdepositie die ontstaat door de aanlegfase, kan negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Deze locatie ligt op circa 2,7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied De Wieden. Dit gebied kent enkele stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden.
Uit een AERIUS-berekening is gebleken dat de hoeveelheid stikstofdepositie 0,00 mol/per hectare/per jaar bedraagt en dat er dus geen sprake is van significante effecten. Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof is niet aan de orde. De rapportage van deze berekening is opgenomen in Bijlage 3.
Vanuit het aspect natuur is het plan uitvoerbaar en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Er is geen ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Voor het kappen van bomen binnen het plangebied wordt een melding gedaan bij de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Indien noodzakelijk wordt er ook een vergunning bij de gemeente Steenwijkerland aangevraagd.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen, of een gevaarlijke inrichting, te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).
Voor een transformatorstation zijn er geen effecten vanuit externe veiligheid waaraan getoetst moet worden. Een transformatorstation is geen inrichting die onder het Bevi valt, dus geen risicovolle inrichting. Een transformatorstation is ook geen kwetsbaar object. In de omgeving van het transformatorstation zijn ook geen risicobronnen aanwezig. Onderzoek, dan wel een nadere toetsing op het gebied van externe veiligheid, is dan ook niet nodig.
Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. De Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 de Monumentenwet 1988 heeft vervangen, vormt het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.
Onder cultuurhistorie worden aanwezige archeologische waarden verstaan, maar ook overige cultuurhistorische waarden zoals historisch landschap, beschermende stads- en dorpsgezichten en monumenten.
Archeologie
De gemeente Steenwijkerland beschikt over een archeologische waarden- en beleidskaart. Volgens de gemeentelijke beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. Om de archeologische waarden te beschermen heeft het plangebied in de beheersverordening de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gekregen. Hieruit volgt een onderzoeksplicht voordat er gebouwd mag worden of voordat er werkzaamheden uitgevoerd mogen worden.
Door ArcheoPro is een bureaustudie en een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd. De bureaustudie heeft als doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Inventariserend Veldonderzoek heeft vervolgens als doel om het verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Aan de hand van de resultaten kan worden vastgesteld of binnen het plangebied daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek vereisen.
Binnen het plangebied zijn zes boringen gezet in een dichtheid van ruim twintig boringen per hectare en is tevens een molshopenkatering uitgevoerd. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied van nature in een zone ligt waarin bodemwater in contact komt met zuurstof. De bodem binnen het plangebied is zodanig verstoord door bodemverbeteringswerkzaamheden die in de laat negentiende- of twintigste eeuw hebben plaatsgevonden dat er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Ook uit inspectie van de molshopen en het zeven van het opgeboorde zand zijn geen archeologische sporen aangetroffen.
De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding voor archeologisch vervolgonderzoek. Het rapport is opgenomen als Bijlage 4.
Op basis van de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek heeft de gemeentelijk archeoloog de gronden vrijgegeven. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' komt hiermee te vervallen.
Cultuurhistorie
De provincie Overijssel beschikt over een Cultuurhistorische waardenkaart. De gemeente Steenwijkerland beschikt over een veelheid aan cultuurhistorische elementen. In de kernen ligt een groot aantal rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Door de grote afstand van het plangebied tot de kernen is er geen sprake van effect op de beschermde monumenten.
De Meppelerweg op 400 meter ten noordoosten van het plangebied is aangewezen als historische infrastructuur. De historische dorpskern van Steenwijk ligt op een afstand van meer dan 400 meter. In en rondom de nabije omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden zoals historisch landschap, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten aanwezig.
Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn UV-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. Elektromagnetische velden (EMV) zijn ook aanwezig bij bijvoorbeeld huishoudelijke elektrische apparaten, zoals de magnetron en de stofzuiger, en bij het transport van elektriciteit over lange afstanden (via hoogspanningsverbindingen). De sterkte van deze velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt.
Er zijn geen wettelijke afstandseisen vastgesteld voor deze zwakkere magnetische velden. Voor bovengrondse hoogspanningslijnen wordt geadviseerd om kinderen niet langdurig te laten verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (uT). Langdurig wil in dit geval zeggen: gedurende minimaal een jaar met een verblijftijd van minimaal circa 14 tot 18 uur per dag.
Voor transformatorstations en ondergrondse kabels is deze streefwaarde niet van toepassing.
Onderzoek
Door Peutz is een onderzoek uitgevoerd naar de magneetveldcontouren in de huidige situatie en in de toekomstige situatie (zie Bijlage 5). Hoewel de streefwaarde van 0,4 microtesla niet van toepassing is op transformatorstations en ondergrondse leidingen is, op grond van het voorzorgsbeginsel, de ligging van de 0,4 uT-magneetveldcontour bepaald. Bij het bepalen van de magneetveldsterkte in de toekomstige situatie is uitgegaan van de worst-case situatie. Hierbij wordt uitgegaan van de fysiek maximaal haalbare stroomsterkte. In de praktijk zal sprake zijn van lagere stroomsterkten en daarmee lagere magneetveldsterkten.
In Figuur 5.5 is de magneetveldcontour van 0,4 microtesla weergegeven in de huidige situatie en in de toekomstige situatie.
Figuur 5.5 Magneetveldcontour 0,4 uT huidige en toekomstige situatie [bron: Peutz]
De afstand van de grens van het transformatorstation tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 183 meter. Andere woningen liggen op grotere afstand, zie Figuur 3.5. De woningen zijn gelegen ruim buiten de magneetveldcontour van 0,4 microtesla zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie. Doordat de berekening worst-case is uitgevoerd zullen de contouren in de praktijk kleiner zijn en het grootste deel van het jaar zelfs binnen de grenzen van het terrein zijn gelegen.
Conclusie
Vanuit het aspect elektrische en magnetische velden is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Het klimaat verandert en zal de komende decennia grotere extremen laten zien. Voor de waterschappen is dit een belangrijke ontwikkeling. Waterbeheerders moeten niet alleen meer aandacht besteden aan heftige pieken in de waterafvoer in de zomer en hogere afvoer in de winter, maar ook aan de drogere perioden daartussenin. Maatregelen zijn nodig in het watersysteem en in de ruimtelijke ordening.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordenende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc. te voorkomen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op water, de zogenaamde watertoets. De watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1 en 3.16 van het Besluit ruimtelijke ordening. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Onderzoek
Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het beleid van het waterschap staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021.
Oppervlaktesysteem
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig volgens de legger van het waterschap (zie figuur 5.6). Ten noorden en oosten van het plangebied ligt een schouwsloot. De sloot staat niet op de legger van het waterschap en is geen primaire of secundaire watergang. Dit betekent dat het waterschap niet verantwoordelijk is voor het onderhoud van de sloten. In de omgeving van het plangebied zijn geen bergingsgebieden of waterwingebieden aanwezig.
Figuur 5.6 Uitsnede legger waterschap Drents Overijsselse Delta met plangebied in rood
Oppervlaktewaterkwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben Doordat er gebruikt wordt gemaakt van niet-logende bouwmaterialen wordt uitspoelen van stoffen voorkomen. Uitspoelen van stoffen, en daarna veranderingen van de oppervlaktewaterkwaliteit, wordt daarmee uitgesloten.
Grondwatersysteem
Het grondwatersysteem wordt beïnvloed wanneer realisatie van bebouwing zorgt voor obstructie van de grondwaterstroming (fundering) of een tijdelijke verlaging van het grondwater tijdens de aanleg van de fundatie. Afhankelijk van de uiteindelijke positionering en bijbehorende fundering dient bekeken te worden of er sprake is van tijdelijke grondwateronttrekking tijdens de bouw.
Voor de (tijdelijke) bemalingen en grondwateronttrekking (mits voldaan wordt aan randvoorwaarden) geldt een meldingsplicht op basis van algemene regels van de Keur.
Hemelwaterafvoer
Door het plaatsen van de bebouwing wordt verhard oppervlak gecreëerd. Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromende hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Hemelwater mag niet versneld worden afgevoerd richting oppervlaktewater. Het waterschap hanteert voor het omgaan met hemelwater de trits ‘vasthouden – bergen – afvoeren’.
Het totale transformatorstation heeft een oppervlakte van 9300 m2. Het bestaande gebouw heeft een oppervlakte van circa 232 m2. Met de uitbreiding wordt een modulair gebouw geplaatst met een oppervlakte van circa 168 m2. Overige verharding bestaat uit twee transformatoren (circa 160 m2) en de toegangswegen naar en op het terrein (circa 1000 m2). De totale verharding betreft circa 1560 m2. Hierdoor is circa 17% verhard en blijft 83% van het transformatorstation onbebouwd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de verharding om het modulaire gebouw zal bestaan uit half-verharding. Half-verharding is waterdoorlatend waardoor regenwater kan infiltreren in de bodem.
Het water wat afgevoerd moet worden is schoon hemelwater. Er is planologisch voldoende onbebouwd oppervlak op het terrein geregeld om hemelwater ter plaatse te infiltreren in de bodem. Verder zijn er voldoende mogelijkheden om schoon hemelwater af te voeren naar nabijgelegen schouwsloten.
Watertoets
In het kader van de watertoets is waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De watertoets is gedaan op 13 oktober 2020. Het project heeft de korte procedure van de watertoets doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een standaard wateradvies heeft afgegeven in de vorm van een standaard waterparagraaf. Het wateradvies is verwerkt in deze paragraaf. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.
Conclusie
Vanuit het aspect waterhuishouding is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient het bevoegd gezag onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand van de bodemkwaliteit en deze te toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
De Wet bodembescherming (Wbb) is erop gericht bodemkwaliteit te waarborgen of te verbeteren indien nodig. De wet schrijft voor dat eenieder die de bodem verontreinigd verplicht is maatregelen te nemen om deze verontreiniging tegen te gaan. Voor de realisatie van het bouwwerk zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond (en mogelijk ook asfalt en onderliggend funderingsmateriaal) wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk)1 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).
Onderzoek
Het noordelijk deel van het plangebied is in gebruik als transformatorstation. Het zuidelijk deel van het plangebied is momenteel agrarisch in gebruik.
In de omgevingsrapportage bodemverontreiniging, opgesteld door de provincie Overijssel, staat dat er voor het plangebied geen informatie is aangetroffen. Op de Bodemfunctieklassekaart2 van de gemeente Steenwijkerland is het plangebied aangewezen als geschikt voor de functie 'overig'. Deze functie is onder andere geschikt voor landbouw/natuur. Het transformatorstation is geen bodembedreigende activiteit.
In het geval van grondverzet door ontgraving en/of toepassing moet er voldaan worden aan hiervoor vastgelegde regels uit het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Vanuit het aspect bodemkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Onderzoek
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet ‘in betekenende mate’ zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan "Onna - Onnase Doodweg 2 - Trafostation Steenwijk-Onna" maakt een uitbreiding van het bestaande transformatorstation mogelijk.
Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Algemeen
In dit bestemmingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:
Enkelbestemming en dubbelbestemming
Bestemming 'Bedrijf - Transformatorstation'
Ter plaatse van de bestemming zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen toegestaan ten behoeve van het transformatorstation. Op het terrein is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen gebouwd moeten worden. Ook bouwwerken geen gebouw zijnde moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden, met uitzondering van erfafscheidingen. Voor het bouwvlak is een maximum bebouwingspercentage en maximum bouwhoogte opgenomen. Het bouwvlak beslaat niet het volledige terrein met de bestemming 'Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening' om op die manier te voorkomen dat gebouwen op de kadastrale grenzen worden gebouwd. Ook geeft het zodoende zekerheid dat er voldoende ruimte is voor landschappelijke inpassing.
Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'
De dubbelbestemming en bijhorende planregels zijn overgenomen uit de beheersverordening. Ook de 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' is overgenomen uit de beheersverordening. In tegenstelling tot de beheersverordening is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' binnen het bouwvlak van de enkelbestemming 'Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening' komen te vervallen.
De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn overgenomen uit de SVBP2012.
De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012 en de beheersverordening "Buitengebied Steenwijkerland 2014".
Artikel 3 Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening
Deze bestemming is toegekend aan de grond van het huidige transformatorstation en de grond waarop het transformatorstation wordt uitgebreid. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemming uit de geldende beheersverordening "Buitengebied Steenwijkerland 2014".
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze bestemming is overgenomen uit de onderliggende beheersverordening "Buitengebied Steenwijkerland 2014" voor de gronden waarop de nieuwe enkelbestemming 'Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening' is voorzien. Echter, binnen het bouwvlak van de enkelbestemming 'Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening' is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' komen te vervallen.
Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een ruimtelijk plan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
De bepalingen in artikel 6.1 en 6.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit bestemmingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.
De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.
Krachtens de Wro, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een modulair gebouw en de daarbij behorende voorzieningen. Aangezien hiermee geen sprake is van de bouw van een hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal niet verplicht.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van de wijziging, herziening of afwijking van het bestemmingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Eventuele planschadekosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Er zal een planschadeovereenkomst worden afgesloten.
Het project wordt gefinancierd door de initiatiefnemer. De investeringen die daarvoor nodig zijn worden eveneens gedragen door de initiatiefnemer.
Een hoofdstuk maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat er voor een ruimtelijk plan maatschappelijk draagvlak is. Om te voldoen aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt inzicht gegeven in op welke wijze draagvlak is gecreëerd, inspraak is verleend of anderszins de omgeving is geïnformeerd en betrokken bij de planvorming en welke partijen zijn betrokken.
Er heeft door Enexis veelvuldig contact plaatsgevonden met de werkgroep Zonna. Enexis heeft de werkgroep geïnformeerd over de plannen. Door de werkgroep zijn per mail vragen gesteld die vervolgens door Enexis zijn beantwoord.
Verder heeft er op 7 oktober 2020 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden in het buurthuis van Onna. De kennisgeving van de informatiebijeenkomst is gepubliceerd in het Zonna journaal en gedeeld met omwonenden van het transformatorstation. In twee aparte sessies zijn omwonenden middels een presentatie geïnformeerd over de voorgenomen plannen voor de uitbreiding van het transformatorstation Steenwijk Onna. In totaal waren circa 35 mensen aanwezig tijdens de informatie-avond. Tijdens de avond was er de mogelijkheid tot het stellen van vragen. Niet alle vragen konden tijdens de avond worden beantwoord. Na de informatie-avond is de gegeven presentantie per mail gedeeld met de aanwezigen. De vragen die niet direct konden worden beantwoord zijn in de verstuurde presentatie wel beantwoord.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is aan een ieder de gelegenheid geboden een zienswijze in te dienen. Er zijn gedurende deze periode twee zienswijzen ingediend.
Een samenvatting van de zienswijzen en bijbehorende beantwoording is te vinden in Bijlage 7. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Ook is er sprake van ambtshalve wijzigingen. De voornaamste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling van het bestemmingsplan betreffen:
In onderstaande tabel zijn de belangrijkste wijzigingen opgenomen. Na het doorvoeren van de wijzigingen is door TenneT per mail de zienswijze ingetrokken.
Tabel 8.1 Staat van wijzigingen
Algemeen | ||
1 | Versienummer van het bestemmingsplan wordt gewijzigd van ontwerp (ON01) naar definitief (VA01) | |
2 | Het 'Vaststellingsbesluit' wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan | |
Toelichting | ||
1 | Paragraaf 4.2: er is een nadere toelichting gegeven op de positie van het gebouw en de tweede in- en uitrit. | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
2 | Paragraaf 4.3: is aangepast naar aanleiding van wijzigingen in het landschappelijk ontwerp. | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
3 | Hoofdstuk 8: deze tabel met de 'staat van wijzigingen' is toegevoegd | ambtshalve wijziging |
Bijlagen bij toelichting | ||
1 | Bijlage 6: het landschappelijk inpassingsplan is aangepast | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
2 | Bijlage 7: zienswijzennota is toegevoegd | ambtshalve wijziging |
Regels | ||
1 | Artikel 1, onder 1.17: het begrip 'elektriciteitsvoorziening' is opgenomen. Navolgende begrippen zijn hernummerd. | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
2 | Artikel 3: de enkelbestemming 'Bedrijf - Transformatorstation' is aangepast naar 'Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening' | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
3 | Artikel 3: aan de bestemmingsomschrijving is 'een schakeltuin' toegevoegd | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
Verbeelding | ||
1 | Tekstuele wijziging: 'Bedrijf - Transformatorstation' is aangepast naar 'Bedrijf - Elektriciteitsvoorziening' | wijziging naar aanleiding van zienswijze |
2 | De dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' is binnen het bouwvlak van 'Bedrijf – Elektriciteitsvoorziening' komen te vervallen | wijziging naar aanleiding van zienswijze |