direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meirstraat 51 Oud Gastel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP6035-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Meirstraat 51 in Oud Gastel is op dit moment een bedrijf met bedrijfswoning aanwezig. Het bedrijf voorziet momenteel als stalling voor campers en caravans. De initiatiefnemer wil graag de bedrijfsbestemming beëindigen teneinde een nieuwe woning te kunnen realiseren aan de Meirstraat 51 te Oud Gastel. De aanwezige loods wordt compleet verwijderd en hiervoor in de plaats wordt de woning gebouwd.

De locatie aan de Meirstraat 51 in Oud Gastel heeft in het geldende bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' de enkelbestemming 'Bedrijf'. Het bedrijf heeft een extra aanduiding voor de verhuur van transportmiddelen en ligt in een bebouwingsconcentratie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning op het adres Meirstraat 51 te Oud Gastel. Waarbij de bedrijfsopstallen worden gesloopt en vervolgens een nieuwe burgerwoning op nummer 51 wordt gerealiseerd. Hiermee wordt leegstand en verpaupering voorkomen. Daarnaast wordt de bedrijfswoning op het adres Meirstraat 51a1 te Oud Gastel omgezet naar een burgerwoning.

Het voornemen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Op 9 februari 2021 is hiertoe door Burgemeester en Wethouders in principe medewerking verleend.

1.2 Plangebied

De locatie - hierna ook aangegeven met plangebied - ligt in het oostelijke deel aan de rand van het dorp Oud Gastel in gebied De Stoof en is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied volgens de Provincie Noord-Brabant. Het plangebied grenst aan de Meirstraat. De Meirstraat kent een divers straatbeeld door de aanwezigheid van verschillende functies, verspringende gevellijnen en afwisselde kaprichtingen. In paragraaf 2.1 is een uitgebreide beschrijving beschreven.

De ligging van het plangebied is op figuur 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in Oud Gastel (Bron: Rho Basisviewer)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het op 14 december 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijf'.

Gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor een bedrijf in milieucategorie 1 en 2, overeenkomstig met de Staat van Bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Bijlage 1 van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' van deze regels alsmede agrarisch verwante en agrarisch technische hulpbedrijven in categorie 3.1. Verder zijn gronden met de bestemming 'Bedrijf' bestemd voor één bedrijfswoning per bestemmingsvlak, aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, groenvoorzieningen, (onverharde) paden, wegen, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen, behoud, herstel en/of ontwikkelingen van de natuurwaarden, ecologische waarden en/of landschappelijke waarden en statische opslag met een maximale oppervlakte van 1000 m2. De bestemming 'Bedrijf' heeft een extra aanduiding voor de verhuur van transportmiddelen ('specifieke vorm van bedrijf - verhuur van transportmiddelen'). Onterecht is er een bedrijfsbestemming gelegd op een kavel GTL02-G-559.

Op het perceel gelden de maximale bouw- en goothoogte 8 meter en 5 meter en geldt de maximale oppervlakte van 640 m2 bebouwing ten behoeve van de bedrijfsactiviteit. Tot slot geldt op het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentraties'. Een bebouwingsconcentratie is een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

Verder geldt voor het plangebied deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ter plaatse van deze gronden geldt dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, waarin wordt aangetoond dat er geen archeologische waarden zullen worden geschaad door de ontwikkeling.

In het geldend bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' is in een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 6.5.2 om de huidige bestemming om te zetten naar 'Wonen'. Dit geldt alleen voor de bestaande bedrijfswoning en kan niet worden toegepast voor het realiseren van een extra woning. De beoogde woning zou eventueel wel te realiseren zijn als gebruik wordt gemaakt van de Ruimte-voor-Ruimte regeling waarbij een bouwtitel moet worden aangekocht. De bijzondere situatie doet zich voor dat het perceel volgens de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2), in het bestaand stedelijk gebied ligt en daarmee niet voor de Ruimte-voor-Ruimte regeling in aanmerking komt. Daarmee is de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 38.3 niet toepasbaar. Het voornemen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0002.png"

Figuur 1.2 Aanduiding plangebied in bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Parapluplan Halderberge 2021

Op 7 december 2022 is het bestemmingsplan 'Parapluplan Halderberge 2021' vastgesteld. Het plangebied heeft hierin de gebiedsaanduiding 'overige zone - gemengd geconcentreerd'.

Kamergewijze verhuur

Op 15 september 2022 is het voorbereidingsbesluit 'Kamergewijze verhuur' vastgesteld. Het voorbereidingsbesluit ziet toe op het voorkomen van kamergewijze verhuur op alle gronden en gebouwen waar binnen de geldende bestemmingsplannen "wonen" is toegestaan of de functieaanduiding "horeca" is opgenomen. Deze regeling is geborgd in het nog vast te stellen bestemmingsplan 'Parapluplan Halderberge 2021'. Kamerverhuur is in voorliggend initiatief niet aan de orde.

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie van het plangebied en de beoogde ontwikkeling;
  • Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relatie met het beleidskader;
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Projectomschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen ten westen van de dorpskern Oud Gastel, aan de Meirstraat. De gronden langs de Meirstraat zijn grotendeels bestemd als 'Wonen'en 'Bedrijf''. In de naaste omgeving van het plangebied zijn er naast diverse burgerwoningen ook diverse andere functies aanwezig. Het betreffen diverse bedrijfsmatige functies en enkele agrarische bedrijven.

Op het huidige perceel aan de Meirstraat 51 in Oud Gastel staat een loods van ongeveer 550 m2 uit het bouwjaar 1965. Hierin is een kantoorgedeelte van 24 m2 aanwezig dat grenst aan de naastgelegen bedrijfswoning (Meirstraat 51a1), dat ook in eigendom is van de initiatiefnemer. Het overige deel van de loods wordt gebruikt als stalling voor caravans en campers.

Het gebouw is voornamelijk opgebouwd met ongeïsoleerde gevels van metselwerk, aan de straatzijde voorzien van een elektrische roldeur, de vloer is een onafgewerkte betonvloer en het dak bestaat uit een houten balklaag afgewerkt met golfplaten van asbesthoudend materiaal. Van het voorste deel van de loods, aan de straatzijde, is in 2002 de gevel en het dak vernieuwd. Het overige deel is nog in de originele staat en is verouderd. Zo zijn er enkele gebreken zoals diverse scheuren in de gemetselde gevels. Het dak met de asbest beplating dient in de komende jaren volgens de regelgeving verwijderd of vervangen te worden.

De bedrijfswoning op het perceel Meirstraat 51a1 heeft een woonfunctie, maar is niet meer in gebruik als bedrijfswoning.

De gronden waarop de te bouwen woning gerealiseerd wordt en waarop de bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, staan kadastraal bekend als GTL02-G-556, 557 en 558.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: Ruimtelijke Plannen)

2.2 Beoogde ontwikkeling

Ter plaatse van de Meirstraat 51 wordt de huidige bedrijfsloods compleet verwijderd en wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De bestaande loods met roldeur wordt gesloopt en op deze plaats zal een nieuwe woning worden gerealiseerd. De situering van de nieuwe woning is passend in de omgeving. Tussen de bestaande bebouwing van kavel GRL02-G-557 en de nieuwe woning is een pad vrijgehouden van ca. 4 meter breed. Aan de ander kant, kavel GTL02-G-560, is er een afstand van ca. 4,5 meter tot de bestaande bebouwing. Ter verduidelijking zijn de kadastrale nummers en begrenzingen in figuur 2.2 opgenomen. De bedrijfswoning wordt vervolgens omgezet naar burgerwoning zodat het feitelijk gebruik in overeenstemming is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0004.png"

Figuur 2.2 Kadastrale percelen (Bron: kadastralekaart.com)

De beoogde woning is een vrijstaande woning met een goot- en bouwhoogte van 3,5 meter en 9,5 meter. De aangrenzende garagebox is 3,1 meter hoog. Er wordt volledig op eigen terrein geparkeerd (zie figuur 4.11). De woning inclusief garagebox en bijkeuken is 17 meter diep.

Er is gekozen om de ruimte tussen het bouwvolume en de westelijke zijdelingse perceelgrens vrij te houden. Hierdoor is een ver doorzicht naar achteren ontstaan. Dit sluit aan bij het (oorspronkelijke) landelijke karakter van het bebouwingslint. Om het bouwvolume te laten passen in het karakter van het lint is gekozen voor een kap. Dit resulteert in een steilere dakhelling en een kloeker dakvlak, waardoor de vorm van de bouwmassa beter aansluit bij de basiskenmerken van landelijk-dorpse bebouwing in directe omgeving. Dit zonder dat de bruikbaarheid van ruimte op de 1e verdieping en onder de kap wezenlijk worden aangetast.

Rekening houdend met de nieuwe regelgeving en de wensen in de toekomst, is het de bedoeling om een energie neutrale woning te bouwen die tevens levensloopbestendig is. Daarnaast is het plan om de woning CO2-neutraal en gasloos te bouwen met de toepassing van duurzame materialen (zie ook paragraaf 4.13).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0007.png"

Figuur 2.3 Ontwerp beoogde ontwikkeling (Bron: Algra & Marechal architecten b.v.)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0009.png"

Figuur 2.4 Artist impression beoogde ontwikkeling (Bron: Bron: TVerd)

De bedrijfswoning op het perceel Meirstraat 51a1 is niet meer als zodanig in gebruik. Met dit bestemmingsplan wordt het gebruik als burgerwoning planologisch mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van een vrijstaande woning en het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De NOVI bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit het Barro in geding zijn.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

Samenvatting beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing en conclusie

De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 nieuwe woningen. De ontwikkeling betreft het realiseren van een woning in het buitengebied en de daarbij behorende juridische planologische vastlegging. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom in dit geval niet relevant. Desondanks kan in het algemeen worden geconstateerd dat er ruime vraag is naar woningen zoals beoogd. De locatie ligt in het stedelijk gebied, maar er wordt ter compensatie bebouwing gesloopt. Aangezien de loods wordt gesloopt is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig. Ondanks dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is wordt er in hoofdstuk 4 ingegaan op de goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid.

Aangezien op het perceel Meirstraat 51a1 alleen sprake is van een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en deze niet leidt tot een nieuwe woning, kan deze wijziging niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven te onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie..

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

De realisatie van één woning en het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning op de bestaande locatie aan de Meirstraat past binnen de omgevingsvisie van de provincie. De realisatie vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied en zorgt voor versterking van de bestaande woningvoorraad in het dorp. Met de nieuwbouw wordt tevens aangesloten bij de laatste eisen ten aanzien van duurzaamheid en energie neutraal bouwen, waarmee de ontwikkeling past binnen de visie van energietransitie (zie ook paragraaf 4.13).

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In de komende jaren treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Stedelijk gebied, landelijke kern

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen het stedelijk gebied. Dit om zorgvuldig ruimtegebruik zoveel mogelijk te stimuleren. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente vrij - binnen de grenzen van andere wetgeving - om te voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Het plangebied ligt binnen het gebied waar deze regels van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0010.png"

Figuur 3.1 Uitsnede themakaart regels stedelijk gebied, plangebied met rode marker aangegeven (Bron: Provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0011.png"

Figuur 3.2 Uitsnede themakaart regels stedelijk landelijke kern, plangebied met rode marker aangegeven (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Algemene regels voor bevordering ruimtelijke kwaliteit

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel binnen de verordening. Doel hiervan is om het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. In de verordening is vastgelegd dat iedere ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gepaard moet gaan met een fysieke kwaliteitsverbetering. Hoe deze kwaliteitsverbetering er uit moet gaan zien en welke waarde deze moet vertegenwoordigen, hangt af van de impact van het plan op het landschap en de te verwachten grondwaardevermeerdering. Gelet op de ligging binnen het provinciaal stedelijk gebied is het afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap niet van toepassing en hoeft er geen landschappelijke inpassing plaats te vinden.

Toepassing planontwikkeling

De begrenzing van het nieuwe woonperceel volgt de contour van het bestaand stedelijk gebied. Uitsluitend binnen dit woonperceel en dus binnen het bestaand stedelijk gebied, zijn nieuwe bouwmogelijkheden toegestaan. Daardoor is dit planvoornemen in overeenstemming met de verordening. Het omzetten van de bedrijfswoning op Meirstraat 51a1 is daarmee ook mogelijk binnen de Interim omgevingsvergunning Noord-Brabant.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Halderberge

De Omgevingsvisie Halderberge is vastgesteld door de gemeenteraad van Halderberge op 10 februari 2022. In de omgevingsvisie zijn de waarden en opgaven beschreven per kern binnen de gemeente. Dit om bij te dragen aan het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving om Halderberge aantrekkelijk te houden en nog aantrekkelijker te maken. Op basis van de plankaart bij de visie is de planlocatie gelegen in een bebouwingsconcentratie, zie figuur 3.3. Het omzetten van een bedrijfsbestemming naar woonbestemming om vervolgens een nieuwe woning te realiseren past binnen de doelstelling van de visie. Deze bebouwingsconcentratie bestaande uit grotendeels de Meirstraat en Stoofstraat is eerder uitgebreid beschreven in de ‘Visie Toekomstbestendig gebruik agrarisch vastgoed, De Stoof en omgeving (zie paragraaf 3.3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0012.png"

Figuur 3.3 Aanduiding plangebied (rood omkaderd)in de Omgevingsvisie Halderberge (Bron: gemeente Halderberge)

3.3.2 Toekomstbestendig gebruik agrarisch vastgoed

De visie 'Toekomstbestendig gebruik agrarisch vastgoed' is vastgesteld door de gemeenteraad van Halderberge op 11 februari 2021.Door middel van deze visie wil de gemeente Halderberge leegstand van vrijkomende agrarisch bedrijven in het buitengebied voorkomen. Hierbij is leefbaarheid en veiligheid belangrijk. Door het mogelijk maken van innovaties, creativiteit en herstructurering zullen ondernemers en bewoners minder kwetsbaar zijn en wordt (ondermijnende) criminaliteit, verkrotting en verrommeling tegengegaan en blijft het buitengebied vitaal. Samen met inwoners en ondernemers is in 2019 en 2020 gewerkt deze een visie voor het pilotgebied ten oosten van Oud Gastel, De Stoof en omgeving. Op basis van deze visie is gekeken welke mogelijkheden en wensen het gebied heeft om te innoveren en herstructureren als het gaat om vrijkomend agrarisch vastgoed. Daarnaast is een agrarische kennisbank opgezet om agrarisch ondernemers te ondersteunen bij innovatie of bij het versterken van hun situatie.

Het plangebied ligt binnen het gebied De Stoof. Gebied De Stoof is opgedeeld in drie functiezones. 'Zone Agrarisch', 'Zone gemengd - geconcentreerd' en 'Zone gemengd - verspreid'. Het plangebied ligt in 'Zone gemengd geconcentreerd' (zie figuur 3.4). De functies in dit gebied zijn sterk geconcentreerd en liggen dicht bij elkaar. Deze zone bestaat uit een menging aan functies zoals wonen, werken en woonfunctie en is hier sterk vertegenwoordigd. In deze zone is ruimte voor een breed scala aan functies, waarbij het typische karakter van de lintbebouwing behouden blijft. Daarnaast biedt deze zone ruimte voor het toevoegen van kleinschalige landschapselementen en meer erfbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0013.png"

Figuur 3.4 Aanduiding plangebied met ster in visie 'Toekomstbestendig gebruik agrarisch vastgoed' (Bron: gemeente Halderberge)

Randvoorwaarden voor herstructurering

In de visie moet rekening gehouden worden met een aantal belangrijke randvoorwaarden voor herstructurering. Dat zijn:

  • Gezondheid & Veiligheid
  • Duurzaamheid
  • Omgevingsdialoog
  • Kwaliteitsverbetering van het landschap

Conclusie

Voorliggend initiatief behelst de sloop van een loods die bedrijfsmatig is bestemd maar thans in gebruik is als kantoor en stalling voor caravans en campers. De aanwezige loods wordt compleet verwijderd en hiervoor in de plaats wordt de woning gebouwd. De ontwikkeling draagt bij aan het tegengaan van leegstand van bedrijfsbebouwing, aangezien de loods gesloopt gaat worden. Daarnaast wordt de bedrijfswoning op het adres Meirstraat 51a1 te Oud Gastel omgezet naar een burgerwoning, aan de feitelijke bebouwde situatie verandert niets.

De beoogde ontwikkeling voorziet in een aanvulling op de bestaande lintbebouwing en draagt daarnaast bij aan het benadrukken van het naastgelegen open doorzicht naar het achterliggende landschap.

3.3.3 Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties Halderberge

De gebiedsvisie bebouwingsconcentraties is door de gemeenteraad van de gemeente Halderberge op 24 september 2009 vastgesteld. In deze visie is aangegeven waar bebouwingsconcentraties zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Halderberge. Om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan, biedt het beleid weinig mogelijkheden tot toevoeging van burgerwoningen. Er zijn drie uitzonderingen: woningbouw in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling (door verweving contingent), realisatie van nieuwe landgoederen of het toevoegen van woningen door middel van hergebruik van cultuurhistorische waardevolle bedrijfsbebouwing.

Woningbouw in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling sluit het beste aan voor de beoogde ontwikkeling. Het bouwen van een Ruimte-voor-Ruimte woning in het buitengebied is onder voorwaarden mogelijk in een bebouwingsconcentratie, zoals een 'bebouwingscluster' of 'kernrandzone'. Deze gebieden zijn aangegeven in de gebiedsvisie en tevens opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'.

Het plangebied maakt onderdeel uit van bebouwingsconcentratie Stoof (zie figuur 3.5).Door de bijzondere positie in het landschap zet de visie in principe niet in op verdere verstedelijking van de bebouwingsconcentratie. Door het bieden van herschikkingsmogelijkheden kan overtollig bebouwing worden gesloopt en worden 'ingewisseld' voor ruimere hoofdbouwmassa's die dichter op de weg zijn gesitueerd. De bebouwingslinten worden hierdoor enigszins verdicht maar hier staat een open structuur van de achterpercelen tegenover. Bij herschikking kan rekening worden gehouden met de landschappen door een voldoende grote maat van de zijdelingse perceelsgrens te hanteren op die locaties waar deze relaties sterk aanwezig zijn. In figuur 3.5 is met gele pijlen aangeven waar de aanwezige waardevolle zichtrelatie naar het achterliggend landschap behouden moet worden en waar mogelijk versterkt dient te worden. Dit gedeelte maakt dan ook geen onderdeel uit van de bebouwingsconcentratie zodat de zichtrelatie naar het achterliggend landschap behouden blijft (zie hiervoor de oranje contour uit figuur 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0014.png"

Figuur 3.5 Ruimtelijke visie bebouwingsconcentratie Stoof, plangebied rood omcirkeld (Bron: Gemeente Halderberge)

Conclusie

Het realiseren van de beoogde woning is mogelijk door gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimte regeling waarbij in theorie een bouwtitel moet worden aangekocht. In de gebiedsvisie bebouwingsconcentraties Halderberge is aangegeven dat de Ruimte-voor-Ruimte regeling op een herstructureringslocatie (met aankoop van een titel) mogelijk is als er meer dan 2.000 m2 wordt gesloopt. Ook doet de bijzondere situatie zich voor dat het perceel volgens de provinciale regelgeving, de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2), in het bestaand stedelijk gebied is gelegen en daarmee niet voor de Ruimte-voor-Ruimte regeling in aanmerking komt. Voorliggende ontwikkeling is een herstructureringslocatie waar woningbouw mogelijk is, echter is hier geen formele Ruimte-voor-Ruimte nodig omdat er sprake is van stedelijk gebied. Woningbouw past, indien dit past in de woningbouwprogrammering (zie paragraaf 3.3.4). Met de ontwikkeling wordt leegstand en verloedering tegengegaan en wordt gezorgd zorgt voor ruimtelijke kwaliteitswinst. De ontwikkeling past zodoende binnen de gestelde kaders.

De bedrijfswoning aan de Meirstraat 51a1 is al jaren aanwezig. Aan de feitelijke bebouwde situatie zal niets veranderen. De wijziging van het gebruik als burgerwoning doet geen afbreuk aan het karakter van het landelijk gebied ter plaatse.

3.3.4 Woonvisie en woningbouwopgave Halderberge

Op 7 oktober 2021 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2021-2025 vastgesteld. Halderberge is het groene hart van de regio West-Brabant. Halderberge is een woongemeente met een unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. De variatie en kwaliteit in woningen staat voorop. De gemeente Halderberge zorgt voor een ruime keuzevrijheid om te voorzien in de woonwens van (toekomstige) Halderbergenaren. Daarvoor wordt er voldoende woningaanbod gerealiseerd. Gedurende de periode van de Woonvisie wordt ingezet op toevoeging van 600 tot 900 woningen, een toename van 4 tot 7% ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Dit is een grote opgave en we dagen dan ook (toekomstig) inwoners en marktpartijen uit om, vergezeld van creatieve ideeën, deze klus met ons te klaren. Het woningaanbod past binnen de uitgangspunten van de woonvisie, het houdt voldoende rekening met de demografische ontwikkelingen van onze eigen inwoners, maar is ook aantrekkelijk voor huishoudens die zich in Halderberge willen gaan vestigen.

Om voldoende woningen te kunnen realiseren stuurt de gemeente Halderberge, zo lang dat nodig is, op een overprogrammering van circa 130%.

 

Het woningbouwprogramma draagt bij aan de gemeentelijke woonwaarden:

  • 1. Goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu;
  • 2. De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten;
  • 3. Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen;
  • 4. Ruimte voor initiatief en samenwerking.

 

Met de uitvoering van het woningbouwprogramma wordt ingezet op het bouwen voor de actuele woningbehoeften, zowel kwantitatief waarbij de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose de richtlijn voor het woningbouwprogramma is als in kwalitatieve aspecten. De nieuwbouwwoningen en locaties die nog toegevoegd worden aan het woningbouwprogramma moeten een aantoonbare meerwaarde leveren. Woningbouwontwikkelingen moeten voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Per dorp wordt ingezet op het vergroten van de diversiteit van de woningen en woonsferen. Er is aandacht voor kansen in het vergroenen van wijken en verduurzamen van woningen. De transformatie van leegstaand (religieus) vastgoed blijft een van de grootste opgaven komende periode waarvoor extra tijd en geld benodigd is. Om een versnelling van de woningbouw mogelijk te kunnen maken en te blijven aansluiten bij de acute vraag, zal ook buiten de bestaande bebouwingsgrenzen gezocht worden. Er wordt ingezet op:

  • Sturing van een minimale invulling van 25% door nieuwe woonvormen en (collectieve) zelfbouw bij nieuwbouwontwikkeling. Daarbij is expliciete aandacht voor de doelgroep starters. Daarnaast is zelfbouw een gewenste toevoeging aan de woningvoorraad om doorstromers de kans te geven hun eigen plek te ontwikkelen.
  • Samen met marktpartijen nieuwe woonvormen te onderzoeken.
  • Meer ruimte bieden voor flexibele woonvormen met een tijdelijk karakter om de toenemende vraag naar woningen te kunnen bedienen.
  • Meer ruimte via maatwerk voor kleinschalige, collectieve wooninitiatieven met meerwaarde in de dorpen en in (delen van) het buitengebied, onder voorwaarden (ja mits).

Oud Gastel is een kern met een groen en dorps woonmilieu, een divers woningaanbod (type en prijs) en een goed voorzieningenniveau. De bereikbaarheid van Oud Gastel is goed. Oud Gastel heeft een hoge kerngebondenheid en de aantrekkingskracht op vestigers van buiten de gemeente is relatief groot. Oud Gastel is ook in trek voor inwoners die terugkeren naar Halderberge. Op dit moment wordt aan de noordzijde ingezet op een gefaseerde uitbreiding van de kern. Daarnaast zijn er in het centrum diverse inbreidingslocaties waaronder vrijkomende schoollocaties waar de komende periode woningbouw wordt gerealiseerd.

In de Woonvisie worden de volgende kansen genoemd voor Oud Gastel:

  • Op nieuw te ontwikkelen locaties worden groene en ruime woonbuurten gerealiseerd waar dit past bij het woningtype;
  • In Oud Gastel is er een grote vraag naar betaalbare koopwoningen;
  • In het centrumgebied is vraag naar levensloopbestendige woningen. De vrijkomende schoollocaties worden hiervoor ingezet;
  • In Oud Gastel wordt door de gemeente ingezet op het behoud en het versterken van het groene en dorpse woonmilieu.

Voorliggend initiatief, waarbij één woning wordt gerealiseerd en een bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, past binnen de hiervoor geformuleerde kansen en sluit aan bij het karakter van het woonmilieu ter plaatse. De realisatie van de woning vindt plaats op een passende locatie waarbij wordt aangesloten op de vraag in de woningmarkt.

In de Woonvisie wordt (onder andere) ingezet op het benutten van mogelijkheden van het bestaand vastgoed. Dit initiatief gaat uit van de sloop van de aanwezige loods en de realisatie van een woning. Er wordt dus gebruik gemaakt van bestaand vastgoed. Dit geldt ook voor het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning.

Conclusie

Onderhavig plan betreft de bouw van één woning waarvoor in het woningbouwprogramma ruimte is gereserveerd in het buitengebied. Voor het overige is de Woonvisie niet van invloed op de voorliggende ontwikkeling.

Aangezien in de feitelijke situatie al sprake is van een woning aan de Meirstraat 51a1 hoeft deze niet worden opgenomen in de woningbouwopgave. Voorliggend plan maakt geen onderdeel uit van de (harde) plancapaciteit, maar draagt kwantitatief wel bij aan de ambities uit de gemeentelijke woonvisie, aangezien beide woningen voorzien in de specifieke woonbehoefte van initiatiefnemers.

3.3.5 Woningbouwprogramma 2018-2028

De nieuwbouwopgave voor de gemeente Halderberge is vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het huidige woningbouwprogramma 2018-2028 is gericht op de ambitie om ruim 1.000 woningen te realiseren. Het woningbouwprogramma is dynamisch en flexibel van opzet en is daarom niet integraal opgenomen in de woonvisie. De gemeenteraad heeft het college flexibiliteit gegeven in fasering, aantal en locaties binnen het totale woningbouwprogramma.

Toetsing en conclusie

In het vastgestelde woningbouwprogramma 2018-2018 is één nieuwe woning gereserveerd voor onderhavig plan.

3.3.6 Welstandsnota 2017 Gemeente Halderberge

Het welstandsbeleid is op 24 mei 2017 vastgesteld vanuit het oogpunt dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te worden behartigd. De welstandsnota omschrijft op welk niveau de welstand van een gebied of object getoetst mag worden. Dit om de architectonische kwaliteit bij verbouw of nieuwbouw te waarborgen. Het doel van het welstandstoezicht is, om in alle openheid, een bijdrage te leveren aan die aantrekkelijkheid van de dagelijkse leefomgeving. Het welstandsbeleid is hierin uitgewerkt en biedt de basis om de huidige en kenmerkende kwaliteiten van de bebouwde omgeving in Halderberge te behouden en verder te ontwikkelen. Het plangebied bevindt zich in deelgebied 'Bebouwingslinten', voor dit deelgebied en andere deelgebieden zijn in deze nota welstandscriteria opgenomen waaraan een bouwvergunning voor de te bouwen woning getoetst zal gaan worden.

Conclusie

In het kader van de omgevingsvergunning voor bouw zal de formele aanvraag om de omgevingsvergunning definitief worden getoetst aan de eisen vanuit de welstandsnota. Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied 'Bebouwingslinten', waardoor de daarbij behorende welstandsregels van toepassing zijn. De concept-aanvraag is op 27 juni 2021 getoetst aan de welstandsnota. Aan de eisen van welstand wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Gezondheid

In deze paragraaf wordt inzicht gegeven naar de gezondheidseffecten in de omgeving van geitenhouderijen en spuitzones.

Geitenhouderijen

Binnen 2,5 kilometer van het plangebied is één veehouderij gevestigd waar geiten worden gehouden. De VGO-onderzoeken zijn uitgevoerd voor geitenhouderijen waar 50 of meer geiten worden gehouden, vanaf dit aantal wordt gesproken over het bedrijfsmatig houden van geiten. In deze beoordeling is hierbij aangesloten. Op circa 2,5 kilometer van het plangebied wordt uitsluitend ter plaatse van de Opperstraat 13 meer dan 50 geiten gehouden. In totaal gaat het om 75 geiten.

Bij de beoordeling van de potentiële gezondheidseffecten spelen onder andere de optredende concentraties fijn stof een rol. De bijdrage van geitenhouderijen aan de concentraties fijn stof zijn over het algemeen relatief laag, zeker in vergelijking tot bijvoorbeeld pluimveehouderijen. Er zijn vuistregels beschikbaar om te beoordelen of een veehouderij 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (Handreiking fijn stof en veehouderijen). Ter illustratie: bij een fijn stof emissie van 581.000 gram per jaar draagt een veehouderij op 100 meter afstand mogelijk 'in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.

Voor de veehouderij aan de Opperstraat 13 is sprake van een fijnstofemissie van 16,60 kilogram per jaar en de afstand tot het plangebied bedraagt circa 2,5 kilometer. De bijdrage van de veehouderij aan de concentraties fijn stof binnen het plangebied zal verwaarloosbaar zijn. Datzelfde geldt waarschijnlijk voor de endotoxinewaarde. Gezien de bedrijfssituatie en de minimale afstand zal deze binnen het plangebied onder de advieswaarde van 30 EU/m3 liggen.

In principe houdt de GGD de norm aan van geitenhouderijen binnen 2 km. Er kan geconstateerd worden dat er binnen 2 km geen geitenhouderijen aanwezig zijn waar bedrijfsmatig geiten worden gehouden voldoende en kan deze toets achterwege blijven. De conclusie moet dan zijn dat er geen gezondheidsrisico's zijn voor het oprichten van nieuwe gevoelige objecten gezien de afstand van meer dan 2 km (dit blijkt uit de VGO onderzoeken).

Overige veehouderijen in de omgeving

Bij de afweging van de gezondheidssituatie speelt ook de veedichtheid in de omgeving een rol. De GGD adviseert een gebiedsgerichte aanpak wanneer sprake is van meer dan 15 veehouderijbedrijven binnen een straal van 1 kilometer (bedrijven met dieraantallen volgens VGO-criteria). De dichtheid van bedrijven is gerelateerd aan een toename van gezondheidsklachten bij omwonenden. De GGD adviseert daarom het voorzorgsprincipe toe te passen en terughoudend te zijn met het plaatsen van nieuwe gevoelige bestemmingen in veedichte gebieden met meer dan vijftien bedrijven binnen een straal van 1 kilometer. Uit de informatie die beschikbaar is via web-BVB blijkt dat er binnen een afstand van 1 km van het plangebied in totaal 16 veehouderijen aanwezig zijn. Een groot aantal van deze bedrijven heeft een zeer kleine omvang en kan daarom buiten beschouwing worden gelaten. Het risico op een longontsteking voor bewoners, als gevolg van een geitenhouderij, is groter indien de wind vanuit de geitenhouderij richting de woningen gaat. In Nederland zijn de windrichtingen zuidwest, west en noordwest de meest voorkomende windrichtingen. De geitenhouderijen bevinden zich aan de noord(oost) zijde van het perceel zodat bij de meest voorkomende windrichtingen de wind, gezien vanuit de veehouderijen, van de percelen Meirstraat 51 en 51a1 afgaat. Het risico op een longontsteking voor de bewoners van Meirstraat 51 en 51a1 wordt hierdoor nog kleiner.

Spuitzones

Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden. Een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt in de rechtspraak niet onredelijk geacht. De omliggende gronden zijn momenteel (oktober 2021) in gebruik als grasland waar paarden op grazen. Graslanden worden niet of nauwelijks bespoten. Planologisch gezien is het mogelijk op de omliggende gronden vollegrondsteelt, waarbij meer gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, toe te passen. Anders dan wanneer gewasbeschermingsmiddelen in de bomen- of fruitteelt worden toegepast, is bij vollegrondsteelt nauwelijks sprake van een spuitnevel. Daarnaast is sinds 1 januari 2018 driftreductie van 75% verplicht op basis van het Activiteitenbesluit. Gezien het landschapsplan zal het plangebied daarnaast worden afgeschermd met o.a. een landschappelijke singel en haag, die eventuele resten van de gewasbeschermingsmiddelen kan tegenhouden.

Gezien voorgaande is een kleinere afstand dan 50 meter in dit geval gerechtvaardigd. Desondanks wordt een afstand van circa 10 meter aangehouden vanaf de tuin tot aan omliggende percelen. Ter plaatse van de woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Gezien de beperkte vergunde dieraantallen en de daarmee samenhangende emissies zal de invloed op de milieubelasting (fijn stof en endotoxine) binnen het plangebied beperkt zijn. In de omgeving van het plangebied zijn weliswaar meer veehouderijen aanwezig, maar de veedichtheid is relatief laag. Ook hebben de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied over het algemeen lage emissies. Een lagere veedichtheid leidt in principe tot lagere gezondheidsrisico's.

4.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

In opdracht van de familie Verdaas is op 16 juni 2021 een actualiserend bodemonderzoek door Moerdijk Bodemsanering B.V. uitgevoerd voor de locatie van de nieuw te bouwen woning. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 1. Het volgende is geconcludeerd:

Het pand is in het verleden voornamelijk in gebruik geweest als opslag en stalling van landbouwwerktuigen, waarbij de voorzijde van het pand geregistreerd staat als werkplaats. Direct achter de werkplaats is een ondergrondse olietank aanwezig geweest, welke reeds verwijderd is (vermoedelijk voor 1993). Op de locatie is in 2004 een nulsituatie bodemonderzoek verricht door Wematech Bodem Adviseurs. Hierbij zijn ter plaatse van de voormalige werkplaats en voormalige ondergrondse olietank in de grond en het grondwater lichte verhogingen aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetroffen.

Uit de resultaten van het vooronderzoek (inclusief locatie-inspectie) blijkt dat de locatie als heterogeen 'verdacht' beschouwd dient te worden ten aanzien van zwarte metalen, PAK, minerale olie en asbest in de grond. Als extra aandachtspunt wordt de voormalige tanklocatie aangemerkt, middels het plaatsen van een peilbuis ter plaatse.

Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn plaatselijke bijmengingen met puin aangetroffen;
  • Er zijn visueel in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen;
  • In bovengrondmengmonser M01 zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt en lood aangetroffen. De nader onderzoekswaarden worden niet benaderd;
  • In ondergrondmengmonster M02 zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen;
  • In het grondwater (GW01) is een licht verhoogde concentratie aan molybdeen aangetroffen. Aangenomen wordt dat de licht verhoogde concentratie aan molybdeen een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde betreft;
  • In de bodem ter plaatse van AM01 is in de fijne fractie (<20 mm) geen verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen.

De tevoren gestelde hypothese heterogeen 'verdachte' locatie dient formeel gezien te worden geaccepteerd. De verhogingen in de grond en het grondwater overschrijden de nader onderzoekswaarden echter niet. Nader onderzoek en/of meerdere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht.

De bedrijfswoning blijft in gebruik als woning. De functie en de bebouwing wijzigen niet. Uit het onderzoek ten behoeve van de nieuwe woning blijkt dat het perceel ter plaatse geschikt is voor een woonfunctie. Aangezien op het perceel waarop de bedrijfswoning zich bevindt geen bedrijfswerkzaamheden hebben plaatgevonden, kan ook hier worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de woonfunctie. Een bodemonderzoek ter plaatse van de bedrijfswoning is niet aan de orde.

Niet-gesprongen explosieven

De bodemroerende werkzaamheden vinden plaats in een verdacht gebied (zie figuur 4.1). De grond van het volledige kavel is geroerd geweest na de Tweede Wereldoorlog. De werkzaamheden kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd, nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0015.png"

Figuur 4.1 Meirstraat 51 (rood omkaderd) ligt gedeeltelijk in een verdacht gebied

Conclusie

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek tonen aan dat de bodem is geschikt voor de beoogde functie wonen.

Op de locatie staat nog bebouwing. Nadat de oude bebouwing gesloopt is, zal aangetoond worden dat er geen vermenging van sloopmateriaal heeft plaatsgevonden met de ondergrond. Hierbij zal een voorwaarde voor aanvullende werkzaamheden worden opgenomen in de omgevingsvergunning om niet voor de start van de (bouw)werkzaamheden, maar na de sloop, aan te tonen dat er geen vermenging heeft plaatsgevonden van sloopresten met de (boven)grond.

Dat kan middels:

  • het uitvoeren van bodemonderzoek conform NEN 5740 / NEN 5707 naar de bovengrond (tot 1,0 m-mv);
  • of door het aantonen dat de sloop plaatsvindt door een gecertificeerd bedrijf en het nemen van foto's van het maaiveld tijdens en na de sloop.

In verband met grondroerende werkzaamheden na de Tweede Wereldoorlog vormt het aspect niet-gesprongen explosieven geen belemmering.

4.3 Ecologie

Ter voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat de vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Toetsingskader

Bij de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantsoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Noord-Brabant uitgewerkt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied (zie figuur 4.2). Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Krammer-Volkerak' op circa 10 kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. De memo met uitgangspunten en uitkomst is opgenomen in bijlage 2. Uit berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied (zie bijlage 3 en 4).

Dit betekent dat geen significante gevolgen optreden en dat de instandhoudingsdoelstelling van de omliggende Natura 2000-gebieden niet in gevaar komt. Voor projecten die niet leiden tot een toename van depositie is geen vergunning conform de Wet natuurbescherming nodig. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de natuurwaarden Natura-2000 gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0016.png"

Figuur 4.2 Ligging van het plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Brabant (BNZ). Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ongeveer 600 meter. Dit is natuurgebied N16.04 Vochtig bos met productie. De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van dit gebied. Het heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0017.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Brabant (bron: Provincie Brabant)

Soortenbescherming

Om de functie van het plangebied voor beschermde soorten te onderzoeken is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 5). De conclusies van deze quickscan worden hierna kort weergegeven:

In verband met sloop wordt met betrekking tot algemene broedvogelsoorten wordt geadviseerd de werkzaamheden en het verwijderen van het groen uit te voeren buiten het broedseizoen. Hiermee kan een eventuele overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van algemeen voorkomende broedvogels worden voorkomen. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot eind augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien binnen het broedseizoen gewerkt moet worden, dan moet voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie gedaan worden.

Op basis van de uitgevoerde quickscan flora en fauna dient voor de uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek meer duidelijkheid worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. Op 13 oktober 2021 is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 6. De conclusies van dit nader worden hierna kort weergegeven:

Er zijn geen aanleidingen aangetroffen die het noodzakelijk maken dat er aanvullende stappen genomen moeten worden in het kader van de essentiële foerageergebieden, essentiële vliegroutes en/of verblijfplaatsen vleermuizen. Het is voldoende als er tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met passerende en (opportunistisch) foeragerende vleermuizen, alsmede de aanwezigheid van vleermuisverblijven in de omgeving. Daarnaast zijn eventuele aanbevelingen vanuit de voorgaande onderzoeken van toepassing. Gezien het ontbreken van essentieel leefgebied en vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen binnen de invloedssfeer van de beoogde ontwikkeling is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd, mits enkele maatregelen getroffen worden. Er hoeven geen andere vervolgstappen in het kader van een ontheffing genomen te worden.

Op basis van het aanvullende onderzoek dienen de volgende maatregelen uitgevoerd te worden:

  • Voor vleermuizen dient rekening gehouden te worden met mogelijk foeragerende of passerende individuen middels het juist toepassen van bouwverlichting óf door te werken buiten de schemerende en donkere dagdelen in de periode april t/m oktober. Dit geldt eveneens voor de aangetroffen verblijven op het perceel aan de oostzijde. Voorbeelden van juiste verlichting zijn: amber-/roodkleurige verlichting, beperkte hoogte van lichtmasten en verlichting naar beneden gericht en convergeren. Voor de aangetroffen verblijven dient te allen tijde voorkomen te worden dat strooilicht op de achtergevel schijnt;
  • In verband met de potentie voor algemene vogelsoorten, zoals turkse tortel, merel en overige kleine zangvogels werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren, medio maart t/m medio juli. Indien de werkzaamheden opgestart en uitgevoerd worden binnen het broedseizoen dient de locatie ongeschikt gemaakt te worden alvorens de aanvang van het broedseizoen. Indien nodig kan ook binnen het broedseizoen gestart/gewerkt worden door de planlocatie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden te laten controleren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten;
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (puin, takken, stronken) dienen gefaseerd te worden verwijderd. Dit om dieren die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te laten verplaatsen naar een schuilplaats buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden;

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijk ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieënsoorten.

Aan de feitelijke bebouwde situatie van Meirstraat 51a1 zal niets veranderen. Ook het groen wordt niet aangetast. De wijziging naar een burgerwoning levert geen belemmeringen voor flora en fauna.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de 'Krammer-Volkerak' op circa 10 km ten westen. Uit AERIUS berekening voor de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van relevante stikstofdepositie (hoger dan 0,00 mol/ha/j) in de omliggende Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Op circa 600 m van de ontwikkeling ligt natuurgebied 'N16.04' dat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant (figuur 4.3). Verder ligt het plangebied niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. Geluids- of lichtontrekkingseffecten zijn op deze afstand verwaarloosbaar. De Wnb en het beleid van de Provincie Noord-Brabant staan de ontwikkeling niet in de weg.

Soortenbescherming

Uit nader onderzoek is gebleken dat er mogelijk negatieve effecten kunnen plaatsvinden op beschermde functies voor diverse vleermuissoorten. Indien binnen het broedseizoen gewerkt moet worden, dan moet voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie worden gedaan. Door het nemen van maatregelen zoals hiervoor genoemd en uitgebreid worden toegelicht in hoofdstuk 9 van bijlage 5 en hoofdstuk 6 van bijlage 6 zijn verder geen andere aanvullende onderzoeken noodzakelijk. Initiatiefnemer zal de noodzakelijke maatregelen treffen. Aan de feitelijke bebouwde situatie van Meirstraat 51a1 zal niets veranderen. Ook het groen wordt niet aangetast. Mogelijk aanwezige soorten worden niet verstoord. De wijziging van van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor beschermde soorten. De Wnb en het beleid van de Provincie Noord-Brabant staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0018.png"

Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant met het plangebied aangeduid als gele ster (Bron: CHW Noord-Brabant)

Gemeentelijke beleidsnota Halderberge 'Inspirerend verleden'

De gemeente heeft op 22 september 2011 een beleid vastgesteld waarin is vastgelegd

dat zorgvuldig omgegaan wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen

de gemeente Halderberge. De beleidsnota stelt als visie dat cultuurhistorie een

belangrijke drager van de identiteit van Halderberge is en integraal onderdeel uitmaakt

van de ruimtelijke ontwikkeling van Halderberge. Ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst. Bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen moet cultuurhistorie dan ook een volwaardige plaats én inbreng krijgen. Daarnaast dient kennis te bestaan over de aanwezige cultuurhistorische en monument waarden. Aanvullend is op het beleid per 6 februari 2014 een gemeentelijke Cultuurhistoriekaart beschikbaar (zie figuur 4.5). De informatie op deze kaart is vergelijkbaar met de provinciale CHW.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0019.png"

Figuur 4.5 Cultuurhistoriekaart van de gemeente Halderberge met het plangebied aangeduid als gele ster (Bron: gemeente Halderberge)

Toetsing

Het plangebied ligt op zowel de provinciale cultuurhistorische waardenkaart als de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart binnen een gebied van historische stedenbouw met een redelijke hoge waarde. Dit gebied betreft het buurtschap 'Stoof'. Het buurtschap 'Stoof' ligt op 1 kilometer van Oud Gastel en omvat naast de Meirstraat, de Stooftstraat, het Ommegangstraatje, de Vierschaarstraat, de Lagestraat, de Dulderstraat, het Bremwegje, de Pieterseweg en de Barlaqueseweg. Dusdanig aangewezen gebieden zijn nog goed herkenbare en relatief gave (delen van) steden, dorpen en buurtschappen. Ze zijn representatief voor de diverse soorten stedenbouwkundige structuren in Noord-Brabant. De provincie en gemeente hebben geen specifiek beleid voor historische stedenbouw. De provincie wil deze structuren, net als de overige cultuurhistorische waarden, behouden, verder ontwikkelen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Hierbij zet de provincie in op samenwerken en stimuleren.

Met onderhavig initiatief blijft de Meirstraat en de andere omliggende infrastructuur behouden en blijft de bebouwing direct aan de Meirstraat intact. De te slopen loods is niet opgenomen als cultuurhistorisch waardevol gebouw. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op cultuurhistorische elementen in de omgeving. De ligging van het plangebied binnen de kaartlaag Historische stedenbouw stelt derhalve geen belemmeringen aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Tot slot liggen er enkele gemeentelijke monumenten en overige historische bouwkunst aan de Meirstraat. Het betreft in geen gevallen echter de bebouwing binnen het plangebied. Van aantasting van monumenten is derhalve geen sprake. Voor het overige zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen in de directe omgeving van het plangebied.

Aan de feitelijke situatie van Meirstraat 51a1 zal niets veranderen. De woning blijft behouden waardoor er geen invloed is op de cultuurhistorische waarde.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden van binnen of in de omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en

regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in

Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen

toegevoegd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In dit plan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de archeologische en/of cultuurhistorische waarden. In dit bestemmingsplan is een splitsing gemaakt tussen archeologie en cultuurhistorie. Archeologie is in de bodem aanwezig en is meestal niet beleefbaar, terwijl cultuurhistorie zichtbaar en beleefbaar is in de omgeving. In deze paragraaf gaan we daarom in op het aspect archeologie en in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

Toetsing

Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden'

In 2011 is de beleidsnota archeologie gemeente Halderberge ‘Ons ongeschreven

verleden’ vastgesteld. Dit is een vervolg op de in 2005 vastgestelde Archeologische

verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op de archeologische verwachtingskaarten van

zowel het buitengebied als het stedelijk gebied is onderscheid gemaakt in zones met

een hoge, middelhoge, lage en onbekende archeologische verwachting. In algemene

zin kan gesteld worden dat, indien bodemingrepen niet vermeden kunnen worden, het

de voorkeur heeft deze zoveel mogelijk plaats te laten vinden in zones met een lage of

een onbekende archeologische verwachting. Voor deze gebieden is feitelijk geen

archeologisch onderzoek noodzakelijk en er gelden in principe geen restricties ten

aanzien van de planvorming. Ten aanzien van de zones met een hoge en middelhoge

archeologische verwachting geldt dat archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is bij

ingrepen dieper dan 40 cm.

Het plangebied is in de vastgestelde Archeologische verwachtings- en beleidskaart aangemerkt als 'bebouwd, wegen' en grenst aan een zone waar een lage archeologische verwachting uit één of meer onderscheiden perioden (Laat-Paleolithicum-Nieuwe Tijd) geldt (figuur 4.6). Het plangebied ligt volgens de vastgestelde Archeologische advieskaart (figuur 4.7) in een gebied waar historische bebouwing aanwezig is, waar een archeologsiche verwachting is voor vindplaatsen en waar de grond verstoord is. Ten slotte ligt het plangebied volgens de Archeologische verwachtings- en beleidskaart stedelijk gebied (figuur 4.8) in de kern en verspreide bebouwing waar de archeologische verwachting hoog is. Op basis van de gemeentelijke beleidsuitgangspunten uit de beleidsnota zou archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Echter, in het vigerende bestemmingsplan is het beschermingsregime ten aanzien van archeologie vertaald in dubbelbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0020.png"

Figuur 4.6 Uitsnede Archeologische verwachtingskaart Halderberge, het plangebied is rood omkaderd (Bron: gemeente Halderberge)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0021.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Archeologische advieskaart Halderberge, het plangebied is rood omkaderd (Bron: gemeente Halderberge)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0022.png"

Figuur 4.8 Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart stedelijk gebied Halderberge, het plangebied is rood omkaderd (Bron: gemeente Halderberge)

Het plangebied valt deels binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, in de regeling van deze dubbelbestemming is vastgelegd dat er geen omgevingsvergunning noodzakelijk is voor bodemingrepen welke een oppervlakte hebben van ten hoogte 500 m². Het plan behelst de sloop van een gebouw en de nieuwbouw van een woning. In het gedeelte waar de loods wordt gesloopt is in het verleden de grond al geroerd. In het gedeelte waar bodemingrepen worden gedaan voor de bouw van de woning, geven de verwachtingskaarten geen verwachting aan, en is daarbij geen schade van archeologische waarden te verwachten. Archeologisch onderzoek voor dit bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan schaadt geen archeologische waarden voor onderhavig plan (Meirstraat 51). Er vindt geen bodemverstoring plaats op het perceel van Meirstraat 51a1. Hierdoor is verder archeologisch onderzoek is niet van toepassing.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de milieugevoelige functie die volgens het bestemmingplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk, zo volgt ook uit jurisprudentie.

Toetsing

Voor de beoordeling is het van belang om te weten of het gebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt als volgt getypeerd:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven".

In de omgeving van het plangebied zijn woningen en andere functies gelegen zoals (agrarische) bedrijven en enkele winkels. Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied kan het gebied op dit moment (zie visie Toekomstbestendig gebruik agrarisch vastgoed gemeente Halderberge) getypeerd worden als 'gemengd gebied' waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie. In de directe omgeving van het plangebied is de volgende omliggende bedrijvigheid aanwezig. Op agrarische bedrijvigheid is separaat ingegaan in deze paragraaf en in de paragraaf geur.

Tabel 4.1 Milieubeoordeling omliggende bedrijvigheid (uitgezonderd agrarische bedrijven)

functie   adres   milieu-
categorie  
grootste richtafstand in meter (gemengd gebied)   afstand tot plangebied in meters  
loon- en grondverzetbedrijf   Meirstraat 38   3.1   30 (geluid)   10  
metaal constructiewerkplaats   Meirstraat 42   3.2   50 (geluid)   23  
groothandel -papierrecyclingbedrijf   Meirstraat 46   3.1   30 m   75 m  

Uit tabel 4.1 blijkt dat voor het aspect geluid niet aan de richtafstanden wordt voldaan ten opzichte van het loon- en grondverzetbedrijf en het metaalconstructiebedrijf. Uitgaande van ligging in een gemengd gebied wordt voor deze bedrijven voldaan aan de overige richtafstanden voor geur, stof en gevaar. De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk, zo volgt ook uit jurisprudentie. Zoals in het toetsingskader vermeld spelen bij het beoordelen van een ruimtelijk plan standaard de volgende vragen:

  • 1. Worden omliggende bedrijven onevenredig in hun belangen geschaad?

Van groot belang hierbij is dat in deze situatie geen sprake is van oprichting van een nieuw gevoelig object op kortere afstand van de hiervoor genoemde bedrijven. De nieuwe woning wordt op dezelfde afstand gerealiseerd als de bestaande woningen Meirstraat 51 en 51a.

Deze woningen zijn in de bestaande situatie reeds een geur- en geluidsgevoelig objecten waar omliggende bedrijven rekening mee moeten houden. Bij de toetsing van nieuwe ontwikkelingen van omliggende bedrijven gelden deze woningen als woning van derden, ongeacht de gebruiksfunctie van deze woning. De aanwezigheid van deze woningen bepaalt dus in de bestaande situatie al de ontwikkelruimte van de bedrijven gelegen aan de Meirstraat 38 en 42. Zoals beschreven bij vraag 2 wordt daarnaast extra geluidwering in de gevel gerealiseerd waarmee voldaan kan worden aan de richtwaarde van 55 dB (A) voor de binnenwaarde in de nieuwe woning. Het voorgaande betekent dat de omliggende bedrijven niet nader worden belemmerd in hun huidige bedrijfsvoering en ook niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden door toevoeging van de nieuwe woning.

De wijziging van de bedrijfswoning naar een burgerwoning levert geen belemmeringen op voor omliggende bedrijven.

  • 2. Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?

Op basis van een goede ruimtelijke ordening dient sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning. In de memo 'bedrijven en milieuzonering geluid' die is toegevoegd in bijlage 7 is nader ingegaan op het aspect geluid ten aanzien van de bedrijven aan de Meirstraat 38 en 42. Uit de memo blijkt dat extra geluidwering in de gevel moet worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voldaan aan de richtwaarde van 55 dB (A) voor de binnenwaarde in de nieuwe woning. Na realisatie van extra geluidwering in de gevel is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ter plaatse van de bedrijfswoning blijft het woon- en leefklimaat gelijk.

Agrarische bedrijvigheid
Ter plaatse van de Meirstraat 53 is een agrarisch bouwvlak gelegen waar hobbymatig agrarische gebruik en vollegrondteeltbedrijven zijn toegestaan. Dergelijke bedrijven kennen een maximale richtafstand van 10 meter waaraan wordt voldaan. Daarnaast wordt deze locatie al beperkt door woningen op kortere afstand (Meirstraat 51a, 55 en 61). Hiermee is ook geen sprake van nadere planologische beperking als gevolg van het voorgenomen initiatief. Op circa 40 meter ten westen van het plangebied (Meirstraat 47) is een grondgebonden veehouderijbedrijf gelegen. Uitgaande van ligging in gemengd gebied wordt voldaan aan de richtafstanden (maximaal 10 meter) voor geluid, stof en gevaar. Op het aspect geur wordt nader ingegaan in paragraaf 4.9.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woning, na realisatie van de benodigde geluidwering, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect milieuhinder en bedrijven staat de realisatie van het initiatief niet in de weg.

4.7 Watertoets

Aanleiding

De voorgenomen ontwikkeling van een woning aan de Meirstraat past niet in het vigerende bestemmingsplan Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge uit 2017. Hiervoor is voorliggend bestemmingsplan. Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Waterbeleid Waterschap Brabantse Delta

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Brabantse Delta. De doelen van het waterschap voor de periode van 2021 tot 2027 staan beschreven in het Waterbeheerplan 'Klimaatbestendig en veerkrachtig waterlandschap' en zijn erop gericht om:

  • het beheersen van risico's voor mensen, bedrijven en (water)milieu om zo de kwaliteit van leven te behouden en waar nodig te verbeteren voor huidige en toekomstige generaties;
  • duurzame ontwikkeling van de leefomgeving;
  • maatschappelijke verantwoording en vernieuwende ontwikkelingen;
  • streven naar effectiviteit en efficiëntie met betrekking tot kwaliteit en kosten.

Om deze doelen te behalen zijn twee principes van belang, namelijk niet afwentelen en duurzaam ontwikkelen. Het lokale handelen mag in principe niet tot problemen elders leiden, in ruimte of tijd of andere werkvelden. Het waterschap beschermt het watermilieu, maar heeft ook oog voor effecten benedenstrooms van het watersysteem, maar het kan ook andersom, wanneer er bijvoorbeeld geen trekvissen meer stroomopwaarts kunnen zwemmen. De duurzame ontwikkeling wordt vormgegeven door kringlopen te sluiten en te stoppen met verspillen en vervuilen.

In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het Waterschap een beleid dat bij nieuwe plannen onderzocht dient te worden hoe omgegaan wordt met het schone hemelwater. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en de directe omgeving. Het streven is daarbij om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het Waterbeheerplan. Daarbij heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moet voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. Binnen het plangebied zijn geen gebieden aangemerkt als beschermd gebied waterhuishouding, waarvoor beperkingen op basis van de Keur van toepassing zijn (figuur 4.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0023.png"

Figuur 4.9 Uitsnede keurkaart beschermde gebieden Brabantse Delta, plangebied is rood omcirkeld (Bron: Brabantse Delta)

Sinds 25 maart 2021 is een Keur door de Brabantse Delta opgesteld. Op grond van de Keur zijn Algemene regels en een aantal beleidsregels opgesteld. Op grond van de Keur zijn Algemene regels en een aantal Beleidsregels opgesteld. Bij veel projecten is sprake van een toename van het verhard oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de Keur het volgende opgenomen:

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in de regels van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a. De waterparagraaf van het bestemmingsplan na 1 januari 2019 de schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de in de waterparagraaf genoemde maatregelen zijn uitgevoerd, of als niet wordt voldaan aan het gestelde onder lid a dan geldt de in de aanhef genoemde vrijstelling voor zover:
  • b. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • c. De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • d. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • e. De toename van verhard oppervlak groter dan 500 m² tot en met 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform een rekenregel.

De ontwikkeling betreft een afname van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. De aanwezig loods van ca. 550 m2 wordt gesloopt en de beoogde woning van ca.165 m2 wordt gebouwd.

De huidige bebouwing bestaat uit een loods. In de toekomstige situatie zal de loods gesloopt worden. Op de locatie waar de loods wordt gesloopt wordt een woning gerealiseerd waarbij parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Het plangebied heeft een oppervlakte van 803 m2. De totale verharding bedraagt in de huidige situatie reeds 653 m2. In de toekomstige situatie bedraagt de verharding circa 415 m2 (250 m2 + 165 m2 dakoppervlak). Het niet verhard oppervlak is in de huidige situatie 150 m2 en in de toekomstige situatie is het niet verhard oppervlak 553 m2. Omdat het verhard oppervlakte afneemt, zijn compenserende maatregelen niet nodig. Daarnaast is het plangebied niet gelegen in een beschermd waterhuishoudingsgebied, waardoor geen beperkingen op basis van de Keur gelden. Echter dient wel naar het gemeentelijk beleid worden gekeken.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2023

Door samenwerking met de verschillende bevoegdheden (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem. Het gemeentelijk water- en rioleringsbeleid van de gemeente Halderberge is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan 2020-2023 (GRP). Hierin wordt de invulling van de gemeentelijke zorgplichten ten aanzien van grond-, hemel- en afvalwater behandeld. Het rioleringsplan is opgesteld met de Waterkering West waarin de gemeenten Bergen op Zoom, Moerdijk, Roosendaal, Steenbergen, Woensdrecht en het Waterschap Delta en de waterbedrijven Brabant Water en Evides vertegenwoordigd zijn.

In het GRP is ook beschreven hoe men om wil gaan met waterberging bij nieuwe ontwikkelingen. De bergingseis voor ontwikkelingen is in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0024.png"

Tabel 4.2 Bergingseis nieuwe ontwikkelingen (Bron: Gemeente Halderberge)

Conform het GRP gaat de voorkeur bij retentievoorzieningen uit naar vasthouden. De gemeente Halderberge heeft een voorkeur voor retentievoorzieningen die infiltratie van regenwater bevorderen of realisatie van oppervlaktewater (sloten, greppels en vijvers). Slechts in het geval dat bovengrondse retentie niet mogelijk blijkt te zijn, worden maatregelen als ondergrondse bergingskelders (bergen) of verruimen van de (regenwater)riolering (afvoeren) toegepast.

Situatie plangebied

Bevoegd gezag

Het perceel is momenteel volledig verhard. Zoals eerder in het stuk vermeld is zal het verhard oppervlak afnemen. Hierdoor zal de totale verharding nooit meer dan 2.000 m2 zijn. De gemeente Halderberge is dan ook bevoegd gezag.

Grondwater

De gemeten grondwaterstand ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek (bijlage 1 'juni' 2021') bedraagt 1,73 m-mv. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bedraagt, op basis van de Bodematlas Noord-Brabant tussen de 0,40 tot 0,60 m-mv. Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie.

Oppervlaktewater

Grenzend aan het perceel zijn geen watergangen aanwezig. Ten westen en zuiden van het perceel is een A-watergang aanwezig. Deze is in beheer en onderhoud van Waterschap Brabantse Delta.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0025.png"

Figuur 4.10 Legger waterkeringen, rood omkaderd het plangebied (Bron: Waterschap Brabantse Delta)

Waterbergingsopgave

De beoogde woning wordt aangesloten op het rioolstelsel in de Meirstraat. Het hemelwater zal infiltreren in het niet verhard oppervlak. Het waterschap is in principe bevoegd gezag. Het waterschap hanteert ook een strengere eis dan de gemeente, waardoor de rekenregel van het waterschap dient te worden toegepast:

Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m).

Op basis van deze rekenregel dient derhalve 0,007 m x 415 m2 = 2,90 m3 water op eigen terrein geborgen te worden. De initiatiefnemer dient deze berging in principe volledig op eigen terrein te realiseren. Deze berging wordt door middel van een wadi op eigen terrein gerealiseerd.

Materiaalgebruik

De afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, zoals uitlogende materialen, bijvoorbeeld zink, lood, koper en zacht PCV.

In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben na verloop van tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren. Ook dienen standleidingen op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijk stankoverlast wordt voorkomen.

Conclusie

Het hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt. Dit wordt gedaan door de aanleg van een wadi.

4.8 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het gemeentelijk beleid is gericht op het opvangen van de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Voor nieuwe ruimtelijke-functionele ontwikkelingen kunnen de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte worden berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Hiervan kan worden afgeweken mits dit goed kan worden gemotiveerd. Als de kencijfers van het CROW worden gehanteerd. dan zijn de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van de locatie van belang. Het CROW onderscheidt volgens de systematiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vijfstedelijkheidsgraden aflopend van "zeer sterk stedelijk" tot “niet stedelijk". Binnen elke stedelijkheidsklasse wordt door het CROW onderscheid gemaakt in centrum, schil/overloopgebied en rest bebouwde kom.

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten door de Meirstraat. De weg sluit in westelijke richting aan op de Parallelweg Noord. Via de Parallelweg Noord kan in noordelijke richting op de provinciale weg N268 worden bereikt. De Meirstraat is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom en maakt onderdeel uit van een 50 km/uur-gebied waar fietsers en voetgangers de rijbaan delen met het autoverkeer. De beoogde ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op de goede werking van de infrastructuur omdat een minimale toename van de verkeersbewegingen per etmaal wordt verwacht.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

CROW-publicatie 381 (2018) geeft kencijfers voor het berekenen van de verkeersgeneratie van een ontwikkeling. Voor vrijstaande koopwoningen is een maximaal kencijfer van 8,6 mvt/etmaal per woning opgenomen. De verkeerstoename ten behoeve van het toevoegen van één woning is dermate laag dat deze opgaat in het heersende verkeersbeeld van het omliggende wegennet. Deze minimale toename van het verkeer zal dan ook niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante punten.

Parkeren

Voor de beoogde ontwikkeling en de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning wordt volledig op eigen terrein geparkeerd. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig. In de garage en op de oprit is ruimte voor drie auto's, hiermee wordt voldaan aan de gestelde norm. De norm voor een woning groter dan 90 m2, in deelgebied C is 2,3 parkeerplaatsen per woning. Dit houdt in dat bij beide woningen 3 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Ter verduidelijking is in figuur 4.11 een kaveltekening opgenomen met situering van het aantal parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0026.png"

Figuur 4.11 Ook op achterliggend terrein van beide percelen is ruimte voor meerdere voertuigen (Bron: Bron: TVerd)

Conclusie

Door de ontwikkeling binnen het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen zeer beperkt toe, er zullen geen problemen op het gebied van de verkeersafwikkeling ontstaan. De toekomstige parkeerbehoefte wordt opgevangen binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Geur

Toetsingskader

Het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan door de gemeente medewerking verleend worden aan het voornemen indien veehouderijen door de voorgenomen planontwikkeling niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daarnaast dient ter plaatse van het nieuw te realiseren geurgevoelige object (de woning) sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Toetsing

De veehouderij Meirstraat 47 is gelegen op circa 40 meter ten westen van het plangebied. Hiermee wordt niet voldaan aan de vaste afstand (50 of 100 meter afhankelijk van ligging in het buitengebied en de bebouwde kom) die geldt op basis van het Activiteitenbesluit en de Wgv. Uit jurisprudentie blijkt dat de afstandsnorm door de Afdeling, niet meer zo hard wordt toegepast. Doorslaggevend is of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is en of de veehouderij niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaadt.

Van belang is dat tussen de beoogde nieuwe woning en de bedrijfswoning en het veehouderijbedrijf reeds burgerwoningen zijn gelegen. Gezien de ligging van de bestaande geurgevoelige objecten zijn er voor de het veehouderijbedrijf in de huidige situatie geen reële uitbreidingsmogelijkheden meer in oostelijke richting. Er is daarmee geen sprake van nadere beperking van het veehouderijbedrijf aan de Meirstraat 47 als gevolg van het voorgenomen initiatief. Hiermee wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat een bestaande veehouderij niet onevenredig in haar belangen mag worden geschaad.

Desondanks dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor geur dient te worden gekeken naar de bestaande geurbelasting ter plaatse van het plangebied. In de directe omgeving is één bedrijf gevestigd met geuremissie (Meirstraat 47). Ook hiervoor is van belang is dat tussen de beoogde nieuwe woning en de bedrijfswoning en het veehouderijbedrijf reeds bestaande burgerwoningen zijn gelegen. Het veehouderijbedrijf dient op basis van milieuwetgeving (Activiteitenbesluit/Wgv) reeds ter plaatse van deze bestaande geurgevoelige objecten te voldoen aan de wettelijke geurnormen. Daarbij moet het veehouderijbedrijf ook bij toekomstige ontwikkelingen ter plaatse van de bestaande omliggende geurgevoelige objecten voldoen aan de wettelijke geurnormen. Hiermee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied m.b.t. agrarische geur afdoende geborgd.

Conclusie

Het aspect geur staat de vaststelling van dit plan niet in de weg. Bedrijven worden niet in hun belangen geschaad en er is voor de nieuwe woning en ter plaatse van de bedrijfswoning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Geluid

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Indien er sprake is van een geluidproducerende functie moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan wettelijke geluidseisen. Eventueel dient dit aangetoond te worden door middel van akoestisch onderzoek en zijn geluidwerende maatregelen nodig.

Toetsing en conclusie

De locatie ligt binnen de wettelijke geluidzone van de N268 en de Meirstraat. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk voor de realisatie van de nieuwe woning. Tevens worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening relevante niet-gezoneerde wegen (30 km/u-wegen) meegenomen in het onderzoek. De situatie ter plaatse van de bedrijfswoning wijzigt niet, akoestisch onderzoek voor de wijziging naar burgerwoning is niet noodzakelijk.

Op 27 mei 2021 is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 8. Het volgende is geconcludeerd:

Wet geluidhinder

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Meirstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt. Het aanvragen van hogere grenswaarden is daardoor noodzakelijk.

Als gevolg van de Meirstraat wordt ter plaatse van de nieuwe woning ten hoogste 53 dB berekend (inclusief aftrek van 5 dB). De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt hiermee niet overschreden. Het treffen van geluidreducerende maatregelen is vanuit financieel, stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt niet als reële maatregel te stellen. De gemeente Halderberge dient hiervoor hogere grenswaarden aan te vragen.

Bouwbesluit 2012

Voor de geveldelen van de nieuwe woning waar sprake is van een geluidbelasting van > 48 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh), dient een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd te worden. Middels dit onderzoek dient per gevel bepaald te worden of mogelijk aanvullende isolerende maatregelen toegepast dienen te worden om aan het Bouwbesluit 2012 te kunnen voldoen.

Ruimtelijke ordening

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai varieert van 28 dB – 58 dB en is op grond van tabel 3.1 uit het rapport te kwalificeren als een zeer goed tot een matig leefklimaat. Om de toekomstige bewoners van de nieuwe woning voldoende te beschermen tegen geluid als gevolg van wegverkeerslawaai dient ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd te worden. Mogelijk blijkt uit dit onderzoek dat

toepassing van aanvullende bouwkundige voorzieningen benodigd is om een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen garanderen in de woning. Door het uitvoeren van het aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels, en indien noodzakelijk toepassen van aanvullende bouwkundige voorzieningen, kan in de nieuwe woning een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd worden.

Het aanvraagformulier hoger waarden is toegevoegd in bijlage 9.

Nadat het aanvraagformulier is ingediend heeft het college besloten om als hogere grenswaarde voor de nieuwbouwwoning de waarde van maximaal 53 dB vast te stellen ten gevolge van de Meirstraat en N268 in Oud Gastel. De beschikking hogere waarden en Wet geluidhinder is toegevoegd in bijlage 10.

4.11 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Vanuit de verantwoordelijkheid om burgers een veilige leefomgeving te bieden en vanuit het besef dat risico's onvermijdelijk zijn, heeft de gemeente Halderberge de beleidsvisie externe veiligheid opgesteld (2012-2015) over de omgang met externe veiligheid binnen de gemeentegrenzen. De gemeente geeft daarmee op een gestructureerde wijze invulling aan de beleidsvrijheid die haar binnen de bestaande wettelijke kaders ter beschikking staat.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0027.png"

Figuur 4.12 Uitsnede risicokaart met plangebied groen omcirkeld (Bron: risicokaart.nl)

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen met een externe werking. Verder vindt er in de omgeving geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten westen van het plangebied bevindt zich de N268 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afstand tot het plangebied is circa 207 meter. Het invloedsgebied van de weg wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. De OMWB heeft in 2018 een inventarisatie gedaan naar transporten van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke en provinciale wegen. Volgens deze inventarisatie vidnen ter hoogte van het plangebied 17 transporten van brandbare gassen (stofgroep GF3) per jaar plaats over de N268. Op een afstand van circa 1,9 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt zich de A17 met een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer door het vervoer van stofcategorie GT4. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de N268 en de A17. Omdat de beoogde ontwikkeling voor de wegtrajecten op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het projecfgebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, kan er worden volstaan met de Standaard Verantwoording Groepsrisico van de gemeente Halderberge (bijlage 11) en het standaardadvies van de Veiligheidsregio (bijlage 12). Deze zijn ook gebruikt bij het opstellen van de beknopte verantwoording, evenals de Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Halderberge, zie bijlage 13. Voor verdere besluitvorming kan van dit standaardadvies gebruik gemaakt worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Op circa 3,6 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt zich spoortraject Lage Zwaluwe - Roosendaal. Over dit spoor vindt vervoer van de stofcategorieën B3 en D4 plaats. Het invloedsgebied bedraagt meer dan 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat de afstand groter is dan 200 meter tot het spoortraject, kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten oosten van het plangebied bevindt zich de buisleidingenstraat. De afstand tot het plangebied bedraagt minimaal 1,5 kilometer. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van de buisleidingenstraat. Een verantwoording van het groepsrisico voor de buisleidingen is derhalve niet noodzakelijk.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Meirstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Oud Gastel. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen bij:

  • een brand bij een inrichting met gevaarlijke stoffen (giftige verbrandingsproducten, rookwolk);
  • het lek raken van een container/tankwagen/etc. met gevaarlijke stoffen (door uitdamping verspreiding in de omgeving).

Aanwezigen in het plangebied die worden blootgesteld aan de toxische wolk kunnen ernstige gezondheidsschade oplopen en kwetsbare groepen (longpatiënten) kunnen in het ‘worstcase scenario’ overlijden. Overige gevolgen zijn irritatie van de luchtwegen en branderige ogen.

Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.Bronbestrijding bij een toxische vloeistof is mogelijk door de vloeist f te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N268, A17 en spoortraject Lage Zwaluwe - Roosendaal waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig met een externe werking. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.

Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3. weergegeven.

Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. Het plan voorziet in een woningbouwontwikkeling en valt standaard onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan twee ontsluitingswegen en draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van één woning en de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning vallen niet aan de hierboven genoemde grenswaarden. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0028.png"

Figuur 4.13 Uitsnede NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de N268 (zie figuur 4.14). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.4.

Tabel 4.4 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   grenswaarde   maximale waarden in jaar 2020   maximale waarden in jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2)   40 µg/m³   17,5 µg/m³   13,6 µg/m³  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   17,6 µg/m³   15,3 µg/m³  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,2 µg/m³   6,0 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   10,7 µg/m³   8,6 µg/m³  

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6035-C001_0029.png"

Figuur 4.14 Luchtkwaliteit ten opzichte van het plangebied (bron: NSL-monitoringstool)

4.13 Duurzaamheid

Toetsingskader

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.

Toetsing en conclusie

Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De beoogde woning wordt zonder gasaansluiting gebouwd. Rekening houdend met de nieuwe regelgeving en de wensen in de toekomst, is het de bedoeling om een energieneutrale woning te bouwen die tevens levensloopbestendig is. Daarnaast is het plan om de woning CO2-neutraal te bouwen met de toepassing van duurzame materialen. Om dit te bereiken zal geprobeerd worden de woning te voorzien van de volgende voorzieningen:

  • Zonnepanelen op het dak;
  • Warmtepomp in combinatie met lage temperatuur (vloer-)verwarming;
  • Mechanische luchtbehandeling met wtw-unit;
  • Hoge isolatiewaarde voor thermische schil;
  • Domotica voor de aansturing van de elektrische elementen;
  • Gebruik van duurzame materialen;
  • Levensloopbestendige indeling van de woning.

4.14 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Toetsing en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.15 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel D van de bijlage bij  het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aantal van 2.000 of meer. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van slechts één woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant. Als een ontwikkeling aanzienlijke negatieve milieugevolgen heeft dan wijst dit op een stedelijk ontwikkelingsproject.

Het ruimte beslag van de voorgenomen ontwikkeling is beperkt. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' waarbinnen het mogelijk is om verschillende vormen te realiseren. De impact van dergelijke functies richting de omgeving is groter dan de beoogde woning. De ontwikkeling past naar zijn aard binnen de omgeving, het sluit aan op het bestaande bebouwingslint en wordt ontsloten door de Meirstraat, een belangrijke ontsluitingsweg. Ook de omvang vormt geen aanleiding om uit te gaan van een stedelijk ontwikkelingsproject. De verharde oppervlakten zal afnemen op het perceel en de bebouwing wordt op een verantwoorde wijze ingepast in de omgeving. De ruimtelijke uitstraling is beperkt.

Daarnaast wordt in de vorige paragrafen de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Met dit bestemmingsplan is sprake van een veranderend gebruik waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Voor de beoogde ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' wordt daardoor niet noodzakelijk geacht. Ten slotte geldt dat één nieuwe woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning niet als stedelijke ontwikkeling gezien worden waarvoor een m.e.r.-beoordeling nodig zou zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld met een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Voor de plansystematiek is aansluiting gezocht bij de standaard systematiek van de gemeente Halderberge en de vigerende regels van het bestemmingsplan “Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge” en van het nog vast te stellen bestemmingsplan "Parapluplan Halderberge 2021".

5.2 Algemene toelichting verbeelding

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde

bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

5.3 Algemene toelichting plangregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotregel.

5.4 Toelichting bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen voor:

Artikel 3: Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is wonen toegestaan. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn daarnaast ondergeschikte voorzieningen zoals groen, aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, nuts, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor de toegestane bebouwing zijn bouwregels opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2

Deze bestemming is opgenomen mede ter bescherming van ter plaats aanwezige (hoge)

archeologische verwachtingswaarden. Dit overeenkomend de dubbelbestemming in het vigerende bestemmingsplan.

Gebiedsaanduidingen overige zone - bebouwingsconcentraties en gebiedsaanduiding overige zone - gemengd geconcentreerd

Conform de bestaande situatie worden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentraties' en 'overige zone - gemengd geconcentreerd' behouden.

Hoofdstuk 6 Financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.

Er is sprake van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), zodat sprake is van verplicht kostenverhaal.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal voor de onderzoeks­ en onderbouwingkosten is vastgelegd. In de overeenkomst is ook een bepaling voor de verrekening van planschade opgenomen. De overige kosten worden via de reguliere legesverordening op de opdrachtgever verhaald en zijn dus anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het ruimtelijk plan maatschappelijk draagvlak heeft. Conform de wettelijke eisen zal het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter inzage worden gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend.

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan verstuurd naar de betrokken vooroverlegpartners:

  • Provincie Noord-Brabant;
  • Waterschap Brabantse Delta.

De ingekomen reacties hebben niet geleid (op een tekstuele wijziging vanuit Waterschap Brabantse Delta na) tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De volledige vooroverlegreacties zijn aan dit bestemmingsplan toegevoegd als bijlage 14 en 15.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 5 oktober tot en met woensdag 15 november 2023. Een ieder had de mogelijkheid om gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met omwonenden. Hierbij zijn de plannen voorgelegd en toegelicht. De omgevingsdialoog is toegevoegd aan bijlage 16.