direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 3e fase Recreatieverdeelweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 22 februari 2016 heeft de gemeente het verzoek ontvangen van Gedeputeerde Staten van Zeeland om een bestemmingsplanprocedure op te starten voor het realiseren van de 3e fase Recreatieverdeelweg (N652) tussen de N57 en Scharendijke. De bestaande Recreatieverdeelweg (1e en 2e fase) wordt daarmee voltooid. Op 18 december 2015 is daartoe een samenwerkingsovereenkomst ondertekend door de provincie Zeeland, het Waterschap Scheldestromen en de gemeente Schouwen-Duiveland. Door de aanleg van deze weg wordt de verkeersveiligheid in de kern Scharendijke verbeterd.

In het toeristenseizoen rijdt er veel extra verkeer op de wegen van Schouwen-Duiveland. Goede verbindingen zijn daarom belangrijk. De Elkerzeeseweg door de kom van Scharendijke is een relatief smalle weg met veel fietsers, zeker in het toeristenseizoen. Met het doortrekken van de Recreatieverdeelweg zullen er minder auto's met caravan en ander doorgaand verkeer in de kern komen. Tegelijkertijd kunnen toeristen en inwoners vlot en veilig hun bestemming bereiken.

1.2 Doel

Het realiseren van deze 3e fase van de Recreatieverdeelweg past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied omvat de begrenzing van het nieuwe wegtracé inclusief aansluitingen, bermen en bermsloten en aan de zuidzijde langs de Weelweg een fietspad. Aan de noordzijde sluit de begrenzing aan op de op- en afrit van de Rijksweg N57 en de Kuijerdamseweg. Via een noord-zuidverbinding door agrarische gronden wordt aangesloten op de bestaande Weelweg. Het tracé wordt aan de oostzijde begrensd door de bestaande rotonde op de kruising Elkerzeeseweg - Weelweg - Kloosterweg. Binnen het plan is een gedeelte van het perceel Weelweg 5 meegenomen. De planbegrenzing is weergegeven in figuur 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: begrenzing plangebied

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied 3e fase Recreatieverdeelweg vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:

Naam plan   Vervalt geheel of gedeeltelijk  
Buitengebied   Vervalt gedeeltelijk  
Kerkwerve, Noordwelle, Ellemeet, Serooskerke en Scharendijke   Vervalt gedeeltelijk  

Het nieuwe tracé loopt grotendeels over de bestemming 'Agrarisch'. Op een aantal plaatsen is een functieaanduiding 'randzone' van toepassing. De bestaande verkeersbestemming van de Weelweg wordt gebruikt. Tevens wordt op 2 plaatsen een zone 'molenbiotoop' doorkruist. Ter plaatse van de Weelweg 5 is een woonbestemming van toepassing. Voor het tracédeel dat valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Kerkwerve, Noordwelle, Ellemeet, Serooskerke en Scharendijke' geldt de bestemming 'Agrarisch' en een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-6'. Tevens geldt hier ook de zone molenbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0003.png"

Figuur 3: uitsnede vastgesteld bestemmingsplan 'Kerkwerve, Noordwelle, Ellemeet en Scharendijke'.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. Daarna volgt hoofdstuk 6 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 7 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Algemene omschrijving

Als onderdeel van de Regiovisie Schouwen-West is de afgelopen jaren uitvoering gegeven aan de realisatie van de Recreatieverdeelweg 1e en 2e fase. Onderdeel van deze visie is ook het ontlasten van de kern Scharendijke van een hoge verkeersdruk. Daarvoor is het plan voor de 3e fase van de Recreatieverdeelweg uitgewerkt in combinatie met het nemen van flankerende maatregelen in de kern. Het plan voor de 3e fase voorziet in de realisatie van een nieuwe erftoegangsweg waarop een snelheidsregime van 60km/u van toepassing wordt. Er is tracé-onderzoek gedaan waarbij verschillende alternatieven zijn onderzocht. Het voorliggende tracé is het zogenaamde 'waterlooptracé'. Het verloop van de huidige watergang tussen de Kuijerdamseweg en de Weelweg wordt gevolgd, waarna de bestaande Weelweg wordt gebruikt en opgewaardeerd. Hiervoor is gekozen na uitgebreid overleg tussen betrokken partijen (overheden, grondeigenaren). Door de realisatie van deze rondweg wordt Scharendijke ontlast van doorgaand (toeristisch) verkeer. Dit bevordert de veiligheid en leefbaarheid in de kern.

2.2 Ligging tracé

Het tracé ligt ten zuidwesten van Scharendijke. Ten westen van Scharendijke sluit de nieuwe verbinding aan op de provinciale weg / Kuijerdamseweg. Langs de waterloop gaat het tracé in zuidelijke richting tot aan de Weelweg. De bestaande Weelweg wordt opgewaardeerd. De nieuwe verbinding sluit aan de zuidzijde van Scharendijke aan op de rotonde Elkerzeeseweg / Kloosterweg. Aan de noord c.q. oostzijde van het tracé wordt een nieuwe sloot gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0004.png"Figuur 4: overzichtstekening tracé (bron: Provincie Zeeland)

2.3 Ruimtelijke inrichting

Het profiel tussen de nieuwe rotonde en de Weelweg bestaat uit een 6 meter brede rijbaan en een sloot met een bodembreedte van 0,5 meter. De bovenbreedte van de sloot bedraagt 6,8 meter. Ter plaatse van de Weelweg wordt naast een sloot en een 6 meter brede rijbaan aan de zuidzijde een fietspad met een breedte van 3,5 meter gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0005.png"

figuur 5: dwarsprofiel 'langs de waterloop'

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0006.png"

figuur 6: dwarsprofiel langs de Weelweg

2.4 Verkeersprognoses

Er is een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de verwachte verkeersdrukte op de Recreatieverdeelweg. (notitie Verkeersonderzoek'Verkeersgegevens Recreatieverdeelweg 3e fase: technische specificatie"d.d. 13 januari 2017, bijlage 2). Het verkeersonderzoek is gebaseerd op het Verkeersmodel Verkeersstromenkaart Zeeland 2015. Het verkeersbeeld in de huidige situatie en de situatie in 2030, zonder aanleg van de 3e fase Recreatieverdeelweg, zijn in beeld gebracht (Bijlage 5 Verkeersintensiteiten: huidig en prognoses). Daaruit blijkt dat het verkeer door de kern van Scharendijke richting Den Osse en Brouwershaven in lichte mate toeneemt. Ook op de Kloosterweg, de alternatieve route richting Den Osse neemt het verkeer licht toe. Een sterke toename van de verkeersintensiteit is te zien op de N57. Na aanleg van de Recreatieverdeelweg zal het verkeer de nieuwe verbinding verkiezen boven de 'oude' route door Scharendijke door het nemen van flankerende maatregelen (zie onder 2.5). Op de wegen richting en in Scharendijke, zoals de Rampweg, Kuijerdamseweg en Elkerzeeseweg (binnen de bebouwde kom) neemt het verkeer sterk af. Op de Boutlaan is een lichte verkeersafname te zien. Op de wegen in het verlengde van de Recreatieverdeelweg 3e fase zijn juist verkeerstoenames te zien. Het betreft o.a. de Kloosterweg, Kapelleweg en Elkerzeeseweg. De N57 vangt ook na aanleg van de Recreateiverdeelweg 3e fase de autonome verkeersgroei op. De verkeerseffecten zijn weergegeven in onderstaande figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0007.png"

Figuur 7: Verkeersefffecten aanleg 3e fase Recreatieverdeelweg (bron: notitie 'Verkeersgegevens Recreatieverdeelweg 3e fase: technische specificatie"d.d. 13 januari 2017)

2.5 Flankerende maatregelen

Om het gebruik van de 3e fase van de Recreatieverdeelweg daadwerkelijk te stimuleren moet deze als aantrekkelijke route worden gezien. In de kern Scharendijke worden daarom maatregelen genomen welke zijn uitgewerkt in het rapport 'flankerende maatregelen Recreatieverdeelweg 3e fase te Scharendijke', d.d. 8 oktober 2015(Arcadis). Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 3. Deze maatregelen hebben als doel om verkeer dat geen herkomst of bestemming heeft in Scharendijke te ontmoedigen om door de kern te rijden. Daarnaast dienen de maatregelen om de verkeersveiligheid op met name de Elkerzeeseweg en Boutlaan te verbeteren. Gezien het recreatieve karakter van de kern met veel verblijfsrecreatie moet de kern wel goed bereikbaar blijven. Voor het uitvoeren van de maatregelen na de ingebruikname van de 3e fase van de Recreatieverdeelweg, zoals beschreven in het genoemde rapport heeft de gemeenteraad krediet beschikbaar gesteld.

De maatregelen betreffen het afwaarderen van de Kuijerdamseweg en Elkerzeeseweg tot een erftoegangsweg 30km/u met gelijkwaardige kruispunten. Tevens worden plateaus aangelegd op de Boutlaan als verkeersremmende maatregel. De flankerende maatregelen zijn weergegeven in onderstaande figuur 8 en op Bijlage 4 Tekening verkeersmaatregelen Scharendijke. Daarnaast is uitgegaan van de afwaardering van de Kloosterweg van 80 naar 60km/u, met uitzondering van de bebouwde kom van Looperskapelle, waar de 30km/u-zone wordt gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0008.png"

figuur 8: flankerende maatregelen Scharendijke (Bron: rapport "Flankerende maatregelen Recreatieverdeelweg 3e fase te Scharendijke", gemeente Schouwen-Duiveland, 16 september 2015)

2.6 Bebouwing

Aan de Weelweg 5 is een woning aanwezig. Deze woning moet geamoveerd worden om de weg te kunnen realiseren. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om op hetzelfde perceel, meer naar achteren toe te herbouwen binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hierover wordt met de betrokken eigenaren nader overlegd. Vooralsnog wordt in het voorontwerp er vanuit gegaan dat herbouw onder voorwaarden mogelijk is. Teneinde een goed woon- en leefklimaat te realiseren is herbouw uitsluitend mogelijk indien de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai lager is dan 48 dB. Teneinde dit te waarborgen wordt aan de zuidzijde van de 48 dB-contour de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak opgenomen. Het oprichten van gebouwen binnen die bestemming is niet mogelijk.

Verder is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk dat er ter plaatse van camping De Witte Molen een geluidsscherm wordt gerealiseerd. Dit betreft een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied voorziet reeds in een bouwmogelijkheid voor een geluidsvoorziening. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de molen in de nabijheid in verband met de vrije windvang. Hoewel een windscherm, met inachtneming van de molenbiotoop, reeds in het geldende plan mogelijk is, is er in het kader van een goed overzicht van de projectwerkzaamheden voor gekozen om de maatregelen ook mee te nemen in de planbegrenzing.

Voor het overige voorziet dit plan niet in nieuwe bebouwing.

3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. Een uitgebreide beschrijving van relevante geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage Beleidskader. Hieronder is een korte samenvatting van de toetsing aan het beleidskader uit bijlage 1 weergegeven.

3.2 Rijksbeleid

Het Rijk streeft samen met de decentrale overheden naar een robuust en samenhangend mobiliteitsnetwerk. Op basis van de daadwerkelijke vraag worden de verschillende modaliteiten versterkt en beter met elkaar verknoopt. Het aanleggen van de 3e fase van de Recreatieverdeelweg past binnen deze beleidsuitgangspunten. Daarbij worden bestaande waarden en milieukwaliteiten gerespecteerd en beschermd.

In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van een Vliedberg in de nabijheid van het plangebied en de molenbiotopen die gedeeltelijk over het plangebied liggen.

Het aanleggen van de 3e fase Recreatieverdeelweg wordt niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1. lid 1 onder i. van het Besluit ruimtelijke ordening. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, welke bedoeld is ter voorkoming van leegstand, kan derhalve achterwege blijven.

3.3 Provinciaal beleid

Met dit bestemmingsplan wordt een onderdeel van het provinciaal ruimtelijk beleid, namelijk de aanleg van de 3e fase Recreatieverdeelweg mogelijk gemaakt. Voldaan wordt aan de beleidsuitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Zeeland en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland zijn vastgelegd. Verder wordt rekening gehouden met o.a. cultuurhistorische aspecten.

3.4 Gemeentelijk beleid

Op gemeentelijk niveau is zowel gebiedsgericht als thematisch beleid vastgelegd. De onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met die beleidskaders. De ontwikkeling geeft uitvoering aan de gewenste 'verlichting' van de verkeersdrukte in Scharendijke, zowel vanuit oogpunt van de omgevingskwaliteit van de bewoners alsook vanwege de doorstroming en een aantrekkelijke route voor toeristen.

3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals dat in Beleidskader is beschreven.

4 Planologisch kader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.

4.2 Historische analyse

4.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Scharendijke is een jong dorp. Het is waarschijnlijk in de 15de eeuw ontstaan. De naam komt van schaardijk, een dijk die vlak naast een vloedschaar of diepe vloedgeul is aangelegd. Aanvankelijk was het weinig anders dan een gehucht waar landarbeiders en dijkwerkers woonden. Scharendijke ging groeien toen hier in 1901/1902 de landbouwhaven Kloosternol werd aangelegd.

De grootste transformatie van het gebied kwam na de watersnoodramp van 1953. Schouwen-Duiveland was bijna helemaal ondergelopen en pas in november 1953, ruim 9 maanden na de ramp, was het laatste gat in de dijk gedicht. Bij het herstel van het landelijke gebied is gekozen voor een rigoureuze aanpak. Het landschap is ingrijpend veranderd, veel grootschaliger en rechtlijniger. Van het oorspronkelijke landschap was na de ramp weinig over. En de naoorlogse landbouw, waar het paard plaats maakte voor de tractor, vroeg om grotere en rechtere percelen. De moderne agrarische bedrijven verzekerden de boeren van een goed inkomen. De vele kleine agrarische percelen werden samengevoegd tot grote blokvormige kavels. Wegen werden verlegd, rechtgetrokken of geheel opgeheven.

Met de aanleg van de Brouwersdam en de rijksweg N57 werd het landschap verder aangepast. Dit heeft ook geleid tot een groei van het dorp. Naast de planmatige dorpsuitbreiding in zuidelijke en westelijke richting, ontwikkelde het dorp zich als een belangrijk recreatiegebied en watersportknooppunt. De haven Kloosternol werd ontwikkeld als jachthaven en het gebied tussen deze haven het dorp werd ingevuld met bungalowparken. Ook ten westen van de Elkerzeeseweg ontstonden verblijfsrecreatieve complexen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0009.jpg"

Figuur 9: ruimtelijke ontwikkeling van de omgeving in de laatste eeuw

4.2.2 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0010.png"

Binnen het plangebied komen de gebiedstypen 'Onderzoeksgebied A' en 'Onderzoeksgebied B' voor. De vliedberg, net buiten het plangebied gelegen, is een archeologisch Rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0011.jpg"

Figuur 10: beleidskaart Archeologie gemeente Schouwen-Duiveland

Voor het gebied geldt een onderzoeksverplichting omdat de bodmenverstoringen groter zijn dan 2500m² (onderzoeksgebied A) danwel 5000m² (onderzoeksgebied B).

Door SOB Research is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. ('Bestemmingsplan N652, Recreatieverdeelweg 3e fase', Weelweg, Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland d.d. september 2016) Deze is bijgevoegd als bijlage 4.

De belangrijkste te verwachten bodemverstoringen hangen samen met de aanleg van het wegcunet en de aanleg van de daarnaast gelegen nieuwe watergang. Het cunet voor de weg zal worden aangelegd over een breedte van 9,4 meter en tot een diepte van 0,5 tot 1,0 meter. De nieuwe watergang zal worde naangelegd tot een diepte van 1,2 - 2,5 meter beneden het maaiveld, met een bovenbreedte van circa 6,8 meter en een bodembreedte van 0,5 meter en taluds met een hellingshoek van 1:2.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat uitvoeringswerkzaamheden ter plaatse van bepaalde zones binnen het plangebied kunnen leiden tot de aantasting van archeologische resten. Dat betreft de zones waar geen diepreikende (geul-) Afzettingen van Duinkerke IIIb aanwezig zijn en waar geen moernering heeft plaatsgevonden. Deze zones zijn in onderstaande figuur oranje gemarkeerd. De aanleg van het wegcunet en/of de watergang ter plaatse van de oranje gemarkeerde zones zal plaatsvinden onder archeologische begeleiding. Aangenomen mag namelijk worden dat de kans bestaat dat de top van het Hollandveen zal worden aangetast. Dat betekent dat mogelijk archeologische vindplaatsen uit de Bronstijd, de IJzertijd en de Romeinse Tijd kunnen worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0012.png"

Figuur 11: Archeologische advieskaart (Bron: SOB Research, Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen 'Bestemmingsplan N652, Recreatieverdeelweg 3e fase', Weelweg, Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland d.d. september 2016)

Daarnaast werd ter plaatse van boring nr. 21 in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb, op een diepte van 0,45 meter beneden het maaiveld, een laag met mosselschelpen aangetroffen. Omdat ter plaatse van de omliggende boringen geen laag met mosselschelpen werd aangetroffen lijkt het hier om een plaatselijk verschijnsel te gaan. Aanvankelijk werd gedacht dat het hier consumptieafval mogelijk consumptieafval betrof, dat dateert uit de Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd. In dat geval is het een aanwijzing voor de aanwezigheid van archeologische resten ter plaatse. Uit nader onderzoek is gebleken dat de mosselschelpen zijn aangebracht door de voormalige eigenaar van het perceel om de drainage beter te laten werken.

Naar aanleiding van deze resultaten is een proefsleuvenonderzoek gedaan door Artefact!, rapport 347. De conceptrapportage is opgenomen in Bijlage 8. Tijdens het onderzoek zijn in de proefsleuven sporen van moernering aangetroffen die dateren tussen de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Tevens zijn in de twee zuidelijk gelegen proefsleuven perceelsgreppels en een enkele kuil aangetroffen die dateren uit de Nieuwe Tijd. De sporen zijn aangetroffen onder de bouwvoor in de top van het Laagpakket van Walcheren op een diepte van 1,30 meter -NAP (0,30 meter beneden maaiveld).

De vindplaatsen zijn op basis van inhoudelijke kwaliteit als niet behoudenswaardig gekarakteriseerd. De geplande werkzaamheden ter plaatse van het onderzoeksgebied vormen dan ook geen bedreiging voor de archeologische waarden hier. Verder archeologisch onderzoek wordt niet nodig geacht. Archeologische waarden staan niet in de weg aan de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2.3 Cultuurhistorie

Molens

Er staan twee molens in de omgeving van het plangebied: molen De Lelie en molen ‘t Hert. Deze zijn door hun hoogte in de wijde omgeving zichtbaar. Het is wenselijk om vanaf de 3e fase Recreatieverdeelweg zichtlijnen op deze molens te creëren. De windvang van de molens moet bovendien worden veilig gesteld, zodat de molens hun oorspronkelijke functie als korenmolen kunnen behouden. Rondom beide molens ligt daarom een molenbiotoop van 400 meter waarbinnen beperkingen gelden voor de maximale hoogte van bebouwing en beplanting. De maximale bouw- en beplantingshoogte op een bepaalde afstand is weergegeven in onderstaande tabel.

Molen 'De Lelie'   Askophoogte: 9,25 meter
Terrein: ruw  
Afstand tot de molen (m)   Maximale bouwhoogte (m)  
0-100   0  
100-161   3  
161-236   4  
236-311   5  
311-386   6  
386-400   7  

Molen ''t Hert'   Askophoogte: 9,68 meter
Terrein: open  
Afstand tot de molen (m)   Maximale bouwhoogte (m)  
0-100   0  
100-149   2  
149-289   3  
289-400   4  

Via een vergunningstelsel (Omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden of bouwen) wordt de vrije windvang van de molen in dit plan gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0014.png"

Figuur 12: links Molen De Lelie rechts Molen 't Hert (bron: molendatabase.nl)

In het plan is op korte afstand van molen 'De Lelie' een geluidscherm met een hoogte van 2,5 meter boven maaiveld voorzien om een goed woon- en leefklimaat op camping 'De Witte Molen' te garanderen.

Door Peutz is een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het te vergunnen geluidscherm op de windvang van molen De Lelie, omdat deze in beginsel hoger is dan toegestaan. Dit onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd. In het onderzoek is een beschouwing gegeven van het lokale windklimaat, gevolgd door een nadere analyse. Het heersende windklimaat bij de molen is vastgesteld conform de NPR 6097. Met de bijbehorende door het KNMI ontwikkelde software wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van de omliggende bebouwing en begroeiing tot 6 km afstand van de molen. Door middel van aanvullende berekeningen is vastgesteld hoe vaak de wind uit de richting van de schermlocatie komt en, zonder enige lokale verstoring, binnen het windsnelheidsbereik van de molen valt. Het blijkt dat deze situatie zich 1,7% van de tijd voordoet. Gedurende deze tijd, 145 uren per jaar, kan er een verslechtering van de draaimogelijkheden optreden. De overige tijd (98,3%) komt de wind uit een andere richting of komt de windsnelheid niet overeen met het draaibereik van de molen. De invloed van het geluidscherm bedraagt maximaal 1,7%. De werkelijke invloed is echter veel kleiner dan 1,7% aangezien de aanwezige stacaravans en begroeiing bij de camping eveneens de maximale hoogte overschrijden, de hoogte van het geluidscherm aanzienlijk lager is dan de hoogte van het wiekenkruis en de optredende turbulentie van de wind op deze afstand afzwakt. Tevens wordt de aanwezige boom op de rotonde in verband met de aanleg van de weg gerooid. De daadwerkelijk te verwachten invloed is derhalve een fractie van het vermelde maximum, ruim minder dan 1,7%. Hoeveel dit precies is kan alleen met een meer gedetailleerd windtunnelonderzoek worden vastgesteld. Gelet op de uitkomst van het indicatieve onderzoek wordt dit niet nodig geacht. Qua windafvoer van de molen wordt verwacht dat het geluidscherm geen noemenswaardige invloed heeft. Voor het geluidscherm kan een omgevingsvergunning worden verleend.

Vliedberg

Direct grenzend aan het plangebied ligt een historische vliedberg. Een vliedberg is een kunstmatig opgeworpen heuveltje, dat in de vroege Middeleeuwen dienst deed als vluchtplaats bij hoog water en vaak ook als mottekasteel of “Chateaux au motte”. Tegenwoordig rest van deze kastelen slechts de aarden heuvel waarop het primitieve kasteel gebouwd werd. Er waren in Zeeland ooit zo’n 170 vliedbergen, tegenwoordig zijn er nog 40 vliedbergen terug te vinden in het landschap, waarvan twee op Schouwen-Duiveland.

De datering van de vliedberg Elkerzee is 11e - 12e eeuw. De vliedberg is 5 meter hoog, heeft een doorsnede van +30 meter en is niet omgeven door een sloot of gracht. Het terrein rondom de vliedberg is beschermd gebied. De vliedberg is een archeologisch monument.

De vliedberg ligt nu nog wat verscholen aan de Weelweg achter een bosschage en de woning Weelweg 5. Slechts over een kort stuk van de Weelweg, recht vóór de vliedberg, is deze duidelijk zichtbaar. Na de realisatie van de 3e fase Recreatieverdeelweg zal deze route intensief gebruikt worden. Bovendien zal de bestaande woning Weelweg 5 worden afgebroken om de nieuwe weg aan te kunnen leggen. Er ligt dan ook een kans om de historie van de vliedberg beter zichtbaar te maken voor passanten, door in de ruimtelijke inrichting en het beplantingsplan vrij zicht op de vliedberg vanaf de Recreatieverdeelweg te waarborgen. De eigenaren van de Weelweg 5 hebben mogelijk een wens om de woning meer naar achteren op het perceel te herbouwen. Momenteel wordt onderzocht of dit binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan haalbaar is. In dat geval is de 'winst' voor de zichtbaarheid van de Vliedberg minder dan in het geval de woning niet wordt herbouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0015.png"

Figuur 13: Vliedberg

Tramlijn Zijpe - Burgh

Rond 1900 is de tramlijn Brouwershaven-Steenbergen aangelegd. Deze liep op het eiland van Brouwershaven naar de Veerhaven in Zijpe. In 1915 is de route verlengd van Brouwershaven naar Burgh. De Weelweg en de Kloosterweg waren onderdeel van het tracé. De tramlijn had een halte aan de Weelweg, net ten westen van de kruising met de Elkerzeeseweg. Na de Watersnoodramp is de tramlijn op Schouwen-Duiveland vervangen door busvervoer. Het tracé van de tramlijn is op diverse plekken op het eiland nog terug te vinden. In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn echter nog weinig tastbare herinneringen aan de tramlijn. Met de aanleg van de Recreatieverdeelweg 3e fase zullen deze vooralsnog ook niet teruggebracht worden. Het tracé van de nieuwe weg wijkt te veel van het oorspronkelijke tramtracé af om hier op zinvolle wijze iets mee te doen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0016.jpg"

Figuur 14: tracé tramlijn Zijpe-Burgh (bron:Tastbare herinneringen aan de verdwenen tramlijnen van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij, C. Boelhouwers e.a., 2011)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0017.jpg"

Figuur 15: cultuurhistorische objecten in de omgeving van het nieuwe wegtracé

4.3 Ruimtelijke analyse

4.3.1 Landschap

De polders op Schouwen kenmerken zich door een blokvormige opbouw. In de polder is de relatief grootschalige openheid beleefbaar, afgewisseld met voornamelijk agrarische geclusterde bebouwing. Vanuit het polderlandschap zijn er lange zichtlijnen tussen de geclusterde bebouwde en begroeide erven, met zicht op de dijken, duinen en de verspreid liggende historische kernen. De openheid van de polder en de huidige structuur met verspreid liggende bebouwing dient zo min mogelijk te worden aangetast. De dorpsranden van Scharendijke en Elkerzee zijn rafelig. Deels wordt de bebouwing afgeschermd door dichte begroeiing, deels is deze zichtbaar. Dit maakt de dorpsrand herkenbaar, zonder dat er sprake is van een harde begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0018.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0019.jpg"

Figuur 16a links: in de open polder zijn er lange zichtlijnen tussen de begroeide en besloten erven
Figuur 16b rechts: de dorpsranden zijn rafelig, met plukken groen en bebouwing

De Recreatieverdeelweg 3e fase leidt er niet toe dat de grens tussen de bebouwde kom en het polderlandschap opgeschoven wordt. Wel ontstaat er door de realisatie van de Recreatieverdeelweg 3e fase een opgave om de overgangszone op een zorgvuldige manier vorm te geven. De dorpsrand aan deze zijde van het dorp zal immers door veel meer mensen worden ervaren.

Er zal dan ook een landschapsvisie worden opgesteld om richting te geven aan de in het gebied gewenste ontwikkelingen. Hier maakt ook de polder tussen de 3e fase Recreatieverdeelweg en het dorp Scharendijke deel van uit. Door bij ontwikkelingen in de polder te werken met erven ontstaat er regelmaat en blijven er zichten.

Bij de aanleg van de 3e fase Recreatieverdeelweg is het met name van belang om de zichtlijnen door de open polder te behouden. Vanaf de Recreatieverdeelweg moet de openheid van het landschap kunnen worden ervaren. Daarnaast zijn zichtlijnen op de twee molens en de vliedberg zeer wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0020.jpg"

Figuur 17: openheid van de polder en indicatieve zichtlijnen vanaf het nieuwe wegtracé

4.4 Conclusie

Uit het planologisch kader blijkt dat door het treffen van maatregelen de in het gebied aanwezige waarden niet zullen worden aangetast danwel kunnen worden versterkt.

5 Milieu- en duurzaamheidskader

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de milieugevolgen van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt behandeld.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

5.2.2 Toetsing

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfsmatige acitiviteiten of woonfuncties mogelijk gemaakt. Toetsing op dit onderdeel kan daarom achterwege blijven.

5.2.3 Conclusie

Een toetsing is niet noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

5.3.2 Toetsing

In opdracht van de provincie Zeeland heeft Royal HaskoningDHV een onderzoek uitgevoerd naar het effect op de lokale luchtkwaliteit van de realisatie van de 3e fase Recreatieverdeelweg (Rapport 'Recreatieverdeelweg 3e fase op Schouwen-Duivland' met referentie T&PBE5806R001F02 d.d. 13 januari 2017, bijlage 5 bij deze toelichting). In het onderzoek zijn voor de huidige situatie (2015), de autonome situatie (2017), de plansituatie (2017) en de situatie 10 jaar na realisatie (2028) jaargemiddelde concentraties berekend met de NSLRekentool. Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarden uit de Wlk niet wordt overschreden. Een berekening van de plansituatie in 2028 laat zien dat ook in de tussenliggende jaren en de verdere toekomst geen overschrijdingen van de grenswaarden worden verwacht. Het plan voldoet hiermee op grond van artikel 5.16 lid 1 sub a aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wlk.

5.3.3 Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor realisatie van de Recreatieverdeelweg.

5.4 Geur

5.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

5.4.2 Toetsing

Met dit bestemmingsplan worden geen bedrijven of geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een toetsing aan het aspect geur kan daarom achterwege blijven.

5.4.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.5 Geluid en stilte

5.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerslawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het kader van dit bestemmingsplan is wegverkeerslawaai van belang.

Regelgeving wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

In het 'Beleid Hogere Waarden Wegverkeerslawaai' (22 december 2015) is vastgelegd dat verblijfsrecreatie voor wat betreft de daaraan te stellen geluidseisen gleijk gesteld wordt aan permanente bewoning. Daarmee is verblijfsrecreatie ook een geluidgevoelig object. Campings moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Hier kan geen hogere waarde voor worden verleend.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook aandacht besteed te worden aan de effecten op de omliggende wegen.

5.5.2 Toetsing

Door Royal HaskoningDHV is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportage d.d. 2 november 2017, Bijlage 10). Dit onderzoek is gebaseerd op de verkeersprognoses. Om te kunnen voldoen aan de Wet Geluidhinder is een aantal maatregelen nodig. Dit betreft het toepassen van geluidsreducerend asfalt op een deel van de Recreatieverdeelweg, over een afstand van ten minste 180 meter, tot 30m voor de rotonde Elkerzeesewg en het plaatsen van een geluidsabsorberend scherm ter hoogte van camping De Witte Molen (Weelweg 18). Het geluidscherm, met een minimale hoogte van 2,5 meter ten opzichte van het maaiveld, wordt zowel aan de zijde van de 3e fase Recreatieverdeelweg als aan de Elkerzeeseweg geplaatst. Bij alle woningen en recreatieterreinen wordt na het nemen van de genoemde maatregelen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder.

Het herbouwen van de woning Weelweg 5 is uitsluitend mogelijk buiten de nieuwe 48 dB contour, welke is bepaald in het aanvullend onderzoek (Bijlage 11).

In het kader van de verkeersaantrekkende werking op omliggende wegen (gecumuleerde belasting) wordt geconcludeerd dat in een groot aantal gevallen de cumulatieve belasting op woningen afneemt. Bij een aantal woningen aan de Elkerzeeseweg neemt de gecumuleerde belasting toe, deze is echter nergens hoger dan 49 dB. Deze geluidsbelasting komt weliswaar boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar het betreft hier maar één woning  (Elkerzeeseweg 56) en de verhoging is beperkt. Er is nog steeds sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse en gezien de afname op alle andere woningen achten wij de situatie aanvaardbaar.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van de plannen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (2012-2018) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  • b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  • c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking is geregeld in het Basisnet. Dit is een landelijk netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet is verdeeld in drie onderdelen Basisnet Spoor, Basisnet Water en Basisnet Weg.

5.6.2 Toetsing

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, datum ) bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied /niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Wegen

De rijkswegen N57, N59 en N256 zijn aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet Weg). Het nieuwe deel van de Recreatieverdeelweg gaat geen deel uitmaken van de route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat de frequentie van vervoer van gevaarlijke stoffen dusdanig laag is dat dit niet voor ruimtelijke beperkingen zorgt. Het uitvoeren van een risicoanalyse (QRA) is daarom niet nodig.

5.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen en een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen N256, N57 en N59.

5.7 Bodem

5.7.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijke basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, zullen ontwikkeling in dit gebied aan het beleid getoetst worden.

5.7.2 Toetsing

Milieuhygienische bodemkwaliteit

Op de locatie waar de nieuwe 3e fase Recreatieverdeelweg wordt aangelegd heeft een verkennend (water)bodemonderzoek plaatsgevonden (ABO Milieuconsultant BV, ANL16-3266-1, 13 december 2016, Bijlage 13)

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat zowel de boven- als ondergrond voldoet aan de klasse achtergrondwaarde. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen, barium en kwik. De waterbodem (sliblaag) uit de sloot wordt geclassificeerd als  “altijd toepasbaar / verspreidbaar”. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De werkzaamheden kunnen zonder extra veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd.

Tijdens de uitvoering dient rekening gehouden te worden met bijmengingen van puin, baksteen en houtskool. Bij hergebruik in het buitengebied mogen deze bijmengingen niet meer dan 5% zijn.

Er heeft tevens een dammenonderzoek plaatsgevonden bij 8 dammen (ABO Milieuconsultant BV, ANL16-3266-2, 13 december 2016, eveneens Bijlage 13)

Uit die onderzoeksresultaten blijkt dat alle dammen puin en andere bodemvreemde bijmenging bevatten. Er is visueel asbestverdacht materiaal aangetroffen bij dam 2 en 4. Bij dam 5 werd asfalt aangetroffen, dit asfalt is niet teer-houdend. Er zijn geen grondmonsters genomen. Afhankelijk van het al dan niet hergebruiken en de locatie van het hergebruik dient de asbestconcentratie nog bepaald te worden.

Niet gesprongen explosieven

De gemeente beschikt over een historisch vooronderzoek en beleid rondom niet gesprongen explosieven. Op basis van deze documenten kan geconcludeerd worden dat binnen het werkgebied voor zover bekend geen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij niet gesprongen explosieven in de bodem zijn achtergebleven. Er kan gewerkt worden volgens het toevalstreffer protocol zoals dat in het beleid is vastgelegd.

5.7.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de aanleg van de 3e fase Recreatieverdeelweg.

5.8 Water

5.8.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

5.8.2 Toetsing

Er is aan de hand van criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied. Toetsing aan keurzonering is niet nodig.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
inundatie vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Totaal komt er ca. 9200 m2 gesloten verhardingsoppervlak bij.
De huidige watergang aan de noordzijde van de Weelweg wordt over een lengte van ca. 620 m gedempt.
De te dempen watergang heeft een bodembreedte van ca. 1,25 m, een diepte van ca. 1,35 m en taluds tussen 1:1 en 1:1,5. Demping ca. 2460 m3
Langs de nieuwe weg wordt aan één zijde over een lengte van ca. 1320 m een nieuwe watergang gegraven.
De nieuwe watergang heeft een bodembreedte van 0,5 m, een gemiddelde diepte van ca. 1,35 m en taluds 1:2. Ontgraving ca. 5700 m3.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het hemelwater zal via de wegbermen geïnfiltreerd in de watergangen terechtkomen, of deels afstromen richting de watergangen.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
Het project heeft geen invloed op de grondwaterkwantiteit. Er wordt geen grondwater onttrokken.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Het project heeft geen nadelig of verbeterend effect op de grondwaterkwaliteit. Het betreft de afvoer van hemelwater dat deels geïnfiltreerd via de bermen in het oppervlaktewater terecht komt.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Zie grondwaterkwaliteit.  
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
N.v.t.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Waar nodig worden in het tracé zetting versnellende maatregelen toegepast, bijvoorbeeld door het aanbrengen van overhoogte. Zettingen worden gecompenseerd in zand en grond.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
N.v.t.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Onderhoud kan plaatsvinden vanaf de weg, dan wel de aanliggende landbouwpercelen, conform de huidige situatie.  
Andere belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
N.v.t.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Het werk bestaat voor een groot deel uit het aanleggen van een nieuwe weg die buiten het verkeer kan worden aangelegd. Voor het aansluiten van de nieuwe weg op de bestaande infrastructuur moeten verkeersmaatregelen worden genomen en voor korte perioden omleidingen worden ingesteld. Voor het voorkomen van schade aan waterschaps-, gemeente-, of provinciale wegen zijn de protocollen bouwverkeer van de betreffende beheerders van toepassing.  

5.8.3 Conclusie

De effecten en te nemen maatregelen in het kader van de waterhuishouding zijn in beeld gebracht en vormen geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.9 Natuur

5.9.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Regelgeving

De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming: Wet Natuurbescherming (hoofdstuk 2) en Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Zeeland)

De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet Natuurbescherming en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming dan wel het NNN de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.

Per Natura2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).

De gebieden die vallen onder het Natuurnetwerk Zeeland, de uitwerking van het NNN in Zeeland, zijn aangegeven op de onderstaande kaart (zie ook Geoloket provincie Zeeland). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00194BphSD-VA01_0021.png"

Soortbescherming (hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming)

De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.1-3.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ de PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In de PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Hierdoor wordt weer wat ruimte gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen met een extra stikstofafgifte. Deze ruimte is echter beperkt en daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden of er nog voldoende ruimte is waardoor de ontwikkeling gerealiseerd kan worden, of dat de stikstofafgifte te groot is en het plan op die wijze niet uitgevoerd kan worden.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.

5.9.2 Toetsing

Soortbescherming

Door de provincie Zeeland is een toets uitgevoerd op de Wet natuurbescherming (Bijlage 12). Gezien de aard van het terrein is het voorkomen van beschermde flora niet waarschijnlijk. Wel komen er broedvogels voor. Indien de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode (15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd dan is er vanuit de Wet natuurbescherming geen bezwaar. Indien toch werkzaamheden in het broedseizoen plaats moeten vinden dan is dit alleen mogelijk als er een controle heeft plaatsgevonden en er geen broedvogels aanwezig zijn. Daarnaast wordt geconcludeerd dat een mogelijke foerageerroute voor vleermuizen in stand blijft, maar minder gunstig wordt door de toename van verkeer. Voor overige beschermde fauna lijkt de locatie geen geschikt leefgebied.

Separaat heeft onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke natuurwaarden bij sloop van de woning Weelweg 5. (Buijs Eco Consult BV, rapportage d.d. 7-7-2016, Bijlage 14) . In de woning zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van jaarrond beschermde vleermuizen en vogels. Door de beperkte geschiktheid voor deze soorten is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Aanbevolen is om de wilg in de voortuin en ook de overige beplanting voor het broedseizoen te kappen om te voorkomen dat er vogels in gaan broeden. De gevelbeplating is door warmtewisselingen (kunststof) niet geschikt als kraamverblijf en winterverblijf voor vleermuizen, maar kan eventueel wel als dagverblijf (na uitvliegen kolonie) worden gebruikt. Voorafgaand aan de sloop wordt geadviseerd de gevelbeplating onder en boven te strippen zodat tocht ontstaat en eventueel achterblijvende vleermuizen deze locatie mijden. Het sneuvelen van inidividuele exemplaren wordt hiermee voorkomen. Deze maatregel geldt alleen in de vleermuis actieve periode (van april tot en met oktober).

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van minimaal 650 meter van het Natura 2000-gebied Grevelingen. Een deel van het bestaande verkeer zal zich vanuit de kern verplaatsen in zuidelijke richting hetgeen gunstig is ten opzichte van het Natura 2000-gebied. Een significant negatief effect vanwege externe werking op het Natura 2000-gebied wordt dan ook niet verwacht.

Stikstofdepositie

De aanleg van de 3e fase Recreatieverdeelweg zorgt voor een verschuiving van de bestaande verkeersstromen in het gebied. Het verkeer zal zich meer concentreren en de bestaande landelijke wegen worden ontlast. Dit betekent ook dat de totale stikstofemissie van het wegverkeer in het gebied naar alle waarschijnlijkheid niet zal toenemen. Wel zal, doordat de afstand tot kwetsbare stikstofgevoelige habitattypes wijzigt, de stikstofemissie op die habitattypes wijzigen. Door Royal HaskoningDHV is een onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie (bijlage 10). Daarbij zijn naast de nieuwe wegen ook de wegen meegenomen waar er sprake is van een toe- of afname van meer dan 1000 motorvoertuigen per etmaal. Uit de berekening blijkt dat er sprake is van een beperkte toename van de stikstofemissie. De hoogste bijdrage ligt boven de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/j. Daarmee is het project meldingsplichting in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op dit moment is nog voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar. Er is een melding ingediend bij de provincie Zeeland zodat de ontwikkelingsruimte voor dit project beschikbaar blijft. Er is geen sprake van significant negatieve gevolgen voor het Natura2000-gebied.

5.9.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming staat niet in de weg aan de realisatie van het project. Er is geen sprake van significant negatieve effecten.

5.10 Licht en duisternis

5.10.1 Toetsingskader

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

De voorkeursvolgorde die gehanteerd moet worden bij verlichten is de volgende:

  • 1. Geen verlichting

De voorkeur gaat uit naar het niet verlichten. Als verlichten niet nodig is, moet er eigenlijk geen verlichting geplaatst worden.

  • 2. Dynamisch verlichten.

Mocht er toch besloten worden dat die noodzaak er is en wordt er verlicht, dan dient er enkel verlicht te worden als dit ook echt nodig is. Door de verlichting te koppelen aan een bewegingssensor is eenvoudig te regelen dat enkel als er iemand in de buurt is, verlichting aangaat. En als er niemand meer in de buurt is, de verlichting weer keurig uitgaat. Op die manier is de kans gering dat onnodig lang de locatie verlicht wordt.

  • 3. Gericht verlichten.

Als er dynamisch verlicht wordt, is het ook belangrijk dat er niet onnodig veel verlicht wordt. Er moet enkel dat gedeelte verlicht worden waar op dat moment licht nodig is. Dat kan door de dynamische verlichting zo af te stellen dat enkel waar beweging is, licht is en zodoende het 'licht ' meegaat met de beweging. Dit zou bijvoorbeeld goed kunnen als de beweging rustig en niet te snel is. Dan kan een rustig beeld ontstaan. Als de beweging sneller is (motorvoertuig), dan kan dit ook wel over grotere gedeelten, maar kan er veel gewonnen worden door enkel de locatie die verlicht moet worden te verlichten, door goed gerichte verlichting of eventueel het afschermen van gebieden die niet verlicht hoeven te worden.

  • 4. Genoeg verlichten

De duisternis kan verder nog geborgd worden door te zorgen dat de verlichting die gebruikt wordt, dynamisch en goed gericht is, maar ook niet overbodig veel licht verspreid.

Regelgeving

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is. Als het gaat om verlichting bij wegen is er geen sprake van een inrichting en gelden er geen harde eisen voor de toepassing van verlichting.

Het gemeentelijk beleid gaat uit van het principe 'niet verlichten, tenzij.....'. Indien er verlichting moet komen dan wordt er uitgegaan van dynamische en gerichte verlichting.

5.10.2 Toetsing

De gemeente is om de lichthinder te beperken onderverdeeld in verschillende zones.

Het buitengebied maakt onderdeel uit van zone E1 (landelijk gebied en natuurgebieden). Het college kan van deze indeling afwijken in die gevallen waarin er volgens het college sprake is van verkeersonveilige en/of sociaal onveilige situaties. Dan kan het college besluiten dat voor die locatie de normen zijn toegestaan voor de E2 zone (landelijke woongebieden).

De volgende normen zijn van toepassing:

Te hanteren parameters   Tijdsperiode   E1 natuur- en landelijk gebied   E2 landelijke woongebieden  
Verlichtingssterkte Ev  (lx) op de gevel   Dag en avond
07.00 -  23.00 uur  

2 lx  

5 lux  
  Nacht
23.00 – 07.00 uur  

1 lx  

1 lux  
Lichtsterkte I (cd) van elk armatuur   Dag en avond
07.00 -  23.00 uur  

2500 cd  

7500 candela  
  Nacht
23.00 – 07.00 uur  

0 cd  

500 candela  

Uitsluitend daar waar nodig (bij de rotondes) zal bij de 3e fase Recreatieverdeelweg bewust worden verlicht. De verlichtingssterkte kan worden aangepast aan de behoefte, de lampen zullen in de nachtperiode minder fel branden dan in de avondperiode.

5.10.3 Conclusie

Als gevolg van de aanleg van de nieuwe weg wordt geen lichthinder verwacht.

5.11 M.e.r.-beoordeling

5.11.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de MER-regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., maar die onder de genoemde drempelwaarden blijven.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

5.11.2 Toetsing

De activiteit, het aanleggen van een weg met twee rijstroken, niet zijnde een autosnelweg of een autoweg, wordt niet genoemd in bijlage I onder C of D van het Besluit m.e.r.

5.11.3 Conclusie

Er hoeft geen MER te worden gemaakt danwel een m.e.r-beoordeling te worden gedaan.

5.12 Conclusie

De milieuaspecten zorgen niet voor een belemmering van het plan.

6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de manier waarop het plan om te komen tot realisatie van de 3e fase Recreatieverdeelweg is vertaald naar regels met bijbehorende verbeelding. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt en de belangen in de beheersfase zijn gewaarborgd.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Gebiedsaanduidingen;
  • Functieaanduidingen;

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen deel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

6.3 Toelichting op de bestemmingen

6.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.

In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.

Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 (met de artikelen 3 tot en met 6) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen en dubbelbestemmingen.

In de bestemmingsomschrijving van ieder artikel is aangegeven waarvoor de gronden zijn bedoeld. Logischerwijs heeft nagenoeg het gehele plangebied in dit geval de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming verkeer zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Een geluidsscherm valt daar ook onder. Voor de ingebruikname van de weg dienen de maatregelen genoemd in het akoestisch onderzoek te zijn uitgevoerd. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Een deel van het perceel Weelweg 5 heeft de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak gekregen. Het betreft het gedeelte waarop de geluidsbelasting van het perceel hoger is dan 48dB. Dit deel van het perceel mag uitsluitend als erf worden gebruikt. Er zijn geen mogelijkheden voor bebouwing opgenomen, behoudens bouwwerken geen gebouwen zijnde.

De archeologische verwachtingswaarden worden veilig gesteld door de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 6' en 'Waarde-Archeologie 7'. Deze regels prevaleren boven de enkelbestemmingen.

6.3.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

In artikel 31.1 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.

In artikel 30.3 is een regeling met maximale hoogtematen ter bescherming van de molenbiotoop opgenomen. Indien een bouwplan de maximale hoogte overschrijdt, kan afgeweken worden indien uit onderzoek is gebleken dat de toevoeging van bebouwing geen nadelige invloed heeft op de windvang van de betreffende molen en de waarde van de molen als beeldbepalend element. In het onderzoek moet inzichtelijk worden gemaakt dat het bouwplan geen nadelige invloed heeft op de windvang van de molen en geen substantieel negatief effect heeft op het waarde van de molen als beeldbepalend element. Ook kan bij kleine overschrijdingen uit het onderzoek naar voren komen dat de hoogte de maximale toelaatbare obstakelhoogte volgens de formule uit de Handleiding Molenbiotoop van de vereniging De Hollandsche Molen, zoals beschreven in paragraaf 3.2.5 van deze toelichting, niet overschrijdt.

7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. In dit geval is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

7.3 Exploitatieoverzicht

Op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening dient wel onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tussen de provincie Zeeland, gemeente Schouwen-Duiveland en waterschap Scheldestromen is op 18 december 2015 een samenwerkingsovereenkomst getekend ter realisatie van de 3e fase Recreatieverdeelweg. In die overeenkomst is vastgelegd wie welke taak en verantwoordelijkheid met bijbehorende financiële verplichtingen op zich neemt om te komen tot de aanleg van de weg en de instandhouding ervan.

Het plan wordt uitgevoerd voor rekening van de provincie Zeeland. De provincie heeft een taakstellend budget van € 2.600.000,- beschikbaar voor de uitvoering van het werk. Dit is meegenomen in de provinciale begroting. Omdat de gemeente eisen heeft gesteld aan het tracé is afgesproken dat de gemeente eventuele meerkosten voor haar rekening neemt.

De provincie is in onderhandeling met grondeigenaren over de aankoop van benodigde gronden. Grondoverdracht vindt pas plaats na vaststelling van dit bestemmingsplan. Indien blijkt dat niet tot minnelijke verwerving kan worden gekomen, dan zal de provincie overgaan tot onteigening.

Na realisatie wordt de 3e fase Recreatieverdeelweg in eigendom overgedragen aan de gemeente. Het beheer en onderhoud komt dan voor rekening en risico van de gemeente. Zodra de areaaluitbreiding aan de orde is wordt in de begroting rekening gehouden met eventuele extra beheerskosten.

Eventuele nadeelcompensatie en planschade komen ten laste van het projectbudget. Als achteraf blijkt dat een deel van het gereserveerde bedrag voor nadeelcompensatie of planschade niet is gebruikt dan betaalt de provincie aan de gemeente eventuele meerkosten zoals hierboven vernoemd (al dan niet gedeeltelijk) terug.

Als gevolg van het plan moeten maatregelen worden genomen op de Kuijerdamseweg, Elkerzeeseweg en Boutlaan. Deze worden gefaseerd uitgevoerd en komen voor rekening van de gemeente. Voor de financiering van deze maatregelen is door de gemeenteraad krediet beschikbaar gesteld. In de meerjarenbegroting is rekening gehouden met een bedrag van €842.153,- voor het nemen van deze maatregelen in de jaren 2018 en 2019.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd.

8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt het plan voor inspraak ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. Na dit inspraak- en vooroverlegtraject wordt de formele bestemmingsplanprocedure gevolgd. Daarbij wordt het ontwerpbestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd. Iedereen kan tijdens deze periode een formele zienswijze indienen bij de gemeenteraad. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

8.2 Resultaten inspraak en vooroverleg

Tijdens de ter inzage legging zijn er 14 inspraakreacties en 5 vooroverlegreacties ingediend. Ook zijn er enkele ondergeschikte ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door het college vindt u in Bijlage 16 Antwoordnotitie insrpaak en vooroverlegreacties.

Het college heeft als gevolg daarvan bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • I. er is een (indicatief) windhinderonderzoek uitgevoerd om te beoordelen of het geluidscherm dat aan 2 zijden van camping 'de Witte Molen' is voorzien de werking van molen 'De Lelie' belemmert. De invloed van het scherm blijkt klein te zijn (maximaal 1,7% van de tijd). De resultaten van het onderzoek zijn in de toelichting verwerkt;
  • II. aan de toelichting is de uitgewerkte tekening voor realisatie van de flankerende maatregelen op met name de Elkerzeeseweg toegevoegd;
  • III. het akoestisch onderzoek is aangevuld en verduidelijkt. Ook is inzicht gegeven in de effecten op woningen aan de Elkerzeeseweg, daar waar de verkeersintensiteiten toenemen;
  • IV. er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ter plaatse van het perceel Weelweg 5 waarbij rekening is gehouden met een grotere lengte geluidsreducerend asfalt. Daaruit blijkt dat de woning die de eigenaar wil herbouwen iets meer bouwmogelijkheden kan houden. De plangrens is aangepast;
  • V. de te nemen geluidsmaatregelen zijn via een voorwaardelijke verplichting voor ingebruikname van de weg gewaarborgd in de planregels.

8.3 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn 9 zienswijzen ingediend. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in Bijlage 17 Antwoordnotitie zienswijzen.

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in Bijlage 18.