direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hardweg 15 Linden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.1.1 Aanleiding

Aan de Hardweg 10 in Linden, gemeente Cuijk, bevindt zich Watersportcamping 't Loo. Het westelijke deel van dit recreatieterrein, op het adres Hardweg 15, bestaat uit Jachthaven 't Loo. Onderdeel van de jachthaven is tevens een kampeerterrein ten behoeve van recreatief medegebruik voor maximaal 11 camperplaatsen. Het voornemen bestaat om dit aantal uit te breiden naar 35 camperplaatsen met bijbehorende voorzieningen, waaronder een toiletgebouw. Voor de uitbreiding van het aantal camperplaatsen is reeds een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan, zodat reeds in het toeristische seizoen van 2018 gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe camperplaatsen. Het is echter de wens om het maximaal aantal toegestane camperplaatsen permanent te doen uitbreiden naar 35 camperplaatsen.

Een deel van de locatie waar het planvoornemen is voorzien ligt binnen het vigerende bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Hardweg 15", zoals vastgesteld d.d. 9 september 2013. Het realiseren van camperplaatsen is op basis van dit bestemmingsplan uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' binnen de bestemming 'Recreatie - Jachthaven'. Dit betreft de locatie van het huidige camperterrein. Het plan is om dit terrein te vergroten richting het westen om het voorgenomen aantal van 35 camperplaatsen te kunnen realiseren. Deze uitbreiding blijft niet beperkt tot binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Hardweg 15", maar reikt voor een klein gedeelte tot binnen de plangrens van het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Cuijk" (vastgesteld 10 juni 2013). Dit gedeelte heeft de bestemming 'Groen', waar binnen slechts extensief recreatief medegebruik is toegestaan. Het permanent realiseren van camperplaatsen met bijbehorende voorzieningen en het verplaatsen van een toiletgebouw is niet mogelijk binnen deze kaders. Teneinde de uitbreiding van het kampeerterrein permanent mogelijk te maken zal het bestemmingplan moeten worden herzien. De gemeente Cuijk heeft op 4 december 2017 een positief standpunt ingenomen ten aanzien van dit initiatief.

1.1.2 Doel

Door middel van het voorliggende bestemmingsplan 'Hardweg 15 Linden' wordt de verleende mogelijkheid om tijdelijk (2 jaar) het aantal camperplaatsen te vergroten van 11 naar 35 permanent gemaakt. Tevens wordt de verplaatsing en openbaarmaking van het op het terrein reeds aanwezige toiletgebouw naar de rand van het kampeerterrein gefaciliteerd. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.2 Plangebied en vigerende bestemmingsplannen

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van Linden, aan de Kraaijenbergse Plassen. Ter plaatse is jachthaven 't Loo gevestigd. Het plangebied valt grotendeels samen met het kadastrale perceel bekend staand als gemeente Cuijk, sectie M, perceelnummer 846. Noordelijk en westelijk wordt het plangebied begrensd door de Kraaijenbergse Plassen en oostelijk en zuidelijk door de Hardweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart ter hoogte van Linden. Bron: www.topotijdreis.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0002.png"

Satellietfoto omgeving Hardweg 15 te Linden, met rood omkaderd het plangebied en blauw omkaderd de (beoogde) locatie van de camperplaatsen. De nieuwe locatie van de toiletunit is met een gele ster aangeduid. Bron: cyclomedia, 2018.

1.2.2 Vigerende bestemmingsplannen

Toetsingskader

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • "Kraaijenbergse Plassen, Hardweg 15", zoals vastgesteld d.d. 9 september 2013;
  • "Kraaijenbergse Plassen, Cuijk", zoals vastgesteld d.d. 10 juni 2013.

De gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen 'Recreatie - Jachthaven', 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

Beoordeling

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor een jachthaven met maximaal 240 ligplaatsen, steigers en een watersportschool. Recreatief medegebruik in de vorm van een kampeerterrein voor camperplaatsen is toegestaan, echter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” en tot een maximum van 11 camperplaatsen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere stranden en ligweides. De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. De beoogde ontwikkeling ziet op gronden buiten de aanduiding "kampeerterrein" en overschrijdt tevens het maximum gestelde camperplaatsen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende initiatief strijdig is met de vigerende bestemmingsplannen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0003.png"

Uitsnede verbeeldingen vigerende bestemmingsplannen "Kraaijenbergse Plassen, Hardweg 15" en "Kraaijenbergse Plassen, Cuijk" met rood omkaderd het plangebied. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Ontstaansgeschiedenis

Tot in de jaren '80 van de 20e eeuw bestond de locatie waar nu watersportcamping 't Loo en jachthaven 't Loo ligt voornamelijk uit agrarische gronden. Zandwinningsactiviteiten hebben langzamerhand echter een plassengebied doen ontstaan dat in directe verbinding staat met de Maas. De kern Linden is door deze activiteiten vrijwel geheel omringd geraakt door water. Oostelijk van het plangebied, grenzend daaraan, is eind jaren '90 van de vorige eeuw camping 't Loo ontwikkeld. In diezelfde tijd is binnen het plangebied jachthaven Brasker tot ontwikkeling gekomen. De jachthaven is in 2015 onderdeel van camping 't Loo gaan vormen, en is sinds die tijd bekend onder de naam jachthaven 't Loo. De jachthaven heeft een oppervlakte van circa 4,7 hectare en biedt plaats aan 180 ligplaatsen voor vaartuigen. Daarnaast is op de zuidoever plaats voor enkele camperplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0004.png"

Ontwikkeling camping 't Loo gedurende de afgelopen circa 40 jaar. Bron: www.topotijdreis.nl, 2018.

Ruimtelijke structuur

Het middelpunt van de jachthaven wordt gevormd door een viertal aanlegsteigers welke evenwijdig aan elkaar liggen en in hoofdzaak de oost-west richting volgen. Oostelijk van de aanlegsteigers is een weide gelegen met de noodzakelijke ontsluitingswegen voor gemotoriseerd verkeer. Deze sluiten aan op de Hardweg. De weide loopt door langs het zuiden van de plassen. Aldaar wordt ruimte geboden voor momenteel 11 camperplaatsen. Op het terrein van de jachthaven zijn enkele gebouwen aanwezig welke dienst doen als havenkantoor, toiletgebouw, een waterschool en gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer.

Functionele structuur

In functioneel opzicht is de jachthaven uniform te noemen. De recreatieve verblijfsfunctie is dominant. Er wordt ruimte geboden aan één bedrijfswoning ten noordoosten van de jachthaven, echter is deze bedrijfswoning feitelijk niet aanwezig.

2.2 Beoogde situatie

Het planvoornemen behelst het in gebruik nemen van gronden als camperterrein waardoor het aantal van 11 camperplaatsen kan worden uitgebreid naar 35 plaatsen. Het huidige kampeerterrein waar camperplaatsen zijn toegestaan is gelegen ten zuidoosten van de jachthaven en heeft een oppervlakte van circa 4.460 m2. Door middel van onderhavig initiatief wordt het kampeerterrein uitgebreid richting het westen waardoor de totale oppervlakte wordt vergroot tot circa 8.700 m2.

De uitbreiding is gesitueerd binnen de kadastrale grenzen van de jachthaven. In beginsel behoeven ten behoeve van de permanente uitbreiding van het kampeerterrein geen wijzigingen te worden aangebracht aan de gronden, opstallen of groenstructuren. Uitzondering hierop is de verplaatsing van de op het huidige terrein aanwezige bestaande toiletunit naar de rand van het kampeerterrein, zodat deze ook voor strandgangers toegankelijk wordt. Tevens worden kleinschalige ondergeschikte voorzieningen mogelijk gemaakt, zoals een losplaats voor afvalwater en cassettetoiletten, een waterinnamepunt en stroomvoorzieningen. Grotendeels zijn deze voorzieningen reeds aanwezig, immers is de locatie reeds geschikt voor het toestaan van campers.

De campers zullen uitsluitend worden gebruik voor recreatieve doeleinden en niet voor (semi)permanente huisvesting. Tussen de campers onderling wordt een minimale vrije tussenruimte aangehouden van 3 meter uit het oogpunt van brandveiligheid.

2.3 Parkeren

Toetsingskader 

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling

Door de gemeente Cuijk zijn in de 'Parkeernota Gemeente Cuijk 2016-2023' parkeernormen gesteld waarbij zo veel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de destijds geldende publicaties van het CROW. De parkeernota onderscheidt echter geen parkeernormen voor de functie 'camperplaats'. De CROW-publicatie onderscheidt enkel parkeernormen voor de functie 'camping', hetgeen niet overeen komt met de beoogde functie 'camperplaats'. Voor campers geldt namelijk dat wordt gerecreëerd vanuit de camper zelf. Er wordt specifiek ruimte gecreëerd voor de stalling van de camper, waardoor deze geen afzonderlijke parkeerplaats nodig heeft. Gesteld kan worden dat voor de campers aldus naast de camperplaatsen geen afzonderlijke parkeerplaatsen behoeven te worden gerealiseerd. Het kan voorkomen dat bezoekers met zowel een camper als een personenwagen arriveren. Dit kan zich incidenteel voordoen. Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een reeds tijdelijk vergunde geringe uitbreiding van het aantal camperplaatsen naar een permanente situatie. De reeds aanwezige parkeerplaatsen zijn toereikend om de bijkomende parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen. Het parkeren mag niet gebeuren in de vrije tussenruimte tussen de campers onderling.

Conclusie

Gelet op de aard van het initiatief behoeven binnen het plangebied geen extra parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Voor de stalling van campers wordt specifiek ruimte gereserveerd.

2.4 Verkeersgeneratie

Het planvoornemen voorziet in het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het toegestane aantal camperplaatsen met 24 plaatsen. Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met onderhavig initiatief wordt uitgegaan van de ligging van het plangebied in het buitengebied van Linden. Bij een kampeerterrein hoort een verkeersgeneratie van 0,4 voertuigbewegingen per etmaal (vpe) per standplaats. Derhalve genereert onderhavig initiatief in totaal maximaal (24 x 0,4) 9,6 vpe. Dit is vergelijkbaar met de verkeersgeneratie van één vrijstaande woning en slechts een geringe toename van het aantal vpe dat door de huidige jachthaven maximaal wordt gegenereerd (997 vpe). Het plangebied is gelegen aan de Hardweg. Dit betreft een weg die veelal enkel gebruikt wordt voor bestemmingsverkeer. Gelet op de nabijheid van deze weg en de lage toename aan vpe, vormt onderhavig plan geen probleem ten aanzien van de afwikkeling van de verkeersstroom afkomstig uit het plangebied. Om de verkeersafwikkeling beter te geleiden en tegemoet te komen aan de wensen van de dorpsraad, is bij de parkeerplaatsen een verkeersbord geplaatst met een verplichte uitrijrichting richting het noorden, zodat de campers, dagrecreanten en bezoekers van de botenhelling via Hardweg en aansluitend de Hooge Voort/Lommerstraat de kern verlaten. Waar mogelijk worden tevens bewegwijzeringsborden ten behoeve van de jachthaven en botenhelling geplaatst nabij de kruising Kerkstraat-Hardweg. De afwikkeling van het verkeer is daarmee op afdoende wijze geregeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling 

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en het Rarro een relevante ruimtereservering geldt. In het radarverstoringsgebied van de Vliegbasis Volkel, waarin het plangebied is gelegen, geldt een maximale bouwhoogte van 65 meter boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen. Daarnaast geldt een maximale bouwhoogte van 90 mteer boven NAP voor windmolens vanuit het radarverstoringsgebied Herwijnen. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor de radarstations.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen, geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het aantal camperplaatsen mogelijk. Er wordt uitsluitend ruimte geboden aan campers, waarbij de bouw van nieuwe gebouwen is uitgesloten. Een bestaande toiletunit wordt verplaatst. Blijkens de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:943, r.o. 13.3) is deze ontwikkeling naar zijn aard niet te kwalificeren als stedelijke ontwikkeling. Derhalve hoeft niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft daarmee niet verder te worden doorlopen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) – partiële herziening 2014,

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0005.png"

Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijk Ordening met plangebied aangeduid met een gele ster. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

Beoordeling

Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Landelijk gebied' met als perspectief 'Gemengd landelijk gebied'.

In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in groene omgeving. Wel moet ruimte beschikbaar blijven om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Bestaande bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen kunnen zich in beginsel verder ontwikkelen. De nieuwvestiging van bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen met een duidelijke gebondenheid aan het buitengebied is mogelijk op goed ontsloten locaties. Ontwikkelingen houden rekening met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven of woonfuncties. Daarom zijn in de primair agrarische gebieden bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen niet gewenst.

Het onderhavige initiatief behelst het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het aantal camperplaatsen met 24. Deze uitbreiding is beperkt van schaal en past bovendien binnen de huidige functie van het gebied aan de Kraaijenbergse Plassen. Immers is op de locatie thans een recreatieterrein gelegen en is geen sprake van een primair agrarisch gebied.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie en doet niets af aan de waarden die de structuurvisie beoogd te beschermen.

3.3.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant

Toetsingskader

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de “Verordening ruimte”.

Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 1 januari 2018 is een geconsolideerde versie van de verordening beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.

De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat zowel algemene regels (o.a. over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) als gebiedsgerichte regels. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen).

Beoordeling

Voorliggend plangebied is op de integrale plankaart van de Verordening ruimte Noord-Brabant gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied'. Voorts ligt ook de aanduiding 'Cultuurhistorisch vlak', 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied' binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0006.png"

Uitsnede kaartbeeld 'Agrarische ontwikkeling' van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0007.png"

Uitsnede kaartbeeld 'Cultuurhistorie' van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de verordening. Er moet ten eerste getoetst worden aan de geldende regels voor de opgenomen structuren en aanduidingen. Voor het overige moet getoetst worden aan de algemene regels voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit uit artikel 3 Vr. Navolgend wordt deze toetsing uitgevoerd.

Hoofdstuk 3: Structuren

Artikel 7.10: Niet-agrarische functies en artikel 7.12: Afwijkende regels voor recreatieve bedrijven

Toetsingskader

Artikel 7.10 en 7.12 Vr in samenhang bepalen dat een bestemmingsplan dat gelegen is in gemengd landelijk gebied kan voorzien in de uitbreiding van een niet-agrarische functie mits:

  • 1. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
  • 2. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • 3. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 4 of hoger;
  • 4. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • 5. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • 6. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • 7. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • 8. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

Beoordeling

Het onderhavige initiatief behelst het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het aantal camperplaatsen met 24. De uitbreiding blijft beperkt tot binnen het feitelijke terrein van de bestaande jachthaven. De bestemming 'Recreatie - Jachthaven' wordt beperkt uitgebreid, mede ten behoeve van de verplaatsing van de toiletunit. Gelet op de mate van uitbreiding kan worden gesteld dat deze aldus geen afbreuk doet aan de ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied. De uitbreiding leidt niet tot een grootschalige activiteit (slechts 24 camperplaatsen worden toegevoegd) en is bovendien redelijk te noemen. Gelet op de planologische mogelijkheden die reeds worden geboden voor het aantal ligplaatsen voor boten en het aantal standplaatsen voor de bijbehorende camping, staat de uitbreiding in redelijke verhouding tot het aantal bezoekers dat de camping nu ontvangt. Daarmee is ook aangetoond dat de ontwikkeling op lange termijn past binnen de toegestane omvang. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een inrichting in behorend tot milieucategorie 4 of hoger, leidt de ontwikkeling niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven alsook niet tot zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan het toetsingskader van artikel 7.10 Vr in combinatie met de afwijkingsmogelijkheden die artikel 7.12 Vr biedt.

Hoofdstuk 4: Aanduidingen

Artikel 22: Cultuurhistorisch vlak - Artikel 25: Beperkingen veehouderij - Artikel 26: Stalderingsgebied

Toetsingskader

Artikel 22 waarborgt dat cultuurhistorische waarden en kenmerken van onderscheiden gebieden behouden blijven, hersteld worden of duurzaam worden ontwikkeld. Artikel 25 en 26 beperken de uitbreidings- en wijzigingsmogelijkheden van veehouderijen.

Beoordeling

Aan cultuurhistorische waarden wordt in hoofdstuk 4 getoetst. Voor het overige ziet onderhavig bestemmingsplan niet op veehouderijen of dierenverblijven.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan het toetsingskader van artikel 22, 25 en 26 Vr.

Hoofdstuk 2: Algemene regels

Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Toetsingskader 

In de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat:

  • 1. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
  • 2. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ad 1. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:

  • a. in het plan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  • b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
  • c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Ad 2. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  • b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Beoordeling

Voorwaarden ad 1:

  • a. De toelichting dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt hoe rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving. In hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt beargumenteerd waarom er geen belemmeringen zijn ten aanzien van deze aspecten;
  • b. De toelichting dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt hoe de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft. Het planvoornemen betreft de uitbreiding van het aantal camperplaatsen met 24 binnen de kadastrale grenzen van een bestaand recreatieterrein. De recreatieve functie wordt daardoor slechts beperkt uitgebreid. In de directe omgeving van het plangebied is voornamelijk een recreatieve functie aanwezig. De beoogde functie past om die reden in de omgeving. De beoogde ontwikkeling betreft in de kern enkel planologisch van aard. Enige noodzaak tot het slopen of oprichten van bebouwing is niet noodzakelijk. Het is niet waarschijnlijk dat de beoogde ontwikkeling nadelige effecten met zich mee brengt voor de volksgezondheid. De effecten van het planvoornemen ten aanzien van het milieu worden besproken in hoofdstuk 4;
  • c. De toelichting dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt hoe een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd. Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de reeds bestaande ontsluitingswegen. Ten aanzien van parkeren is in hoofdstuk 2 de parkeerbalans beschreven.

Voorwaarden ad 2:

  • a. Ten behoeve van onderhavig initiatief wordt het bouwperceel in geringe mate vergroot, met name ten behoeve van de verplaatsing en het openbaar maken van de toiletunit. De feitelijke bestaande begrenzing van het terrein van de jachthaven blijft gelijk, wel wordt de bestemming 'Recreatie - Jachthaven' vergroot. Deze ondergeschikte uitbreiding van het bouwperceel is verantwoord, zoals eerder aangegeven bij de toetsing aan artikel 7.10 en 7.12 Vr.
  • b. Enkel onder voorwaarden is uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag toegestaan. In casu wordt het op grond van het geldende bestemmingsplan i.c.m. de verleende tijdelijk vergunning toegestane ruimtebeslag met onderhavige ontwikkeling niet uitgebreid. De betreffende gronden maken feitelijk reeds deel uit van het terrein van de jachthaven. De toiletunit wordt verplaatst naar de rand van het terrein van de jachthaven en openbaar gemaakt. De toename aan ruimtebeslag dat hiermee gepaard gaat is zeer gering en dient deels een publiekelijk doel;
  • c. In geval van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te zijn gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.3 getoetst;
  • d. Een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd. Het onderhavige bestemmingsplan bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Conclusie 

Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap

Toetsingskader

Art. 3.2 Vr schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van het de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.

Beoordeling

De gemeente Cuijk is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant. Afspraken over kwaliteitsverbetering zijn verwerkt in de regeling ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’. In 2014 – 2015 is de regeling geëvalueerd en zijn aanbevelingen opgesteld voor bijstelling van het afsprakenkader. Het bijgestelde afsprakenkader is in het RRO van 2 december 2015 vastgesteld. De 'notitie Toepassingsbereik' vormt het basisdocument voor het afsprakenkader van de provincie met de gemeenten in de regio Noordoost. Deze notitie bevat de categorie-indeling voor de niet-planmatige ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de bijbehorende tegenprestatie. In dat kader worden drie categorieën onderscheidden:

  • Categorie 1 - geen impact: geen inspanning;
  • Categorie 2 - landschappelijke inpassing;
  • Categorie 3 - grote impact: de kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

Blijkens de categorie-indeling uit de notitie Toepassingsbereik valt onderhavige ontwikkeling binnen categorie 2. Derhalve dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Deels is dit reeds het geval, deels nog niet. Om die reden is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarin de bestaande groenelementen zijn aangevuld met nieuwe. De realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0008.png"

Uitsnede landschappelijk inpassingsplan

Het volledige landschappelijke inpassingsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Samengevat bestaat het gewenste eindbeeld voor de landschappelijke inpassing uit een eenduidige, doelmatige inpassing die de bestaande elementen waarborgt, opwaardeert en aanvult waar nodig. Hiervoor zal de bestaande hakhoutsingel uitgebreid worden in westelijke en zuidelijke richting om zo een eenduidig beeld te vormen vanaf de parkeerplaats en ontsluitingsweg ten zuiden/oosten van de camperplaatsen en toiletgebouw. Tussen het camperterrein en dagrecreatiestrand komt een afscheiding door middel van een knip- en scheerheg. Samengevat komt het tot de volgende actiepunten:

  • waarborgen en opwaarderen waar nodig bestaande hakhoutsingel;
  • dichtzetten voormalige toegang botenhelling;
  • voortzetten hakhoutsingel in westelijke richting (de weg volgend) in zelfde opzet rondom camperplaatsen en toiletgebouw;
  • openingen in hakhoutsingel voor nooduitgang camperterrein en werk/dienstingang toiletgebouw;
  • realiseren knip- en scheerheg tussen camperterrein en dagrecreatiestrand.

Conclusie

Het onderhavige planvoornemen voldoet aan de vereisten van artikel 3.2 Vr.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Cuijk 2030 - De Koers van Cuijk

Toetsingskader

De raad van de gemeente Cuijk heeft op 25 september 2017 de structuurvisie Cuijk 2030 "De Koers van Cuijk" vastgesteld. Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen aan van de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van de gemeente Cuijk tot 2030. De structuurvisie geeft ambitie, richting en koers aan de mogelijke ruimtelijke inrichting van de gemeente. Tevens benoemt de structuurvisie de wijze waarop de gemeente invulling denkt te geven aan de verwezenlijking van de ambities en beleidskoers. De structuurvisie vormt onder andere een toetsingskader ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen welke niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen.

De gemeente Cuijk is gelegen in een veelzijdig gebied met veel natuur en water. Het gebied Kraaijenbergse Plassen bevat een fraaie combinatie van natuur, water en recreatieve voorzieningen zoals strandjes, jachthavens en campings. Dit vormt een aantrekkelijk gebied voor toeristen. Het gebied heeft zich waargemaakt als bovenregionaal, attractief watersport- en natuurrecreatiegebied. De gemeente Cuijk staat mede hierdoor definitief op de toeristisch-recreatieve kaart. Door het bewust bevorderen van de vrijetijdsrecreatie zal de gemeente Cuijk zijn dynamiek en vitaliteit weten te versterken.

Het toeristisch-recreatief beleid van Cuijk richt zich de komende periode vooral op kwaliteitsverbetering van het toeristisch product, en het versterken van de positie van de gemeente als belangrijke watersportrecreatie-gemeente. Duurzaamheid is daarbij een leidend principe, wat blijkt uit het zorgvuldig ruimtegebruik en het verbeteren van het toeristisch aanbod. De huidige kwaliteiten binnen de gemeente bieden daartoe een uitstekende basis en dienen dan ook vooral te worden behouden en versterkt. Bestaande bedrijven op het gebied van 'Recreatie en toerisme' krijgen daarom de mogelijkheid om zich verder te kunnen ontwikkelen. Met de Kraaijenbergse Plassen beschikt Cuijk over een grote hoeveelheid open water die in deze omvang in de omgeving niet beschikbaar is. Dit is een kans om binnen de totale recreatieve-toeristische ontwikkeling, watergebonden recreatie tot ontwikkeling te brengen.

Beoordeling 

Het plangebied is gelegen aan de Kraaijenbergse Plassen. Onderhavig initiatief voorziet in het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het aantal camperplaatsen op het terrein van watersportcamping 't Loo. De camping vormt bij uitstek een perfecte uitvalsbasis om actief te zijn op of aan het water van de Kraaijenbergse Plassen. Met onderhavig initiatief wordt hieraan een impuls gegeven. Gezien het feit dat blijkens de structuurvisie de gemeente Cuijk zich wil blijven profileren als bovenregionaal gebied voor watersport en natuurrecreatie, past onderhavig initiatief binnen deze ambitie. In het kader van duurzaamheid wordt met onderhavig initiatief een bestaand bedrijf uitgebreid, binnen de kadastrale grenzen van het huidige recreatieterrein. Hiervoor wordt een deel van de ligweide bij het strandbad aan de zuidzijde van de jachthaven benut. Daarmee wordt de ruimte op zorgvuldige wijze ingevuld.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief passend is binnen het gemeentelijke ruimtelijke beleid. Op basis hiervan wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om mee te werken aan het voorliggende initiatief.

3.4.2 Strategische visie gemeente Cuijk 2030

Toetsingskader

De strategische visie Cuijk 2030 is vastgesteld in mei 2012. De strategische visie 2030 geeft aan hoe de gemeente Cuijk met trends en ontwikkelingen in de samenleving (zoals vergrijzing, de opkomst van ICT, teruglopend voorzieningenniveau, veranderingen in de agrarische sector, mondialisering en individualisering) om kan gaan en hoe de gemeente sturing geeft aan haar toekomst. Per thema worden er ontwikkelingsdoelen beschreven. Op het gebied van toerisme en vrije tijdseconomie liggen er enorme kansen die in belangrijke mate worden ingegeven door de voor de regio unieke ligging aan het water. De gemeente Cuijk wil op het gebied van toerisme en vrije tijdseconomie binnen de regio uitgroeien tot een hot spot van formaat. Een belangrijk deel van de strategische visie richt zich dan ook op de doelen die leiden tot het gewenste toeristisch-recreatieve profiel. Profieldoel 1 van de strategische visie is dan ook: 'Kraaijenbergse Plassen en de Maas als excellent waterrecreatiegebied'. Andere belangrijke doelen zijn o.a. het versterken van de werkgelegenheid in de toeristisch-recreatieve branche en het versterken van de recreatieve kwaliteit van het landelijk gebied.

Beoordeling

De jachthaven aan de Hardweg 15 levert reeds een belangrijke bijdrage aan de realisatie van de belangrijkste doelen uit de strategische visie en helpt om het onderscheidend vermogen en concurrentiepositie van de gemeente én de regio Land van Cuijk te versterken. Met het onderhavige initiatief wordt verdere invulling gegeven aan de wens van Cuijk om op het gebied van toerisme verder uit te groeien. De uitbreiding is evenwel beperkt van aard, en vindt bovendien hoofdzakelijk plaats binnen de grenzen van het bestaande recreatieterrein.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen de strategische visie gemeente Cuijk 2030.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • ecologie;
  • akoestiek;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

In onderhavig geval is sprake van het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van een bestaand camperterrein. Concreet betekent dit dat een bestaande recreatieweide mag worden benut voor het plaatsen van campers met bijbehorende voorzieningen. Ten behoeve van deze ontwikkeling vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats, aangezien ook de te verplaatsen toiletunit geen fundering behoeft. De gronden worden bovendien reeds recreatief benut, zodat de aanwezigheid van bodemverontreinigingen niet waarschijnlijk is.

Conclusie

De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Aa en Maas

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Aa en Maas. De visie van waterschap Aa en Maas is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Aa en Maas 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Beoordeling

Het planvoornemen behelst het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het toegestane aantal camperplaatsen van 11 naar 35. Hiertoe behoeft geen nieuwe infrastructuur of bebouwing te worden aangebracht. Aldus is geen sprake van een verhardingstoename. Doordat het verhard oppervlak onveranderd blijft behoeven er op grond van het beleid van het waterschap geen extra retentievoorzieningen te worden aangelegd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

Beoordeling 

Blijkens de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied gelegen binnen het cultuurhistorisch vlak 'Graafse Raam'. De Graafse Raam bestaat uit laaggelegen terreinen en hogere ruggen. De laagten waren vanouds onbebouwd, op de hogere terreinen lagen de boerderijen en landgoederen. Kenmerkende waarden betreffen veelal dijkrestanten, sluisen en boerderijen. Deze waarden dienen planologisch beschermd te worden. Het onderhavige initiatief doet geen afbreuk aan deze waarden. Immers behelst het initiatief geen fysieke wijziging aan gronden of gebouwen, waardoor uitgesloten is dat cultuurhistorische waarden verloren gaan. Voor het overige liggen geen relevante cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0009.png"

Uitsnede CHW-kaart provincie Noord-Brabant met het plangebied rood omkaderd.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

Blijkens de 'Archeologische beleidskaart' van de gemeente Cuijk is het plangebied gelegen binnen een gebied met de aanduiding 'Waarde- Archeologie 5'. Voor deze gronden geldt een archeologische onderzoeksplicht in geval van bodemverstoringen dieper dan 0,5 meter en met een oppervlakte groter dan 2.500 m2. Het onderhavige initiatief behelst geen fysieke ingreep in de bodem. Aldus is geen sprake van een archeologische onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.17BPHardweg15-VA01_0010.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cuijk.

Conclusie

Het aspect archeologie belemmert het planvoornemen niet.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Sint Jansberg', welke is gelegen op een afstand van circa 6 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten ten aanzien van gebiedsbescherming.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Ten behoeve van de permanente uitbreiding van het aantal camperplaatsen behoeven geen gebouwen te worden gesloopt of bomen of struiken te worden verwijderd. Het planvoornemen betreft slechts een functionele wijziging die slechts met zeer geringe fysieke wijzigingen gepaard zal gaan. Bovendien wordt het terrein thans gebruikt als onderdeel van de camping. Nadelige effecten op flora en fauna zijn niet te verwachten. Wel dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming gelet op het aspect soortenbescherming.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het onderhavige besluit maakt geen realisatie van geluidsgevoelige objecten mogelijk, waardoor geen akoestisch onderzoek uitgevoerd behoeft te worden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering.

Conclusie

Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als gemengd gebied. Direct naast woningen komen immers ook andere functies voor, zoals recreatie. Richtafstanden uit de VNG kunnen derhalve met één afstandstap worden verlaagd. Blijkens de VNG brochure betreft een kampeerterrein een bedrijf uit categorie 3.1. Voor deze categorie bedrijven geldt, uitgaande van een gemengd gebied, een richtafstand tot gevoelige bestemmingen van 30 meter (aspecten geluid, geur en gevaar).

Het voorliggende initiatief betreft het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het aantal camperplaatsen met 24 plaatsen, hetgeen op basis van een tijdelijke vergunning reeds is toegestaan. Het camperterrein komt daardoor dichter bij de bestemming 'Wonen' ten zuiden van de jachthaven te liggen, van circa 32 naar circa 17 meter. Het totale recreatieterrein van de jachthaven, waarbinnen het camperterrein is gesitueerd, blijft echter op gelijke afstand liggen als in de huidige situatie. Deze afstand bedraagt eveneens circa 17 meter. In de bestaande situatie wordt derhalve reeds niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter (voor geluid), de nieuwe situatie brengt daarin geen verandering, uitgezonderd dat de locatie waar tevens campers mogen worden geplaatst dichter bij de bestemming 'Wonen' komt te liggen.

Binnen de bestemming 'Wonen' is het op basis van het vigerende bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Cuijk" echter niet toegestaan om nieuwe hoofdgebouwen (zijnde een gevoelige functie) te realiseren. Dichtstbijzijnde gevoelige functies betreffen de woningen aan De Berg 10 en 12. Het perceel van de woning op nummer 10 ligt op ruim 26 meter van de uitbreiding. Voor deze woning geldt dat (geluidgevoelige) bijgebouwen in principe, al dan niet vergunningvrij, binnen de richtafstand van 30 meter te realiseren zijn (tot op 26 meter van het terrein van de jachthaven). De richtafstand wordt daarmee circa 4 meter overschreden. Ook voor het perceel van de woning op nummer 12 geldt dat het gedeelte waar (geluidgevoelige), al dan niet vergunningvrij bijgebouwen in principe binnen de richtafstand kunnen worden opgericht. Dit perceelsgedeelte ligt op een afstand van circa 22 meter van de jachthaven. Hier wordt de richtafstand aldus met circa 8 meter overschreden.

Omdat het een richtafstand betreft en geen harde norm, mag verantwoord van deze richtafstand worden afgeweken. De richtafstand betreft de maximale afstand waarop overlast kan worden ervaren van een recreatiepark, met name de activiteiten die daar kunnen worden ontplooid. In onderhavig geval zie het plan toe op de realisatie van nieuwe camperplaatsen, bedoeld voor een doelgroep die overwegend gericht is op rust, natuur en het water. Er zijn ter plaatse geen drukke, geluid en andere overlast producerende activiteiten voorzien. De bewoners van de aangrenzende woningen zijn bovendien reeds in een vroeg stadium geïnformeerd over het planvoornemen. Noch in de situatie vóór de uitbreiding, noch sinds het moment dat de tijdelijk vergunde situatie van kracht is geworden, is sprake gebleken van overlast. In samenhang daarmee schrijven de reglementen van de jachthaven en de camping voor dat er in geen geval geluidsoverlast mag plaatsvinden en er een nachtrustperiode bestaat van 22:00 uur tot 09:00 uur. Deze regels komen ook te gelden voor het gedeelte dat wordt uitgebreid. Hiermee is, ook na de uitbreiding van het aantal camperplaatsen, gewaarborgd dat overlast vanaf het terrein van de jachthaven richting de woningen is uitgesloten. Gelet op het voorgaande is het overschrijden van de richtafstand met respectievelijk 4 en 8 meter verantwoord te noemen.

Conclusie

Onderhavig initiatief vormt geen belemmering voor het woon- en leefklimaat voor de bewoners van de woningen aan De Berg. Het uitvoeren van nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

4.10 Geurhinder veehouderijen

Toetsingskader

Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUÅ of OUÅ/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld. De gemeente Haaren beschikt in dit verband over een eigen Verordening Geurhinder, waarin de normen ten aanzien van geurhinder en veehouderijen zijn vervat.

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied is één veehouderij aanwezig, te weten een paardenhouderij aan de Eindsestraat 10 in Linden, op circa 140 meter afstand van het plangebied. Voor het oprichten van geurgevoelige objecten zoals een recreatieverblijf dient een vaste afstand van 50 m moet worden aangehouden. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Aangezien de genoemde afstand ruimschoots wordt behaald, vormt de voorgrondbelasting geen nadelige invloed op het planvoornemen. De afwezigheid van grote veehouderijen in de omgeving maakt het onwaarschijnlijk dat het woon- en leefklimaat vanwege de gecumuleerde geurbelasting onaanvaardbaar zal zijn. Bovendien wordt in de huidige situatie geen geuroverlast ervaren op het recreatieterrein. Evenmin heeft het planvoornemen gevolgen voor eventuele uitbreidingsplannen van veehouderijbedrijven. Maatgevend voor de omvang van de uitbreidingsplannen zijn de reeds aanwezige woningen en andere geurgevoelige objecten in het buitengebied, de huidige bebouwingsgrens van de bebouwde kom en de regels uit het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied.

Conclusie

Het aspect geurhinder en veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Blijkens de risicokaart maakt een bestaande propaantank onderdeel uit van de inrichting van het kampeerterrein. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Op basis van het activiteitenbesluit dient een afstand van 15 meter te worden aangehouden voor buiten de inrichting gelegen (beperkt) kwetsbare objecten. Met onderhavig initiatief worden geen (beperkt) kwetsbare objecten buiten de inrichting van het kampeerterrein gerealiseerd en blijft ook de locatie van de propaantank ongewijzigd. Op basis daarvan behoeft geen verantwoording van het groepsrisico of van het plaatsgebonden risico plaats te vinden.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.11.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het camperterrein is gelegen op een afstand van circa 650 meter tot een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet op deze afstand zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.11.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er binnen en in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk buisleidingen zijn gelegen, waarvoor een beschermingsregime geldt op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Conclusie 

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

    • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
    • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.13 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Beoordeling

Het onderhavige initiatief voorziet in het permanent maken van de reeds vergunde uitbreiding van het aantal camperplaatsen met 24 plaatsen op een bestaand recreatiepark, hetgeen reeds voor bepaalde tijd is vergund. De toename aan voertuigbewegingen ten gevolge van dit initiatief zal marginaal zijn. Gezien de aard en omvang van het initiatief en gelet op de ondergrens van NIBM kan het onderhavige besluit als NIBM worden aangemerkt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.14 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een aanmeldnotitie dient te worden opgesteld, op basis waarvan het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. In de aanmeldnotitie dienen de effecten van de onderhavige bestemmingswijziging door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.

Beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het planvoornemen gaat uit van de permanent maken van een reeds tijdelijk vergunde uitbreiding van een bestaand recreatieterrein, waarbij aantal toegestane camperplaatsen wordt uitgebreid. Het plan dient getoetst te worden aan activiteit D 10 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een permanent kampeer- en caravanterrein. In het geval van een dergelijk project is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit betrekking heeft op meer dan 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer heeft of een oppervlakte van 10 hectare of meer heeft in een gevoelig gebied. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale Milieuverordening. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Conclusie

Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Cuijk gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor recreatieterreinen.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 'Begrippen' 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Artikel 3 'Groen'

Deze bestemming regelt de realisatie van de landschappelijke inpassing van de camperplaatsen, ten behoeve waarvan het landschappelijk inpassingsplan als bijlage bij de regels is opgenomen. Gelet op de openbaarheid van de verplaatste toiletunit is hier, conform het vigerende bestemmingsplan, eveneens de bestemming 'Groen' toegekend. De toiletunit dient binnen het aangeduide bouwvlak te worden gerealiseerd.

Artikel 4 'Recreatie - Jachthaven'

De regels in de bestemmingsomschrijving staan het gebruik van de gronden als jachthaven met alle denkbare en gangbare bijbehorende voorzieningen toe. In de bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van zowel de bij de jachthaven behorende bedrijfsgebouwen als de bedrijfswoning. De regels staan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', recreatief medegebruik in de vorm van een kampeerterrein toe. Het maximaal aantal camperplaatsen is vastgesteld op 35. Een voorwaardelijke bepaling is opgenomen die waarborgt dat de landschappelijke inpassing van de camperplaatsen ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en instandgehouden.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van het realiseren van ondergrondse bouwwerken en onoverdekte zwembaden.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. Tevens wordt in dit artikel de voorwaarden genoemd waaronder een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingsregels hebben betrekking op het afwijken van voorgeschreven maatvoeringsregels en bouwgrenzen. Tevens kan worden afgeweken ten behoeve van evenementen en kleine bouwwerken.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen over gevallen waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen. Het betreft hierbij wijzigingen van de bestemmingsgrenzen en het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Kostenverhaal

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw een of meer hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Beoordeling

Het plan voorziet in het permanent maken van een reeds voor bepaalde tijd vergunde uitbreiding van het toegestane aantal camperplaatsen, alsmede het verplaatsen van een toiletunit. Het planvoornemen is daarmee niet exploitatieplanplichtig.

Conclusie

Ten behoeve van het kostenverhaal wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Inspraak en vooroverleg

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Op het voorontwerpbestemmingsplan is één vooroverlegreactie ontvangen, van de provincie Noord-Brabant. Deze vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting en ziet toe op de landschappelijke inpassing van de camperplaatsen. Ten gevolge van de vooroverlegreactie is het bestemmingsplan aangepast en is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

Inspraak

Met betrekking tot het bestemmingsplan wordt gelegenheid tot inspraak geboden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. Tevens zijn in een eerder stadium diverse informatiebijeenkomsten geweest met de omwonenden van de jachthaven. Hierbij is uitleg gegeven over de plannen en gelegenheid geboden om kritiek te leveren. Uit deze bijeenkomsten is gebleken dat geen hinder wordt ervaren of verwacht ten gevolge van het camperterrein. Eerdere maatregelen om verkeersoverlast tegen te gaan zijn positief ontvangen.

Op het voorontwerp bestemmingsplan zijn twee inspraakreacties ingediend. Deze hebben niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. De inspraaknota is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

7.2 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen. Het bestemmingsplan 'Hardweg 15 Linden' is ongewijzigd vastgesteld.