direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Reusel – De Mierden is voornemens om het bedrijventerrein Kleine Hoeven uit te breiden. In het verleden is fase I van dit plan ontwikkeld; momenteel vindt de uitgifte van de laatste kavels plaats en is er onverminderd veel interesse in bedrijfskavels op deze locatie. De behoefte aan bedrijfsgronden is en blijft volgens de laatste prognoses onverminderd groot. Hierdoor heeft de gemeente Reusel-De Mierden het initiatief genomen fase II van de Kleine Hoeven te realiseren, om zo ook in de toekomstige vraag te kunnen blijven voldoen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van Kleine Hoeven juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De ontwikkeling vindt plaats ten zuiden van de straat Kleine Hoeven en ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven (fase I).

De doelstelling van Kleine Hoeven fase II past binnen de hoofddoelstelling en nevendoelstellingen voor het bedrijventerrein Kleine Hoeven. Deze zijn als volgt geformuleerd:

Hoofddoelstelling

Bedrijventerrein Kleine Hoeven voorziet in de opvang van lokale bedrijvigheid, met kavelgroottes van ca. 1000 m2 tot maximaal 5.000 m2. Ook binnen fase II zijn kavelgroottes van ca. 1000 m2 tot 5000 m2 voorzien.

Nevendoelstelling

Naast bedrijvigheid geeft de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven bovendien een landschappelijke en ecologische invulling aan het gebied met als voornaamste doel om het stedelijk weefsel op duurzame wijze af te ronden, de hoofdstructuur van het gebied te versterken en de landschappelijke openheid tussen Reusel en Bladel in stand te houden.

Tevens biedt de uitbreiding van het bedrijventerrein Kleine Hoeven mogelijkheden om bedrijven te verplaatsen die op dit moment niet meer op de juiste plek in de gemeente zijn gevestigd.

Voorliggende toelichting bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II' bevat de motivering van de gemeente Reusel-De Mierden om een bestemmingsplan vast te stellen dat de aanleg en het gebruik van de uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk maakt. Met de beoogde bestemmingsplanwijziging wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt aansluitend op het bestemmingsplan 'Kleine Hoeven 2012', waarbinnen de juridisch-planologische regeling voor het reeds bestaande deel van het bedrijventerrein is opgenomen. Kleine Hoeven fase II betreft dus een separaat bestemmingsplan. Deze toelichting beschrijft zoveel mogelijk de beoogde ontwikkeling en gaat in op de effecten van het project voor de gemeente, provincie en het Rijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied Kleine Hoeven fase II ligt aan de oostzijde van de kern Reusel. Het gebied is indicatief als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde door het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven en de weg Kleine Hoeven
  • aan de westzijde de weg Hamelendijk
  • aan de oostzijde de weg De Strook
  • aan de zuidzijde agrarisch gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0002.png"

Figuur 1.2: Kadastrale percelen bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II

Het plangebied voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Kleine Hoeven is weergegeven in figuur 1.1 en 1.2 en is op dit moment nog in gebruik als agrarisch gebied. Het betreft de kadastrale perceelnummers 1170, 1054, 258, 1730 (gedeeltelijk) en 555 (gedeeltelijk). De totale oppervlakte van het plangebied voor het bedrijventerrein betreft ca. 67.000 m2.

Ten zuiden van het plangebied liggen woningen ter plaatse van de adressen Heibloem 1, 3 en 5. Het betreft hier reeds bestaande woonfuncties, met omliggende agrarische gronden. In verband met de benodigde afstand tussen deze bestaande woningen en de nieuwe bedrijvigheid die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is ervoor gekozen om deze woningen mee te nemen in dit bestemmingsplan. Daarmee wordt de benodigde afstand vanuit milieuzonering direct in één bestemmingsplan voor beide functies geregeld en is een goed woon- en leefklimaat voor de bestaande woningen geborgd. De indicatieve plangrenzen waarbij deze woningen zijn inbegrepen zijn weergegeven in figuur 1.3. Daarbij is ook een deel van de Hamelendijk inbegrepen binnen het plangebied. Voor het exacte plangebied kan de verbeelding bij het voorliggende bestemmingsplan geraadpleegd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0003.png"

Figuur 1.3: Indicatieve plangrenzen Kleine Hoeven fase II en bestaande woningen Heibloem 1, 3 en 5

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied is sprake van twee geldende bestemmingsplannen en één bestemmingsplan dat in voorbereiding is. Dit betreffen volgende ruimtelijke plannen:

Plan   Naam   IMRO Nummer   Datum  
Bestemmingsplan   Buitengebied 1998     31-08-1998  
Bestemmingplan   Buitengebied 2009   NL.IMRO.16670000BGReuselVA01   08-12-2011  
Ontwerp bestemmingsplan   Buitengebied 2023   NL.IMRO.1667.BPBbuit0083-VO01   30-06-2023  

Tabel 1.1 Bestemmingsplannen

Geldend bestemmingsplan

De gronden binnen het plangebied die worden ingezet voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Kleine Hoeven vallen momenteel onder de werking van het "Bestemmingsplan Buitengebied '98" van de gemeente Reusel-De Mierden (vastgesteld op 31 augustus 1998). In dit plan zijn de gronden bestemd als "agrarisch gebied" en medebestemd voor "water voor landbouw".

De gronden binnen het plangebied ter plaatse van de adressen Heibloem 1, 3 en 5 vallen momenteel onder de werking van het "Bestemmingsplan Buitengebied 2009" van de gemeente Reusel-De Mierden (vastgesteld op 12 december 2011). In dit plan zijn de gronden gedeeltelijk bestemd voor "wonen" en gedeeltelijk "agrarisch".

Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2021

Alle gronden binnen het plangebied vallen daarnaast onder het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan ''Buitengebied 2023' van gemeente Reusel-De Mierden. Daarvan is op 30 juni 2023 het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. In dit ontwerpbestemmingsplan hebben de gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding van Kleine Hoeven een agrarische enkelbestemming en is de Hamelendijk voorzien van een verkeersbestemming. In het ontwerpbestemmingsplan is ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein een gebiedsaanduiding 'reserveringsgebied uitbreiding bedrijventerrein fase 2' opgenomen. Daarmee was ten tijde van het in procedure brengen van dit ontwerpbestemmingsplan al rekening gehouden met de beoogde uitbreiding van Kleine Hoeven Fase II.

Aangezien dit bestemmingsplan nog niet is vastgesteld, zal voorliggend bestemmingsplan binnen de betreffende gebiedsaanduiding in de plaats komen van het uiteindelijke bestemmingsplan Buitengebied 2023.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2023

1.4 Bij het plan behorende stukken

1.4.1 Bijbehorende stukken

Ter onderbouwing van onderhavig bestemmingsplan zijn verschillende deelonderzoeken uitgevoerd en is een stedenbouwkundig plan opgesteld. De resultaten van deze deelonderzoeken zijn opgenomen in de volgende rapporten en als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd:

  • Marktbehoefte bedrijventerreinen De Kempen
  • M.e.r. beoordeling;
  • Akoestisch onderzoek;
  • Historisch vooronderzoek bodem;
  • Verkennend (water)bodemonderzoek;
  • Verkennend asbestonderzoek;
  • Nader asbestonderzoek;
  • Notitie luchtkwaliteit;
  • Watertoets;
  • Onderzoek externe veiligheid;
  • Verkennend natuuronderzoek;
  • Nee-tenzij toets;
  • Vooronderzoek steenuil;
  • Steenuilonderzoek;
  • Activiteitenplan steenuil;
  • Stikstofonderzoek;
  • Ecologische beoordeling stikstofdepositie;
  • Evaluatierapport archeologie;
  • Geuronderzoek;
  • Verkeersonderzoek.
1.4.2 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit drie onderdelen:

  • een verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

  • Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 het beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod, waarbij de resultaten van diverse onderzoeken worden uitgelicht. Hoofdstuk 5 gaat in op het plansystematiek van dit bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 7 de resultaten en consequenties vanuit de diverse inspraakmomenten teruggekoppeld.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen, zoals in deze situatie, toegestaan kunnen worden. De beleidsinkadering moet een compleet beeld geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.


Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk ziet in nationaal belang 16 graag het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat. Met de beoogde ontwikkeling wordt een economisch aantrekkelijk bedrijventerrein gecreëerd voor lokale bedrijven. De behoefte aan bedrijventerreinen in de regio is toegenomen waardoor het uitbreiden van een bedrijventerein nieuwe economische kansen biedt voor de regio. Bovendien draagt de beoogde ontwikkeling bij aan een van de vier prioriteiten die is gesteld in de NOVI. Namelijk prioriteit nummer 2: de economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden. De uitbreiding van Kleine Hoeven met fase II speelt in op het lokale en regionale economisch groeipotentieel. Daarnaast is nadrukkelijk aandacht gegeven aan de duurzaamheid van het bedrijventerrein.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het rijkbeleid, is -voor zover nodig- in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen. Provincies en gemeentes dienen hier rekening mee te houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen.

In het kader van deregulering en decentralisatie is gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen al in een vroeg stadium vastgelegd. Dit draagt bij aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies om met een provinciale verordening regels te stellen.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

De beoogde uitbreiding heeft geen relatie met de nationale belangen die zijn geformuleerd binnen het Barro. Het Barro bevat dan ook geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor voorliggend plan dan ook niet in strijd is met het Barro.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is de verplichting opgenomen om, in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierin wordt uitgegaan van de 'ladder van duurzame verstedelijking'. De ladder is uitgewerkt in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro:

  • Lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4: Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Betekenis voor dit project
De beoogde ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied van gemeente Reusel-De Mierden. Om na te gaan of de Ladder moet worden toegepast, is van belang of

  • sprake is van een stedelijke ontwikkeling en indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling of;
  • er sprake is van een behoefte en of;
  • die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling:

Om te bepalen of sprake is van een Ladderplichtige ontwikkeling, is allereerst van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro. Volgens dit artikel wordt als stedelijke ontwikkeling bedoeld: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Ook uitbreidingen van stedelijke ontwikkelingen kunnen, mits voldoende substantieel, worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (zie onder meer ABRvS 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:570).

Wanneer een plan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Onderhavige ontwikkeling betreft het juridisch planologisch mogelijk maken van de uitbreiding van bedrijventerrein Kleine Hoeven met een totaal toe te voegen oppervlak van ca. 67.000 m2, waarvan ca. 46.000 m2 uitgeefbaar terrein. Daarmee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte:

De behoefte aan bedrijfsgronden is en blijft volgens prognoses onverminderd groot. Uit een regionaal onderzoek naar de marktbehoefte naar bedrijfskavels in de regio De Kempen van Stec Groep (2 mei 2022) blijkt dat er in de periode van 2022 tot 2030 een aanvullende behoefte binnen een bandbreedte is van circa 10-30 hectare extra bedrijventerreinen binnen de Kempengemeenten. Zie Bijlage 1 voor het betreffende onderzoek.

In de meest recente provinciale prognose (Stec Groep, 1 september 2022) wordt voor De Kempen een totale ruimtevraag van 43 – 60 hectare aangegeven (EIB laag – hoog) voor de periode 2022 t/m 2030. Er is sprake van ca. 20 hectare hard planaanbod. De behoefte naar nieuwe bedrijfskavels is ca. 23 - 39 hectare (EIB laag – hoog). Met name in het EIB hoog scenario ligt de vraag dus zelfs nog beduidend hoger dan uit het regionale marktonderzoek blijkt.

Op het lokale niveau laat een lijst met leads voor Kleine Hoeven ook zien dat er momenteel nog veel potentiële uitgiftes zijn te realiseren, specifiek voor dit bedrijventerrein binnen de regio. Op dit moment is het resterende aanbod (veel) lager dan de interesse.

Op basis van het regionale marktonderzoek van Stec Groep, de provinciale prognoses voor de periode 2022-2030 en de daadwerkelijk vraag naar bedrijfskavels (in de vorm van een lijst met leads) kan worden geconcludeerd dat de behoefte aan bedrijfskavels in de regio onverminderd groot is.

Met plan Kleine Hoeven fase II wordt voorzien in ruimte voor kleinschalige lokale en regionale bedrijvigheid. Dit sluit aan bij het type werkmilieu 'regulier', zoals opgenomen in de provinciale prognose. Voor de regio Zuidoost-Brabant (waaronder De Kempen) wordt binnen de provinciale prognose geconcludeerd dat er binnen alle typen werkmilieus sprake is van een tekort aan geschikt aanbod, zeker als wordt uitgegaan van het scenario EIB hoog.

Met name in gemeente Reusel-De Mierden en in gemeente Eersel is aanbod noodzakelijk vanwege transformatieplannen van bestaande terreinen en ter afronding van bestaande ontwikkelingen. Een beperkte uitbreiding op korte termijn in Eersel en in Reusel draagt bij aan het oplossen van de huidige marktvraag en het creëren van doorschuifmogelijkheden. Het zijn ontwikkelingen die aansluiten bij recent ontwikkelde terreinen en kunnen voorzien in de Kempische behoefte naar kleine kavels.

De bedrijfskavels in fase I van het bedrijventerrein Kleine Hoeven zijn (nagenoeg) verkocht. Er blijft een sterke behoefte aan kavels en er is momenteel een wachtlijst van bedrijven. In de Kempen is er nagenoeg geen aanbod van bedrijfskavels meer aanwezig. Kleine Hoeven fase II voorziet in een gemengd bedrijventerrein voor lokale MKB bedrijven. Uit de interesselijst blijkt dat er veel vraag is naar deze bedrijfskavels. Eind 2022 stonden 26 bedrijven op de interesselijst voor Kleine Hoeven fase II. In totaal is dat 5,3 hectare, dat is ruimschoots meer dan 4,6 hectare, die met deze ontwikkeling worden uitgegeven.

Bestaand stedelijk gebied:

Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Wanneer een plan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Onderhavig ontwikkeling betreft het juridisch planologisch mogelijk maken van Kleine Hoeven fase II met een totaal oppervlak van ca. 67.000 m2, waarvan ca. 46.000 m2 uitgeefbaar terrein.

De realisatie van een bedrijventerrein van een dergelijk formaat binnen het bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk, vanwege het benodigd ruimtebeslag. Een dergelijke locatie is niet te vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarbij komt tevens kijken dat er bij de realisatie van bedrijventerreinen vanuit milieuzonering een bepaalde afstand moet zijn tussen bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen. Het is dan ook zeer voor de hand liggend om de nieuwe bedrijfskavels te koppelen aan het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven. Ten tijde van de aanleg van dit bedrijventerrein was deze uitbreiding op termijn ook al beoogd. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door lokale bedrijven zoveel mogelijk te clusteren en overlast richting gevoelige functies te voorkomen.


Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Bovenstaande onderbouwing laat zien dat er behoefte is aan nieuwe (lokale) bedrijfskavels en dat deze behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik worden de bedrijfskavels wél als uitbreiding op een bestaand bedrijventerrein gerealiseerd. De ontwikkeling biedt hiermee juist mogelijkheden om bedrijven in de kern te verplaatsen naar het nieuwe terrein, zodat op die achterblijvende locaties herbestemming mogelijk is. Met name waar het gaat om bedrijven met een hogere milieucategorie of bedrijven met impact op de omgeving is Kleine Hoeven fase II een goed alternatief. Dit betreft vervangingsvraag.

Daarmee is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking en kan worden geconcludeerd dat er vanuit de ladderredenering sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor de beoogde ontwikkeling is geen (betere) alternatieve locatie beschikbaar.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Werken aan een concurrerende, duurzame economie is specifiek van belang voor de beoogde ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. De omgevingsvisie beschrijft hierin twee doelen; 2030 en 2050.

Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.

Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Het voorliggend plan versterkt de bedrijvigheid in de provincie. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de ambitie om binnen Brabant te werken aan een concurrerende en duurzame economie. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de omgevingsvisie van de provincie.

2.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. Op 1 augustus 2023 is de Interim omgevingsverordening voor het laatst geactualiseerd. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening heeft een aantal provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte, vervangen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. De regels van de voorheen geldende Verordening ruimte zijn deels opgenomen in hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening (rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven) en deels in hoofdstuk 3 (instructieregels voor gemeenten).

Werkingsgebieden in het plangebied

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0006.png"

Figuur 2.2: Uitsnede interim-omgevingverordening verordening; rode contour: globale weergave uitbreiding bedrijventerrein.

Gemengd landelijk gebied

De locatie is gelegen binnen het werkingsgebied 'gemengd landelijk gebied'. In het gemengd landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van de landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.

Verstedelijking afweegbaar

Tevens is de planlocatie gelegen binnen het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar'. Als er vanuit kwaliteit of kwantiteit in Stedelijk gebied onvoldoende ruimte aanwezig is, dan bestaat er de mogelijkheid dat een stedelijke ontwikkeling binnen het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar wordt gerealiseerd. Deze gebieden zijn in het verleden (2004) na toepassing van de lagenbenadering en afweging aangeduid als gebieden waar –onder voorwaarden- verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden (kunnen) liggen. Als er nieuw ruimtebeslag nodig is, wordt met toepassing van de basisprincipes uit paragraaf 3.1.2 van de verordening (Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies) gekeken naar een concrete invulling.

Conform artikel 3.43 van de verordening kan een bestemmingsplan ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling, als:

  • 1. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • 2. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • 3. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • 4. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Ad 1) De uitbreiding van Kleine Hoeven is niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 2.2.3.


Ad 2) Dit is niet van toepassing, gezien het formaat van het bedrijventerrein.

Ad 3) De colleges van de vier Kempengemeenten Bladel, Bergeijk, Eersel en Reusel-De Mierden hebben in juni 2022 besloten om op korte termijn nieuw kleinschalig aanbod te realiseren voor de vraag naar bedrijfskavels in de Kempen. In juli 2022 hebben de portefeuillehouders Economie van de vier Kempengemeenten ingestemd met het voorstel voor de ontwikkeling van Kleine Hoeven fase II. De afstemming met de subregio's Stedelijk Gebied, Peelgemeenten, A2 gemeenten en de provincie Noord-Brabant heeft plaatsgevonden op 21 december 2022 gedurende de Omgevingsdag. De ontwikkeling is daar akkoord bevonden.

Ad 4) Binnen het stedenbouwkundig plan is zorgvuldig aandacht besteed aan de structuren van het gebied en omliggende gebieden. De overgangen met deze gebieden (de Rouwenbogtloop, het open landschap tussen Reusel en Bladel en de omliggende woningen) én het borgen van de omgevingskwaliteit van de omliggende gebieden heeft nadrukkelijk aandacht gekregen in de uitwerking van het plan. Een nadere toelichting is te vinden in paragraaf 3.2.

Duurzame stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor werken dient ook een onderbouwing te bevatten op grond van artikel 3.42 van de IOV. Daarbij zijn een aantal aspecten van belang. In de eerste plaats dient de ontwikkeling te passen binnen de regionale afspraken. Zoals hiervoor reeds aangegeven is de ontwikkeling gedurende de Omgevingsdag op 21 december 2022 afgestemd met de regio en daar akkoord bevonden.

Daarnaast dient sprake te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. De volgende aspecten zijn daarbij van belang:

  • 1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • 2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • 3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • 4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • 5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • 6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Tenslotte is dient ten aanzien van bedrijventerrein specifiek nog aandacht besteedt te worden aan een aantal aanvullende aspecten, die bijdragen aan zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 7. een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
  • 8. het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
    • a. bedrijfswoningen;
    • b. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
    • c. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Ad 1) Het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan voor Kleine Hoeven fase II gaan uit van het realiseren van integrale gebiedsontwikkeling met werken, een goede landschappelijke inpassing met ruimte voor groen en biodiversiteit en aandacht voor wateraspecten. Er is in hoofdstuk 4 getoetst aan alle relevante milieuaspecten die relevant zijn voor de gebiedsontwikkeling. Een veilige en gezonde leefomgeving is daarmee geborgd.

Ad 2) De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Clustering van bedrijven in het buitengebied is wenselijk om verdere verspreiding te voorkomen. Daarnaast biedt de realisatie van Kleine Hoeven fase II juist kansen om bedrijven die nu nog binnen het stedelijk gebied aanwezig zijn te verplaatsen en daardoor juist op die plekken andere ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarmee faciliteert het plan dus transformatie op andere locaties.

Ad 3) Enerzijds biedt het bedrijventerrein straks plaats voor een nieuw middenspanningsstation en daarmee draagt het bij aan de robuustheid van de energievoorziening in de regio. Daarnaast zullen bedrijven die zich op het bedrijventerrein gaan vestigen moeten voldoen aan de eisen die in kavelpaspoorten worden vastgelegd bij de kaveluitgifte. Het nuttig gebruiken van daken (bijv. groene daken en/of zonnepanelen op het dak) zal daar onderdeel van uitmaken. Productie van energie zal daarbij (groten)deels plaats moeten vinden door de productie van duurzame energie door het aanbrengen van zonnepanelen op de bedrijfsgebouwen. Het bestemmingsplan staat dit niet in de weg.

Ad 4) Binnen het plan is zorgvuldig aandacht besteedt aan diverse duurzaamheidsaspecten, waaronder klimaatverandering. Er is sprake van een landschappelijke inpassing rondom het plangebied, en daarnaast wordt er een centrale waterberingsvoorziening gerealiseerd waar hemelwater wordt opgevangen.

Ad 5) Er zijn een aantal duurzaamheidsaspecten waarop wordt ingezet binnen het planvoornemen, zoals ook te lezen in paragraaf 3.3.2. Duurzame mobiliteit is er daar één van. Zo zal onder meer samen met ondernemers en bedrijven worden gekeken hoe fietsgebruik en het gebruik van het OV gestimuleerd kan worden en wordt in de openbare inrichting aandacht besteedt aan een fietsvriendelijke inrichting.

Ad 6) Bedrijventerreinen vervullen een essentiële functie binnen de landelijke en regionale economie. De MRE, waaronder de subregio De Kempen, worden gekenmerkt als een sterke economische drager van Nederland. Kleine Hoeven, waaronder straks fase II, vervult hierbinnen een belangrijke economische functie.

Ad 7) Het bedrijventerrein spitst zich toe op het lokale en regionale MKB. Daarbij passen relatief kleine kavelgroottes van ca. 1000 tot 5000 m2. Grotere bedrijven dienen zich op andere bedrijventerreinen in de regio te vestigen.

Ad 8) De realisatie van onwenselijk functies op het bedrijventerrein is binnen het bestemmingsplan uitgesloten. Dit is geborgd in de regels in artikel 4.5.8 Strijdig gebruik. Onder andere bedrijfswoningen en detailhandel zijn daarbij uitgesloten, met de kanttekening dat ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten én detailhandel in volumineuze goederen wel zijn toegestaan. Daarbij is detailhandel in volumineuze goederen enkel toegestaan voor zover sprake is van buniness to business verkoop, om de publieksaantrekkende werking juist te beperken.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Als er nieuw ruimtebeslag nodig is, wordt met toepassing van de basisprincipes uit paragraaf 3.1.2 van de verordening gekeken naar een concrete invulling.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

In artikel 3.5 is opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Door de ontwikkeling van Kleine Hoeven fase II transformeert een agrarisch gebied naar een bedrijventerrein. Binnen de gebiedsontwikkeling is daarbij op zorgvuldige wijze rekening gehouden met de groene elementen: zo is er sprake van een landschappelijke inpassing die inspeelt op de bestaande landschappelijke structuren en groene elementen in de omgeving, is de impact op het naastgelegen NNB geminimaliseerd, is er ruimte voor water(berging) opgenomen en wordt van bedrijven een groene invulling op hun kavels vereist.

In het stedenbouwkundig plan is daarmee rekening gehouden met de kwaliteiten en karakteristieken van de locatie en directe omgeving. Het doel is om Kleine Hoeven fase II te ontwikkelen als een aantrekkelijke en duurzame uitbreiding op het bestaande bedrijventerrein, met ruimte voor (kleinschalige) lokale en regionale bedrijvigheid. In het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is veel aandacht voor de totstandkoming van een goede omgevingskwaliteit die aansluit bij deze doelstelling. Uit verschillende (milieu)onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan blijkt bovendien dat sprake is van een veilige, gezonde leefomgeving. Waar nodig zijn maatregelen (bijvoorbeeld voorwaarden voor de realisering van voldoende waterberging en de aanleg van de landschappelijke structuur) geborgd in het bestemmingsplan.

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving moet rekening worden gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie. De motivatie aan de hand van deze aspecten is hieronder opgenomen.

Zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 3.6 is opgenomen wat zorgvuldig ruimtegebruik betekent. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt

in dat:

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel;
  • d. de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag, zoals door meervoudig ruimtegebruik of door verticale bouw, zijn afgewogen en betrokken bij een ontwikkeling.

Ad a) Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied 'stedelijk gebied' of een bestaand bouwperceel. Bij voorliggende ontwikkeling is hiervan geen sprake, dus dient ter motivatie van de nieuwvestiging te worden getoetst aan de overige bepalingen, zoals reeds in deze paragraaf wordt gedaan.

Ad b) Hier wordt aan voldaan. Er is conform de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan bedrijfskavels. De motivatie hiervan is opgenomen in paragraaf 2.2.3. Hieraan ten grondslag liggen het regionale én provinciale behoefteonderzoek die door Stec Groep zijn uitgevoerd.

Ad c) In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor de bedrijfsbestemmingen binnen het plangebied. Die regels regelen wat voor bebouwing mag worden opgericht. Er zijn regels opgenomen voor (onder meer) de situering, maximale bouwhoogte en afstanden tot de perceelsgrenzen voor zowel hoofdgebouwen als bijbehorende bouwwerken. Daarnaast zijn de bedrijfsbestemmingen binnen het plan geconcentreert in het binnengebied, met daaromheen een groene landschappelijke inpassing.

Ad d) De locatie waarop de ontwikkeling plaatsvindt is momenteel agrarische grond. Intensivering van bestaand ruimtebeslag is daarmee niet aan de orde. De locatie en het type werkmilieu waar vraag naar is op deze plek leent zich zowel stedenbouwkundig als praktisch gezien niet voor verticale bouw.

Lagenbenadering en meerwaardecreatie

Locaties die vallen onder het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar', waaronder de ontwikkeling Kleine Hoeven fase II valt, zijn in het verleden (2004) na toepassing van de lagenbenadering aangeduid als gebieden waar -onder voorwaarden- verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden (kunnen) liggen. De toepassing van de lagenbenadering ligt dus al ten grondslag aan de locatiekeuze.

Bij meerwaardecreatie zijn een aantal aspecten van belang, waarbij een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken centraal staan. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat, en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De ontwikkeling van Kleine Hoeven fase II zet naast bedrijvigheid in op de realisatie voor voldoende waterberging voor zowel het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven als de nieuwe uitbreiding hierop. Aan de randen van het plangebied is een landschappelijke inpassing die aansluit bij de landschappelijke structuren en een bijdrage levert aan de biodiversiteit. De ontwikkeling levert dus tevens een bijdrage aan groene en blauwe doelstellingen in de directe omgeving. In de volgende paragraaf wordt daarbij nader ingegaan op de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit als onderdeel van de meerwaardecreatie. Daarnaast is in de planomschrijving in hoofdstuk 3 uitgebreider ingegaan op de diverse aspecten die bij de ontwikkeling zijn betrokken.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

In artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' staat dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt binnen het werkingsgebied 'landelijk gebied' bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.Voorwaarde is dat de kwaliteitsverbetering moet resulteren in fysieke en zichtbare verbetering van het beleefbare landschap.

Op regionaal niveau is de kwaliteitsverbetering van het landschap vertaald in de Landschapsinvesteringsregeleling De Kempen. Afhankelijk van de impact van de ruimtelijke ontwikkeling wordt bepaald hoe invulling wordt gegeven aan artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Voorliggende ontwikkeling wordt gezien als een planmatige stedelijke ontwikkeling en valt vanuit dat kader binnen de 'buitencategorie', waarvoor maatwerk mogelijk is. Daarbij geldt dat bij stedelijke ontwikkelingen de basisinspanning voor de landschappelijke tegenprestatie is bepaald per m2 op 1% van de uitgifteprijs van de gronden. Dit kan worden gestort in een landschapsfonds, of worden geïnvesteerd in een landschapsplan. Die investering moet buiten het (toekomstig) stedelijk gebied landen. Het groen binnen de ontwikkeling maakt intrinsiek onderdeel van uit van een stedenbouwkundige ontwikkeling, en kan niet worden ingezet voor kwaliteitsverbetering landschap. Structureel groen aan de buitenzijde van de ontwikkeling wel.

Binnen voorliggend plan is sprake van ca. 46.000 m2 uitgeefbare grond. Uitgaand van de Grondprijzenbrief Gemeente Reusel-De Mierden 2021 wordt voor bedrijfsgronden op Kleine Hoeven een bedrag tussen de €135,- en €202,50 per m2 betaald. Dit levert een gemiddeld bedrag van €168,75 per m2 op. Dit betekent dat 1% van de uitgifteprijs van de gronden resulteert in een benodigde investering van ca. €77.625,- in de kwaliteitsverbetering van het landschap.

De Kempen-gemeenten hebben de voorkeur dat investeringen plaatsvinden aansluitend op of in de nabijheid van het initiatief. De kwaliteitsverbetering betreft voor voorliggend plan de aanleg van de robuuste groene omzoming van het plangebied aan zowel de oost- als de zuidzijde, alszijnde de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling, conform Bijlage 3 bij de regels. De verwachting is dat de kosten voor de realisatie van de landschappelijke inpassing onder het benodigde bedrag zullen uitkomen. Daarom dient het resterende bedrag te worden gestort in het groenfonds van de gemeente Reusel-De Mierden.

Dit bestemmingsplan borgt de juridische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De kosten voor realisatie van de groenzone zijn voor rekening van de gemeente Reusel-De Mierden. Daarmee is ook de financiële uitvoerbaarheid zeker gesteld. Om te borgen dat de totale investering wordt uitgevoerd, is tevens een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing (van de robuuste groene omzoming), alsmede de eventueel benodigde resterende bijdrage aan het groenfonds, opgenomen in de regels.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar en de uitbreiding van Kleine Hoeven is daarmee al lange tijd voorzien op deze locatie. De ontwikkeling is getoetst aan de hand van de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies en sluit daarbij aan. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de regels uit de interim omgevingsverordening.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Visie en programmering bedrijventerreinen De Kempen

Op 16 juli 2020 is door Stec Groep een visie voor bedrijventerreinen De Kempen geschreven. De Kempen vervullen een belangrijke economische functie voor de regio en de gemeente Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-de Mierden.

De huidige bedrijventerreinenvisie van De Kempen dateert uit 2012. De omstandigheden zijn sindsdien flink veranderd. Er is meer bedrijvendynamiek en het regionale bedrijventerrein Kempisch bedrijvenpark (KBP) is inmiddels in gebruik. Tegelijkertijd komen er trends en ontwikkelingen op de bedrijven(terreinen) af, zoals circulaire economie, robotisering, smart industry & logistics en duurzaamheids- en klimaatdoelen. Het goed begrijpen en kunnen vertalen van de impact van deze trends op de ruimtevraag van bedrijven is cruciaal voor een toekomstbestendige voorraad bedrijventerreinen. De Kempen staat in de top 3 van snelst groeiende economische regio’s van Nederland.

In de visie worden drie prioriteiten thema's neergezet. Dit betreffen de volgende thema's:

  • 1. Voldoende passend aanbod bedrijventerreinareaal
  • 2. Creëer de juiste randvoorwaarden
  • 3. Duurzame transitie

Voldoende passend aanbod bedrijventerreinareaal

Dit betekent dat er genoeg kwantitatief aanbod (aantal vierkante meters) aanwezig moet zijn in De Kempen en dat het aanbod kwalitatief aansluiten op de vraag. De kwalitatieve aansluiting op de vraag krijgt vorm in de verschillende werkmilieus.

Creëer de juiste randvoorwaarden

Buiten dat behoud van bestaande bedrijven waardevol is voor de economie en samenleving (arbeid, sponsoring verenigingsleven), is het goed faciliteren en actief volgen van bestaande bedrijven veel laagdrempeliger dan later acteren op behoefte en eventuele tekorten in het aanbod. Door goed op de hoogte te zijn van wat er speelt bij bedrijven kan maximale invloed uitgeoefend worden bij evenutele investeringen of relocatietrajecten.

Duurzame transitie

Duurzaamheid leeft niet alleen in het politieke landschap, maar ook bij de Kempische ondernemers. Een deel van de ondernemers is al concreet bezig met het thema, bijvoorbeeld door te investeren in isolatie, LED-verlichting of het uitwisselen van restmateriaal en –warmte. Ook denken ondernemers na over maatregelen richting de toekomst. Een belangrijke voorwaarde voor het succesvol doorvoeren van duurzaamheidsmaatregelen is voldoende draagvlak bij ondernemers. Op basis van de doelstelling zoals afgesproken in de Regionale Energiestrategie (RES), consultatierondes en de online-marktpeiling concluderen we dat dit momentum aanwezig is. Met 2B connect wordt op de Sleutel en Kleine Hoeven gewerkt aan projecten die de biodiversiteit stimuleren en die bijdragen aan vergroening en waterbeheer.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan maakt Kleine Hoeven fase II juridisch planologisch mogelijk. Kleine Hoeven fase II is in lijn met de visie en programmering bedrijventerreinen De Kempen. Het voldoet aan 'voldoende passend aanbod bedrijventerreinareaal' aangezien de beoogde uitbreiding tot stand is gekomen na de toenemende vraag naar bedrijventerreinen in de regio. Er wordt ingezet op kleinschalige lokale en regionale (MKB) bedrijvigheid. Tevens is ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten of detailhandel in volumineuze goederen op het bedrijventerrein toegestaan, waarbij detailhandel in volumineuze goederen enkel is toegestaan voor zover sprake is van business to business (B2B) verkoop. Dit sluit aan bij de eerdere regionale afspraken die zijn vastgelegd in de Regionale visie detailhandel De Kempen (Stec Groep, 2015). Daarin is bepaald dat detailhandel in volumineuze goederen op bedrijventerreinen wordt gefaciliteerd, idealiter zoveel mogelijk geconcentreerd. De Kempen heeft echter geen centrale themalocatie voor deze doelgroepen. Op het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven zijn deze branches reeds planologisch toegestaan én ook feitelijk vertegenwoordigd. Kleine Hoeven fase II sluit hierop aan.

2.4.2 Kempische bedrijventerreinenafspraken 2020

Op 15 september 2020 hebben de colleges van de vier Kempengemeenten besloten om het adviesrapport en de conclusies en aanbevelingen van Stec Groep over de Kempische Bedrijventerreinen vast te stellen en een werkagenda uit te werken.

Met de nieuwe bedrijventerreinenafspraken willen de Kempengemeenten samen een gezonde bedrijventerreinenmarkt optimaal borgen en versterken. Het is tevens een antwoord op de vraag die de provincie de regio’s heeft gesteld voor het faciliteren van de toekomstige uitbreidingsvraag op basis van de prognoses van 2018.

In de Kempische bedrijventerreinenafspraken worden vijf ambities besproken:

  • 1. Het boeien, binden en blijven ontwikkelen van talenten op alle niveaus in de regio.
  • 2. De ontwikkeling van de slimme maakindustrie door een aantrekkelijke regionaal vestigingsklimaat.
  • 3. Het ontwikkelen van diversificatie binnen de slimme maakbedrijven.
  • 4. Het bereikbaar houden van (economische) toplocaties door het ontwikkelen van vernieuwende duurzame vervoersconcepten.
  • 5. Verhogen van de arbeidsmarktparticipatie en het verbeteren van de aansluiting van arbeidspotentieel

Tijdens de Ontwikkeldag op 19 december 2019 hebben de vier subregio’s reeds gezamenlijke afspraken gemaakt over zeven thema’s voor bedrijventerreinenontwikkeling. Deze afspraken zijn:

Verduurzaming en vergroening van bedrijventerreinen

Dit thema wordt opgenomen in de vestigingseisen die worden gesteld aan bedrijven. We wachten de Regionale Energiestrategie (RES) af om aan de hand daarvan in 2020 de mogelijkheden te bespreken om de energieopgave regionaal op te pakken.

Bedrijfskavels met laad-en losmogelijkheden aan het spoor en/of aan het water

We spraken met elkaar af dat spoor- en/of watergebonden kavels in de regio alleen uitgegeven worden aan bedrijven die ook van deze faciliteiten gebruik maken.

Huisvesting van NIMBY bedrijven

Bestaande NIMBY-bedrijven worden niet actief verplaatst. Nieuwe NIMBY -bedrijven moeten kunnen landen in de regio Zuidoost, als het bedrijf bijdraagt aan het voorzieningenniveau van de regio en/of past in het ecosysteem van de regio. We spreken af dat dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de regio is. Vestiging van een NIMBY bedrijf wordt regionaal afgestemd. Bij de vestiging van Nimby bedrijven moet maatwerk worden geleverd, om toekomstige problemen te voorkomen moeten bij aanvang al de juiste maatregelen worden genomen.

Grootschalige logistieke ontwikkelingen

Grootschalige logistiek vanaf 5ha is alleen toegestaan als het bedrijf bijdraagt aan het voorzieningenniveau van de regio en/of past in het ecosysteem van de regio en als de eindgebruiker bekend is. Bij een vraag voor grootschalige ontwikkelingen wordt eerst gekeken naar mogelijkheden op bestaande terreinen. Betreft het een vestiging van groter dan 5 hectaren, dan wordt er regionaal afgestemd. Bovenregionale afstemming vindt in elk geval plaats met de provincie als het nieuwe locaties betreft die niet in de programmering zijn meegenomen. (NB: Voor het KBP hanteren we de norm van 1ha voor logistiek ipv 5ha).

Vitale bestaande bedrijventerreinen

In 2020 onderzoeken we de mogelijkheid voor het opstellen van Brainport Principes voor bedrijventerreinen aan de hand van deze kwaliteitsprofielen.

Vraaggericht ontwikkelen

Alle subregio’s willen meer vraaggericht gaan ontwikkelen, maar worstelen met de praktische uitwerking hiervan. Hoe maken we snelheid in procedures om bedrijven tot dienst te kunnen, zijn zonder aanbod te creëren waarvoor de vraag onvoldoende in beeld is? Deze en andere vragen gaan we in 2020 verder uitwerken.

Mobiliteit en bereikbaarheid van bedrijventerreinen

De toekomstbestendigheid en vitaliteit van bedrijventerreinen is nauw verweven met het mobiliteitsvraagstuk op en rondom de bedrijventerreinen. Voorafgaand aan nieuwe ontwikkelingen al de juiste voorzieningen treffen is cruciaal voor nieuwe bedrijventerreinen. Het is een belangrijk thema dat in de uitwerking van de betreffende ontwikkeling moet worden meegenomen. In 2020 gaan we vaker de verbinding zoeken met mobiliteit, zoals recentelijk gedaan in het werkatelier ‘Bereikbaarheid economische toplocaties’.

Verder zijn er uit aanbevelingen vier actielijnen gekomen. Deze vier actielijnen zijn:

  • I. Borging en bevordering van de toekomstige kwaliteit en aantrekkelijkheid van bedrijventerreinen
  • II. Realiseren van toekomstig aanbod, doorgroeimogelijkheden, en aanbod van grote en kleine kavels
  • III. De verduurzaming en vergroening van bedrijfspanden en bedrijventerreinen
  • IV. Samenwerking en communicatie tussen gemeenten en met en tussen ondernemers.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

De uitbreiding van bedrijventerrein Kleine Hoeven is in lijn met de gestelde ambities binnen de Kempische bedrijventerreinenafspraken 2020 en bijbehorende vier actielijnen. Fase II draagt bij aan een aantrekkelijk regionaal vestigingsklimaat. Er wordt daarbij ingezet op kleinere bedrijfskavels (ca. 1000 tot 5000 m2), waarmee dit bedrijventerrein vooral in de lokale marktvraag voorziet. Er is veel aandacht voor een passende beeldkwaliteit en duurzaamheid.

2.4.3 Brainport Principles

Op het regionaal niveau van Zuidoost-Brabant zijn een zestal sturende principes met elkaar vastgesteld (op 17 december 2020) die richting geven aan de wijze waarop bedrijventerrein binnen de regio ontwikkeld worden. deze zes Brainport Principles zijn:

  • 1. Passende beeldkwaliteit – we stellen eisen aan de kwaliteit van bedrijfsvastgoed. Bij de ontwikkeling van Kleine Hoeven fase II zijn de eisen waaraan wordt getoetst vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2 bij de regels.

  • 2. Duurzame werklocaties – Concreet betekent dit dat nieuwe terreinen zoveel mogelijk energiepositief moeten zijn, dat ze indien mogelijk bijdragen aan de circulaire economie, voldoende groen en water herbergen, en op alle terreinen maatregelen zijn toegepast die de biodiversiteit bevorderen. Daarnaast dient de OV potentie maximaal te worden benut op nieuwe locaties. Binnen plan Kleine Hoeven fase II zijn een aantal sturende duurzaamheidsprincipes leidend voor de planuitwerking. Deze zijn uitgewerkt in paragraaf 3.3.2. Een deel van deze principes wordt met dit bestemmingsplan geborgd en een deel zal nadere uitwerking moet krijgen binnen het uitgiftebeleid van de gemeente, bijvoorbeeld in de kavelpaspoorten bij uitgifte. Binnen het bestemmingsplan zijn met name de groene en blauwe aspecten geborgd, waaronder voldoende waterberging, de lanschappelijke inpassing die bijdraagt aan de uitstraling van het terrein én de biodiverisiteit en eisen ten aanzien van een groene invulling op de bedrijfskavels.

  • 3. Georganiseerde werklocaties – bij nieuw te ontwikkelen locaties stellen we voorwaarden aan collectiviteit in de vorm van verplicht parkmanagement of een Bedrijven Investerings Zone. Deze aspecten krijgen een plek binnen het uitgiftebeleid van Kleine Hoeven fase II.

  • 4. Aantrekkelijk en gevarieerd werkmilieu - nieuwe locaties bieden ruimte voor bedrijvigheid van verschillende schaalgroottes en verschillende economische activiteiten, en mogelijkheid om voorzieningen te realiseren. Uiteraard zijn er verschillen tussen typen terreinen. De focus binnen het bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II ligt op kleinschalige lokale en regionale (MKB) bedrijvigheid, waarbij kavelgroottes tot 5.000 m2 zijn toegestaan. Daardoor is sprake van een grote diversiteit aan type bedrijven die zich kan vestigen op dit nieuwe bedrijventerrein, zolang wordt aangesloten bij de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Dit sluit qua type bedrijvigheid aan op het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven, en past binnen de regionale context waar grootschalige bedrijvigheid op bedrijventerreinen elder wordt geclusterd. De realisatie van gezamenlijke voorzieningen door de toekomstige bedrijven wordt aangemoedigd.

  • 5. Invloed voor bedrijven – terreinen worden vraaggericht ontwikkeld. We sluiten dus zo goed mogelijk aan bij de vraag van bedrijven. Vraag en aanbod worden structureel gemonitord. Er is geen sprake van kwantitatief en kwalitatief overaanbod. De eindgebruiker is bij de gronduitgifte al goed in beeld. Dat wordt aangesloten bij de vraag naar het type werkmilieu dat hier wordt gerealiseerd is reeds gemotiveerd in paragraaf 2.2.3.

  • 6. Benutting regionale schaalniveau – werklocaties kunnen een lokaal tot bovenregionaal verzorgingsgebied hebben. Een regionaal bedrijventerrein in een gemeente kan daarom ook de vraag vanuit buurgemeenten en zelfs buurregio's bedienen. Met het bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II wordt in beginsel ruimte geboden aan kleinschalige bedrijvigheid uit de gemeente Reusel - De Mierden en buurgemeenten. De werklocatie heeft daarmee een lokaal verzorgingsgebied.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Binnen de planvorming en verdere uitwerking is/wordt rekening gehouden met de vastgestelde regionale Brainport Principles. Een deel van de Brainport Principles wordt met voorliggend bestemmingsplan tevens geborgd, onder meer met het beeldkwaliteitsplan en het landschappelijk inpassingsplan. Een aantal aspecten dient uitgewerkt te worden binnen het uitgiftebeleid van de gemeente.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Omgevingsvisie gemeente Reusel-De Mierden

Op 22 mei 2018 is de 'Omgevingsvisie gemeente Reusel-De Mierden' door de raad vastgesteld. Deze omgevingsvisie is de opvolger van de StructuurvisiePlus. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingsvisie en de Addendum Omgevingsvisie gemeente Reusel-De Mierden die is vastgesteld op 28 mei 2019.

De omgevingsvisie is opgesteld vooruitlopend op de aankomende Omgevingswet. Deze visie is niet zozeer een gewenst eindbeeld, maar er wordt gekozen om de strategie om er te komen vast te leggen . Aan elk(e) (type) gebied waar in deze omgevingsvisie aandacht aan is besteed, is een strategie gekoppeld.

In de omgevingsvisie worden verschillende keuzes samengevat en opgenomen. De omgevingsvisie dient als leidraad voor gemeente Reusel-De Mierden. De tien belangrijkste keuzes zijn:

1. Neemt de vier landschapstypen (de oude agrarische cultuurlandschappen, de beekdalen, de jonge heideontginningen en de uitgestrekte bossen met enkele heidecomplexen) als basis voor de ordening van bebouwing en maakt de verschillen tussen de vier landschapstypen beter zichtbaar.


2. Wijst geen nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen en werken aan, maar maakt gebruik van al in gang gezette uitbreidingslocaties en van herontwikkeling van vrijkomende of leegstaande (inbreidings)locaties, van buurtschappen en linten en van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.


3. Maakt in dorpen en buurtschappen het Kempisch karakter sterker met aandacht voor (in stand houden van) laanbeplanting en karakteristieke wegprofielen, respect voor cultuurhistorische waarden, erfgewijze ontwikkeling met een passende vorm, schaal en maat van bebouwing en inbedding in het onderliggende landschap.


4. Richt de openbare ruimte zo in dat ontmoeting en (sportieve) beweging gestimuleerd worden; het stimuleren van gezond gedrag door het organiseren van beweeg activiteiten en het betrekken van bewoners, bijvoorbeeld met buurtsportcoach, jongerenwerk, ouderenorganisa-ties en dergelijke.


5. Wijst duurzame locaties aan voor intensieve dierhouderij op basis van de zes criteria, die in de Businesscase transitie intensieve dierhouderij zijn geformuleerd en maakt voor de andere locaties onderscheid tussen voortzettingslocaties en transformatielocaties.


6. Wil de verbinding tussen Reusel, de N284 en de E34 zo verbeteren dat concentraties van agrarisch-industriële bedrijvigheid en de bedrijventerreinen Kleine Hoeven en De Lange Voren ontsloten worden op de hoofdwegenstructuur, zonder de dorpen met transport te belasten.


7. Biedt in het tussengebied tussen de dorpen Reusel, Hulsel en Hooge Mierde ruimte voor de ontwikkeling van een bos- en heidegebied met mogelijkheden voor bijzondere vormen van landschappelijk wonen, werken, zorg, sport en recreatie.


8. Versterkt het Natuur Netwerk door middel van geïntegreerd bosbeheer, beekdalontwikkeling en de aanleg van verbindingen tussen de bestaande bos- en heidegebieden.


9. Beschouwt de recreatie – naast de bedrijvigheid – als (hulp) motor van economische ontwikkeling en volgt daarbij de volgende strategie:

  • Beter benutten van routestructuren en Natuurpoorten, waarbij initiatiefnemers erfgewijs kleinschalige recreatieve voorzieningen kunnen toevoegen;
  • Vermarkten van rust, ruimte en afwisseling van landschap, vooral gericht op fietsers en wandelaars;
  • Moderniseren van bestaande accommodaties van verblijfsrecreatie;
  • Mogelijkheid van een grotere dagrecreatieve trekker met verblijf in Nieuw-Molenheide.


10. Behandelt initiatieven die passen binnen de strategieën welwillend, vooral toekomstbestendige oplossingen voor locaties die nu een knelpunt vormen of die in de nabije toekomst een knelpunt gaan vormen voor de volksgezondheid.

Voor de kern Reusel is ook specifiek een plan opgesteld. Omdat de beoogde ontwikkeling in Reusel valt, wordt deze hieronder behandeld.

Reusel

Voor de kern Reusel is recent het Centrumplan vastgesteld. Het nieuwe hart voor Reusel is gebaseerd op een thematische keuze van boodschappenplein aan de Markt en evenementenplein aan het Kerkplein. De bestaande clustering van grootschalige horecavoorzieningen voor de jeugd aan de Wilhelminalaan kan gehandhaafd blijven.

Op grotere afstand van het centrumgebied zijn geclusterd nog enkele locaties voor voorzieningen met een wijkfunctie (school, sport, zorg, gezondheid) gebundeld in brede-schoolconcepten of zorgconcepten.

Op diverse plaatsen ontstaan in de kern Reusel mogelijkheden voor transformatie en inbreiding. Het gaat daarbij onder meer om vrijkomende bedrijfskavels langs de linten, aan de randen van het bedrijventerrein De Lange Voren alsmede om cultuurhistorisch waardevolle gebouwen die voorzien kunnen worden van een nieuwe functie. De woningbouwopgave voor de kern Reusel kan opgevangen worden op deze inbreidingslocaties en in de nog in ontwikkeling zijnde woonwijk Molen Akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0008.png"

Figuur 2.3: Visiekaart Reusel; zwart omcirceld: globale weergaven plangebied.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met de omgevingsvisie. De omgevingsvisie schetst tien belangrijkste keuzes. Hierbij focust keuze twee op de nieuwe uitbreidingslocaties voor wonen en werken en ook op het gebruik van al in gang gezette uitbreidingslocaties. Bovendien is er specifiek voor de kern Reusel een visiekaart opgenomen. In de visiekaart is de beoogde uitbreiding opgenomen als: 'Uitbreidingsruimte bedrijvigheid op termijn'. De beoogde ontwikkeling is hierdoor al opgenomen in de omgevingsvisie. De omgevingsvisie van gemeente Reusel-De Mierden vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en is hiermee in lijn met het voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een nadere planbeschrijving gegeven van Kleine Hoeven fase II. In het algemeen kan worden gesteld dat met dit planvoornemen wordt aangesloten op het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven (fase I) en de ruimtelijke principes die daarvoor ten tijde van de planvorming golden. Ten tijde van de ontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein was de uitbreiding van het bedrijventerrein ten zuiden van de weg Kleine Hoeven op deze locatie ook al beoogd. De ruimtelijke principes en uitgangspunten die in dit hoofdstuk worden omschreven zijn in lijn met de principes en uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven en bijbehorend bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012. Echter zijn in de loop der jaren ook nieuwe ambities ontstaan, waaronder een nadrukkelijkere wens om duurzaamheid een centrale plek te geven. Hier wordt in paragraaf 3.3 nader op ingegaan.

3.1 Ruimtelijke context

3.1.1 Geologie en geomorfologie

De kernen in Reusel-De Mierden behoren tot het Brabants Massief, waarin oude aardbreuken het landschap bij de ontwikkeling hebben gevormd. De gemeente is gelegen ten zuiden van de Feldbissbreuk, op de hoge zijde. Geologische oude bodemlagen, zoals grove, al dan niet grindhoudende bodempakketten liggen hier relatief ondiep.

Aan de oostzijde heeft het plangebied een maaiveldhoogte van circa NAP +32,40m. Richting het westen loopt dit geleidelijk af naar NAP +31,80m à +NAP +30,90m langs de Hamelendijk. Het maaiveld ligt het laagste in de noordwesthoek van het plangebied, in de bocht tussen de Hamelendijk en de Kleine Hoeven. Het grondwaterpeil zit op ca. 1,5 m onder maaiveld.

De omgeving van het gebied bestaat uit een dekzandrug en terrasafzettingswelvingen. Het bodempakket bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden (leemarm en zwak lemig fijn zand), en wordt omringd door veldpodzolgronden en laarpodzolgronden. Zwarte enkeerdgronden zijn humusrijke zandgronden die zijn ontstaat door bemesting met heideplaggen. Veldpodzolgronden zijn zandige ondergronden die sterk zijn uitgelogd van ijzer en basen. Over het algemeen komen deze gronden voor op de relatief lager gelegen delen in het landschap en hebben een relatief hoge grondwaterstand. Laarpodzolgronden bezitten dezelfde relatief natte kenmerken als veldpodzolgronden, maar hebben een humusrijke toplaag welke is ontstaan door plaggenbemesting.

3.1.2 Historische ontwikkeling

De historische context van de locatie, zoals weergegeven in figuur 3.1, laat zien dat de originele verkavelingsrichting van het gebied vanaf begin 20e eeuw meer noord-zuid gericht was. Er was toentertijd al (deels) sprake van agrarisch gebruik binnen het plangebied. Daarnaast heeft het plangebied altijd een duidelijke relatie gehad met het bos- en heidegebied aan de voormalige Heibloem (ten zuiden van het plangebied). In de loop der jaren is daarbij het gedeelte van de Heibloem dat de doorsteek vormde van Kleine-Hoeven naar Hamelendijk verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0009.png"

Figuur 3.1: Historische ontwikkeling van het plangebied

3.1.3 Ruimtelijke ontwikkeling

Het plangebied is door de jaren heen altijd in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. De percelen zijn meermaals verkaveld en vanaf 1927 tot 2015 is bebouwing aanwezig geweest langs de openbare weg ‘Kleine Hoeven’. Een gedeelte van deze bebouwing is omstreeks 1985 uitgebouwd. Op de topografische kaart van 2014 de bebouwing voor het laatst zichtbaar. Ook waren in het verleden straten aanwezig binnen het plangebied (periode1900 tot 1984). Deze zijn later gedeeltelijk verwijderd (1972).

Vanaf 1973 zijn er fabrieken/bedrijven gevestigd nabij het plangebied. Dit gebied is vanaf 1984 verder uitgebreid tot het industrieterrein “De Sleutel”. Dit industriegebied bevindt zich op ongeveer 800 meter van het plangebied Kleine Hoeven.

In 2010 is de ontwikkeling van het bedrijventerrein de Kleine Hoeven (fase I) gestart. Dit bedrijventerrein bevindt zich tussen de straten de Hoeven, Kleine Hoeven en Hamelendijk. Fase II bevindt zich ten zuiden van de straat de Kleine Hoeven.

3.2 Ruimtelijke structuur

Bij de uitbreiding van bedrijventerrein Kleine Hoeven worden de bestaande grenzen van de landschappelijke open zone tussen Reusel en Bladel gerespecteerd en waar mogelijk zelfs versterkt. Zo zal in het verlengde van het bestaande bosgebied aan de oostzijde van het bestaande bedrijventerrein een nieuwe groen-blauwe zone gerealiseerd worden aan de oostzijde van Kleine Hoeven fase II, die als natuurlijke overgang van bedrijventerrein Kleine Hoeven en de open zone zal functioneren. Hierbij wordt aangesloten op het principes van de verankering van het bedrijventerrein in haar omgeving, zoals deze zijn omschreven in het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012. Figuur 3.2 geeft hiervan een schematische weergave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0010.png"

Figuur 3.2: Verankering bedrijventerrein in het omliggende landschap

Het stedenbouwkundig plan voor fase II van het bedrijventerrein Kleine Hoeven is, met inachtneming van deze principes, procesmatig tot stand gekomen. In eerste instantie is gekeken naar de ruimtelijke randvoorwaarden die bepalend zijn voor de bestaande situatie én de toekomstige ontwikkelingen in en rondom het plangebied. De volgende randvoorwaarden zijn daarbij als uitgangspunt gehanteerd in het plan:

  • Fase I met de orientatie en bestaande wegenstructuur waar op aangetakt kan worden, bijvoorbeeld orientatie naar de (straat) Kleine Hoeven;
  • bestaande groene zoom langs de Hamelendijk uit Fase I verlengen;
  • woningen aan de Heilbloem grenzen met hun tuinen aan het plangebied: ruimtelijke kwaliteit in de groene bufferzone en afstand houden;
  • geen achterkanten (in het zicht) naar het landschap;
  • historische kavelrichting en groenstructuur volgen.

Op basis van de randvoorwaarden is het stedenbouwkundig concept als eerste stap uitgewerkt en is nadere inhoudelijke invulling gegeven aan deze randvoorwaarden. Het stedenbouwkundig concept gaat daarbij uit van een aantal uitgangspunten:

  • aantakken op bestaande structuren uit Fase I
  • groene zoom aan Hamelerdijk als decor voor het bedrijventerrein, orientatie naar Hamelendijk
  • groene dooradering van het plan, met groene profielen
  • landschappelijke inpassing van kavels aan de Heibloem
  • Hamelendijk herprofileren tot aan Heilbloem 1
  • waterberging inzetten voor natuurontwikkeling en als overgangsgebied naar het agrarisch buitengebied

De ruimtelijke randvoorwaarden en uitgangspunten vanuit het stedenbouwkundig concept hebben geleid tot een stedenbouwkundig plan dat ruimtelijk gezien op logische wijze aansluit op de omgeving. Er is sprake van een heel natuurlijke overgang vanuit het bestaande bedrijventerrein naar deze uitbreiding, er wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de bestaande verkeersstructuren en hier wordt op een logische wijze op aangetakt en de bestaande groenstructuren worden het plangebied in getrokken. Algemeen uitgangspunt is dat er een sterke verankering in het onder- en omliggende landschap moet zijn. Aan de zuid- en oostkant van het gebied is gekozen voor een brede groene bufferzone om de overgang naar het open agrarische landschap, inclusief de woningen Heibloem 1, 3 en 5, te verzachten en het bedrijventerrein vanuit deze perspectieven uit het zicht te onttrekken. In figuur 3.3 is het 'oude' stedenbouwkundig plan ten tijde van het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012 weergegeven en in figuur 3.4 het verder uitgewerkte stedenbouwkundig plan voor Kleine Hoeven fase II als voorlopig ontwerp. Fase II is dus een kleiner plangebied dan oorspronkelijk beoogd. Het plan in figuur 3.4 heeft de basis gevormd voor de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0011.png" Figuur 3.3: Stedenbouwkundig plan Kleine Hoeven, totaal (uit bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0012.png"

Figuur 3.4: Stedenbouwkundig plan Kleine Hoeven fase II (voorlopig ontwerp)

3.3 Functionele structuur

3.3.1 Ruimtelijke principes

Voor de bebouwing, verkeersstructuren en groenstructuren zijn binnen het stedenbouwkundig ontwerp een aantal principes gehanteerd, die hieronder kort zijn samengevat.

Bebouwing

- kavelgroottes variërend van 1000 tot 5000 m2;

- per kavel maximaal twee inritten, waarbij maximaal één op de Hamelendijk of (straat) Kleine Hoeven;

- minimale bouwhoogte van 6 meter en maximale bouwhoogte van 9 meter;

- bebouwingspercentage van maximaal 85%, met uitgangspunt dat rondom het gebouw overal 3 meter vrij moet blijven en tussen de voorgevel en voorste kavelgrens (op de bedrijfskavels) de 3 meter zone voor 80% groen ingericht moet worden;

- bij de uitgifte zullen kavelpaspoorten worden opgesteld, waarin nadere eisen met betrekking tot duurzaamheid, beeldkwaliteit en inrichting van de kavel worden vastgelegd. Hiermee wordt richting gegeven aan de toekomstige ondernemers en hun architecten. Tevens is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor Kleine Hoeven, waarin de belangrijkse beeldkwaliteitsaspecten zijn opgenomen en toegelicht. Deze is als Bijlage 2 (bij de regels) aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Verkeer

- kavels Hamelendijk en Kleine Hoeven krijgen maximaal één ontsluiting aan deze wegen;

- parkeren en laden en lossen vindt plaats op eigen terrein;

- geen buitenopslag in het zicht;

- de hoofdverkeersas loopt vanaf het kruispunt Hamelendijk / Kleine Hoeven U-vormig door plangebied, met vanuit deze as één aanvullende insteek richting de Kleine Hoeven;

- de Hamelendijk loopt ná de bocht die onderdeel is van U-vormige ontsluiting versmald door. Uitgangspunt is dat zwaar verkeer vanuit het bedrijventerrein deze route niet gaat gebruiken. Op dit laatste stukje mag ook geen nieuwe inrit gerealiseerd worden;

- voor fietsers is ruimte op de rijbaan, in de bermen is ruimte voor wandelstructuren.

Groen

- de groenstructuur langs de Hamelendijk wordt doorgetrokken binnen het plangebied. Dit is een groenzone waarin zowel groen/bomen als de huidige watergang een plek krijgen.

- een brede groene bufferzone aan de oostzijde als zachte overgang naar het open landschap. Hier wordt ingezet op, van west naar oost, een dichte groenzone die via een talud uitkomt in een watergang.

- een dichte groenzone aan de zuidzijde als overgang tussen Heibloem 1, 3 en 5 en het bedrijventerrein

- een interne groenstructuur met brinkjes en wandelpaden die aansluit op de omgeving en beweging en ontmoeten stimuleert.

3.3.2 Duurzaamheid

In het stedenbouwkundig plan is in aansluiting op de uitgangspunten voor het bestaande bedrijventerrein uitgegaan van een duurzame, gebiedsgerichte ontwikkeling. Algemene uitgangspunten die hierbij zijn gehanteerd betreffen:

  • Het zoveel mogelijk ontzien van kwetsbare gebieden in de (directe) omgeving van het plangebied door een optimale inwaartse zonering van het bedrijventerrein;
  • Toepassing van een duurzaam watersysteem, waarbij de randvoorwaarden door het natuurlijk systeem worden bepaald;
  • Een zorgvuldige landschappelijke inpassing waarbij landschappelijke en ecologische potenties optimaal worden benut;
  • De inrichting en vormgeving van het duurzame bedrijventerrein moet zijn afgestemd op de kenmerken en kwaliteiten van de plek;
  • Het voorkomen van vervuilende emissies naar bodem, water en lucht;
  • Duurzaam veilige ontsluitingsstructuur met hoogwaardige fietsvoorzieningen;
  • In het verdere planproces samenwerken met de lokale onderenemer om de mogelijkheden te bezien voor een duurzame, sociaal veilige en innovatieve exploitatie en beheer van het bedrijventerrein.

Om deze ambities verder te concretiseren is voor het plan Kleine Hoeven fase II een aantal duurzaamheidsprincipes en -ambities geformuleerd die een plek krijgen in de nadere planuitwerking en het uitgiftebeleid van de gemeente bij Kleine Hoeven fase II. De duurzaamheidsprincipes zijn opgesteld in twee werksessies (16 en 28 juni 2022) met vertegenwoordiging vanuit de bestaande ondernemersvereniging Kleine Hoeven en een werksessie met de gemeenteraad op 15 september 2022. De principes zijn hieronder samengevat. Deze hebben gedeeltelijk een plek gekregen in de planvorming en verdere planuitwerking en zullen gedeeltelijk in de verdere uitvoering geborgd moeten worden, onder meer in het uitgiftebeleid en de afspraken die worden gemaakt met de (toekomstige) ondernemers.

Overkoepelend

  • Duurzaam transport: naast duurzaam bouwen op het bedrijventerrein is ook duurzame bedrijfsvoering, met name het transport van de bedrijven die zich vestigen van belang.

Groen voor mens en dier

  • Eigenaarschap (groen): ondernemers worden betrokken bij het ontwerp van het groenplan en zijn na aanleg samen met de gemeente verantwoordelijk voor het groenbeheer en -onderhoud.
  • Groene erfafscheidingen en voortuinen: om natuurinclusief bouwen te stimuleren wordt er niet alleen naar de openbare ruimte gekeken, maar ook naar wat mogelijk is op de bedrijfskavels. Daarom wordt een groene inrichting aan de zichtzijde opgenomen in het kavelpaspoort. Dit zorgt voor een eenduidige groene uitstraling van het hele bedrijventerrein en draagt bij aan klimaatadaptatie.
  • Schaduwrijke wandelroute(s): groen wordt betekenisvol wanneer men zich daarin prettig kan bewegen. Door een schaduwrijke wandelroute door het gebied aan te leggen, die aansluit op de bestaande wandelroutes wordt wandelen uitnodigend.
  • Natuurinclusief bouwen: een overkoepelend uitgangspunt voor de maatregelen als het vasthouden van water, water doorlatende verharding en groene erfafscheidingen en voortuinen. Een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving waar mensen én dieren prettig samen leven creëer je door natuur inclusief te bouwen. Een natuur inclusief bedrijventerrein zorgt ervoor dat deze écht tot leven komt als er ook ruimte geboden wordt aan medegebruikers zoals zangvogels, vleermuizen en insecten.
  • Vasthouden en afvoeren van water: op het bedrijventerrein is er aandacht voor waterhuishouding in de openbare ruimte. Op verschillende kansrijke plekken (bijvoorbeeld parkeerplaatsen) wordt water doorlatende verharding aangebracht. Bij neerslag kan het water beter wegstromen en men kan er parkeren. Ook het vasthouden van water is een onderwerp binnen de waterhuishouding.

Duurzaam vervoer

  • Eigenaarschap (mobiliteit): er wordt samen met de ondernemers en bedrijven gekeken hoe fietsgebruik kan worden gestimuleerd. Brainport Bereikbaar voert momenteel onderzoek uit naar de potentie van fietsstimulering bij werknemers.
  • Bushalte met deelfietsen: gebruik van het openbaar vervoer dient gestimuleerd te worden als alternatief vervoersmiddel. In de toekomst is het faciliteren van deelfietsen bij OV punten een manier om OV aantrekkelijker te maken.
  • Fietsvriendelijke inrichting: op een bedrijventerrein rijdt veel zwaar verkeer. Hierdoor kan het als fietser onveilig aanvoelen. Bij het ontwerp wordt daarom rekening gehouden met een fietsvriendelijke inrichting waarbij fietsers de ruimte krijgen.
  • Fietsfaciliteiten: om de fiets te stimuleren realiseren ondernemers de juiste faciliteiten. Denk hierbij aan oplaadpunten en fietsstallingen op kavels en de mogelijkheid om te douchen op het werk.

Materiaalgebruik

  • Een gesloten grondbalans: dit houdt in dat alle uitkomende grond binnen het plangebied wordt hergebruikt. De balans is volledig gesloten als er ook geen grond van elders wordt aangevoerd.
  • Toepassing van materialen met lage milieubelasting: milieubelasting van materialen kan worden bepaald in een levensycluskostenanalyse (LCA). Hierbij wordt gekeken naar de milieueffecten over de gehele levenscyclus van het materiaal: van grondstofwinning, productie, verwerking, onderhoud tot einde levensduur.
  • Meervoudig ruimtegebruik op daken: alle daken worden functioneel gebruikt. Ondernemers kunnen daarbij zelf bepalen of ze inzetten op zonnepanelen, groene daken, parkeren op het dak of een combinatievorm. Hierbij is het van belang dat de dakconstructie berekend is op het dragen van bijvoorbeeld zonnepanelen

Toekomstbestendige energie

  • Eigenaarschap (energie): er wordt samen met de ondernemers en bedrijven gekeken hoe energie collectief kan worden opgewekt, uitgewisseld en/of opgeslagen. Mogelijke verbindingen met grootschalige opwek in de nabijheid worden onderzocht.
  • Smart grids: om uitwisselbaarheid van energiestromen (in de toekomst) mogelijk te maken wordt in de openbare inrichting rekening gehouden met extra ruimte voor de benodigde ruimte.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.

Voor de woningen en bijbehorende agragrische gronden ter plaatse van het adres Heibloem 1 maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor dit deel van het bestemmingsplan is sprake van een conserverend karakter. De diverse milieu- en omgevingsonderzoeken hebben zich derhalve toegespitst op de gronden van het nieuwe bedrijventerrein, zoals aangeduid in figuur 1.1 in paragraaf 1.2 

4.2 M.e.r.- beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Betekenis voor dit project

De m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag (gemeente Reusel – De Mierden) om te bepalen of als gevolg van de voorgenomen activiteit mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In de aanmeldingsnotitie (Bijlage 2) is op objectieve wijze de informatie verzameld en gepresenteerd die voor deze afweging noodzakelijk is. Op basis van de informatie in de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag of een uitgebreidere m.e.r-procedure nodig is.

Het initiatief bestaat uit de realisatie van een bedrijventerrein (D 11.3 van het Besluit m.e.r.).

Het bevoegd gezag beslist op basis van deze aanmeldingsnotitie of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. De m.e.r.-beoordeling kent een 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat geen nadere m.e.r. nodig is tenzij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het project.

In tabel 4.1 is concluderend weergegeven op welke punten effecten te verwachten zijn. Op basis van deze conclusie neemt de gemeente Reusel - De Mierden voorafgaand aan de start van de procedure van het bestemmingsplan het m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Waarde   Effect   Maatregel  
Beschermde soorten
De komst van het bedrijventerrein zorgt voor ruimtebeslag op essentieel foerageergebied en mogelijke indirecte aantasting van de verblijfplaats van de steenuil.  
De functionaliteit van het leefgebied van de steenuilen wordt naar verwachting aangetast, daarom is een ontheffing Wnb noodzakelijk.   Er is een activiteitenplan opgesteld met compensatiemaatregelen. Middels een voorwaardelijke verplichting is de compensatie geborgd in het bestemmingsplan.  
Beschermde soorten
Nesten overige
broedvogels.  
Ook overige
broedvogels hebben
mogelijk last van
aantasting van de
nesten als gevolg van
de ontwikkeling.  
Het aantasten van de nesten van overige broedvogels kan worden voorkomen door buiten het broedseizoen (globaal maart - augustus) te werken.  
Beschermde gebieden
De nabijheid van NNB zorgt ervoor dat door externe werking mogelijk sprake is van negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB-gebied.  
De komst van het industrieterrein kan het gebied en de soorten verstoren door geluid en licht.   Gebruikmaken van speciale armaturen die het licht zo min mogelijk verspreiden naar plekken waar de verlichting niet voor bedoeld is en aan de boven- en zijkant goed zijn afgeschermd. Houdt daarbij de grens aan van <1 lux tot de bosrand. Ook dient een barrière in de vorm van dichte vegetatie worden gerealiseerd op de begrenzing van het NNB-gebied en het industrieterrein ten zuiden van het NNB-gebied om verstoring ten aanzien van licht (o.a. koplampen) richting het natuurnetwerk te minimaliseren. Zo kan worden voorkomen dat in de bosrand van het NNB-gebied lichtverstoring ontstaat.

Opstellen ecologisch werkprotocol waarin:
- de juiste lichtbronnen worden aangewezen;
- wordt aangegeven welke lawaaiproducerende aanlegwerkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd.  
Hergebruik grond
Er gelden restricties ten aanzien van de hoeveelheid bodemvreemd materiaal in de toe te passen partij grond  
De Nota bodembeheer
gemeente Reusel-De
Mierden 2021 stelt dat:
‘In het Besluit
bodemkwaliteit is
bepaald dat grond en
baggerspecie niet meer
dan 20% (m/m)
bodemvreemd
materiaal, zoals puin,
mogen bevatten. Grond,
zichtbaar verontreinigd
met zinkassen en/of
asbest, mag in de
gemeenten niet worden
toegepast.’  
Geadviseerd wordt na te gaan of verwijdering van de asbesthoudende grond in relatie tot de toekomstige bestemming wenselijk is.  

Tabel 4.1: Potentiële effecten en de maatregelen die daarbij worden voorzien

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder (hierna Wgh) is in werking getreden ter bescherming van geluidsgevoelige functies tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Het geluidsoverlast mag niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Betekenis voor dit project

Ten aanzien van industrielawaai worden de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) gehanteerd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.

De cumulatieve geluidsbelasting op de gevels van de woningen veroorzaakt door het verkeer over de nieuwe wegen binnen bedrijventerrein Kleine Hoeven bedraagt ten hoogste 34 dB. Dit valt ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Bij individuele toetsing per weg zal de geluidbelasting lager uit vallen dan de berekende geluidbelasting van 35 dB voor de gecumuleerde geluidbelasting. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen langs de Hamelendijk zal niet verslechteren door de toename van het verkeer over de Hamelendijk.

Daarmee staat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Als via een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Betekenis voor dit project

De indeling van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan), waarin de diverse aspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan men een beleidsmatige selectie maken van de op een terrein toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn op basis van de SBI-code in deze lijst opgenomen.

Per bedrijf wordt een waardering gegeven op de bovengenoemde aspecten en wordt aangegeven wat de gewenste minimale afstand tot woongebieden is. Deze gegevens met de op de diverse aspecten genoemde afstanden leiden vervolgens tot de indeling in een milieucategorie (volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", 2009) van de betreffende bedrijfsactiviteit.

Milieucategorie   Aan te houden afstand (m)
(omgevingstype: rustig buitengebied)  
1   10  
2   30  
3.1   50  
3.2   100  
4.1   200  
4.2   300  
5.1   500  
5.2   700  
5.3   1000  
6   1500  

Tabel 4.1: Milieuzonering VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (2009)

De genoemde afstanden betreffen de gewenste afstand tot een rustige woonwijk. Voor het omgevingstype "rustig buitengebied" wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering" (Den Haag, 2009) aangegeven dat de milieuaspecten visueel en geluid gevoelig kunnen liggen. Voor de overige milieuaspecten (geur, stof, gevaar en verkeer) wordt voor dit omgevingstype aangegeven dat sprake kan zijn van een verminderde gevoeligheid ten opzichte van een rustige woonwijk. Daarmee zou een grotere afstand kunnen worden toegepast ten opzichte van de aangegeven te hanteren afstand in de VNG-uitgave.

Voor de situatie ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven is sprake van diverse woningen aan de terreinranden. De afstand tot deze woningen is gerespecteerd bij de indeling van het bedrijventerrein in te vestigen milieucategorieën. Er is sprake van zogenaamd 'inwaarts zoneren', wat wil zeggen dat vanuit de gevoelige functies rondom het plangebied zones zijn gecreëerd op basis van de richtafstanden uit tabel 4.1. Het meest bepalend daarin is de woonfunctie ter plaatse van het adres Heibloem 1, die gezien deze relatie tevens is opgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. De maximaal te vestigen milieucategorieën zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Dit komt voor fase II van Kleine Hoeven neer op drie zones waarbinnen maximaal milieucategoriën 3.1 en 3.2 zijn toegestaan. Zwaardere milieucategoriën zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat er geen milieuhinder ontstaat op de omliggende gevoelige functies.

4.5 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Situatie

De gemeente Reusel-De Mierden heeft op 5 juni 2021, als onderdeel van de Nota bodembeheer gemeente Reusel - De Mierden, de bodemkwaliteitskaart samenwerkende Kempengemeenten vastgesteld. Op de bodemkwaliteitskaart zijn de verschillende bodemfuncties aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen 'water', 'wonen', 'industrie' en 'landbouw/natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0013.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0014.png"

Figuur 4.1: Uitsnede bodemfunctieklassekaart. Rood omcirkeld: globale weergave plangebied.

De bodemfunctieklassenkaart is een weergave van het huidige en eventueel toekomstige gebruik van de bodem. Deze kaart geeft gebieden of zones weer die elk gekenmerkt worden door een uniforme bodemopbouw en een specifieke gebruikshistorie. De kaart geeft inzicht in deze kenmerken en in de daarmee samenhangende fysische en chemische kwaliteit van de bodem. Hieruit blijkt dat de bodemfunctieklasse van de onderzoekslocatie ’Industrie’ is.

In de omgeving van het plangebied zijn in het verleden op diverse plaatse verontreinigingen met zware metalen aangetoond. Dit hangt samen met de voormalige toepassingen van zinkassen rondom het gebied. De meeste van deze verontreinigingen zijn inmiddels gesaneerd. Ter plaatse van de Hamelendijk zijn in het verleden nog geen saneringswerkzaamheden uitgevoerd. Aangezien deze locatie binnen de huidige onderzoeksgrenzen valt, is het aantreffen van een verontreiniging hier mogelijk.

Betekenis voor dit project

Voor de locatie is een milieuhygiënisch vooronderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt de locatie over het algemeen als onverdacht beschouwd. Uitgezonderd is de zinkassenweg ‘Hamelendijk’, waarbij mogelijk wel verontreiniging aanwezig kan zijn.

Het advies is een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, met inachtneming van het volgende:

  • De gehele locatie dient verkennend onderzocht te worden op basis van de NEN 5740 conform de strategie ’onverdacht niet-lijnvormig’.
  • De verdachte locatie de Hamelendijk dient verkennend onderzocht te worden op basis van de NEN 5740 conform de strategie verdacht heterogeen lijnvormig.
  • Voor de watergangen wordt geadviseerd een verkennend waterbodemonderzoek uit te voeren op basis van de NEN 5720 conform de strategie overig water lintvormig normale onderzoeksinspanning.

Op basis van de bovenstaande constateringen uit het milieuhygiënisch vooronderzoek is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Op basis van dat onderzoek zijn er milieuhygiënisch geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt het volgende geadviseerd en opgemerkt:

  • In het grondwater zijn licht tot sterk verhoogde concentraties aan zware metalen gemeten. De verontreiniging van ondiep grondwater met zware metalen vormt geen directe belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden, derhalve is aanvullend onderzoek van het grondwater niet noodzakelijk. Indien er werkzaamheden beneden de grondwaterstand plaatsvinden, waardoor bemaling en/of lozen van grondwater noodzakelijk is, dient rekening gehouden te worden met de sterk verhoogde concentraties aan zware metalen.
  • Ter plaatse van de Hamelendijk zijn geen verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. Tevens zijn geen zinkassen aangetroffen. In 2016 zijn wel sterk verhoogde gehalten aangetoond en zijn ter plaatse van een boring zinkassen aangetroffen. Waarschijnlijk zijn de zinkassen zoals vastgesteld in het Pilotonderzoek van 2008 heterogeen aanwezig. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij de voorgenomen werkzaamheden.
  • Op de onderzoekslocatie zijn op een aantal plaatsen puin in de grond of als halfverharding in de wegberm van de Hamelendijk aangetroffen. Aangezien er geen duidelijkheid is over de herkomst/aanleg van dit puinmateriaal dient dit puin aanvullend onderzocht te worden op het voorkomen van asbest.

Het asbestonderzoek is uitgevoerd in twee fasen, waarbij eerst een verkennend asbestonderzoek (Bijlage 6) en vervolgens een nader asbestonderzoek (Bijlage 7) is uitgevoerd. De conclusies en adviezen daarbij zijn als volgt:

  • Binnen de onderzoekslocatie zijn de meest verdachte lagen in de boven- en ondergrond analytisch onderzocht. Hieruit blijkt dat alle aangetoonde gehalten aan asbest beneden de 100 mg/kg ds. liggen, dus beneden de interventiewaarde. Het hoogste gehalte betreft 66 mg/kg ds. De onderzoekslocatie is derhalve niet sterk verontreinigd met asbest.
  • In een deel van de onderzochte sleuven is een concentratie hoger dan 50 mg/kg ds aangetoond. Daarom gelden de beheersmaatregelen voorkom stofvorming en verslepen bouwstoffen. Dit houdt in dat tijdens de werkzaamheden de verwaaiing van vezels voorkomen dient te worden.
  • Geadviseerd wordt om na te gaan of verwijdering van de asbesthoudende grond in relatie tot de toekomstige bestemming wenselijk is. De reden hiertoe is de voorgenomen (her)ontwikkeling van de locatie.

Bij de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de conclusies uit de diverse bodemonderzoeken. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit aansluit bij de beoogde functie van het bedrijventerrein. Op basis van de bevindingen uit het verkennend bodemonderzoek en de conclusie uit het asbestonderzoek dat concentraties beneden de interventiewaarde liggen kan worden geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). In titel 5.2 van de wet zijn de bepalingen ten behoeve van luchtkwaliteit opgenomen. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10 ) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek (Bijlage 8) komt naar voren dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5, de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 niet worden overschreden door de planontwikkeling.

Betekenis voor dit project

Het plan voldoet, ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit, aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer en daarmee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Water

4.7.1 Inleiding

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving, “de waterparagraaf”, van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. De watertoets, die in het kader van de voorgenomen is uitgevoerd, is als Bijlage 9 aan dit bestemmingsplan gekoppeld. In deze paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten hieruit beschreven.

De relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, Nationaal Waterprogramma 2022-2027, Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel, Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027, het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de gezamenlijke keur van de Brabantse Waterschappen (2015). De belangrijkste gezamenlijke punten uit deze beleidstukken zijn dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening en dat de verdroging en wateroverlast bestreden dienen te worden. In de volgende paragrafen zijn de voor het plangebied relevante beleidsuitgangspunten nader toegelicht.

4.7.2 Beleid en regelgeving Waterschap De Dommel

Vanuit het waterschapsbeleid is in de watertoets ingegaan op het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de gezamenlijke keur van de Brabantse Waterschappen (2015).

Het huidige Waterbeheerprogramma beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid van Waterschap De Dommel voor de periode 2022-2027. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterprogramma en het Regionaal Water en Bodem Programma. Het Waterbeheerprogramma is uitgewerkt in de beleidsnota 'Water als basis voor een toekomstbestendigde leefomgeving'. Voor de uitgangspunten uit dit beleid wordt verwezen naar de watertoets.

Binnen de keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige- en de meldingsplichtige handelingen, die binnen de algemene regels van het waterschap vallen. Bij de voorgenomen ontwikkeling vallen naar verwachting de volgende handelingen onder de vergunningsplicht. Bij de verdere detaillering van de plannen wordt dit nader in beeld gebracht:

  • a. het geheel of gedeeltelijk dempen, aanleggen van nieuwe, aanbrengen van wijzigingen in en met elkaar verbinden van oppervlaktewater: binnen het gebied worden sloten/greppels met een B-status gedempt, verlegd en/of gekruist;
  • b. mogelijk worden er dammen met duikers aangebracht in de bestaande B-watergangen;
  • c. toename aan verhard oppervlak: binnen het gebied neemt het verhard oppervlak als gevolg van de bedrijfskavels en ontsluitingswegen toe;
  • d. onttrekkingen van grondwater die nodig zijn voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken, die groter zijn dan 50.000 m3/maand, die groter zijn dan 200.000 m3 in totaal en die langer duren dan zes maanden. Dit geldt niet voor saneringen. Of dit van toepassing is dient later in een bemalingsadvies te worden bepaald.
4.7.3 Beleid en regelgeving provincie Noord-Brabant

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022 – 2027 is door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van de provincie Noord-Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van de gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het RWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

4.7.4 Beleid gemeente Reusel-De Mierden

Het GRP (Gemeentelijk RioleringsPlan) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken volgens de Wet milieubeheer en de Waterwet weergeeft. In het GRP staat vastgelegd wat de gemeente Reusel – De Mierden wil bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid en bewoners/ondernemers ten aanzien van afval-, hemel-, en grondwater. Het plan borgt het beheer en onderhoud van het bestaande rioleringsstelsel en gaat in op de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater, zowel voor bestaande bouw, alsook voor nieuwe ontwikkelingen. Ook beschrijft het de ambities hoe we in de toekomst klimaatbestendig, duurzaam en zorgzaam met de afvoer van afvalwater, het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater en het reguleren van het grondwater omgaan. Tevens is het GRP de basis voor de hoogte van de jaarlijkse rioolheffing.

De Gemeente Reusel – De Mierden heeft in 2016 een BRP (Basisrioleringsplan) opgesteld. Hierin wordt per kern het rioleringsstelsel hydraulisch getoetst en zijn er per rioleringsstelsel kansen voor verbetering in beeld gebracht. Het plangebied Kleine Hoeven heeft zijn eigen rioleringsstelsel. Omdat dit rioolstelsel recent is aangelegd als gescheiden stelsel, komen er geen grote knelpunten of verbeterkansen naar voren.

In 2012 heeft de gemeente het bedrijventerrein Kleine Hoeven fase I aangelegd. Binnen dit plangebied is destijds al rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding van de waterberging voor fase II. In de nadere uitwerking van de hemelwaterberging wordt deze bergingsruimte mee genomen.

4.7.5 Water in het bestemmingsplan

In de watertoets is op basis van de bodemopbouw en geohydrologische situatie ter plaatse van de planlocatie en de diverse beleidskaders gekomen tot conclusies en de benodigde opvolging voor de planontwikkeling. Deze zijn opgenomen in tabel 4.2. Met inachtneming van de maatregelen zoals omschreven in deze tabel voorziet het plan in een adequate waterhuishouding en heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect water. Daarmee is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ten behoeve van de totale hemelwaterbergingsopgave, die toeziet op de totale toename in verharding (op zowel bedrijfskavels als in het openbaar gebied), is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Aspect   Conclusie / opvolging  
Hemelwaterberging   Hemelwaterberging wordt gecombineerd met Fase I. In totaal is 10.055 m3 hemelwaterberging nodig. Dit wordt deels gerealiseerd in de groenzone aan de oostzijde van Fase II en deels door in Fase I de wadirand aan de westzijde van het bedrijventerrein op te hogen en de bodem te verlagen tot GHG-niveau. Voor het aanleggen van de grondwal is een vergunning van het waterschap benodigd, dit wordt gecombineerd met de aanvraag van het WHHP van Fase II.  
Aanpassing B-watergangen   Demping van B-watergangen is compensatie- en vergunningsplichtig vanuit het waterschap.  
Dam met duiker   Omdat de dam voor de toegang vanaf de Hamelendijk breder wordt dan 5 meter is er een vergunning vereist vanuit het waterschap.  
Vuilwaterverwerking   DWA kan worden aangesloten op het stelsel onder de Kleine Hoeven – Hamelendijk. Dit riool is reeds aangelegd ten behoeve van Fase II.  
Aanleghoogtes   Het plangebied dient ongeveer 20-50 centimeter opgehoogd te worden om aan de ontwateringsnormen te voldoen.  
Afwatering   Afstomend hemelwater richting de omgeving (zuid- en oostrand) wordt voorkomen door de aanleg van een greppel langs de zuidzijde en een wadi in de groenzone aan de oostrand.  
Waterkwaliteit   Toepassen van bermpassage en realiseren calamiteitafsluitingen in HWA-systeem.  
Beheer en onderhoud   Het onderhoud aan de wadi's en het openbaar gebied wordt uitgevoerd door de gemeente. De gemeente ziet er ook op toe dat kaveleigenaren hun hemelwater gescheiden inzamelen en aanbieden op het HWA-systeem.  

Tabel 4.2: Samenvatting watertoets

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).

4.8.2 Risicovolle inrichtingen

Voor het plangebied is een risico-inventarisatie van de risicobronnen uitgevoerd met behulp van de Risicokaart van Nederland. Hierbij is binnen 2.000 meter afstand van het plangebied gekeken naar de volgende aspecten, die van invloed kunnen zijn op het plangebied:transport van gevaarlijke stoffen over

  • 1. een weg, waterweg of spoorweg;
  • 2. inrichtingen met gevaarlijke stoffen;
  • 3. buisleidingen;
  • 4. luchthavens.

In figuur 4.2 is het plangebied, met een buffer van 2.000 meter van het plangebied, weergegeven. Binnen deze contour zijn de aanwezige risicobronnen gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0015.png"

Figuur 4.2: Plangebied met buffer van 2000 meter met de aanwezige risicobronnen.

Binnen het inventarisatiegebied van het plangebied bevinden zich de volgende risico-bronnen:

  • Automobielbedrijf Van Gompel b.v.
  • BP Station Bleijenhoek
  • Gasdepot Zuid - Bladel "de Sleutel"
  • Dechra Pharmaceuticals

Buiten de 2.000 meter zijn geen risicobronnen waarbij het invloedsgebied over het plangebied valt.

Automobielbedrijf Van Gompel b.v.

Het plangebied ligt op ongeveer 1500 meter van het automobiel bedrijf Van Gompel b.v., tevens tankstation. Bij dit tankstation kan LPG getankt worden. Het invloedsgebied is maximaal 150 meter. Het plangebied ligt ruimschoots buiten het invloedsgebied.

BP Station Bleijenhoek

Het plangebied ligt op ongeveer 1.600 meter van het tankstation Ten Bruggencate (BP) aan de Hornweg 6. Bij dit tankstation kan LPG getankt worden. Het invloedsgebied is maximaal 150 meter. Het plangebied ligt ruimschoots buiten het invloedsgebied.

Gasdepot Zuid - Bladel "de Sleutel"

Op 700 meter van het plangebied ligt volgens de risicokaart het gasdepot Bladel “de Sleutel”. Op dit adres was een groothandel in gasvormige en vloeibare brandstoffen gevestigd. Uit het detailrapport blijkt echter dat het bedrijf hier niet meer gevestigd is. Daarom zal ook de veiligheidscontour verdwijnen.

Dechra Pharmaceuticals

Op 780 meter van het plangebied ligt het bedrijf Dechra Pharmaceuticals Manufacturing. Op de risicokaart wordt dit bedrijf aangeduid als Eurovet Animal Health. Dit bedrijf produceert medicijnen voor (huis)dieren.

Eurovet slaat meer dan 10.000 kg aan gevaarlijke stoffen, met een gemiddeld gewichtspercentage van meer dan 1,5% N, op. Hierdoor kan een toxische wolk (toxische verbrandingsproducten) ontstaan als gevolg van een brand in de opslagloods. Het bedrijf valt dus onder het Bevi. De PR 10-6 contour van het bedrijf bedraagt 15-20 meter. Deze ligt op ruime afstand van het plangebied. Het invloedsgebied (de veiligheidsafstand) van deze inrichting bedraagt 930 meter. Het plangebied ligt op meer dan 780meter van de risicovolle inrichting. Een deel van het plangebied ligt dan ook binnen dit invloedsgebied. Gezien de afstand tot het plangebied en de omvang van het plan, is de verwachting dat de invloed van het plan op het groepsrisico minimaal zal zijn. Ondanks de minimale invloed, dient het groepsrisico wel te worden verantwoord.

Verantwoording groepsrisico Dechra Pharmaceuticals

Bij het risicovolle bedrijf Dechra Pharmaceuticals kan een toxische wolk ontstaan als gevolg van toxische verbrandingsproducten in geval van een brand in een PGS-15 opslagvoorziening. In het meest ongunstigste geval wordt de giftige wolk naar het plangebied gedreven. De plaats en de grootte van het gebied waar slachtoffers kunnen vallen is sterk afhankelijk van de giftige stof en van de specifieke weersomstandigheden.

Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om het risico te beperken. De voornaamste aspecten daarbij zijn bestrijdbaarheid ter plaatse van het rampgebied en de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied. Daarnaast kan worden gedacht aan tijdige alarmering en expliciete communicatie vooraf (over o.a. noodplannen en mogelijkheden om te schuilen). Ondanks alle mogelijke voorbereidingen om rampen met gevaarlijke stoffen te voorkomen, kan het risico nooit voor 100% worden beperkt. Over het restrisico dient het college van burgemeester en wethouders uitspraak te doen, dit is de verantwoording van het groepsrisico.

Binnen de gemeente Reusel - De Mierden is er behoefte aan meer bedrijfskavels. Gezien de reeds aanwezige bedrijventerreinen van de dorpen Reusel en Bladel aan respectievelijk de west- en oostkant van beide dorpen, is het logisch om de nieuwe bedrijvigheid hier uit te breiden. Door het omvormen van agrarische grond naar een bedrijventerrein ontstaat weliswaar een iets hoger groepsrisico, echter de meeste personen in het gebied zijn volledig zelfredzaam.

4.8.3 Transport gevaarlijke stoffen

Uit de risico-inventarisatie blijkt dat het plan niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen.

4.8.4 Betekenis voor dit project

Uit de risico-inventarisatie blijkt dat het plan niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Uit de risico-inventarisatie blijkt tevens dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Ook is het plangebied niet gelegen binnen een PR 10-6-contour van een risicovolle inrichting.

Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van het bedrijf Dechra Pharmaceuticals. De risico's hiervan zijn beperkt. Wel is sprake van een restrisico; het is een bevoegdheid van de gemeente om te besluiten of dit restrisico acceptabel is. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeesters en wethouders hier een besluit over genomen.

4.9 Natuur

4.9.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Hiervoor zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.9.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, inwerkingtreding 1 januari 2017, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Situatie

Significante negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling, zoals verdroging, verontreiniging, optische-, licht- en geluidsverstoring, zijn op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren. Er is geen noodzaak voor het uitwerken van een zogenaamde Voortoets.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt zeer waarschijnlijk gebruik gemaakt van verschillend materieel dat gepaard gaat met stikstofemissie. Gelet op de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in dit Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie niet uit te sluiten. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op stikstofdepositie.

4.9.3 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Situatie

De Wet natuurbescherming biedt mogelijk belemmeringen voor de herontwikkeling op de locatie in Reusel. Er zijn soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Mogelijkerwijs worden deze soorten negatief beïnvloed. Dit betreft de volgende beschermde soorten en/of functies van het plangebied voor beschermde soorten:

  • De bomen buiten het plangebied kunnen functioneren als vliegroute voor vleermuizen. Op de te behouden bomenrijen (buiten het plangebied) kan mogelijk verstoring optreden tijdens zowel de aanlegfase als de gebruiksfase in de vorm van lichtverstoring (door de inzet van lampen) of geluidsverstoring (door de inzet van zwaar materieel). Dit dient te worden voorkomen door tijdens de schemer en in de nacht geen werkzaamheden uit te voeren, of lichtbronnen van de bomenrijen af te richten. Indien het noodzakelijk blijkt dat er wel tijdens schemer en/of in de nacht wordt gewerkt zijn er mogelijk aanvullende maatregelen noodzakelijk.
  • Het plangebied kan onderdeel zijn van het leefgebied van de steenuil. Daarnaast kan de steenuil nestelen in bebouwing grenzend aan het plangebied. Om te onderzoeken of het planvoornemen de steenuil negatief beïnvloed, is aanvullend onderzoek naar de steenuil noodzakelijk.

Steenuil

Vooruitlopend op het steenuilonderzoek in de periode februari - april 2023 is een vooronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 13. Met dit onderzoek is getracht om door middel van een habitat geschiktheidsbeoordeling zo snel mogelijk inzichtelijk te maken of negatieve invloed vanuit het planvoornemen op de steenuil te verwachten is.

Uitgaande van een worst-case scenario zijn er mogelijk risico’s voor de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling, ten aanzien van de steenuil. De steenuil heeft een verblijfplaats (nest) op circa 40 meter van het plangebied. Er is op basis van een habitatsgeschiktheidsbeoordeling en leefgebied analyse bepaald dat er geschikt essentieel foerageergebied aanwezig is binnen het plangebied. Dit areaal is dusdanig groot ten opzichte van het totale leefgebied en het overige leefgebied dat het ecologisch functioneren van de nestplaats mogelijk in het geding is.Derhalve worden hierdoor mogelijk verbodsbepalingen uit de Wnb overtreden. Tevens kan er tijdelijk en permanent verstoring optreden door de komst van het bedrijventerrein, waardoor de huidige nestplaats mogelijk ongeschikt raakt.

Door ruimtebeslag op essentieel foerageergebied en indirecte aantasting van de verblijfplaats, is mogelijk een ontheffing noodzakelijk. Derhalve is een aanvullend steenuilonderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek, opgenomen in Bijlage 14, heeft plaatsgevonden in de periode februari tot en met april 2023. Dat onderzoek heeft de volgende conclusie(s) opgeleverd:

Het leefgebied van het koppel steenuilen dat broedt op locatie Hamelendijk 12, is deels gelegen in het plangebied. Hierin zijn ze meerdere malen gezien en gehoord. De grens van het territoria tijdens de broedperiode ligt ongeveer tot en met het zanddepot van de gemeente binnen het plangebied. De andere steenuilen koppels in de omgeving, maken geen gebruik van het plangebied. Wel is de steenuil van Weijer 4 gehoord in het akkerland ten westen van de Hamelendijk, waar ook de steenuilen van Hamelendijk 12 gebruik van maken. Door deze akker loopt dus de grens van deze twee territoria.

Het foerageergebied dat verdwijnt uit het leefgebied van de steenuilen betreft circa 5.800 m2 optimaal, 3.400 m2 suboptimaal en 41.200 m2 beperkt geschikt (akkers en gronddepot) foerageergebied. Dit betreft een totaal van 5,04 hectare foerageergebied dat verdwijnt. Essentieel foerageergebied van de steenuil, welke gerelateerd is aan de nestplaats bij Hamelendijk 12 wordt aangetast door de voorgenomen plannen, waardoor de verbodsbepaling vanuit de Wet natuurbescherming (artikel 3.1 lid 2 en 4) wordt overtreden.

Het aanvragen van een ontheffing Wnb bij de provincie Noord-Brabant is derhalve noodzakelijk. Tevens zullen mitigerende en compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is reeds één mogelijke gedetailleerde uitwerking van de compensatiemaatregelen uitgewerkt in het Activiteitenplan in Bijlage 15.

Uitvoeringsperiode

Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen. Alle broedgevallen zijn gedurende deze periode beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt. We adviseren dan ook de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren om mogelijke overtredingen van verbodsbepaling inzake de Wet natuurbescherming te voorkomen.

In tabel 4.3 is samengevat voor welke soorten of soortgroepen het plangebied geschikt wordt geacht en waarvoor in een vervolg aanvullende soortgerichte inventarisaties nodig zijn om aan- of afwezigheid aan te tonen, waardoor eventuele effecten van de werkzaamheden bepaald kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0016.png"

Tabel 4.3: Mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, mogelijke effecten en het vervolg

Algemene maatregelen (zorgplicht)

Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder medeverantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen verwonden of doden.

4.9.4 Provinciaal natuurbeleid

Het provinciaal beleid bestaat uit Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het Natuurnetwerk Nederland is op provinciaal niveau uitgewerkt tot het provinciale natuurnetwerk met kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden, beheergebieden en robuuste ecologische verbindingszones. De wettelijke bescherming (Wro) van het NNN is geregeld via het bestemmingsplan. Het beleidskader van het NNB (Natuurnetwerk Brabant) is provinciaal vastgelegd in de interim omgevingsverordening.

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Het NNB hangt samen met het Natuur Netwerk in de andere delen van Nederland (NNN) en met het Europese net van natuurgebieden (Natura 2000). Om de robuustheid van het systeem te bevorderen, zijn er gebieden opgenomen als verbinding tussen het Natuur Netwerk Brabant en het Landelijk gebied; de Groenblauwe mantel. Het beleid in de Groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Binnen de groenblauwe mantel is ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, met een meer extensief karakter en als die bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. De Groenblauwe mantel maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

Situatie

Het projectgebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van het NNB of de Groenblauwe mantel, waardoor ruimtebeslag op voorhand is uitgesloten. Daarnaast het gebied niet verder versnipperd door het planvoornemen.

Er is echter wel door externe werking mogelijk sprake van negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het kleine NNB-gebied grenzend aan de noordzijde van de straat Kleine Hoeven, zie figuur 4.4. De uitbreiding van het bedrijventerrein kan het gebied en de soorten verstoren door geluid en licht. Hierdoor zijn er mogelijk belemmeringen vanuit provinciaal beleid en is er noodzaak tot de nadere uitwerking van een 'nee, tenzij-toets'. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 12.

Negatieve effecten door geluidsverstoring tijdens de aanlegfase van het industrieterrein op broedvogels zijn niet geheel uitgesloten. De aanlegwerkzaamheden die het meeste lawaai produceren (met name heien) dienen daarom buiten het broedseizoen (maart t/m augustus) te worden uitgevoerd. Dit dient in een ecologisch werkprotocol te worden opgenomen. In dat geval zullen geen negatieve effecten op broedvogels optreden.

Tijdens de gebruiksfase zijn negatieve effecten als gevolg van geluidverstoring in het kader van de externe werking, niet aan de orde. Door de toename van geluid op het NNB-gebied door het planvoornemen gaat er 0,1% van het functioneel leefgebied van (broed)vogels verloren in het NNB-gebied. De effecten hiervan zijn echter zeer beperkt en ecologisch gezien verwaarloosbaar. De aanwezige vogels zijn al gewend aan het al aanwezige geluid van het bestaande industrieterrein en het aanwezige verkeer. De zeer beperkte toename van geluid door verkeer op het NNB-gebied zal ecologisch gezien weinig veranderen aan het gedrag van deze vogels, door het beperkte verlies van functioneel leefgebied. De gewenste ontwikkeling zal daarom de huidige wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB-gebied niet aantasten en daarmee is compensatie als gevolg van geluidverstoring niet aan de orde.

Daarnaast is mogelijk sprake van een beperkte toename van lichtverstoring op het NNB. De omvang van deze lichtverstoring hangt met name af van de wijze waarop het verlichtingsplan wordt vorm gegeven. De intentie is om verlichting tot een minimum te beperken langs de zijde van het plangebied waar mogelijk verstoring zou kunnen ontstaan. Het nader uitwerken van een compensatiebeginsel (fysieke of financiële compensatie) wordt niet noodzakelijk geacht mits deze verstoring wordt voorkomen. Voorwaarde daarvoor is wel dat er gebruik gemaakt wordt van speciale armaturen die het licht zo min mogelijk verspreiden naar plekken waar de verlichting niet voor bedoeld is en aan de boven- en zijkant goed zijn afgeschermd. Houdt daarbij de grens aan van <1 lux tot de bosrand. Ook dient verstoring ten aanzien van lichtinval door koplampen richting het natuurnetwerk geminimaliseerd te worden. Zo kan worden voorkomen dat in de bosrand van het NNB-gebied lichtverstoring ontstaat. In dat geval zullen geen negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB optreden.

De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt daarmee niet in het geding. Wel wordt geadviseerd een ecologisch werkprotocol op te stellen waarin de juiste lichtbronnen worden aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0017.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van het NNB-gebied (type droog bos met productie)

4.9.5 Betekenis voor dit project

Voor de gebiedsbescherming zijn negatieve effecten, zoals verdroging, verontreiniging, optische-, licht- en geluidsverstoring, op voorhand uitgesloten. De effecten van stikstofdepositie worden behandeld in paragraaf 4.10.

Voor wat betreft de soortenbescherming zijn er soorten aanwezig die (mogelijk) belemmering en hinder ervaren door de herontwikkeling. Dit heeft de volgende consequenties:

  • Er dient voorkomen te worden dat tijdens de schemer en in de nacht werkzaamheden uitgevoerd worden, of dat lichtbronnen zich op de bomenrijen rondom het plangebied richten.
  • Men dient tijdens de uitvoeringsfase rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels.
  • Het gebied is geschikt als foerageergebied voor de steenuil. Derhalve is er noodzaak tot het treffen van compensatiemaatregelen, op basis waarvan het bevoegd gezag een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming kan verlenen. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen aan te tonen is reeds een 'Activiteitenplan steenuil' opgesteld, waarin compensatiemaatregelen worden gerealiseerd op grond die in eigendom is bij de gemeente Reusel-De Mierden. Een ontheffing wordt op grond hiervan verleenbaar geacht. Dit is één mogelijk wijze om de benodigde compensatie vorm te geven. In de planregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat benodigde compensatiemaatregelen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd activiteitenplan worden uitgevoerd voorafgaand aan de realisatie van de nieuwe bedrijfsgebouwen. Daarmee staat dit aspect de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Ten aanzien van het provinciaal natuurbeleid bevindt het projectgebied zich niet binnen de begrenzing van het NNB of de Groenblauwe mantel. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich wel een klein NNB-gebied. Door externe werking zijn negatieve effecten in de vorm van geluid en licht hier niet op voorhand uit te sluiten. Op basis van het nader onderzoek dient rekening te worden gehouden met de volgende aspecten:

  • Werkzaamheden die veel geluid produceren (met name heien) dienen buiten het broedseizoen (maart t/m augustus) uitgevoerd te worden. Hiervoor dient voorafgaand aan de uitvoering een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden;
  • Er is mogelijk sprake van een beperkte toename van lichtverstoring. Om dit te voorkomen zijn twee maatregelen getroffen met dit bestemmingsplan:
    • 1. In de oorspronkelijke ontsluitingsstructuur, zoals ook zichtbaar in de 'Nee-tenzij toets', kwam een van de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein direct uit op het NNB gebied, waardoor koplampen direct het natuurgebied in zouden schijnen. Het advies was daarom hier een barrière met dichte vegetatie te realiseren om dit te voorkomen. Er is echter voor gekozen om de planopzet aan te passen, waarbij deze ontsluitingsweg naar het westen is verplaatst en niet langer direct op het NNB gebied uitkomt. Binnen het plan is daarnaast een functieaanduiding 'ontsluiting uitgesloten' opgenomen in de groenbestemming die direct tegenover het NNB ligt, waardoor ook toekomstige bedrijven hier geen inrit kunnen realiseren.
    • 2. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geborgd dat het gebruik van gebouwen enkel is toegestaan indien de lichtuitstraling ter plaatse van het NNB gebied niet meer bedraagt dan 1 lux. Aanvullend hierop is het advies om voorafgaand aan de uitvoering in een ecologisch werkprotocol vast te leggen welke lichtbronnen aan deze eis kunnen voldoen.

Met inachtneming van deze maatregelen staat het aspect natuur de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in het geding.

4.10 Stikstof

De Wet natuurbescherming verplicht dat ruimtelijke ontwikkelingen geen negatieve gevolgen mogen hebben op Natura 2000- gebieden. Met name stikstof heeft grote negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd (Bijlage 16), waarin de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland én België (Vlaanderen) inzichtelijk is gemaakt.

Situatie

Effecten ten gevolge van een plan of project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan in de realisatiefase (bouwfase) of gebruiksfase. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat het plan leidt tot toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Natura-2000 gebieden. De maximale tijdelijke toename van stikstofdepositie tijdens de bouwfase is 0,03 mol/h/j in zowel Nederlandse als Vlaamse Natura-2000 gebieden. De maximale toename van stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase is 0,02 mol/h/j en 0,03 mol/h/j in respectievelijk Nederlandse en Vlaamse Natura-2000 gebieden. In tabel 4.5 en 4.6 zijn de maximale deposities per gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0018.png"

Tabel 4.5: Maximale stikstofdepositietoename (mol/h/j) per gebied tijdens de realisatiefase

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0019.png"

Tabel 4.6: Maximale stikstofdepositietoename (mol/h/j) per gebied tijdens de gebruiksfase

Betekenis voor dit project

Tijdens zowel de realisatie als de gebruiksfase is sprake van een stikstofdepositietoename van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in Natura 2000-gebieden. Het plan kan hiermee niet zonder meer worden vastgesteld. Voor het beoordelen van effecten op Natura-2000 gebieden dient te worden getoetst aan het toetsingskader van het land waarin de betreffende gebieden zich bevinden.

Nederlandse gebieden

Voor de Nederlandse Natura-2000 gebieden geldt dat het plan alleen, zonder Wnb-vergunning, kan worden vastgesteld als in een ecologische beoordeling kan worden uitgesloten dat het plan significante negatieve effecten heeft voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura-2000 gebieden.

Voor de habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden, is middels een ecologische beoordeling (Bijlage 17) onderzocht of de berekende toename aan stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakte verlies van het stikstofgevoelige areaal.

Op basis van een gebiedsspecifieke analyse kan worden geconcludeerd dat de stikstoftoename ten gevolge van de aanleg en de ingebruikname van het bedrijventerrein Kleine Hoeven fase II niet in de weg staat aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van kwalificerende soorten van Natura 2000-gebieden in Nederland. Significant negatieve gevolgen door de toename aan stikstofdepositie ten gevolge van de aanleg en ingebruikname van Kleine Hoeven fase II zijn hierom uitgesloten.

Vlaamde gebieden

Voor de Vlaamse Natura-2000 gebieden dient te worden getoetst aan het Vlaamse toetsingskader. De aanpak om negatieve effecten van stikstofdepositie tegen te gaan is hier vastgelegd in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), en vastgesteld middels het stikstofdecreet dat sinds 23 februari 2024 van kracht is. Een toename aan stikstofdepositie dient te worden getoetst aan de drempelwaarden uit de PAS. Uitgaande van de laagst mogelijke KDW (429 mol/h/j voor H3110 - Zeer zwakgebufferde vennen), wordt er aan de Vlaamse toetsingsnormen voldaan bij een maximale depositie van 4,29 mol/ha/jaar. Het plan leidt niet tot een overschrijding van deze drempelwaarden. Er hoeft daarom geen toestemming te worden gevraagd aan het Vlaamse bevoegde gezag.

Conclusie

Op basis van de uitkomsten van de ecologische beoordeling en de toetsing aan het Vlaamse toetsingskader kan worden geconcludeerd dat het aspect stikstof de ontwikkeling van Kleine Hoeven fase II niet in de weg staat.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Kader

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt voormalige wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de mogelijke archeologische waarden in het gebied.

4.11.2 Archeologie

Binnen het plangebied is een inventariserend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd en heeft vervolgens op twee vindplaatsen een vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving plaatsgevonden, zie Bijlage 18.

Het doel van dit onderzoek was het opsporen en waarderen van eventuele archeologische vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied, en het opstellen van een advies voor het vervolgtraject. Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat er archeologisch resten in de vorm van grondsporen en vondstmateriaal binnen de het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Het gaat om een deel van een erf uit de late middeleeuwen / Nieuwe tijd (vindplaats 1) en een nederzetting die vermoedelijk in de late prehistorie te dateren is (vindplaats 2).

Figuur 4.7 toont de vermoede omvang van de twee vindplaatsen op grond van de sporenspreiding binnen het plangebied. De figuur toont tevens de zones waar de bodemopbouw te sterk verstoord is om nog archeologische sporen te verwachten. Voor de twee vindplaatsen heeft in de periode van 24 oktober tot en met 4 november 2022 een opgraving plaatsgevonden. In totaal is 8773 m² vlakdekkend opgegraven, verdeeld over tien opgravingsputten binnen de twee deelgebieden. Tijdens het onderzoek zijn in totaal 16 vondsten (allemaal afkomstig uit grondsporen) aangetroffen en gedocumenteerd. Ondanks het kleine aantal vondsten wordt verwacht dat de vondsten een bijdrage leveren aan de datering van de sporen en activiteiten binnen het plangebied.

Met afronding van dit archeologisch onderzoek kan het volledige gebied archeologisch vrijgegeven worden. Dit aspect vormt daarmee geen beperking voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0020.png"

Figuur 4.7: Schematisch overzicht vindplaatsen

4.11.3 Cultuurhistorie

De gemeente Reusel- De Mierden wil waardevol cultureel erfgoed behouden en beschermen. Het cultureel erfgoed is vastgelegd in de cultuurhistorische waardenkaart voor het bovengrondse erfgoed. Deze kaart vormen de onderlegger voor het erfgoedbeleid en levert de input voor de bescherming van erfgoedwaarden.

Terugkijkend naar het begin van de 20e eeuw bestond het gebied uit twee deelgebieden. Het oostelijk deel dat onderdeel uitmaakte van het heidelandschap (Peelsche Heide en Rootvensche Heivelden), en het westelijk deel dat in gebruik was als akkerland. Op kaartmateriaal is terug te zien dat hier omstreeks 1850 al sprake was van een besloten akker. De bewoners van het 'gehucht' De Heibloem maakten oorspronkelijk gebruik van deze gronden. Zowel de Hamelendijk als de Kleine Hoeven (weg) zijn herkenbaar terug te zien op kaarten uit deze tijd, en zijn derhalve aangemerkt als historische geografische lijnen.

Vanaf het midden van de 20e eeuw is het volledige terrein in gebruik genomen ten behoeve van akkerbouw. Dat gebruik heeft zich tot en met het begin van de 21 eeuw voortgezet. Ten noorden van het gebied is in het begin van de 21e eeuw het bedrijventerrein Kleine Hoeven tot ontwikkeling gekomen.

De locatie heeft geen aanduiding op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente. Op deze beleidkaart staan alle gebieden binnen de gemeente met een hoge cultuurhistorische waardering aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0021.png"

Figuur 4.8: Plangebied omstreek 1901 (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0022.png"

Figuur 4.9: Cultuurhistorische beleidskaart gemeente Reusel-De Mierden

4.12 Geur

Het toetsingskader ten aanzien van geurhinder door veehouderijen is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Ten aanzien van het aspect geur zal getoetst moeten worden of met het plan kan worden voldaan aan de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van de voorgrondbelasting (individuele geurcontour). Nagegaan dient te worden of er in de rechten van de omliggende veehouderijen wordt getreden. In het onderzoek geur worden de individuele geurcontouren van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied bepaald en wordt nagegaan of het plangebied valt binnen deze contouren. Daarnaast dient nagegaan te worden of ter plaatse van de planlocatie een goed woon- en leefklimaat (achtergrondbelasting) heerst. Het toetsingskader van de achtergrondbelasting is afgeleid uit de Wet veehouderij en geurhinder (Wgv).

Situatie

Uit het geuronderzoek blijkt dat ten gevolge van de geuruitstoot van de veehouderij aan de Heibloem 4, de geurnorm van 10,0 oue/m3; P98 niet wordt overschreden op de rand van het plangebied, zie figuur 4.10. De maximale voorgrondbelasting van deze veehouderij op de rand van het plangebied bedraagt 9,6 oue/m3; P98.

De veehouderij zit al op slot door de aanwezigheid van de nabijgelegen woningen, waardoor uitbreiding richting het plangebied niet mogelijk is. Het bedrijf wordt dus niet belemmerd in haar bedrijfsvoering door het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPBKHfase20086-VAST_0024.png"

Figuur 4.10: Voorgrondbelasting geur Heibloem 4

Betekenis voor dit project

Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de geuruitstoot van de veehouderij aan de Heibloem 4. Binnen de wettelijke geurcontour worden geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De wettelijke geurcontour blijft buiten de begrenzing van het nieuwe bedrijventerrein.

De geurhinder in het plangebied bepaalt of ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd. De voorgrondbelasting is hier het meest bepalend voor de geurhinder. De maximale geurbelasting van 9,6 oue/m3 vertaalt zich naar 15-20% gehinderden en een ‘matige’ milieukwaliteit. Het is een bevoegdheid van de gemeente om te besluiten of dit een acceptabele milieukwaliteit is voor de beoogde functie binnen het plangebied. Met het besluit om dit bestemmingsplan vast te stellen neemt de gemeente tevens het besluit om de milieukwaliteit te accepteren. Het aspect geur vormt hiermee geen beperking voor dit bestemmingsplan.

4.13 Verkeer

De effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling zijn met een verkennend onderzoek inzichtelijk gemaakt. De verkeersstructuren van de verschillende vervoersmodi, de huidige verkeersintensiteiten, de verkeersgeneratie van de planontwikkeling op basis van de CROW-kentallen en de verdeling van het nieuwe verkeer op het omliggend wegennet is inzichtelijk gebracht.

Situatie

De planontwikkeling genereert op een gemiddelde werkdag in de drukste maand naar verwachting 850 autoverplaatsingen en 200 vrachtwagenverplaatsingen ten opzichte van 680 autoverplaatsingen en 160 vrachtwagenverplaatsingen op een gemiddelde reguliere werkdag.

Uit de uitgevoerde kruispuntberekeningen blijkt dat deze aantallen geen problemen voor de verkeersafwikkeling opleveren in het planjaar 2033, waarbij ook rekening is gehouden met de verkeersintensiteiten (uit het verkeersmodel) en een autonome verkeersgroei richting 2033. De kruispuntberekeningen zijn uitgevoerd op basis van de intensiteiten op een gemiddelde werkdag in de drukste maand ('worst-case scenario').

De planlocatie is per fiets vanuit de kernen Reusel en Bladel binnen 20 minuten te bereiken. Indien het fietsen voor werknemers aantrekkelijk wordt gemaakt, zal het aandeel werknemers dat met de auto komt lager zijn dan aangenomen conform de kencijfers van het CROW.

Betekenis voor dit project

De verkeersgeneratie ten gevolge van de planontwikkeling leidt naar verwachting niet tot verkeersonveilige situaties. De bestaande infrastructuur kan de effecten van het bedrijventerrein op goede wijze afwikkelen. Er is geen aanleiding om maatregelen te nemen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

In het project is rekening gehouden dat de Heibloem en Hamelendijk richting achtergebied niet worden gebruikt voor doorgaand verkeer of vrachtverkeer. Er is sprake van versmalling van het wegprofiel ten zuiden van het bedrijventerrein.

4.14 Gezondheid

Op 7 juli 2016 is het onderzoek veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) gepubliceerd, dat in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ), op advies van de Gezondheidsraad, was uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat er sprake is van positieve en negatieve gezondheidseffecten ten gevolge van het wonen in de nabijheid van veehouderijen. Als positief wordt beschouwd dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben. Voor melkvee- en varkenshouderijen zijn de effecten op de volksgezondheid naar de omgeving zeer beperkt vanwege de beperkte emissies van met name fijnstof. Bedrijven waar paarden of schapen gehouden worden zijn in de onderzoeken niet meegenomen.

Endotoxine in de (fijn)stofemissie uit intensieve veehouderijen is wel een relevante component gebleken voor luchtwegklachten. Dit resulteert in de volgende negatieve effecten:

  • Een verhoging van het risico op pneumonie (longontsteking), met name in de nabijheid van pluimveehouderijen;
  • Verhoogd voorkomen van luchtwegklachten en een verminderde longfunctie in relatie tot dichtheid van veehouderijbedrijven rond de woning, ongeacht het type bedrijf;
  • Een verlaagde longfunctie na dagen en weken van verhoogde ammoniakconcentraties. De effecten worden waarschijnlijk niet door ammoniak zelf veroorzaakt maar zijn mogelijk het gevolg van omzetting in secundair fijnstof.


Het VGO-onderzoek maakt duidelijk dat gezondheidseffecten worden veroorzaakt door de combinatie van emissies van fijnstof, aan stofdeeltjes gebonden endotoxine en ammoniak-secundair fijnstof uit de veehouderijen. Endotoxine wordt gezien als een goede indicator voor blootstelling van omwonenden aan stoffen uit stallen die een negatieve invloed hebben op de luchtwegen. Derhalve wordt een maximale endotoxinewaarde van 30 EU/m3 geadviseerd. De emissie van stofdeeltjes met endotoxine is in zes veel voorkomende stalsystemen met vleesvarkens, leghennen en vleeskuikens gemeten. Met een verspreidingsmodel is berekend of de voorgestelde endotoxinewaarde van 30 EU/m3 werd overschreden. De onderzoekers concludeerden dat bij individuele pluimveestallen de geur en fijnstofnorm niet kunnen voorkomen dat de door de Gezondheidsraad geadviseerde endotoxinegrenswaarde, onder lokale omstandigheden, wordt overschreden.

Op 16 juni 2017 is het eerste vervolgonderzoek van dit VGO-onderzoek gepubliceerd. Dit rapport bevat een nadere analyse van de gegevens met krachtige statistische technieken wat de conclusies uit het hoofdonderzoek bevestigd en steviger onderbouwd. Er zijn sterke aanwijzingen dat (componenten van) fijnstof van geitenhouderijen mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen daarbij niet uitgesloten worden. Deze associatie is ook voor pluimveehouderijen gevonden, hetzij aanzienlijk zwakker. Uit luchtwegmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een intensieve veehouderij kleiner wordt of de dichtheid toeneemt. Wat betreft fijnstof is de bijdrage van de veehouderij niet te onderscheiden van de bijdrage van vele andere bronnen, zoals verkeer en (buitenlandse) industrie.

In de eerste twee onderzoeken zijn de gezondheidsrisico’s onderzocht aan de hand van gegevens uit huisartsenpraktijken over de periode 2007 t/m 2013. Op 1 september 2018 is het onderzoek ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III’ gepubliceerd. Hierin is de actualisering voor de jaren 2014 t/m 2016 gepubliceerd. Er is daarbij specifiek gekeken naar de associatie tussen diverse luchtwegaandoeningen en de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen. De associatie tussen het voorkomen van longontsteking en het wonen in de nabijheid van pluimveehouderijen zou namelijk mogelijk verklaard kunnen worden door de uitstoot van fijnstof en endotoxinen door deze bedrijven, al dan niet in combinatie met de al aanwezige achtergrondblootstelling. Deze veronderstelling lijkt voor geitenhouderijen echter minder voor de hand liggend, omdat de emissie van fijnstof en endotoxinen beperkt is.

Uit de onderzoeksresultaten van deze tweede vervolgstudie blijft dezelfde verhoging voor het aantal longontstekingen bij omwonenden binnen een straal van 2 kilometer van geitenhouderijen zichtbaar als in de jaren daarvoor. Voor legpluimveehouderijen kan deze verhoging niet (meer) statistisch significant worden aangetoond. Voor vleeskuikenbedrijven alleen in 2014, ondanks dat de emissie van fijnstof hier relatief gezien hoger is dan van legpluimveehouderijen. Conclusie uit deze vervolgstudie is dan ook dat er meer onderzoek zal moeten plaats vinden naar de oorzaak van de associatie tussen longontsteking en het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen.


Betekenis voor het plan

Ten zuidwesten van het plangebied, aan Heibloem 2, 4 en 6 zijn intensieve veehouderijen toegestaan/aanwezig. Het betreft hier geen geitenhouderijen. Op korte afstand zijn woningen aanwezig, maar voorliggend plan maakt echter geen nieuwe gevoelige functies zoals woningen mogelijk. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op de volksgezondheid ter plaatse van het plangebied.

4.15 Spuitzones

In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.

Betekenis voor het plan
De toekomstige bedrijven liggen op minder dan 50 meter van de dichtstbijzijnde landbouwgronden waar teeltbedrijven zijn toegestaan. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Hierbij wordt echter opgemerkt dat die richtafstand met name is bedoeld voor gewassen die verticaal bespoten moeten worden, zoals boomgaarden. Grondgewassen worden altijd neerwaarts bespoten, wat de drift (indien deze al bestaat) aanzienlijk beperkt. In de omgeving van de planlocatie komen geen boomgaarden voor. Daarnaast wordt in Nederland doorgaans gebruik gemaakt van driftarme doppen om mogelijke drift die ontstaat bij de bespuiting tot een minimum te beperken. De spuitdruk gecombineerd met het type dop bepaalt de druppelgrootte. Zo geven driftarme doppen meer grove druppels, die minder snel verwaaien. Hiermee worden reductiepercentages van 50-95% gehaald, afhankelijk van het type dop en de spuitdruk.

Bovendien is de planlocatie aan de randen voorzien van een landschappelijke inpassing door middel van een groene bufferzone. Hierdoor wordt voorkomen dat drift – mocht deze al ontstaan – tot aan het bedrijventerrein reikt. De planlocatie heeft dus in relatie tot omliggende gronden geen negatief effect van spuitzones. De uitoefening van vollegronds fruit-/boomteelt is bovendien via de specifieke gebruiksregels uitgesloten (strijdig gebruik).

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting zijn de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten en randvoorwaarden geschetst. Onderhavig hoofdstuk bevat een nadere toelichting op de planvorm en planregels.

5.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Kleine Hoeven Fase II' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden voor een bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is gericht op het veranderen van de bestaande situatie.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor zover mogelijk is ook vooruitgelopen op de aanstaande Omgevingswet.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering, die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Dit bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, maar treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid wordt geschaad.

5.1.2 Planstukken

Het bestemmingsplan is naast deze plantoelichting vervat in de volgende planstukken:

  • de planverbeelding;
  • de planregels.
5.1.3 Toelichting op planverbeelding

De planverbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond. Voor de benaming van de verschillende bestemmingen en de kleuren van de bestemmingen zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012).

5.2 Opzet van de regels

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van dit bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels: bevat de begrippen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2); deze worden in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels: bevat de bestemming(en). Deze artikelen hebben een min of meer vaste opbouw.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels: bevat de algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels: bevat tenslotte de overgangsregels en slotregel.

Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. Tevens wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

5.2.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen.

Voor van een logische opbouw wordt de volgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen (indien noodzakelijk);
  • 4. Afwijken van de bouwregels (indien noodzakelijk);
  • 5. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk);
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk);
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk).

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in (hoof)gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw, zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In de 'nadere eisen'-regeling is bepaald dat met inachtneming van de bij dit plan gegeven regels het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) ten aanzien van de omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kan stellen in de vergunning. Het staat het bevoegd gezag vrij om deze nadere eisen al dan niet toe te passen.

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving, of welke specifieke voorwaarden gelden voor het gebruik van de gronden. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden via een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden zijn tevens regels opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit betreft de vroegere "aanlegvergunning". Deze regels zijn opgenomen voor de gronden met een bepaalde waarde, waarvoor een toestemming is vereist voor bijvoorbeeld het afgraven van gronden of het aanbrengen van verhardingen.

De volgende bestemmingen komen in het plangebied voor.

Artikel 3 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is opgenomen voor de gronden nabij Heibloem 1. Het betreft hier een bestaande agrarische functie. Deze bestemming is gericht op het bestendigen van de huidige situatie en maakt geen nieuwe (planologische) ontwikkelingen mogelijk. In verband met de aangrenzende woonbestemming (in relatie tot de gewenste milieuzonering) is dit perceel bij het plangebied getrokken. Binnen deze bestemming is alleen agrarisch grondgebruik toegestaan. Er is geen bouwvlak aanwezig, waardoor hier geen agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen plaatsvinden.

Artikel 4 Bedrijventerrein
De gronden waarop deze bestemming betrekking heeft zijn gericht op het te ontwikkelen bedrijventerrein Kleine Hoeven II. Dit is overeenkomstig de functie van het plan, te weten het bieden van mogelijkheden voor het accommoderen van bedrijvigheid. Het gebied dat wordt bestemd tot bedrijventerrein krijgt een directe bestemming bedrijventerrein. Om te voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (voor omliggende gevoelige functies) is er, door middel van functieaanduidingen, voorzien in milieuzonering binnen dit plan, waarbij is uitgegaan van de richtafstanden uit de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de VNG. Daanaast is het principe van inwaartse zonering toegepast. Dat betekent dat vanuit de omliggende gevoelige functies een beschermende bufferzone is gecreëerd, waardoor meer belastende activiteiten (de hogere milieucategorieën) op grotere afstand van gevoelige functies worden toegelaten.

Artikel 5 Groen
Deze bestemming ligt op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen én die niet dienst doen als 'bufferzone'. Binnen deze bestemming zijn paden toegestaan voor langzaam verkeer en tevens nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, verhardingen en voorzieningen ten behoeve van de bereikbaarheid van percelen, te weten perceelsontsluitingen en inritten. Daar waar geen perceelsontsluitingen/inritten zijn toegestaan is een aanduiding 'ontsluiting - uitgesloten' opgenomen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, uitgezonderd gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan.

Artikel 6 Groen - bufferzone
Deze bestemming betreft tevens structureel groen binnen het plangebied, maar dient tevens als bufferzone naar de omgeving. Aan deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Deze houdt in dat binnen deze bestemming een groene bufferzone gerealiseerd moet worden én in stand gehouden moet worden.

Artikel 7 Verkeer
De met deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Gebouwen, afgezien van gebouwen voor openbaar nut, zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan.

Artikel 8 Wonen
De binnen het plangebied voorkomende burgerwoningen vallen onder deze bestemming. De hoofdfunctie binnen deze bestemming is wonen. Het betreft hier een reeds bestaande woonfunctie. Naast de agrarische bestemming is ook deze bestemming gericht op het conserveren van de huidige situatie i.v.m. de milieuzonering.


Daarnaast komt er in het plangebied een aantal dubbelbestemmingen voor: Artikel 9 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 4. Deze dubbelbestemmingen liggen op de gronden met de agrarische en de woonbestemming. Hierbinnen zijn geen ontwikkelingen voorzien. Op basis van de regionale erfgoedkaart en gemeentelijke Erfgoedverordening zijn voor de onderscheiden gebieden met archeologische verwachtingswaarden afzonderlijke archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het erfgoedplan, per dubbelbestemming.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk drie van de regels zijn de algemene regels opgenomen.

In Artikel 11 is de Anti-dubbeltelregel opgenomen. Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte, die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.

In Artikel 12 zijn de Algemene aanduidingsregels opgenomen. Het betreft hier een aantal gebiedsaanduidingen die over de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' liggen.

In Artikel 13 zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen. Met de algemene afwijkingsregels is het mogelijk om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsgrenzen.

In Artikel 14 zijn Algemene procedureregels opgenomen. Hierin staat aangegeven welke procedure gevolgd moet worden, indien het bevoegd gezag besluit nadere eisen te stellen aan de vergunning.

In Artikel 15 zijn de overige regels opgenomen. In de overige regels is opgenomen wat de verhouding van dit bestemmingsplan is met de onderliggende bestemmingsplannen, waarbij is bepaald dat -onder voorwaarden- voor de aanleg van de hoogspanningsverbinding geen omgevingsvergunningplicht geldt. Ook is bepaald hoe verwijzingen naar andere wettelijke regelingen moeten worden gelezen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de regels bestaat uit de overgangs- en slotregels.

In Artikel 16 zijn de Overgangsregels opgenomen. De overgangsregels zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.

In Artikel 17 zijn Slotregels opgenomen. In de slotregels wordt de titel van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een gemeentelijke grondexploitatie. Opbrengsten worden gegenereerd door de uitgifte van kavels op het bedrijventerrein. Uit de opgestelde Grondexploitatie Kleine Hoeven komt een positief exploitatiesaldo. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het planvoormenen aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven en de daaraan gekoppelde integrale gebiedsontwikkeling heeft gevolgen voor de omgeving en de bewoners. Maatschappelijk draagvlak is daarom van essentieel belang.

Het bestemmingsplan voorziet in de behoefte aan de ontwikkeling van een bedrijventerrein voor de opvang van de lokale behoefte. Tevens wordt voorzien in de ontwikkeling van een groene overgang richting omliggend landschap, een duurzame afronding van de kern Reusel en het instandhouden van de open zone tussen Reusel en Bladel

Raadpleging burgers en maatschappelijke organisaties

Burgers, maatschappelijke organisaties, ondernemers en andere overheden zijn op diverse wijzen betrokken bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van bedrijventerrein Kleine Hoeven.

Hoofdstuk 7 Procedures

7.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept-ontwerpbestemmingsplan op 14 september 2022 door de gemeente toegezonden aan de diverse vooroverleginstanties.De vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord de Notitie beantwoording vooroverlegreacties, waarin tevens is weergegeven tot welke aanpassingen in het bestemmingsplan dit heeft geleid. Deze notitie is bijgevoegd in Bijlage 21.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kleine Hoeven Fase II' heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen van 18 december 2023 tot en met 29 januari 2024, 6 weken ter visie gelegen. In deze periode had eenieder de mogelijkheid zienswijzen in te dienen. In totaal zijn twee zienswijzen kenbaar gemaakt.

In Bijlage 22 van deze toelichting is de nota van zienswijzen opgenomen. In deze nota zijn alle zienswijzen samengevat en beantwoord. Per zienswijze zijn de gevolgen voor het bestemmingsplan in beeld gebracht. Deze gevolgen zijn verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan.

7.3 Vaststelling

Na beoordeling van de ingediende zienswijzen is door het college van burgemeester en wethouders bekeken of het plan bijgesteld moet worden. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Dit is terug te lezen in de nota van zienswijzen (Bijlage 22).

Na het verwerken van de ambtshalve aanpassingen wordt het plan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Het plan wordt op 28 mei 2024 door de gemeenteraad van de gemeente Reusel-De Mierden behandeld. Na de vaststelling van het plan ligt het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.