direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Turfweg 10a en de Ring 15 in Leutingewolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.BP082-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de percelen Turfweg 10a en De Ring 15 in Leutingewolde zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigt. De agrarische bebouwing die er staat is vervallen en wordt niet meer gebruikt. De gemeente Noordenveld is bereid tot planologische medewerking aan een Ruimte voor Ruimte regeling, zodat ter compensatie van de sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing op beide percelen een woning gerealiseerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0001.jpg"

1.2 Planologisch kader

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld (vastgesteld 17 april 2013). Het plangebied heeft op grond van dit bestemmingsplan:

  • ter plaatse van de Turfweg 10a de bestemming 'Agrarisch met waarden';

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0002.png"

  • ter plaatse van de Ring 15 de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf';

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0003.png"

Voor beide locatie is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

Het realiseren van woningen is niet mogelijk binnen deze bestemmingen. Om deze reden is dit bestemmingsplan opgesteld, dat voorziet in een juridisch-planologische regeling om de woningen mogelijk te maken.

Tot slot dient te worden vermeld dat daarnaast het huidige 'Bestemmingsplan Parkeren Noordenveld' (vastgesteld op 2020) geldt ter plaatse van het plangebied. Dit plan bevat de parkeernormen. Deze regels zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de transformatie. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Achtergrond

Leutingewolde is een dorp dat ongeveer 1 kilometer ten noorden van Roden ligt. In het dorp wonen circa 140 mensen. Het dorp bestaat uit verschillende agrarische bedrijven woningen en aan het buitengebied gerelateerde bedrijvigheid.

Leutingewolde ligt op een uitloper van de zandrug op de overgang naar het laagveengebied. Het gehucht heeft kenmerken van een weg- en esdorp.

Turfweg 10a

Huidige situatie

Op dit moment is het terrein bebouwd met een aantal vervallen gebouwen waar asbest in te vinden is. Het geheel oogt onverzorgd en valt uit de toon met de rest van de omgeving. In onderstaande afbeelding is schematisch weergegeven hoe het perceel is ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0004.png"

Huidige situatie met te slopen gebouwen (bron: goole maps)

Toekomstige situatie

Het plan is om de bestaande gebouwen te verwijderen en het terrein vrij te maken van asbest. Aan de Turfweg zal 399,29 m2 aan gebouwen worden gesloopt. De historische boswal zal op een landschappelijk passende manier worden hersteld. Bij het nieuwe gebruik van het terrein is de insteek om de landschappelijke kwaliteit zoveel mogelijk te bewaren en te versterken. Dit gebeurd door het behouden en herstellen van de bestaande houtwallen. Zoals weergegeven in de landschappelijke inpassing in bijlage 1.

Op het terrein zal een nieuwe woning worden gerealiseerd die eerder wegvalt in het landschap dan op gaat vallen door zijn verschijning. De schuurvorm is de meest voor de hand liggende. Aangevuld met een paar bijgebouwen kan het gevoel van een kleine hoeve worden gerealiseerd. Hierdoor wordt het landschappelijke karakter versterkt en is de woning een aanvulling voor de locatie. De oppervlakte van de nieuwe gebouwen is wat de planregels in artikel 4.2 maximaal mogelijk maken.

De vervallen agrarische bebouwing wordt gesloopt en de nieuwe woning met bijgebouw sluit qua schaal, situering en vormgeving aan op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving. Daarnaast worden de voor de kenmerkende en authentieke landschapselementen behouden en waar nodig versterkt, waardoor het erf ook goed wordt ingepast. Hierdoor wordt met het initiatief een stedenbouwkundige en landschappelijke meerwaarde gerealiseerd. Zie hiervoor ook de landschappelijke inpassing met erfinrichtingsplan in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0005.png"

Landschappelijke inpassing voor de Turfweg (bron: Erik Smid Architect)

De nieuwe woning aan de Turfweg wordt ontsloten op de Turfweg, via een nieuwe ontsluiting (hiervoor hoeven geen bomen te worden gekapt). De bestaande ontsluiting blijft bestaan voor de toegang tot het agrarische perceel aan de achterzijde. Uit overleg met de gemeente is gebleken dat het woongedeelte en het agrarischegedeelte van onderhavige plangebied beide bereikbaar moeten zijn. Het is daarbij niet wenselijk dat zwaarder materieel als een tractor over een prive inrit moet om het agrarisch gedeelte te bereiken. In dit geval is dat alleen mogelijk door een tweede inrit te maken. Deze inrit wordt aangevraagd bij de omgevingsvergunning.

De structuur van de Turfweg heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze ontwikkeling op te vangen. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe ontsluiting weergegeven.

Binnen het plangebied worden drie parkeerplaatsen gerealiseerd. Op basis van de kencijfers wonen, werken en voorzieningen van de CROW-publicatie 318 komt de parkeerbehoefte voor een schuurwoning afgerond uit op drie parkeerplaatsen. Ten aanzien van parkeren worden voldoende parkeervoorzieningen getroffen.

Het nieuwe woonhuis wordt gesitueerd ter plaatse van (oorspronkelijke) oude bomengroep behorende bij de agrarische bebouwing. Twee van deze bomen hebben een diameter van iets meer dan 30 cm. Daarom zal voor beide bomen een kapvergunning worden aangevraagd bij de omgevingsvergunning. Eén van deze twee bomen is een zieke boom die behoort bij de oude agrarische bebouwing, in overleg met de gemeente is bepaald dat deze mag worgen gekapt met een kapvergunning, waarbij een herplantingsplicht geldt. Er zal daarom een boom worden geplant. De precieze plek wordt nog nader beplaad.

Initiatiefnemer is voornemens een boomgaard te realiseren in het plangebied.

De Ring 15

Huidige situatie

Op dit perceel was in het verleden een varkenshouderij gevestigd met een bedrijfswoning. De varkenshouder is gestopt met de bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0006.png"

Huidige situatie met te slopen gebouwen (bron: Erik Smid, architect)

Toekomstige situatie

Aan de Ring zal 1.756 m2 aan gebouwen worden gesloopt, waarvan 333 m² al gesloopt is. De huidige eigenaren willen op het terrein op een aparte kavel een nieuwe woning realiseren. Het bestaande woonhuis zal grondig verbouwd worden en zal bewoond gaan worden door één van de kinderen.

De woning oriënteert zich op het zandpad en zal vanaf daar als eerste zichtbaar zijn, er achter komt het bijgebouw.

Ten behoeve van de boerderij zal de kavel tot achter het nieuwe bijgebouw lopen van de nieuw te realiseren kavel. Dit om in de toekomst ruimte te bieden aan een bijgebouw die op die positie vanuit het landschap gezien op de juist plaats zal staan ten opzichte van het hoofdgebouw.

Op deze manier worden twee kavels gerealiseerd die beide op een logische manier worden ingevuld met een woonhuis en een bijgebouw. En passen binnen het heersende bebouwingsbeeld aan de Ring. De oppervlakte van de nieuwe gebouwen is wat de planregels in artikel 4.2 maximaal mogelijk maken.

De vervallen lange schuren wordt gesloopt en de nieuwe woning met bijgebouw past qua schaal, situering en vormgeving in het heersende bebouwingsbeeld. Daarnaast worden de aanwezige kenmerkende en authentieke landschapselementen behouden en waar nodig versterkt. Er wordt een nieuwe houtsinel gerealiseerd met gebiedseigen soorten waardoor het erf goed wordt ingepast. Zie hiervoor ook de landschappelijke inpassing met erfinrichtingsplan in Bijlage 1. Het deel van het perceel wat aan De Ring grenst houdt de agrarische bestemming en blijft agrarisch in gebruik. Dit sluit aan en versterkt het heersende bebouwingsbeeld aan de Ring. Hierdoor wordt met het initiatief een stedenbouwkundige en landschappelijke meerwaarde gerealiseerd.

De woning aan De Ring wordt ontsloten vanaf het zandpad. Het zandpad komt vervolgens op De Ring uit. De woning wordt daarmee voorzien van één inrit en er worden geen bomen gekapt voor het realiseren van deze inrit.

De Ring heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze ontwikkeling op te vangen.

Op basis van de kencijfers wonen, werken en voorzieningen van de CROW-publicatie 318 komt de parkeerbehoefte voor de woning afgerond uit op 3 parkeerplaatsen. Er is ruim voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren. Ten aanzien van parkeren worden voldoende parkeervoorzieningen getroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0007.png"

Landschappelijke inpassing voor de Ring (bron: Erik Smid Architect)

Ruimte voor Ruimte-regeling

Provincie

Een belangrijk ruimtelijk beleidskader voor voorliggend initiatief is de Ruimte voor Ruimte regeling, artikel 2.16 uit de Provinciale omgevingsverordening. Bij de Ruimte voor Ruimte-regeling staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschap ontsierende bedrijfsbebouwing voorop. Naast de sloop van landschap ontsierende bedrijfsbebouwing is een voorstel voor een goede landschappelijk inpassing van het nieuwe erf en de bebouwing een belangrijk instrument om vooraf inzicht te kunnen geven over de beoogde ruimtelijk-landschappelijke kwaliteit van de initiatiefnemer.

De regeling biedt ruimte voor de bouw van een tweetal compensatiewoningen wanneer minimaal 2.000 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Door middel van saldering wordt in totaal 2.155,29 m² aan opstallen gesloopt. In de regeling staat dat de compensatiewoningen gerealiseerd moeten worden ter plaatse van de af te breken bebouwing. Vanuit beleidsmatig oogpunt kan op basis van de Ruimte voor Ruimte-regeling (sloop bestaande opstallen) tweetal woonkavels worden toegevoegd aan beide locaties.

De provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling biedt mogelijkheid om bij de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen twee compensatiewoningen te realiseren. Op basis van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling beschikt de initiatiefnemer over het vereiste aantal sloopmeters. De sloop van landschap ontsierende bebouwing op twee verschillende locaties draagt bij aan een kwaliteitsverbetering voor het landschap (tegengaan verstening). Het weg bestemmen van de agrarische bestemming en intensieve veehouderij aan De Ring 15 in combinatie van de toevoeging/versterking van de landschappelijke elementen voor beide locaties zal in zijn totaliteit leiden tot een ruimtelijke winst. Resumerend leidt het initiatief tot een aanzienlijke kwaliteitsverbetering ter plaatse van de slooplocaties alsook de nieuwbouwlocaties.

De gemeente heeft in haar brief van 15 mei 2020 de belangrijkste voorwaarden voor deelname aan deze regeling voor deze locaties samengevat.

  • het agrarische bedrijf aan De Ring 15 gestopt wordt, de functieaanduiding intensieve veehouderij vervalt en voor beide locaties geldt dat de bestemming moet worden gewijzigd naar een woonbestemming;
  • alle bebouwing (circa. 400 m²) ter plaatse van Turfweg 10A gesloopt wordt;
  • ter plaatse van De Ring 15 alleen de bestaande boerderij als hoofdgebouw behouden blijft, en alle overige bestaande bedrijfsbebouwing (circa 1.756 m²), eventuele mest-/kuilplaten en/of silo's, en overige (agrarische) terreininrichtingen/verhardingen gesloopt en verwijderd worden;
  • voornoemde sloop en volledige verwijdering van alle (voormalige) bedrijfsbebouwing en inrichtingen op beide percelen is noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van het gemeentelijk (en provinciaal) beleid Ruimte-voor-Ruimte, in dit specifieke geval via de maatwerk-optie;
  • maatwerk omdat: Om aan 2 compensatiewoningen (elk 1 hoofdgebouw max. 150 m², en ruimte voor aan-/uitbouw/bijgebouw max 100 m²; gebouwen betreffen volledige nieuwbouw, aangezien alle voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt moet worden) medewerking te kunnen verlenen, is tenminste 2.000 m² sloop nodig. Dit is op alleen De Ring 15 niet aanwezig, terwijl op Turfweg 10A met 400 m² sloop net niet voldaan kan worden aan het gemeentelijk beleid dat bij salderen per geval/perceel minimaal 500 m² gesloopt moet worden (om voldoende ruimtelijke kwaliteit en verbetering per perceel te kunnen waarborgen). Maar in dit specifieke geval wordt over het totaal dit (sloopnorm) wel voldoende bereikt en is stedenbouwkundig voor beide percelen bij de beoogde opzet sprake van een duidelijke verbetering en meerwaarde ten opzichte van bestaand;
  • in het vervolgtraject de concrete landschappelijke inpassing van de drie afzonderlijke percelen (bestaande boerderij + twee compensatiewoningen) en definitieve vormgeving van de bebouwing nader uitwerken.

Middels het landschappelijk inrichtingsplan (Bijlage 1) en het bestemmingsplan zal inhoud worden gegeven aan bovenstaande randvoorwaarden.

Gemeente

De gemeente Noordenveld heeft een beleidsnotitie Ruimte voor ruimte-regeling vastgesteld (2008). Deze regeling is eveneens uitgewerkt in artikel 48.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'. In de beleidsnotitie wordt aangegeven dat de provinciale regeling is vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied. Voor de beschrijving hoe het initiatief in de provinciale ruimte voor ruimte regeling past verwijzen we naar de paragraaf hiervoor.

De gemeentelijke toetsingscriteria, extra naast de provinciale regels,bespreken we hieronder:

  • Beide percelen krijgen de bestemming 'Wonen' conform artikel 29 van het bestemmingsplan Buitengebied.
  • Er is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing die wordt gesloopt.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • het verbeteren van bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van het onderhavige plan past in die lijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

In dit bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt de bouw van een enkele woning niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toets aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld.

De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’.

COMBINATIEMODEL

Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0008.png"

Figuur 3.1 Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Een belangrijk ruimtelijk beleidskader is de Ruimte voor Ruimte regeling, artikel 2.16 uit de Provinciale omgevingsverordening. De Ruimte voor Ruimte-regeling is in Hoofdstuk 2 uitegewerkt. Daaruit volgt dat het plan past binnen de regeling.

Het plangebied aan de Turfweg 10a valt in het grondwaterbeschermingsgebied. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels opgenomen in paragraaf 6.3.3 Grondwaterbeschermingsgebieden van de verordening. Bij de bouw van de woning zal met deze regels rekening worden gehouden.

Daarnaast ligt het plangebied in de verbodszone diepeboringen. Ook hiervoor geldt dat het voornemen voldoet aan de regels die bij deze verbodszone horen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

Leutingewolde maakt deel uit van de regio Groningen-Assen (provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Bedum, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Noordenveld, Slochteren, Ten Boer, Tynaarlo, Winsum en Zuidhorn). In Regio Groningen-Assen hebben de gemeenten hun plannen voor woonlocaties en bedrijventerreinen aangepast aan de veranderde vraag. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een Regionaal Instemmingsmodel.

Aanleiding voor het gezamenlijk aanpassen van de plannen was het grote overaanbod aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties als gevolg van de veranderende vraag en de economische crisis. Uitgangspunt was het maken van afspraken over het aanbod en prioritering van locaties tot en met 2030, als ware de regio één gemeente. Op deze manier worden gezamenlijk risico’s geminimaliseerd, ontstaat er een betere balans tussen vraag en aanbod en worden marktkansen beter benut.

Voor woningbouw geldt dat er jaarlijks ruim 1.300 woningen mogen worden gebouwd in Regio Groningen-Assen in plaats van 2.900 woningen. Voor de totale plannen voor bijna 50.000 woningen (nulmeting 2011) t/m 2030 is nu afgesproken dat hiervan 25.000 woningen mogen worden gerealiseerd (regionaal instemmingsmodel). Elke gemeente heeft op basis van het afgesproken scenario een planningslijst opgesteld die de basis vormen van het instemmingsmodel. De daadwerkelijke vaststelling van de planningslijsten is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.

In 2016 zijn met betrekking tot het regionale instemmingsmodel nadere afspraken gemaakt om meer duidelijkheid en ruimte te geven rondom de wijze van tellen van herstructurering en zorgwonen. Bij herstructurering wordt nu rekening gehouden met de netto toevoeging/verlies. Woonzorgvastgoed gebouwd ter vervanging van verpleeg- en verzorgingshuizen of gebouwd exclusief bestemd voor zorgdoelgroepen wordt buiten beschouwing gelaten. De regiogemeenten hebben meer vrijheid gekregen om binnendorpse en binnenstedelijke locaties toe te voegen, mits het totaal aantal afgesproken woningen niet wordt overschreden. De regionale woningbouwafspraken en bijbehorende instemming blijven van toepassing bij nieuwe uitleglocaties of als een maximum aantal door een gemeente wordt overschreden.

De bouw van maximaal 2 woningen past binnen het regionale instemmingsmodel.

3.3.2 Waterbeheerplan 2016-2020 Noorderzijlvest

Het plangebied maakt deel uit van het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. In het Waterbeheerprogramma 2016-2020 beschrijft het Waterschap Noorderzijlvest wat de inzet zal zijn om de ingezetenen van veilig, voldoende en schoon water te voorzien.

Voor het plangebied gelden geen specifieke doelen. Het plangebied maakt deel uit van de functie bebouwd gebied. In paragraaf 4.8 wordt ingegaan op de watertoets die in het kader van de nieuwe ontwikkeling is uitgevoerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Geldende bestemmingsplan

In paragraaf 1.2 van dit bestemmingsplan is aangegeven dat het huidige bestemmingsplan voor het plangebied 'Buitengebied Noordenveld' uit 2013 is. De werking van het bestemmingsplan vervalt voor het plangebied bij het in werking treden van dit nieuwe bestemmingsplan.

Daarnaast geldt het huidige 'Bestemmingsplan Parkeren Noordenveld' (2018). Deze regels zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Ook dit plan is in paragraaf 1.2 besproken.

3.4.2 Omgevingsvisie

De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.

3.4.3 De Noordenveldse Kwaliteitsgids

De gemeente Noordenveld heeft in 2020 de Noordenveldse Kwaliteitsgids vastgesteld, een structuurvisie voor het 'gebiedseigen doorontwikkelen op basis van ruimtelijke karakteristieken'. In de Kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. In de Kwaliteitsgids Noordenveld zijn overeenkomstig de bedoelingen van de Omgevingswet de karakteristieken op hoofdlijnen voor de gemeente als geheel uitgewerkt. Het accent ligt hierbij op structuurbepalende karakteristieken. Deze informatie op structuurniveau is aangevuld met objectgerichte informatie die bij de totstandkoming van de gids beschikbaar was. De karakteristieken in de kwaliteitsgids zijn niet ten opzichte van elkaar gewaardeerd, in die zin allemaal even waardevol en dienen in samenhang te worden bezien.

Naast de aanvulling op de omgevingsvisie met een beschrijving van karakteristieken op hoofdlijnen, is de Kwaliteitsgids ook van betekenis voor andere planologische instrumenten zoals beleid / programma en het omgevingsplan, maar ook voor concrete initiatieven.

Hét landschap van gemeente Noordenveld bestaat niet. De gemeente kent een aantal landschappen met ieder eigen karakteristieken. Deze landschappen vinden hun oorsprong in het ontstaan van dit gebied. Leutingewolde ligt op een uitloper van de zandrug op de overgang naar het laagveengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0009.png"

Fragment uit De Noordenveldse Kwaliteitsgids

Leutingewolde ligt in het Laagveenontginningslandschap. Voor het dorp Leutingewolde gelden een aantal gidsprincipes. de volgende daarvan zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

  • speel met (vervangende) nieuwbouw in op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving.
  • sluit met ontwikkelingen aan op het agrarische, kleinschalige en besloten karakter.
  • koester bestaande hoogteverschillen van de es en het middengebied en benadruk overgangen met de aan-/afwezigheid van beplanting.
  • respecteer cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen zoals onverharde paden, dobbes en de esrandbeplanting langs de Zulther Bitse.

Bij het opstellen van de landschappelijke inpassing (Bijlage 1) en bij het ontwerp van de nieuwe woningen zijn en worden bovenstaande principes in acht genomen. De nieuwe woningen passen in het bebouwingsbeeld van de omgeving qua uiterlijk en schaal, maar ook qua situering. Na realisering zal er op de percelen sprake zijn van een agrarisch, kleinschalig en besloten karakter.

3.4.4 Gids Omgevingskwaliteit

De Gids Omgevingskwaliteit van de gemeente Noordenveld is op 1 juni 2021 vastgesteld en vervangt de Welstandsnota uit 2008. In de Gids Omgevingskwaliteit staat wat de basisprincipes van de gemeente Noordenveld zijn:

  • Het gebouw heeft een helder ontwerpidee
  • Het gebouw past op de plek
  • Het gebouw is zorgvuldig vormgegeven

De basisprincipes worden aangevuld met gebiedsprincipes, op maat gemaakte principes voor de verschillende gebieden in Noordenveld. Daarnaast zijn er soms gebieden in ontwikkeling, bijvoorbeeld een nieuwbouwwijk. Voor deze ontwikkelingsgebieden is of wordt een apart kwaliteitsplan opgesteld. Als een ontwikkelingsgebied klaar is, vervalt het kwaliteitsplan en wordt het gebied onderdeel van een van de elf gebieden van de Gids Omgevingskwaliteit.

Het bouwplan zal moeten voldoen aan de in de gids genoemde ontwerpprincipes en zal door de Adviescommissie worden beoordeeld.

3.4.5 Landschapsbeleidsplan Noordenveld

Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.

Voor alle drie de te realiseren woonpercelen wordt een landschappelijke inpassing opgesteld. In de regels worden deze inpassingen middels een voorwaardelijke bepaling gewaarborgd. Zie hiervoor artikel 4.5.2.

3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater gaat invullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceeleigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten'-agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat kan worden bepaald waar en hoe eventueel extra berging kan worden gecreëerd.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

3.4.7 Nota duurzaamheid

De gemeente Noordenveld heeft naast de Nota Duurzaamheid ook de Drentse Energiedeal ondertekend. De ambities komen vrijwel overeen en gaan uit van energieneutraal. Als het gaat over energieneutraal, dan wordt hiermee bedoelt dat dit gebouwen zijn die het hele gebouwgebonden energiegebruik zelf opwekken. Daar hoort een EPC van 0 bij. EPC = 0 betekent hetzelfde als energieneutraal. Bij energieneutraal gaat het om een "gebouwgebonden" term. In de Nota Duurzaamheid heeft de gemeente Noordenveld zich (met betrekking tot nieuwe woningen) ten doel gesteld van de tot 2.020 nieuw te bouwen woningen minimaal 50% energieneutraal (EPC = 0) of zeer energiezuinig (EPC = lager dan de wettelijke norm EPC 0,4) te bouwen.

3.4.8 Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid

Gezien de ontwikkelingen op de woningbouwmarkt de afgelopen jaren is er genoeg reden om het woonbeleid in Noordenveld te actualiseren. Op 20 april 2016 is de kaderstelling voor het geactualiseerd woonbeleid vastgesteld. De kaders zijn bedoeld om richting te geven en accenten te zetten. Hieronder zijn de kaders opgenomen die raakvlakken hebben met dit bestemmingsplan:

  • Leidend is het bouwen voor behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • Periodiek woningmarktonderzoek met monitoring is een gewenste onderlegger voor het kunnen bouwen voor behoefte.
  • Op basis van het uitgangspunt bouwen voor behoefte moet er vroegtijdig worden ingezet op voldoende uitlegcapaciteit om op de verwachte vraag te kunnen anticiperen. Uitgangspunt is in principe de Ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Anticiperen op de 'hobbel': eerst groei en daarna teruggang van de woningbehoefte.
  • Het is belangrijk om starters/jongeren die in de gemeente willen blijven wonen, goed te faciliteren in de sociale huursector. Dat kunnen ook studio's en kleine units zijn, waarbij transformatie een mogelijke optie is.
  • De omvang van de sociale huursector moet voldoende zijn om de doelgroep adequaat te kunnen huisvesten.
  • Betaalbaarheid van de voorraad sociale huur is cruciaal.
  • Het kader voor duurzaamheid is de gemeentelijke Nota duurzaamheid van 2015. Het uiteindelijke doel is op termijn een woningvoorraad die zoveel mogelijk energieneutraal is.

Hoofdstuk 4 Milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart zijn de percelen als volgt aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0010.png"

Fragment archeolische beleidsadvieskaart, Turfweg 10a

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0011.png"

Fragment archeolische beleidsadvieskaart, De Ring 15

In het geldende bestemmingsplan is voor beide percelen een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen die correspondeert met dearcheologische beleidsadvieskaart.

Voor de Turfweg 10a geldt dat bij ingrepen van meer dan 1.000 m² archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. In onderhavige planvoornemen wordt een woning van maximaal 150 m² en een bijgebouw van maximaal 100 m² gerealisserd. Daarmee blijft het voornemen ruimschoots binnen de gestelde grens.

Voor de Ring 15 geldt dat het voorste deel van het perceel is aangewezen als terrein van hoge archeologische waarde. Hier ligt de bestaande boerderij in. Deze boerderij zal alleen intern verbouwd worden. er worden daarom geen ingrepen in de bodem gedaan ter plaatse van deze aanduiding.

Een groot deel van het perceel ligt binnende historische dorpskern. Voor ingrepen vanaf 100 m² geldt dat archeologisch onderzoek nodig is. In het bestemmingsplan buitengebied is als uitzondering hierovoor opgenomen dat indien op de plek van de bestaande fundering wordt gebouwd geen onderzoek nodig is omdat de grond daar reeds geroerd is. De nieuw te bouwen woning zal op de plek van de fundering van de schuur worden gebouwd. Het bijgebouw is niet groter dan 100 m². Daarmee is ook voor dit perceel aan de voorwaarden met betrekking tot archeologie.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan. Deze conclusie wordt door de gemeente en Libau onderschreven.

Cultuurhistorie

Het plangebied bestaat uit agrarische gronden en een voormalig agrarisch bedrijf . De in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden worden meegenomen, geborgd en versterkt in de landschappelijke inpassing, opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie. Ten behoeve van het plan wordt daarom een bodemonderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

In bijlage 2 en bijlage 3 zijn de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken opgenomen.

Voor beide locaties wordt geconcludeert dat de resultaten van de bodemonderzoek geen aanleiding geven voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Er zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond.

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 in het plangebied aan De Ring 15 bevat matig verhoogde gehalte aan barium en geeft op basis hiervan aanleiding tot aanvullend onderzoek. Het grondwater ter plaatse van peilbuis 9 bevat een verhoogd gehalte kwik t.o.v. de tussenwaarde. Geadviseerd wordt bij de gemeente Noordenveld na te gaan of dergelijk verhoogde gehaltes zware metalen in het grondwater in de omgeving vaker worden gemeten, dit mogelijk als gevolg van een natuurlijke achtergrondwaarde. Indien dit niet het geval is wordt aanbevolen, ter verificatie van het gemeten gehalte barium, een herbemonstering en heranalyse van het grondwater uit te voeren.

Wat betreft het matig verhoogd gehalte aan barium en kwik geeft de gemeente aan dat er vanuit mag worden gegaan dat het hier mogelijk sprake is van een onvoldoende hersteld evenwicht tussen grond en grondwater ten tijde van de grondwaterbemonstering en het niet nodig is om een nader onderzoek uit te voeren ten aanzien van het verhoogde gehalte barium en kwik in het grondwater. Er lijkt echter geen verontreinigingsbron aanwezig te zijn op de locatie. De verhoogde gehalten zijn niet direct te relateren aan historische bedrijfsactiviteiten of de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal in de ondergrond. Ook zijn deze stoffen in onderzochte grondmonsters niet verhoogd aangetoond.

In de omgevingsvergunningen voor het bouwen zal als aanvullende voorwaarde worden opgenomen dat na de sloop van de bebouwing aanvullend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem onder te slopten bebouwing.

Op het deel van de percelen dat een woonbestemming krijgt wordt in en onder de puinverhardingen nog aanvullend onderzoek naar asbest verricht. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend. De initiatiefnemer heeft echter toegezegd dat hij zo nodig saneringsmaatregelen zal treffen om het onderzochte deel van plangebied geschikt te maken voor de beoogde functie. Hierdoor zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd voor beide percelen, Bijlage 4. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Conclusie

Op 10 juni 2020 is het plangebied bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Uit de beknopte natuurtoets is naar voren gekomen dat nader onderzoek naar huismus nodig is op het perceel aan De Ring om de aan- of afwezigheid van nestplaatsen van deze soort onder de golfplaten daken en achter de daklijsten van de twee schuren te bepalen.

In overleg met de provincie Drenthe is de ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Vervangende nestkasten zijn ook reeds geplaatst. Deze ontheffing is op 24 november 2020 verleend. In het actieplan behorende bij de ontheffing is omschreven wat de vervolg stappen zijn

Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient verder rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Ook wordt geadviseerd om verstoring van vliegroutes van vleermuizen te voorkomen door in de sloop- en gebruiksfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling veroorzaakt op de bomenrijen die onderdeel kunnen zijn van een vliegroute.

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde gebieden. Een vergunning van de Wnb is niet nodig. Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.BP082-vg02_0012.png"

Fragment risicokaart (blauw omcirkeld de plangebieden)

Onderzoek

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen wegen of spoor- en waterwegen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Op circa 250 meter ten zuidwesten van het plangebied aan De Ring bevinden zich een aardgastransportleiding van de Gasunie.

Op circa 300 meter ten noordwesten van het plangebied aan de Turfweg is een propaan- en butaanvulstation aanwezig.

Beide plangebieden liggen gezien de genoemde afstanden niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen. Het plan leidt, met de realisatie van twee woningen, tot een toename van het aantal mensen in het gebied. Het is aannemelijk dat dit niet leidt tot een overschrijding van het groepsrisico. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Voor het plan is akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

In het plangebied is door BügelHajema adviseurs onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woningen, Bijlage 5. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012).

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Turfweg en De Ring. Geconcludeerd mag worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van geluidhinder bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 2 woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Conclusie

Het project moet worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.7 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

De Ring 15

In de omgeving van, het deel van het plangebied aan de Ring 15 bevindt zich een mengeling van onder meer woonfuncties, agrarische bedrijven en bedrijvigheid die aan het buitengebied gebonden is in ten hoogste milieucategorie 2. De grootste richtafstand voor functies in milieucategorie 2 bedraagt 30 m.

Met het plan worden woningen mogelijk gemaakt. Deze worden gesitueerd op een afstand van minimaal 30 m van de aanwezige milieubelastende functies. Vanuit de omliggende milieubelastende functies zijn er daarmee geen belemmeringen voor de herontwikkeling van dit deel van het het plangebied. Daarnaast vormt de functieverandering geen belemmering voor de ontwikkeling van de omliggende functies.

Turfweg 10A

In de omgeving van het plangebied aan de Turfweg bevindt zich een mengeling van onder meer woonfuncties, agrarische bedrijven en bedrijvigheid die aan het buitengebied gebonden is in ten hoogste milieucategorie 2. De grootste richtafstand voor functies in milieucategorie 2 bedraagt 30 m.

Het perceel aan de oostkant van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf-Buitengebied gebonden'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan en bestaande bedrijven. Het bedrijf, een spring- en handelsstal, valt onder categorie 3.1.

Bij een dergelijk bedrijf gelden de volgende richtafstanden tot woningen:

Geur   50 meter  
Stof   30 meter  
Geluid   30 meter  
Gevaar   0 meter  

 

De afstanden in de VNG brochure zijn indicatief. Dat betekent dat er in principe aan moet worden voldaan maar dat afgeweken mag worden als goed onderbouwt wordt dat er geen sprake van overlast zal zijn.

Hierbij wordt naar twee zaken gekeken.

De ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf en het woon- en leefklimaat in de woning.

Allereerst de ontwikkelingsruimte van het bedrijf. Met het onderhavige plan wordt een woning mogelijk gemaakt aan de Turfweg 10a. Aan de andere zijde van het bedrijf staat ook een woning (Turfweg 8). De afstand van deze woning tot het bouwvlak van het bedrijf bedraagt circa 30 meter. Daarmee wordt de potentiële uitbreidingmogelijkheid van het bedrijf reeds beperkt. Het toevoegen van een nieuwe woning op, in dit geval, iets grotere afstand zorgt niet voor een extra beperking van de uitbreidingsmogelijkheden. Het bedrijf wordt daarmee niet extra beperkt in de bedrijfsvoering.

Wat betreft het woon- en leefklimaat van de woning aan de Turfweg kan worden opgemerkt dat de grootste afstand van 50 meter wordt veroorzaakt door het aspect geur. Deze geur is in het geval van een paardenhouderij afkomstig van de mestplaats en eventueel de stallen. De afstand van het bouwvlak van het bedrijf waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd en het bouwvlak waarbinnen de woning van initiatiefnemer mag worden gebouwd bedraagt meer dan 50 meter. De mestplaat van het bedrijf ligt ook op meer dan 50 meter van het bouwvlak van de woning.

Enige punt wat daarbij opgemerkt kan worden is dat het bedrijf in de huidige situatie zijn mestplaat zou kunnen verplaatsen. Aangezien deze volgens de regels van het bestemmingsplan niet binnen het bouwvlak hoeft te worden gebouwd. In een worstcase scenario zou de afstand tussen mestplaat en woning van 35 meter worden. De locatie waar de mestplaat dan zou komen is bedrijfstechnisch niet logisch en het is gezien de situering van de huidige mestplaats ten opzichte van de stallen ook zeer onwaarschijnlijk dat deze verplaatsing zou plaatsvinden. Om deze reden is positionering van een nieuwe woning ten opzichte van de paardenhouderij ruimtelijk verantwoord, waarbij de bedrijfsvoering niet onevenredig wordt belemmerd.

Wat betreft de afstand van de paardenbak kan worden opgemerkt. Dat het beleid van de gemeente Noordenveld, zoals in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen, stelt dat er een minimale afstand van 30 meter tussen een paardenbak en een woning moet zijn. Dat is in dit geval aan de orde. Het bijgebouw telt niet mee bij deze berekening omdat daar geen functies ten behoeve van de woning, als badkamer, slaapkamer o.i.d. in mogen komen.

Op het perceel Turfweg 11 is in het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' opgenomen. Op dit perceel wordt al enige tijd geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. Voor de planologische haalbaarheid van de compensatiewoning aan de Turfweg 10a dient rekening te worden gehouden met de planologische situatie, ofwel de in het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld (maximaal) toegestane mogelijkheden.

Ter plaatse van Turfweg 11 is agrarische bedrijvigheid toegestaan zowel in de vorm van akkerbouwbedrijven als veehouderijbedrijven (niet zijnde intensieve veehouderij). Hiervoor dient in het kader van milieuzonering een richtafstand van 100 meter te worden aangehouden. Aan deze richtafstand tot de beoogde nieuwe woning wordt niet voldaan. De afstand tussen het bestemmingsvlak aan de Turfweg 10a en Turfweg 11 voldoet niet aan deze afstand.

De vestiging van een nieuw bedrijf op de locatie Turfweg 11 wordt echter in de huidige situatie reeds beperkt door de aanwezigheid van de al aanwezige woningen rondom de locatie. In de richting van Turfweg 10a worden de uitbreidingsmogelijkheden namelijk reeds belemmerd door de (bedrijf)woningen Turfweg 8 en 10. Aangezien de beoogde nieuwe woning aan de Turfweg 10a in elk geval op grotere afstand wordt gebouwd dan de bestaande (bedrijfs)woning aan Turfweg 10. Om die reden mag worden gesteld dat het toevoegen van een nieuwe woning aan Turfweg 10a niet extra belemmerend werkt voor de planologische mogelijkheden van Turfweg 11. Om deze reden is positionering van een nieuwe woning ten opzichte van de agrarische bestemming ruimtelijk verantwoord, waarbij de bedrijfsvoering niet nader wordt belemmerd.

Vanuit de omliggende milieubelastende functies zijn er daarmee geen belemmeringen voor de herontwikkeling van het plangebied.

Conclusie

Het plangebied wordt op een zodanige wijze ingevuld met woningen dat er vanuit het aspect van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk waarbij sprake is van een afname van de verharding. Er is daarom een digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 6 en 7). Hieruit volgt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. De normale procedure is van toepassing.

Riolering en afvoer hemelwater

De riolering zal worden aangesloten op de bestaande drukriolering. Hemelwater zal worden afgevoerd in de omliggende sloten van de percelen.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het plan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. In onderhavig plan gaat het om het realiseren van twee woningen.

Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt tevens uit de aanmeldnotitie die als bijlage Bijlage 8 Aanmeldnotite is opgenomen. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Op basis van het bovenstaande en de andere onderzoeksaspecten kan worden geconcludeerd dat in de nieuwe situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit geldt voor de woningen binnen het plangebied en de omwonenden.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

BEGRIPPEN

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

WIJZE VAN METEN

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt een korte uitleg gegeven.

AGRARISCH MET WAARDEN

De bestemming Agrarisch met waarden is op het achterste deel van het perceel aan de Turfweg gehandhaafd. Deze gonden zijn bestemd als cultuurgrond. Dit geldt ook voor het oostelijk deel van het perceel aan De Ring 15. Qua landschappelijke/stedenbouwkundige meerwaarde en inpassing is hier geen reguliere woonbestemming gewenst. Op deze manier wordt ook verstening voorkomen, omdat bijgebouwen en vergunningvrij bouwen niet mogelijk wordt gemaakt binnen deze bestemming.

WONEN

De nieuwe woningen hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarnaast zijn bijgebouwen toegestaan.

Het is bij recht mogelijk om hoofd- en bijgebouwen van een woning te benutten ten behoeve van aan huis verbonden werkactiviteiten in de vorm van een beroep of bedrijf. De uitoefening van een aan huis verbonden werkactiviteit is uitsluitend toelaatbaar voor zover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft.

Veel mensen gaan in het buitengebied wonen teneinde een agrarische hobby te kunnen uitoefenen. Daarom is in het bestemmingsplan een mogelijkheid opgenomen om (via afwijking van de bouwregels) bij woningen extra stalruimte te realiseren ten behoeve van een agrarische hobby.

Het is verplicht de landschapsmaatregelen in overeenstemming met het landschappelijk inpassingsplan (zie Bijlage 1) aan te leggen en in stand te houden, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieraan moet binnen een termijn van twaalf maanden na gereedmelding van de bouw van het hoofdgebouw uitvoering aan worden gegeven.

WONEN - BOERDERIJ

Voor de bestaande boerderij aan De Ring is de bestemming 'Wonen - Boerderij'opgenomen. Voor deze bestemming zijn ook regels voor een agaraische hobby en aan huis verbonden werkactiviteiten opgenomen.

WAARDE ARCHEOLOGIE - 2

Om de archeologische waarden te beschermen is de dubbel bestemming Waarde archeologie - 2 opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS

In de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding gelden met het oog op de drinkwaterwinning, drinkwaterproductie en drinkwaterdistributie, alsmede de bescherming van de grondwaterkwaliteit de een aantal aanvullende regels.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

OVERIGE REGELS

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van het opstellen van dit plan is dat publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

OVERGANGSREGELS

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

SLOTREGEL

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd, bijvoorbeeld door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De initiatiefnemers en de gemeente zullen een overeenkomst afsluiten waarin ook de eventuele planschade voor rekening van initiatiefnemer zal zijn. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid verzekerd; voor het overige betreft het immers een ondernemingsrisico voor de ondernemer.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijk draagvlak

Initiatiefnemer heeft voordat het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage werd gelegd met alle direct omwonenden gesproken over zijn plannen en onderhavig bestemmingsplan. Initiatiefnemer is daarvoor bij alle omwonenden langs geweest en heeft het initiatief aan hen toegelicht.

Het ontwerpbestemmingsplan Turfweg 10a en De Ring 15 in Leutingewolde heeft in het kader van de zienswijzeprocedure zes weken ter inzage gelegen van 15 april 2021 tot en met 26 mei 2021. Tijdens deze periode kon iedereen reageren op het bestemmingsplan. In totaal zijn er 5 zienswijzen ingediend, waarvan 1 zienswijze uit 2 delen (mondeling en schriftelijk) bestaat. In deze nota van zienswijzen worden de ingekomen zienswijzen besproken en wordt aangegeven of het bestemmingsplan naar aanleiding hiervan is aangepast. De nota van zienswijzen is als Bijlage 11 opgenomen.

7.2 Overleg

Het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg naar de vooroverlegpartners gestuurd. In deze paragraaf zijn de binnengekomen reacties van het waterschap en de provincie verwerkt.

Waterschap

Het Waterschap Noorderzijlvest stemt in met het bestemmingsplan. De initiatieven zoals in de Toelichting omschreven hebben geen invloed op (afval)wateraspecten die om een nadere uitwerking vragen. Op de Verbeelding met Regels hebben zij geen op- of aanmerkingen. De overlegreactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 9.

Provincie Drenthe

Het bestemmingsplan is tevens voor vooroverleg naar de provincie Drenthe gestuurd. Daarnaast heeft de gemeente het plan in een digitaal overleg toegelicht aan de provincie. Van de provincie is, na dat de reactietermijn was verstreken, een advies ontvangen:

"De Ruimte voor Ruimte regeling waar hiervan gebruik wordt gemaakt heeft als doelstelling het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit en versterken van het landschap. Dat betekent dat naast een goede situering en ontwerp voor de nieuwe woning ook een erfinrichtingsplan moet worden gerealiseerd dat de landschappelijke kwaliteit versterkt. Landschappelijke kwaliteit heeft o.a. te maken met cultuurhistorie, ruimtelijk beeld, biodiversiteit en duurzaamheid. Dat betekent in dit geval dat de bestaande bomen die afkomstig zijn van de oudere cultuurhistorische structuur ingepast kunnen worden in een erfplan met beplantingselementen."

 

De provincie heeft per perceel een advies uitgebracht. Deze adviezen zijn opgenomen in Bijlage 10. In de landschappelijke inpassing met erfinrichtingsplan Bijlage 1 hebben we deze adviezen verwerkt. De provincie adviseert houtsingels van minimaal 10 meter breed. Dit is in het plangebied niet overal mogelijk door onder andere de aanwezigheid van verharde toegangspaden. Door het uitvoeren van verschillende analyses is een landschappelijke inpassing opgesteld die de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied enorm versterkt en verbetert en die goed uitvoerbaar is. Bij de beschrijving en vormgeving van de houtsingels hebben we de staalkaart: houtsingels en struweel van de provincie Drenthe als uitgangsput genomen. Daarin staat dat de minimale breedte van een houtsingel 4 meter dient te bedragen. Daar wordt in het gehele plangebied aan voldaan.

7.3 Reacties ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de zienswijzeprocedure zes weken ter inzage gelegen van 15 april 2021 tot en met 26 mei 2021. Tijdens deze periode kon iedereen reageren op het bestemmingsplan. In de nota zienswijzen Bijlage 11 worden de ingekomen zienswijzen besproken en wordt aangegeven of het bestemmingsplan naar aanleiding hiervan is aangepast.