direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dreef Bruinisse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Dreef in Bruinisse is een supermarkt, een Albert Heijn, gevestigd. In het gebouw van de supermarkt bevinden zich ook een Gall&Gall en een Etos. De eigenaar van de supermarkt wil de supermarkt verder ontwikkelen en beperkt vergroten. De Gall&Gall en de Etos wil hij uitplaatsen en onderbrengen in de ander, nieuw pand op de locatie ten westen van de huidige parkeerplaats. Die locatie ligt nu braak. Op de locatie stond oorspronkelijk een woonhuis. Deze is gesloopt. De locatie heeft nog wel een woonbestemming (zonder bouwvlak).

Ten noorden van de Dreef bezit de eigenaar van de supermarkt ook nog gronden. Dit betreft het zogenaamde 'Gat van Bru'. Met de gemeente zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van deze locatie. Voor het 'Gat van Bru' is de ontwikkeling van een winkelstrip met daarboven appartementen voorzien.

Om het geheel – de doorontwikkeling van AH, de uitplaatsing Gall&Gall en Etos, de ontwikkeling van het 'Gat van Bru' – mogelijk te maken zal ook de openbare ruimte moeten worden heringericht. Samen met de gemeente zijn hiervoor plannen gemaakt. Een belangrijk ingreep daarbij is het verleggen van de Dreef. Het verleggen van de Dreef leidt ertoe dat het gebouw van de bibliotheek zal moeten worden gesloopt.

De herontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan Bebouwde kom Bruinisse. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

In dit bestemmingsplan is voor de ontwikkeling aan de noordzijde momenteel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, omdat de uitvoerbaarheid voor deze locatie nog niet geheel is aangetoond. De sloop van de bibliotheek maakt wel onderdeel uit van het plan, echter de herontwikkeling van het overgebleven deel van de bibliotheeklocatie is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan nog niet bekend. In een later stadium zal met een aparte procedure de herontwikkeling hiervan mogelijk gemaakt worden.

1.2 Doel

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is te voorzien in een goede ruimtelijke onderbouwing, toelichting en juridische regeling voor de herontwikkeling en herstructurering van de Dreef. In het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende ruimtelijke beleidskaders en sectorale wet- en regelgeving.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied is gelegen aan weerszijden van de Dreef in de kom van Bruinisse. In figuur 1.1 wordt de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron: PDOK-viewer)

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Bebouwde kom Bruinisse. Dit bestemmingsplan is op 26 maart 2015 vastgesteld. Het bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan, waarbinnen op de planlocatie een aantal wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen. De gewenste ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt er voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 1.2.

In het vigerende bestemmingsplan is voor de huidige supermarkt, met de Etos en Gall&Gall de bestemming Detailhandel opgenomen met de aanduiding supermarkt. Binnen deze bestemming is detailhandel in de vorm van een supermarkt toegestaan. De bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen het bouwvlak, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter. Het bouwvlak ligt hierbij om het bestaande gebouw heen.

Op de toekomstige locatie voor de Gall&Gall en de Etos ligt momenteel de bestemming Wonen. Binnen het bestemmingsplan is per abuis geen bouwvlak opgenomen. Hierdoor zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden op dit perceel.

Op de locatie Gat van Bru is de bestemming Centrum opgenomen. Binnen deze bestemming zijn centrumvoorzieningen, zoals detailhandel, dienstverlening en dergelijke toegestaan. Hoofdgebouwen mogen alleen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding en hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter.

De locatie van de bibliotheek heeft een maatschappelijke bestemming. Ten aanzien van de bouwmogelijkheden is hiervoor een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen gerealiseerd mogen worden met een goot- en bouwhoogte van 6 meter en 10 meter.

De wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen binnen het vigerende bestemmingsplan voorzien in de wijziging van het plan ten behoeve van een aantal projecten die zijn benoemd in het Masterplan Centrumgebied Bruinisse.

De gewenste ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan of binnen de wijzigingsbevoegdheden. Er is daarom gekozen voor een integraal nieuw bestemmingsplan dat de juridisch-planologische basis biedt voor de herontwikkeling van de locatie Dreef Bruinisse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofdstuk 3 en 4 worden achtereenvolgens het beleidskader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten van het bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt een onderbouwing gegeven van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7).

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het huidige plangebied is gelegen ten zuiden van het centrum van Bruinisse. De Dreef ligt tussen de Molenstraat en de Nieuwstraat. Aan de Dreef zijn verschillende bestaande functies gelegen, zoals de bibliotheek, enkele winkels en een supermarkt. Daarnaast zijn er parkeerplaatsen en lagen enkele percelen van de initiatiefnemer enige tijd braak. Deze percelen zijn afgelopen jaar in gebruik genomen als een parkeerterrein. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Het 'Gat van Bru' is op de luchtfoto nog een grasveld. Het is, zoals aangegeven, momenteel ingericht als tijdelijk parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Kadaster)

2.2 Toekomstige situatie

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreffen drie verschillende projecten. In deze paragraaf zullen deze verschillende projecten afzonderlijk worden beschreven.

Het gaat om de onderstaande projecten:

  • De uitbreiding van de bestaande supermarkt Albert Heijn, onder andere door een kleinschalige uitbreiding aan de voorzijde van het pand en door de verplaatsing van de Etos en de Gall&Gall naar een nieuwe aangrenzende locatie.
  • De herinrichting van de Dreef en de openbare ruimte.
  • De herontwikkeling van "het Gat van Bru".

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie (Bron SUM+ architecten)

2.2.1 Uitbreiding supermarkt

In de huidige situatie zijn de Gall&Gall en de Etos gevestigd in de bestaande supermarkt van Albert Heijn. De ontwikkeling voorziet in het uitplaatsen van de Gall&Gall en de Etos naar een nieuw pand op de locatie ten westen van het bestaande parkeerterrein. Aan de voorzijde van de bestaande supermarkt wordt een nieuwe gevel geplaatst. Deze gevel wordt op circa 3 m van de bestaande voorgevel geplaatst waardoor een beperkte uitbreiding plaatsvindt van het vloeroppervlak van het bestaande pand. Door de uitplaatsing van de Gall&Gall en de Etos, en de kwalitatieve uitbreiding van de Albert Heijn ontstaat een supermarkt met een BVO van maximaal 1.740 m2.

Op de braakliggende locatie aan de westzijde van het parkeerterrein wordt een nieuw pand gebouwd. Dit pand bestaat uit twee volledige bouwlagen. De Gall&Gall en de Etos verhuizen naar de begane grond van dit pand. Het bedrijfsvloeroppervlak voor de Gall&Gall en de Etos bedraagt in totaal 450 m2. Boven de detailhandel wordt in dit bestemmingsplan voorzien in de realisatie van drie woningen.

De toekomstige bebouwing bestaat uit 2 bouwlagen met een kap bij de nieuwbouw aan de westzijde van het parkeerterrein. De maximale goot- en bouwhoogte van 7 meter en respectievelijk 9 meter. Op de verdieping komt een groene perceelsafscheiding tussen de nieuwbouw en de woning aan de Dreef 12. Deze afscheiding heeft een bouwhoogte van 1,20 meter en wordt op 1,60 m van de dakrand geplaatst.

De bouwhoogte van de uitbreiding van de supermarkt bestaat uit een bouwlaag en heeft een maximale bouwhoogte van 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Toekomstige situatie supermarkt en Etos en Gall&Gall (Bron SUM+ architecten)

2.2.2 Herinrichting de Dreef

De Dreef ligt tussen de Molenstraat en de Nieuwstraat. De Dreef en de omliggende openbare ruimte worden in samenhang met de bouwplannen ontwikkeld. Hierbij wordt de Dreef naar het noorden verlegd, waardoor deze haaks aansluit op de Nieuwstraat. De parkeerterreinen worden opnieuw ingericht. Het verleggen van de Dreef maakt het wel noodzakelijk om het gebouw van de bibliotheek te slopen. Voor de functie van de bibliotheek zal, al dan niet tijdelijk, een nieuwe locatie in Bruinisse moeten worden gezocht. De verplaatsing van de bibliotheek en de herinrichting van het overgebleven deel van het perceel van de bibliotheek maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De gemeente gaat onderzoeken wat een passende invulling is voor deze locatie.

In de zone voor de nieuwe Etos en Gall&Gall wordt extra aandacht besteed aan het onderscheid tussen het voetpad en de parkeerplaats. Door het planten van een heg wordt hiermee een scheiding aangebracht tussen het parkeerterrein en het voetpad. Hiermee wordt fout parkeren op de stoep ook vermeden. In figuur 2.5 is de inrichting voor de nieuwbouw in detail opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Herinrichting Dreef/Nieuwstraat (Bron: KuiperCompagnons)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.5 Detail inrichting voor nieuwbouw Gall&Gall en Etos

2.2.3 Gat van Bru

Het gebied ten noorden van de Dreef op de hoek met de Nieuwstraat heet in de volksmond het Gat van Bru. Met de herontwikkeling van de locatie kan het centrum worden uitgebreid en worden de winkels aan de Nieuwstraat aangesloten op de nieuwe winkels aan de Dreef. Om dit vorm te geven, wordt aan de noordzijde een hoekgebouw gerealiseerd dat op de Nieuwstraat en de Dreef is georiënteerd. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een commerciële plint met op de verdieping een zestal appartementen. Tevens wordt er nog één grondgebonden woning gerealiseerd aan de Nieuwstraat.

De bouwhoogte van de plint met appartementen is in de toekomstige situatie ten hoogste 12 meter met een goothoogte van 10 meter. De bouwhoogte van de grondgebonden woning is vergelijkbaar met het straatprofiel in de Nieuwstraat met een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 7 m.

Omdat op basis van de Woonvisie momenteel geen woningbouwcontingent beschikbaar is voor de realisatie van deze woningen, is voor deze ontwikkeling in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In de toetsing van dit bestemmingsplan is het plan inclusief de woningen getoetst. Echter kan in de beleidstoets niet worden voldaan aan de voorwaarden die gelden vanuit de woonvisie van de gemeente en is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De ontwikkeling van dit deel van het project is mogelijk als door middel van onderzoek aangetoond wordt dat voldoende behoefte is aan woningbouw en de woonvisie hierop is aangepast.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0008.jpg"

Figuur 2.6 Toekomstige situatie Gat van Bru (Bron SUM+ architecten)

2.2.4 Stedenbouw en welstand

De ontwikkeling betreft drie gebouwen op de locaties:

  • 1. Uitbreiding Albert Heijn
  • 2. Locatie nieuwbouw Gall&Gall/Etos
  • 3. Nieuwbouw Gat van Bru

Uitbreiding Albert Heijn:

De Albert Heijn wordt aan de voorzijde uitgebreid met nieuwbouw. De uitbreiding is maximaal 8 meter hoog. Aangezien de nieuwe voorgevel zeer lang wordt, kiezen we om de gevel een geleding te geven waarbij de entree van de supermarkt en het hoek van het gebouw (zijde Nieuwstraat) extra benadrukt worden. Daarnaast zal de gevel geparcelleerd worden en daarmee aansluiten op de korrel en schaal van Bruinisse. In architectuurstijl zal het gebouw een herkenbare eigenheid krijgen. Immers het is een bijzondere functie aan het plein, zonder woningbouw en dit vraagt om een bijzondere behandeling van de gevels.

Locatie nieuwbouw Gall&Gall/Etos:

Op de locatie naast de nieuwe entree van de AH komt een nieuw winkel- en woongebouw. Het gebouw is maximaal twee lagen met een kap hoog. Aan de pleinzijde krijgt het gebouw op begane grond winkelfuncties. Op de kop van het gebouw (zijde Dreef) komt de entree van de appartementen. Er kunnen maximaal drie appartementen worden aangebracht. De appartementen krijgen een terras als buitenruimte. De architectuur van het gebouw verwijst naar de typische woningbouw van Bruinisse: langs kappen, met topgevels, een duidelijke daklijn die per beukmaat van nokhoogte verspringt. In het ontwerp komt deze silhouet duidelijk tot uitdrukking, de daklijn kent verschillende helllingspercentages. De indeling van de gevels oogt willekeurig waarmee het eigentijdse karakter van het gebouw wordt benadrukt. Ook zullen de drie appartementen leesbaar zijn als aparte woningen. Daarbij zullen verschillende soorten metselwerk worden gebruikt.

Nieuwbouw Gat van Bru:

Aan de overkant van de AH komt op de hoek Dreef/Nieuwstraat een nieuw gebouw met commerciële functies en woningen. Dit gebouw zorgt dat het plein wordt afgezoomd en daarmee zijn wanden krijgt en is maximaal drie lagen hoog. In de Nieuwstraat komt één woning van twee lagen met een kap die zorgt voor een mooie overgang tussen de bestaande bebouwing aan de Nieuwstraat en de nieuwbouw aan de Dreef. De entree van het appartementengebouw ligt aan de Dreef. Parkeren vindt plaats op eigen terrein achter de commerciële functies. De architectuur van het gebouw verwijst naar de typische woningbouw van Bruinisse waarbij parcellering, kapvorm en daklijn prominent in de architectuur aanwezig zijn. De buitenruimte worden inpandig opgelost met een loggia. De invulling van de gevels krijgen een eigentijdse benadering: dit wordt benadrukt door diverse soorten raampartijen en kaders in een willekeurige positie in de gevel neer te zetten. De bebouwing op de hoek Dreef/Nieuwstraat krijgt een bijzondere uitwerking met een hoekaccent: deze hoek markeert de entree van de Nieuwstraat.

2.3 Duurzaamheidsladder

Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Bro is hiervoor een regeling opgenomen:

Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In het kader van de ladder-onderbouwing dient ten eerste te worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De nieuwbouw van de Etos en de Gall&Gall is een verplaatsing van bestaande winkelmeters, naar een nieuwe locatie en wordt om die reden niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de huidige omvang hebben de Etos en Gall&Gall een BVO van 302 m2. Bij de nieuwe ontwikkeling is sprake van een beperkte vergroting van het BVO tot 450 m2. Deze uitbreiding wordt gezien als een beperkte uitbreiding (kleiner dan 400 m2) en op basis van jurisprudentie niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Op de locatie van de nieuwe commerciële plint ten noorden van de Dreef is op basis van het vigerende bestemmingsplan de realisatie van commerciële functies mogelijk. De oppervlakte die op deze locatie gerealiseerd zou kunnen worden bedraagt ca. 400 m2 BVO, terwijl de nieuwe beoogde plint eveneens een omvang zal hebben van 400 m2 BVO. Deze herontwikkeling wordt daarom ook niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De nieuwe woningen zijn niet direct mogelijk gemaakt, maar worden door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt en hoeven in dat kader ook nu nog niet te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Toetsing aan de behoefte in het kader van de Woonvisie kan worden doorgeschoven naar het moment waarop toepassing gegeven wordt aan de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij geldt tevens dat het aantal woningen hier minder dan 11 bedraagt en wordt dit in het kader van jurisprudentie niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

De uitbreiding van de supermarkt bedraagt 490 m2 BVO. Dit wordt wel gezien als een stedelijke ontwikkeling. In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking is voor deze uitbreiding onderzoek gedaan naar de behoefte naar supermarkten binnen Bruinisse en de regio. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen de regio voldoende behoefte bestaat aan de uitbreiding van de supermarkt. De uitbreiding van de supermarkt gaat om een kwalitatieve uitbreiding. De huidige supermarkt is technisch verouderd en kent in het toeristenseizoen een hoge piekbelasting van bezoekers. De huidige smalle gangpaden leiden daarmee tot een afname van het comfort voor klanten. Met de uitbreiding kunnen de gangpaden breder worden zonder dat dit ten koste gaat van displaymeters. De verdringingseffecten van de uitbreiding van de Albert Heijn op de omliggende supermarkten zullen beperkt zijn en zullen worden verdeeld over het bestaande supermarktaanbod in de directe omgeving.

Tabel 2.1 Overzicht bestaande en nieuwe functies Dreef Bruinisse

Functie   Huidige omvang   Toekomstige omvang   Toename  
Wonen   3 woningen   10 woningen (wijzigingsbevoegdheid)   7 woningen  
Albert Heijn   1.250 m2   1.740 m2   490 m2  
Etos en Gall&Gall   302 m2   450 m2   148 m2  
Gat van Bru   400 m2   400 m2   -  

3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) d.d. maart 2012 schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Barro

De belangrijkste Rijksbelangen zijn opgenomen in het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening). In dit besluit zijn onder meer regels opgenomen ten aanzien van rijkswegen, hoogspanningsverbindingen en kustgebieden, die het Rijk van belang acht. Ter plaatse van het plangebied spelen geen rijksbelangen die zijn vastgelegd in het Barro.

In het rijksbeleid worden geen specifieke eisen gesteld aan de locatie of de precieze ontwikkeling van het winkelcentrum. De ontwikkeling van het winkelcentrum past binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Ladder voor Duurzame verstedelijking

Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voor elke nieuwe stedelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging gemaakt te worden waardoor de ruimte in stedelijk gebied optimaal wordt benut. Hiervoor dient in het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving te worden gegeven van de behoefte aan deze ontwikkeling. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied valt, dient te worden aangetoond, waarom een ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

In paragraaf 2.3 is de behoefte aan extra winkeloppervlak en herstructurering van het winkelcentrum aangetoond. De ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Ten opzichte van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is voor het overgrote deel geen nieuw beleid gevormd.

De kern van het omgevingsplan wordt gevormd door vier integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:

  • I. Duurzame en concurrerende economie
  • II. Klimaatbestendige en -neutrale samenleving
  • III. Waardevolle leefomgeving
  • IV. Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving

De ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan passen binnen de opgaven 'Duurzame en concurrerende economie' en 'Toekomstigbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving'.

Het kernwinkelgebied heeft een belangrijke economische en sociale functie voor de bewoners en toeristen van het dorp. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling van functies en versterking van attractieve steden en dorpen worden de (binnenstedelijke) kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel aangemerkt door de provincie. Door de ontwikkeling aan de Dreef in Bruinisse wordt een impuls gegeven aan het bestaande centrum. Dit leidt tot een versterking van het bestaande centrum van Bruinisse.

De provincie streeft naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. De transitie op het gebied van klimaat en demografie zorgt ervoor dat de noodzaak om de woningvoorraad aan te passen groot is en niet eenvoudig. De ontwikkeling van het centrum van Bruinisse met de realisatie van nieuwe appartementen dienen te zorgen voor een passende aanvulling op de bestaande woningvoorraad in Bruinisse. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden aangetoond dat behoefte is aan deze woningen en dat deze woningen passen binnen de regionale woningbouwafspraken en de Woonvisie van de gemeente.

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland (2018)

In de omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie.

Voor de ontwikkeling in dit bestemmingsplan is onderstaand artikel van toepassing.

Artikel 2.6. Detailhandel

Op basis van de omgevingsverordening dient nieuwe detailhandel primair te worden gerealiseerd binnen bestaande kernwinkelgebieden. De beoogde nieuwe supermarkt wordt gerealiseerd in het centrumgebied van de kern Bruinisse. Hiermee wordt voldaan aan de omgevingsverordening van de provincie Zeeland.

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Tij van de toekomst - Visie Schouwen-Duiveland

Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040' (2011)

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien.

In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'.

In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. De herontwikkeling van de Dreef in het centrum van Bruinisse past binnen het strategische doel 'wonen', waarin een goed voorzieningenniveau binnen de verschillende woonkernen een van de ambities is.

3.4.2 Structuurvisie Bruinisse 2025

De Structuurvisie Bruinisse 2025 is op 29 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland. Om de vitaliteit van Bruinisse te behouden heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om het dorp duurzaam te ontwikkelen tot een leefbare kern waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Herstel van de relatie met het omliggende water is daarbij een belangrijk thema. Als eerste stap heeft de gemeente Schouwen-Duiveland hiertoe in 2006 de Structuurschets Bruinisse laten opstellen. Deze visie is in 2011 nog vrijwel geheel actueel. Door de invoering van de Wro, welke gevolgen heeft voor het kostenverhaal, en enkele nieuwe beleidsnota's is deze visie geactualiseerd tot de Structuurvisie Bruinisse 2025. De nieuwe structuurvisie heeft als uitgangspunt de aantrekkelijkheid van Bruinisse te versterken voor bewoners en bezoekers. Er zijn drie thema's die de rode draad vormen in de projecten die hiertoe de komende jaren worden uitgevoerd. Ten eerste houdt dit in het behouden van de vitaliteit van de kern, ten tweede het borgen van de waterveiligheid op de (middel)lange termijn en tenslotte het versterken van de recreatieve aantrekkingskracht.

In de structuurvisie wordt voor de Dreef een toekomstbeeld geschetst dat rond de Dreef en het Kerkplein zich de detailhandel dient te concentreren. Tevens wordt in de structuurvisie aangegeven dat de openbare ruimte en infrastructuur ter plaatse worden aangepast. De ontwikkeling van de Dreef staat ook als ontwikkelingsproject genoemd in de structuurvisie:

"de Dreef is het plein bij de zuidelijke entree van het dorp en vormt de ‘ontvangstkamer’ van het dorp. Aan het plein wordt een aantal nieuwe gebouwen (3 lagen of 2 lagen met kap) voorgesteld met wonen, grotere- en kleinere winkels en dienstverlenende functies."

Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan dit ontwikkelingsproject en past op deze manier binnen de structuurvisie Bruinisse 2015.

3.4.3 Woonvisie 2018-2027, we wonen prettig, naar wens en behoefte 2.0

In 2013 is de Woonvisie 2013-2022 vastgesteld door de gemeenteraad. In 2018 zijn de eerste vijf jaar van de Woonvisie geëvalueerd, om vervolgens deze informatie te gebruiken in de nieuwe woonvisie. Basis voor de nieuwe woonvisie is de woningmarktanalyse 'Solide basis onder actueel woonbeleid en woonafspraken' (2017-2027). De uitkomsten van deze woningmarktanalyse en de trends en ontwikkelingen geven aanleiding om de Woonvisie te herzien.

Economische ontwikkelingen leiden tot het aantrekken van de woningmarkt. Deze ontwikkelingen moeten niet worden verward met demografische ontwikkelingen op de langere termijn. Een aantal demografische ontwikkelingen op Schouwen-Duivenland hebben grote invloed op de woningmarkt. De bevolkingsomvang is langzaam afgenomen, en hoewel het aantal huishoudens nog beperkt zal toenemen, bevindt de gemeente zich in een overgangsfase. Over 10 jaar is naar verwachting de rek uit het toevoegen van nieuwe woningen binnen de gemeente. Het accent in het beleid verschuift daarom sterker van kwantiteit naar kwaliteit.
Daarnaast verandert ook de bevolkingssamenstelling. Er zijn steeds meer 1- en 2-persoonshuishoudens en de bevolking vergrijst. Dit leidt tot meer vraag naar zorggerichte woningen, of woningen nabij voorzieningen. Door de veranderende samenstelling is er steeds meer behoefte aan kleinere woningen met kleine buitenruimte.

De woonvisie moet er toe leiden dat tot 2027 de juiste keuzes worden gemaakt om in 2040 het strategisch doel uit de toekomstvisie te hebben bereikt: We wonen prettig naar wens en behoefte.

Om dit strategisch doel te bereiken zijn de volgende doelen gesteld:

  • verbeteren van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad;
  • onttrekken van woningen die verouderd of incourant zijn;
  • toevoegen van woningen, waar er te weinig van zijn.

Voor de kern Bruinisse wordt in de woonvisie geconstateerd dat hier sprake is van een groeikern. Deze kern heeft de potentie, naast Zierikzee en Burgh-Haamstede om te voorzien in een uitbreidingsvraag van circa 480 huishoudens. Bruinisse is gelegen in het woonmilieu Dorpswonen. Deze kernen zijn relatief jong in leeftijdsopbouw en kennen daarom nog enige behoefte aan uitbreiding van de woningvoorraad. Het wordt belangrijk geacht om in de lokale behoefte voor Bruinisse te voorzien, voor de overige kernen binnen het woonmilieu wordt voor de komende jaren een stagnatie of een (lichte) afname van de woningvraag verwacht. Het aantrekken van nieuwe vestigers voor dit woonmilieu wordt als beperkt en niet kansrijk ingeschat.

Voor Bruinisse wordt een beperkte groeipotentie gezien en is er vooral een kwalitatieve vraag naar appartementen/nultrede woningen. Er is in het woonmilieu ruimte om circa 50 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad voor eigen behoefte. Echter is er binnen dit woonmilieu een planologische harde plancapaciteit van circa 75 woningen. Deze plannen liggen echter niet in de kern Bruinisse, terwijl hier juist een vraag is naar woningen. Deze tegenstelling vraagt om een herprogrammering van de plancapaciteit om vervolgens woningen te kunnen realiseren binnen de groeikern Bruinisse.

Ten aanzien van de woonvisie dient te worden geconcludeerd dat binnen de huidige woonvisie een uitbreiding van het aantal woningen binnen het projectgebied op dit moment niet mogelijk is, zolang er geen invulling is gegeven aan de herprogrammering van de plancapaciteit. De gewenste woningbouw aan de Dreef is om die reden niet direct mogelijk gemaakt, maar opgenomen binnen een wijzigingsbevoegdheid. De Woonvisie wordt uitgewerkt in regionale woningmarktafspraken met de provincie. Hierin worden afspraken gemaakt over de realiseren woningen, afname van ongewenste plancapaciteit en uit de markt halen van verouderde en incourante woningen. Als planontwikkeling van nieuwe woningen past binnen deze nog op te stellen regionale afspraken, is het mogelijk om toepassing te geven aan de afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid.

3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.

4 Milieu- en duurzaamheidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid. Omdat sprake is van herontwikkeling binnen een bestaand centrum is het van belang om de afwijkingen ten opzichte van de vigerende planologische mogelijkheden goed in beeld te hebben. De ontwikkeling voorziet in de onderstaande ontwikkeling:

Aan de Dreef in Bruinisse wordt het winkelcentrum uitgebreid en worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hiervan zijn de detailhandel en centrumfuncties direct mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan en voor de nieuwe woningen is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ten opzichte van de huidige planologische situatie is er sprake van een beperkte uitbreiding. Voor de Etos en de Gall&Gall is sprake van een verplaatsing van het bestaande detailhandelsoppervlak dat op dit moment gevestigd is in het pand van de huidige Albert Heijn. Hiervoor wordt een nieuwe commerciële ruimte van maximaal 450 m2 BVO gerealiseerd. Hierbij is bij de verplaatsing wel voorzien in een beperkte uitbreiding van het oppervlak, deze uitbreiding bedraagt 148 m2 BVO.

De nieuwbouw van de plint ten noorden van de Dreef is een herontwikkeling van de bestaande locatie, waar in de bestaande situatie al detailhandel is toegestaan. Het oppervlak hiervan bedraagt circa 400 m2 BVO, waarbij een nieuwe commerciële plint ingericht zal worden van vergelijkbare omvang. De huidige Albert Heijn zal uitbreiden van de huidige omvang van 1.250 m2 BVO, naar in totaal 1.740 m2 BVO. Daarnaast worden in totaal 9 appartementen en 1 grondgebonden woning mogelijk gemaakt, waarbij de appartementen door middel van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt.

In onderstaande tabel is dit duidelijk weergegeven:

Tabel 4.1 Overzicht bestaande en nieuwe functies Dreef Bruinisse

Functie   Huidige omvang   Toekomstige omvang   Toename  
Wonen   3 woningen   10 woningen   7 woningen
(dmv nadere bevoegdheid)  
Albert Heijn   1.250 m2   1.740 m2   490 m2  
Etos en Gall&Gall   302 m2   450 m2   148 m2  
Gat van Bru   400 m2   400 m2   -  

In dit hoofdstuk is de hele ontwikkeling, inclusief de mogelijkheden van de wijzigingsbevoegdheden, getoetst aan de bestaande wet- en regelgeving.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Toetsingskader

Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaardbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de Nota Ruimte, diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:

  • op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
  • er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.
4.2.2 Toetsing

De herontwikkeling van de Dreef in Bruinisse leidt tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. Om deze veranderingen in beeld te brengen is een mobiliteitstoets opgesteld. Deze mobiliteitstoets is opgenomen in Bijlage 2. Hieronder worden de conclusies weergegeven.

4.2.3 Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel langzaam verkeer als gemotoriseerd verkeer.

Op basis van de nieuwe ontwikkeling dient binnen het plangebied te worden voorzien in tenminste 110 parkeerplaatsen. Na de herinrichting van het openbaar gebied zijn in het plangebied 147 parkeerplaatsen beschikbaar. Daarmee wordt de parkeerbehoefte op het maatgevende moment (zaterdagmiddag) binnen het plangebied opgevangen.

De toename van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkelingen bedraagt 513 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze toename van het verkeer kan zich, naar verwachting, goed verdelen over de ontsluitingswegen. De verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren, maar heeft geen negatieve gevolgen op het omliggend wegennet.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en percelen waarop gevoelige functies zoals woningen zijn toegestaan en die zijn gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Milieucategorie   Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk   Minimale richtafstand tot gemengd gebied  
1   10 m   Niet van toepassing  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  

Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

4.3.2 Toetsing

Binnen het plangebied worden zowel gevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt als bedrijvigheid. Gezien de ligging van het gebied binnen het centrum van Bruinisse kan de locatie worden aangemerkt als een gemengd gebied. In de huidige situatie zijn in het centrum van Bruinisse woningen en detailhandelsfuncties naast elkaar gelegen. De functies die mogelijk zijn binnen het centrum en ook mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied kunnen worden aangemerkt als functies die naast elkaar kunnen bestaan mits rekening gehouden wordt met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.

4.3.3 Conclusie

De ontwikkeling leidt daarmee tot een goed woon- en leefklimaat en levert geen onredelijke beperkingen op ten aanzien van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende percelen

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

4.4.2 Toetsing en conclusie

De ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het winkeloppervlak en de ontwikkeling van woningen (met een nadere bevoegdheid). In het kader van het Besluit NIBM ligt dit onder de normen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is gerekend met de NIBM-tool. Met de in het kader van de mobiliteitstoets berekende toename in het verkeer is gekeken naar de maximale bijdrage van het verkeer. Hieruit blijkt dat met een toename van 513 mvt/etmaal de grens voor Niet In Betekenende Mate niet wordt overschreden. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Tabel 4.1 Resultaten NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0009.jpg"

Op basis van de monitoringstool luchtkwaliteit (https://www.nsl-monitoring.nl/) is gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N59, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSLmonitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 15,2 µg/m³ voor NO2, 18,0 µg/m³ voor PM10 en 10,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ontwikkeling betreft een gevoelige bestemming. Het plangebied ligt op meer dan 50 meter van de provinciale weg, luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.5 Geluid en stilte

4.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

4.5.2 Toetsing en conclusie

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van omliggende wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. De toekomstige woningen liggen in de nabijheid van diverse 30 km/u wegen. In onderhavig onderzoek is de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen onderzocht. Onderstaande conclusies zijn van toepassing.

  • Als gevolg van het wegverkeer op de Molenstraat, de Dorpsweg en de Burgemeester Haagweg wordt aan de richtwaarde van 48 dB voldaan;
  • Als gevolg van het wegverkeer op de Dreef en de Nieuwstraat, beide 30 km/u wegen, wordt de richtwaarde van 48 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh, overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt respectievelijk 54 en 56 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh;
  • Omdat de Dreef en de Nieuwstraat 30 km/u wegen betreffen, is er echter geen wettelijke verplichting om bron- en overdrachtsmaatregelen toe te passen. Deze zijn in het onderzoek wel onderzocht. Hieruit is gebleken dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op stedenbouwkundige bezwaren en/of niet doeltreffend zijn;
  • Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het aspecten bouwen dient voor de appartementen aandacht te worden besteed aan de geluidwering van de gevels, zodat een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd kan worden;
  • Doordat de Dreef in het nieuwe plan verschoven wordt naar het noorden is er vanwege de Dreef en de Nieuwstraat een toename in de geluidbelasting op de gevels van bestaande omliggende woningen. Omdat deze 30 km/u wegen geen zone hebben is de Wet geluidhinder niet van toepassing en is er geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet. Voor de woningen aan de Nieuwstraat 14 en 18 is er wel sprake van een significante toename (4 – 5 dB). Omdat de woningen al zijn gelegen in een akoestisch matige omgeving wordt de toename als gevolg van de herinrichting aanvaardbaar geacht. Aanbevolen wordt om voor deze woningen te toetsen en zo nodig maatregelen te treffen teneinde een acceptabel binnenniveau te kunnen garanderen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  • b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  • c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).

De wetgeving rondom het Basisnet, in werking getreden op 1 april 2015, bestaat o.a. uit:

  • de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
  • het Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • de Regeling Basisnet: hier staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.

Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.

Tussen een bestaand gasontvangstation (GOS) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden aan te houden veiligheidsafstanden volgens de Wet Milieubeheer. Afhankelijk van de inlaatdruk worden nadere eisen gesteld.

4.6.2 Toetsing

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, liggen in de omgeving van de beoogde ontwikkeling de volgende relevante risicobronnen:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over de N59.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oosterschelde

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de N59

De PR 10-6 contour is 0 meter waar het plangebied buiten valt. De omvang van het invloedsgebied van de N59 wordt bepaald door de stoffen volgens de tellingen uit 2007 van Rijkswaterstaat. Uit tellingen van Rijkswaterstaat in 2007 blijkt dat de relevante invloedsgebieden van de stoffen LT2 en GF3 zijn. De invloedsgebieden zijn respectievelijk 880 en 355 meter. De afstand tot het plangebied is 425 meter. Echter gelet op de omvang van de ontwikkeling en de aard van de ontwikkeling heeft de ontwikkeling geen effect op het GR.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oosterschelde

Aan de oostzijde van het plangebied ligt het Krammer en Zijpe dat als binnenvaartroute fungeert. De route is in het Basisnet Water aangewezen als gevaarlijke transportroute in het kader van externe veiligheid. De binnenvaartroute valt onder de categorie 'binnenvaart met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwarte route)'. Het plangebied ligt op 1180 meter en valt buiten het invloedsgebied en de PR 10-6 contour. Wel is het plangebied gelegen binnen de maximale effectafstand van 1,5 km conform provinciaal beleid. Gezien de beperkte ontwikkelingen en de grote afstand tot de risicobronnen kan een effect op het groepsrisico worden uitgesloten. Er is advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Deze heeft een aantal maatregelen voorgesteld waarmee het risico verder kan worden beperkt en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het plangebied kan worden verbeterd. Deze maatregelen zijn opgenomen in de conclusie van deze paragraaf.

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen of een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen en vaarwegen. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig. Op basis van het advies van de veiligheidsregio zijn er diverse maatregelen waarmee het risico kan worden beperkt en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het plangebied kan worden verbeterd.

Maatgevende scenario:

Op basis van de beschouwde risico's is het volgende incidentscenario van toepassing:

  • Gifwolk: Als gevolg van een incident op de N59 of Krammer en Zijpe ontstaat er een lek in de (afsluiter van de) tank. In korte tijd komt een groot deel van de giftige stof vrij. Alle vrijgekomen giftige stoffen verdampen direct en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt (Bron: Scenarioboek EV).

Ruimtelijke maatregelen

Er is geen noodzaak of grond voor het adviseren van ruimtelijk relevante maatregelen.

Niet-ruimtelijke maatregelen t.b.v. zelfredzaamheid

Geadviseerd wordt om enkele niet-ruimtelijk relevante maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners te vergroten. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:

  • 1. Ventilatie: Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kan worden geborgd in de vergunningverleningsprocedures van diverse objecten.
  • 2. Risicobewustzijn: Draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de winkeliers en bewoners, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Dit kan gedaan worden middels een eenvoudige instructie waarin het handelingsperspectief bij een toxische wolk wordt weergegeven: Alle aanwezige personen moeten schuilen in gebouwen, alle ramen en deuren moeten worden gesloten en de mechanische ventilatie dient te worden uitgeschakeld.

Maatregelen t.b.v. bestrijdbaarheid

Door het tijdig meenemen van de aspecten bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid in het ontwerp zijn voldoende maatregelen getroffen ten aanzien van deze aspecten in het ontwerp.

4.7 Bodem

4.7.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, worden ontwikkelingen in dit gebied aan het beleid getoetst.

Warmte-koude opslag

De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.

Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.

Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

4.7.2 Toetsing

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

In het kader van de herontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem op de locatie uit zand bestaat, waarbij plaatselijk kleilagen aanwezig kunnen zijn. In de bodem zijn enkele bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. Deze bestaan overwegend uit puin. Er is tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal zijn geen bijmengingen met puin waargenomen. Om deze reden is de locatie niet verdacht voor wat betreft asbest.

In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met metalen PAK en/of minerale olie aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de bodemvreemde bijmenging of het voormalige gebruik van de locatie. In het grondwater zijn ook enkele lichte verontreinigingen met barium, molybdeen, xylenen en naftaleen vastgesteld, ook deze zijn gerelateerd aan de voormalige activiteiten. Gezien de lichte verontreinigingen is nader onderzoek niet noodzakelijk. De grond wordt ter plaatse geschikt geacht voor de nieuwe functie.

De toekomstige locatie van de Gall&Gall en de Etos is niet onderzocht. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is hier op dit moment woningbouw nodig. Dit wordt gewijzigd naar detailhandel, deze functie is minder gevoelig dan wonen. De bodem is geschikt voor wonen en is dan ook geschikt voor de functie detailhandel. In het kader van het bestemmingsplan is nader bodemonderzoek niet noodzakelijk. In het kader van de omgevingsvergunning wordt voor deze locatie nog wel een bodemonderzoek uitgevoerd.

Niet-gesprongen explosieven

Het centrumgebied van Bruinisse en de projectlocatie wordt op basis van de beleidskaart Conventionele Explosieven (CE) van de gemeente aangeduid als een gebied met een verhoogde trefkans op explosieven. In het kader van het bestemmingsplan zijn geen werkzaamheden die uitgevoerd hoeven te worden dieper dan 50 cm onder maaiveld. Deze bovengrond is na de oorlog vaak al geroerd geweest. Vervolgonderzoek naar CE is dan niet noodzakelijk. Bij toevalstreffers dient het protocol “Toevalstreffer CE uit de Tweede Wereldoorlog” uit de Beleidsnota Conventionele Explosieven (CE) gemeente Schouwen-Duiveland worden gevolgd.

Warmte-koude opslag

De locatie is zeer geschikt voor het toepassen van Warmte-koude opslag. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied geen verbods- of aandachtsgebieden ten aanzien van bodemenergie aanwezig.

4.7.3 Conclusie

Op basis van de vigerende bouwmogelijkheden wordt niet verwacht dat de gronden ter plaatse niet geschikt zijn voor de toekomstige functies.

4.8 Archeologie

4.8.1 Toetsingskader

Van Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg naar Erfgoedwet

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In deze wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld.

Daarnaast is het 'de verstoorder betaalt'- principe in de wet verankerd. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en het eigendom en beheer van archeologische vondsten.

De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben.

Inmiddels is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is enkel volstaan met opnemen van een regeling voor het doen van opgravingen in archeologische monumenten. De planologische vertaling van de IKAW en AMK zal te zijner tijd naar de Omgevingswet worden overgeheveld. Op dit moment geldt nog het overgangsrecht van de Erfgoedwet op basis waarvan deze bepalingen uit de oude Monumentenwet 1998 nog van kracht zijn. Daarnaast is het op grond van het vijfde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht om in een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan de wijze waarop met de bescherming van archeologische monumenten en waardevolle restanten in het plan is omgegaan.

Beleidsplan archeologie Schouwen-Duiveland
De gemeente beschikt over een uitgebreide waarden- en verwachtingenkaart. Deze kaart en de toelichting hierop zijn vervaardigd door RAAP (De Boer, 2007). De verwachtingenkaart geeft een overzicht van de aanwezige archeologie in de gemeente. De kaart is onderverdeeld in type onderzoeksgebieden: geen onderzoeksgebied, onderzoeksgebied A, onderzoeksgebied B, AMK terrein van (hoge) archeologische waarde, AMK terrein van zeer hoge archeologische waarde en rijksmonument.

4.8.2 Toetsing

Het plangebied is gelegen in het gebied dat op de verwachtingenkaart is aangeduid als onderzoeksgebied B. Dit gebied kent een lage tot zeer lage verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij grondroerende werkzaamheden dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de archeologische waarden ter plaatse. Evenals in het vigerende bestemmingsplan is in dit bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is aangesloten bij de voorwaarden die gelden op basis van het beleidsplan van de gemeente. Werkzaamheden dieper dan 50 cm en met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 zijn niet direct mogelijk, maar uitsluitend na archeologisch onderzoek.

4.8.3 Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot verstoring van de bodem met een oppervlak van meer dan 5.000 m2. Daarmee is de kans klein dat archeologische waarden in de bodem worden verstoord. Met de archeologische dubbelbestemming is geborgd dat bij toekomstige werkzaamheden groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm vooraf archeologisch onderzoek gedaan wordt. Indien bij de bodemverstorende werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen moet dit terstond worden gemeld aan de minister en het bevoegd gezag (de gemeente Schouwen-Duiveland)

4.9 Water

4.9.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6, eerste lid, onder b, Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.

Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3 per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

4.9.2 Toetsing

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling
 
Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
 
De locatie is niet gelegen binnen de beschermingszone van waterkeringen.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
 
Huidige situatie:
- dakoppervlak: 2.050 m2
- dichte bodemverharding: 7.550 m2
- totaal verhard: 9.600 m2

Na realisatie:
- dakoppervlak: 2.700 m2
- dichte bodemverharding: 7.050 m2
- Totaal verhard: 9.750 m2

Dit leidt tot extra verhard oppervlak van 150 m2. Dit leidt tot een waterberging van 14 m3. Ten behoeve van de compensatie is gekozen voor berging buiten het plangebied, waarbij het hemelwater door middel van een groter gedimensioneerd rioolstelsel hier naar wordt afgevoerd.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
 
Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via het bestaande gemeentelijke rioolstelsel en aangeboden voor zuivering.

Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt waar mogelijk afgekoppeld.  
Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden.
 
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast.
 
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwater-kwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
 
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Daarom heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de grondwaterkwaliteit.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
 
Evenals bij het voorgaande aspect geldt voor de grondwaterkwaliteit dat tijdens zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen uitlogende materialen worden gebruikt. Negatieve effecten op het grondwater worden daarom niet verwacht.  
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
 
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
 
Tijdens de bouwfase zal rekening gehouden worden met zetting. Het plangebied is gelegen in een sterk zettingsgevoelig gebied.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
 
In het plangebied is geen natte natuur aanwezig.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
 
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.  

Andere belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
 
In het plangebied zijn geen gronden van het waterschap gelegen.  
Wegen in beheer bij het waterschap
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.
 
In het plangebied zijn geen wegen gelegen die in het beheer zijn bij het waterschap.  
4.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect water bestaan er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan. De watertoets is voorgelegd aan het waterschap Scheldestromen voor het formele wateradvies en zij hebben de watertoets akkoord bevonden.

4.10 Flora en fauna

4.10.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Regelgeving

De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming: Wet Natuurbescherming (hoofdstuk 2) en Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Zeeland)

De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet Natuurbescherming en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming dan wel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.

Per Natura2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).

De gebieden die vallen onder de EHS (Natuurnetwerk Zeeland) zijn aangegeven op de onderstaande kaart (zie ook Geoloket provincie Zeeland). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00266BphBR-VA01_0010.png"

Figuur 4.1 Ligging natuurgebieden

Soortbescherming (hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming)

De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.1-3.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Hierdoor wordt weer wat ruimte gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen met een extra stikstofafgifte. Deze ruimte is echter beperkt en daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden of er nog voldoende ruimte is waardoor de ontwikkeling gerealiseerd kan worden, of dat de stikstofafgifte te groot is en het plan op die wijze niet uitgevoerd kan worden.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.

4.10.2 Toetsing

Soortenbescherming

In het kader van de Wet Natuurbescherming is een ecologische quickscan uitgevoerd van de gronden ter plaatse. Deze ecologische quickscan is opgenomen in Bijlage 5. Uit dit veldbezoek blijkt dat het voorkomen van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) niet kan worden uitgesloten. Op grond hiervan dient een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd te worden om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en een ontheffing is vereist.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zeeland.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen Natuur Netwerk Zeeland (NNZ) of Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde gelegen NNZ-gebied betreft de plaat van Oude Tonge op circa 850 meter en het Natura 2000 gebied van de Oosterschelde op 450 meter. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot de beschermde natuurgebieden worden effecten op beschermde natuurgebieden uitgesloten.

Toename stikstof (PAS)

Omdat de herontwikkeling van het plangebied kan leiden tot stikstofdepositie op naastgelegen gronden is een berekening uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 6. Uit deze berekening blijkt dat als gevolg van de realisatie van detailhandel en de woningen en de toename in verkeer* dit niet leidt tot een stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden van meer dan 0,05 mol/ha/jr.

* De berekening van de stikstofberekening gaat uit van de omvang van het totale project. Anders dan in het kader van de berekeningen in het kader van luchtkwaliteit of de mobiliteitstoets wordt hier geen rekening gehouden met de planologische mogelijkheden of de bestaande situatie. De verkeerstoename wijkt daarom af van de verkeerstoename in de mobiliteitstoets.

4.10.3 Conclusie

Op basis van het ecologische onderzoek en de stikstofberekeningen blijkt dat de herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt passen binnen het gestelde in de Wet natuurbescherming. In het kader van de soortenbescherming dient nader onderzoek te worden uitgevoerd voor de locatie van de bibliotheek ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en jaarrond beschermde broedvogels.

Het nader onderzoek dat moet worden uitgevoerd betreft een jaarrond onderzoek. Dit onderzoek wordt in het voorjaar van 2019 opgestart. Het natuuronderzoek ziet met name toe op de sloop van de bibliotheek. Voorafgaand aan de sloop van de bibliotheek zullen de uitkomsten van het aanvullend onderzoek bekend moeten zijn en voorgelegd worden aan de provincie Zeeland. Indien blijkt dat er beschermde soorten voorkomen zullen mitigerende maatregelen worden genomen (bijvoorbeeld alternatieve voorzieningen voor vleermuizen) en/of een ontheffing worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Zeeland.

4.11 Licht en duisternis

4.11.1 Toetsingskader

Algemeen 

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving 

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunning plichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1, eerste lid, onder e, Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.

4.11.2 Toetsing

Uitgangspunt is dat de buitenverlichting aan de gevels van gebouwen na 23.00 uur uit is en eventuele reclame/naamgeving op de gevels voldoet aan de praktijkrichtlijnen NPR13201. Voor de straatverlichting geldt dat deze aansluit bij de bestaande buitenverlichting in de omgeving, waarbij zo min mogelijk direct licht op de gevels van woningen valt.

4.11.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de uitgangspunten ten aanzien van 'licht en duisternis'.

4.12 Energie en klimaat

4.12.1 Toetsingskader

Algemeen 

Op dit moment zijn er een aantal transities die onder het begrip duurzaamheid vallen. De energietransitie, (het terugbrengen van de CO2 uitstoot door van fossiele energie over te gaan op hernieuwbare en duurzame energie) de ruimtelijke adaptatie voor de klimaatverandering (het aanpassen van de openbare ruimte om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verkleinen of zelfs weg te nemen) en de overgang naar circulaire economie (gericht op het hoogwaardig hergebruiken van producten en grondstoffen). Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze ontwikkelingen getoetst en indien mogelijk zal op deze ontwikkelingen geanticipeerd moeten worden.

Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied. Daarnaast moet er ook gekeken worden of de ontwikkeling klimaatbestendig is. Daarvoor wordt gekeken naar de thema's waterveiligheid, wateroverlast, hitte en droogte. Klimaatverandering heeft ook voor deze thema's gevolgen. Door daar aan de voorkant hierop te anticiperen, kunnen de effecten hiervan worden verminderd.

Regelgeving 

Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.

De gemeente is verplicht uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie om in 2020 een plan te hebben om de gemeente in 2050 klimaatbestendig te hebben. Bij nieuwbouw moet hier rekening mee worden gehouden.

4.12.2 Toetsing

De woningen en winkelruimtes worden gasloos gebouwd en worden aangesloten op een Koude-Warmte-bodemsysteem. Daarnaast zullen de woningen voldoen aan de laatste EPC-normen uit het bouwbesluit.

Bij de inrichting van het openbaar gebied is rekening gehouden met hitte-stress door het aanplanten van verschillende type bomen die voorzien in schaduw op het parkeerterrein.

4.13 M.e.r.-beoordeling

4.13.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

4.13.2 Toetsing en conclusie

In de voorbereiding op het bestemmingsplan is een MER-beoordelingsnotitie opgesteld. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 7. Op basis van deze notitie is beoordeeld dat voor de ontwikkeling het voeren van een MER-procedure niet noodzakelijk is. Het college van burgemeester en wethouders heeft hierover op PM een besluit genomen.

4.14 Conclusie

Uit het voorgaande hoofdstuk blijkt dat de herontwikkeling bij de Dreef past binnen de wet- en regelgeving ten aanzien van sectorale milieuaspecten. Uit de onderzoeken blijkt dat de ontwikkeling leidt tot een goed woon- en leefklimaat en dat de ontwikkeling niet leidt tot onevenredige hinder voor de omgeving.

5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Gebiedsaanduidingen;
  • Functieaanduidingen;
  • Bouwvlakken;
  • Bouwaanduidingen;
  • Maatvoeringen.

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

5.3.1 Centrum

De locatie ten noorden van de Dreef heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Centrum. In dit bestemmingsplan is deze bestemming overgenomen. Binnen deze bestemming zijn de functies detailhandel en dienstverlening toegestaan. Daarnaast zijn bij detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen ook ondersteunende horeca toegestaan. In de regels zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt in omvang.

Ten aanzien van bouwen zijn gebouwen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met in achtneming van de aanduidingen op de verbeelding ten aanzien van de bouw- en goothoogte. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.

In het bestemmingsplan is gekozen om de huidige bouwmogelijkheden op het perceel zo veel mogelijk onder te brengen in het nieuwe bestemmingsplan. De oppervlakte van de bebouwing en de bouwmogelijkheden zijn vergelijkbaar met de bouwmogelijkheden op het huidige perceel ten noorden van de Dreef. De maximale omvang van detailhandel binnen de bestemming is vastgelegd op ten hoogste 400 m2 bvo.

Voor herontwikkeling van het perceel ten behoeve van de woningbouw is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van zes appartementen boven de commerciële plint en één grondgebonden woning ter plaatse van de aanduiding 'wonen'. Het college kan toepassing geven aan deze wijzigingsbevoegdheid als de behoefte aan woningbouw is aangetoond en de ontwikkeling past binnen het woonbeleid van de gemeente. Daarnaast zijn regels gesteld aan de maximale goot- en bouwhoogte in het wijzigingsplan, het aantal woningen en de omvang van de toekomstige detailhandel. Dit biedt de flexibiliteit om in het wijzigingsplan het gewenste bouwplan te voorzien van een passende regeling.

5.3.2 Detailhandel

De nieuwbouw voor de Gall&Gall en de Etos en de huidige supermarkt, inclusief uitbreiding hebben de bestemming Detailhandel. Binnen deze bestemming is een onderscheid gemaakt tussen reguliere detailhandel en supermarkten. Ter plaatse van de huidige supermarkt is de aanduiding 'supermarkt' opgenomen. Uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding is een supermarkt toegestaan met een omvang van ten hoogste 1.740 m2 bvo. Detailhandel op de locatie Gall&Gall en de Etos is beperkt tot een omvang van 450 m2 bvo. Binnen de bestemming zijn op de verdieping woningen toegestaan. Echter wel met in achtneming van de aanduidingen op de verbeelding. Dit houdt in dat op de locatie van de Gall&Gall en de Etos drie woningen zijn toegestaan. Bij de supermarkt zijn geen woningen toegestaan.

Ten aanzien van bouwen zijn gebouwen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met in achtneming van de aanduidingen op de verbeelding ten aanzien van de bouw- en goothoogte. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Op de verbeelding is een gevellijn opgenomen, ter plaatse van deze gevellijn dient een (groene) afscheiding te worden gerealiseerd op de eerste bouwlaag. De hoogte van deze afscheiding bedraagt 1,20 meter en wordt op 1,60 meter van de dakrand gerealiseerd.

5.3.3 Verkeer

De beoogde straten, voet- en fietspaden, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zijn bestemd als 'Verkeer'. Ter plaatse van de parkeerterreinen is een aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en winkelwagenstallingen mogen maximaal 15 m² bedragen en de bouwhoogte 3,5 meter.

5.3.4 Waarde - Archeologie 7

Voor het hele plangebied geldt een archeologische verwachtingswaarde met een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld. Ter plaatse is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' opgenomen.

6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.

6.3 Conclusie

Het plan betreft voor een deel een particulier initiatief en deels een initiatief van de gemeente. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland is een exploitatieovereenkomst afgesloten voor het voorgenomen initiatief waarin de (financiële) afspraken zijn vastgelegd.

Het verhalen van planschade maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, eventuele planschade komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

7.2 Resultaten ter inzage legging voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 11 december 2018 verzonden aan de verschillende overlegpartners van de gemeente. Hierop zijn vier reacties binnen gekomen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de antwoordnotitie vooroverleg die is opgenomen in Bijlage 8. De overlegreacties hebben tot een paar beperkte aanpassingen in het bestemmingsplan geleid.

7.3 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 maart tot 23 april ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de antwoordnotitie zienswijzen die is opgenomen in Bijlage 9. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Wel zijn enkele ambsthalve aanpassingen gedaan. Deze zijn ook in de antwoordnotitie toegelicht.