direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Breda International Airport
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP6030-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2008 werd Seppe Airparc overgenomen door Breda Airparc BV. Een belangrijk onderdeel van de overname vormde de ontwikkeling en realisatie van Seppe Airparc (nu: Breda Airparc, zoals vastgelegd in het masterplan 2010. Het vliegveld heet inmiddels Breda International Airport en een groot deel van de ontwikkeling van Breda Airparc is gereed en in bedrijf. Om een economisch stabiele en duurzame bedrijfsvoering verder uit te bouwen is een bijstelling van de in het masterplan benoemde doelen voor de komende jaren nodig. Om dit te bereiken zijn een aantal ontwikkelingen nodig. Een deel van die ontwikkelingen past niet in het huidige juridische-planologisch regime. Als gevolg daarvan is een aanpassing van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen noodzakelijk.

In het Plan van Aanpak voor Breda International Airport is beschreven waarom de doelen uit het Masterplan moeten worden bijgesteld en tot welke gewenste ontwikkelingen dat leidt. Verder beschrijft het Plan van Aanpak het reeds doorlopen proces om de ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit proces heeft er toe geleid dat de gemeenteraad in februari 2021 het college gevraagd heeft een bestemmingsplan voor te bereiden voor Airparc Seppe waar de ontwikkeling in betrokken is. Het Plan van Aanpak is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft het gehele vliegveld, zodat alle relevante juridisch-planologische bepalingen voor het vliegveld in één afgewogen bestemmingsplan zijn samengebracht. In paragraaf 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

In dit bestemmingsplan zijn de wijzigingen opgenomen die de komende jaren gewenst zijn. Op het moment van voorbereiding van dit bestemmingsplan wordt separaat nog een andere ruimtelijke procedures doorlopen, namelijk een uitwerkingsprocedure om de ontwikkeling van fase 3 en 4 van Airparc Breda mogelijk te maken. Daarnaast is er een voornemen om zonnepanelen te plaatsen langs de start- en landingsbaan. Het uitwerkingsplan is door het college op 1 februari 2022 vastgesteld. Om een actueel en leesbaar bestemmingsplan voor het gehele terrein van het vliegveld te realiseren is de ontwikkeling van fase 3 en 4 conserverend overgenomen in dit bestemmingsplan. De ruimtelijke procedure voor het realiseren van duurzame energieopwekking langs de start- en landingsbaan is nog niet gestart en wordt in een later stadium doorlopen. Deze ontwikkeling is dan ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Ook de gronden waar geen wijzigingen plaatsvinden zijn conserverend overgenomen. Voorliggend bestemmingsplan maakt enkele aanpassingen mogelijk. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • verruimen oppervlakte horeca voor evenemten en bijeenkomsten;
  • gedeeltelijk toestaan van niet-luchtvaartgebonden kantoren;
  • bouwhoogten voor diverse gebouwen in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie;
  • verhogen van de bouwhoogte van de verkeerstoren.

De voorziene ontwikkelingen zijn niet toegestaan op basis van de vigerende bestemmingsplannen: 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' en 'Bestemmingsplan Airparc Seppe' met daarbij behorende partiële herziening 'Partiële herziening planregels Airparc Seppe'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het vliegveld (onderstaande figuur 1.1 geeft ligging weer) is parallel gelegen aan de Rijksweg A58. Het vliegveld is gesitueerd tussen de A58 in het zuiden en de kern Bosschenhoofd in het noordwesten. De verdere omgeving bestaat voornamelijk uit agrarisch gebied. Ten oosten is op enige afstand de kern Sint Willebrord gelegen. Zegge en Roosendaal zijn op enige afstand ten westen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0001.png"

figuur 1.1: Ligging plangebied aan de A58 en tussen Bosschenhoofd en Sint Willebrord in (Cyclomedia, 2021)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het vliegveld gelden verschillende bestemmingsplannen. Ter plaatse van Breda Airparc gelden de bestemmingsplannen 'Bestemmingsplan Airparc Seppe' en de daarbij behorende partiële herziening 'Partiële herziening planregels Airparc Seppe'. Het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' is op 25 april 2013 door de gemeenteraad van Halderberge vastgesteld. Op 20 april 2017 is de 'Partiële herziening planregels Airparc Seppe' vastgesteld.

Op start- en landingsbaan met bijbehorende voorzieningen van het vliegveld en het noordelijke gedeeltelijk geldt het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. Dit bestemmingsplan is op 14 december 2017 vastgesteld.

Voor fase 3 en 4 is een uitwerkingsplan opgesteld die op 1 februari 2022 is vastgesteld door het college. Dit uitwerkingsplan voorziet in de mogelijkheid om fase 3 en 4 van Breda Airparc te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0002.png"

figuur 1.2: Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders beschreven. De noodzakelijke milieu- en gebiedsaspecten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure van het plan aan bod. Tot slot is in hoofdstuk 7 kort ingegaan op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het gehele vliegveld Breda International Airport, weergegeven in onderstaande figuur 2.1. Breda International Airport bestaat uit het bestaande vliegveld en het bedrijventerrein dat ter plaatse wordt gerealiseerd. Het vliegveld bestaat uit een 830 meter lange verharde landingsbaan met parallel aan weerszijde een taxibaan.

Ten zuiden van de start- en landingsbaan ligt Breda Airparc. Dit bedrijventerrein bestaat uit diverse hangars met kantoorpanden. Daarnaast is er een horecagelegenheid aanwezig. Ten noorden van de start- en landingsbaan zijn eveneens diverse hangars en bedrijfspanden gevestigd. Verder zijn hier ook de verkeerstoren, een vliegschool, een museum en een horecagelegenheid aanwezig evenals de tankinstallaties en andere voorzieningen voor de luchtvaart.

In de directe omgeving aan de zuidwestzijde van het terrein ligt een vliegtuigspottersplek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Toekomstvisie

Om de doelen voor de toekomst te behalen is een aantal ontwikkelingen op Breda International Airport benodigd. Het ontwikkelplan geeft initiatieven weer voor de kwaliteitsverbetering en het optimaliseren van de benuttingsmogelijkheden van het vliegveld.

Op onderstaande ontwikkelkaart is weergegeven op welke locatie wijzigingen zijn voorzien, waarvoor ook een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Daaronder volgt een beschrijving van de wijzigingen. De nummers op de ontwikkelkaart corresponderen met de nummers in de beschrijving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0004.png"

Figuur 2.2: Overzicht ontwikkelingen (Ontwikkelkaart)

  • Bouwmogelijkheden in overeenstemming brengen met feitelijke situatie + 5% uitbreidingsruimte. Er is een verschil tussen de vergunde situatie en de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden. De bouwmogelijkheden aan de noordzijde van het vliegveld zijn nu opgenomen in het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. Het bestemmingsplan biedt wel een algemene bepaling die stelt dat feitelijke maten (zolang die hoger of groter zijn dan de maximaal gestelde maten) als maximaal toelaatbaar worden aangemerkt. Echter is het wenselijk dat deze omissies worden verholpen omdat voor de gebruiker van het bestemmingsplan en voor de omgeving duidelijker is wat de maximale maatvoeringen zijn.
    Strikt genomen is deze 'ontwikkeling' geen aanpassing van het bestaande planologische regime.
  • Verruimen vestigingsmogelijkheden kantoren op Breda Airparc. Dit concentreert zich op de gronden van Breda Airparc en richt zich op het optimaliseren van de gebruiksmogelijkheden door het toevoegen van vestigingsmogelijkheden voor niet-luchtvaartgebonden kantoren. Deze ontwikkeling wordt onderstaand verder uitgewerkt.
  • Uitbreiden oppervlak horeca-activiteiten in Breda Airparc. Het betreft hier het functioneler kunnen benutten van de hangar ten tijde van een evenement of bijeenkomst, waarbij maximaal 1.000 m2 bvo kan worden benut voor horeca ten tijde van een evenement of bijeenkomst (inclusief het oppervak van de restaurant Bargo).
    Het gebruik van gronden voor horeca-activiteiten is in het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' beperkt tot 500 m2 bvo en uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'horeca'. Dat oppervlak is bij een evenement of bijeenkomst te beperkt. Een groter gebruiksoppervlak is in strijd met het huidige bestemmingsplan. Momenteel wordt voor een evenement een vergunning aangevraagd die het gebruik van 1.000 m2 bvo voor horeca mogelijk maakt. Dat betekent dat een deel van de aan het restaurant Bargo gelegen hangar ook wordt benut voor horecagebruik. Deze gronden hebben in het bestemmingsplan de aanduiding 'horeca'.
    Deze aanduiding wordt met het nieuwe bestemmingsplan aangepast naar 'specifieke vorm van horeca - 1'. Hiermee kan onderscheid gemaakt worden waar zelfstandige horeca is toegestaan en waar ook horeca ten behoeve van evenementen en bijeenkomsten is toegestaan. Daarnaast is de gebruiksruimte binnen de aanduiding wordt geoptimaliseerd, waarbij 500 m2 bvo gekoppeld blijft aan de zelfstandige horeca en bij een evenement of bijeenkomst het oppervlak voor horeca 1.000 m2 bvo mag bedragen.
  • Verhogen maximale bouwhoogte verkeerstoren. Het vigerende bestemmingsplan bevat nu geen mogelijkheid om de verkeerstoren eventueel te verhogen. Verhoging is op dit moment ook niet aan de orde. De kans bestaat echter dat in de toekomst de vereisten ten aanzien van de verkeerstoren worden aangescherpt en dat een verhoging dan nodig is omwille van de veiligheid. In het bestemmingsplan voor Breda International Airport wordt de toegestane bouwhoogte voor de verkeerstoren daarom verruimd van 8,5 meter naar 10 meter, zodat het mogelijk is een verdieping toe te voegen aan de verkeerstoren. Op deze manier kan binnen het dan geldende kader voldaan worden aan een eventuele aanpassing van de regelgeving ten aanzien van de verkeerstoren. Momenteel is er overigens nog geen concreet voornemen om de verkeerstoren te vervangen of aan te passen.

Naast deze wijzigingen wordt een separate ruimtelijke procedure doorlopen voor het realiseren van fase 3 en 4 van Breda Airparc. Verder zal voor het realiseren van de duurzame energieopwekking in de vorm van zonnecollectoren, waar nodig, ook een afzonderlijke procedure worden gestart. Het uitwerkingsplan voor de realisatie van fase 3 en 4 is inmiddels vastgesteld. Dat betekent dat de mogelijkheden uit die procedure als planologisch bestaande situatie is meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. Deze ontwikkeling wordt dan ook niet beschouwd als nieuwe ontwikkeling.

Daarnaast wordt ook de reeds aanwezige spottersplek langs het fietspad Oude Bredasepostbaan uitgebreid en van een kwaliteitsslag voorzien. Hiervoor is reeds een separaat vergunningstraject doorlopen. Naast de hiervoor genoemde spottersplek is ook een spottersplek voorzien ten oosten van de start- en landingsbaan. De precieze invulling van dit gebied is nog niet bekend, maar is passend binnen de kaders van voorliggend bestemmingsplan. De spotterplekken zijn op de verbeelding bij dit bestemmingsplan specifiek aangeduid als 'specifieke vorm van groen - spottersplek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0005.png"

Figuur 2.3: Sfeerimpressie spotterplek langs het fietspad Oude Bredasepostbaan

Wanneer gebouwd wordt zal zo veel mogelijk gebruik gemaakt worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen. Verder is er aandacht voor klimaatadaptatie en bij bouwen en herinrichten van het gebied. Vanwege de reikwijdte van het bestemmingsplan, zijn hier verder geen regels voor gesteld in het plan.

Verruimen vestigingsmogelijkheden kantoren

Aanleiding economisch oogpunt

Het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' biedt de mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten te vestigen die luchtvaartgebonden zijn, waarbij een duidelijke koppeling bestaat tussen de gebruikers van de hangars en de achterliggende kantoorruimte. Deze regeling blijkt in de praktijk wat te rigide om een economisch stabiele bedrijfsvoering te bereiken.

Vanaf de start ondervindt Breda Airparc sterke concurrentie uit de regio. Het vliegveld is zelf gebonden aan een zeer beperkte doelgroep van luchtvaartgebonden bedrijven (op grond van het bestemmingsplan), die overigens passend is bij het karakter van het vliegveld. Dit geeft een duidelijke focus. Echter, ook op andere bedrijventerreinen in de regio mogen luchtvaartgerelateerde of luchtvaartgebonden bedrijven zich vestigen. Dat gebeurt ook. De sterke focus met de beperking in vestigingsmogelijkheden zet Breda Airparc dus op achterstand.

In de praktijk blijkt het lastig te zijn om voor alle de kantoorruimten op Breda Airparc een geschikte invulling te vinden binnen de gestelde voorwaarden in het bestemmingsplan. De hangars worden, conform het Masterplan Airparc Seppe, in samenhang met de kantoorruimten verhuurd, echter blijken niet alle kantoormeters te worden gevuld met dit vestigingsuitgangspunt. Er is fysiek nog ruimte voor de vestiging van activiteiten die niet verbonden zijn met de hangars. Er blijft in die zin 'ruimte over' om andere kantoren te huisvesten, die geen directe binding hebben met de bedrijfsactiviteiten in de hangars of anderszins verbonden zijn aan de luchtvaart.


Breda International Airport heeft de wens om met name kleine, creatieve en innovatieve kantoren, waaronder startups, een vestigingsplaats te bieden in deze nog beschikbare ruimte. Hierbij kunnen interessante meekoppelkansen, waaronder cross-sectorale samenwerkingen, ontstaan tussen bedrijven (de nieuwe kantoren én ook de andere luchtvaartgebonden bedrijven) op het Airparc als wel met bedrijven elders in de regio.

Daarnaast is juist de invulling van de nog beschikbare kantoorruimten belangrijk voor (het behoud van) de kwalitatief hoogwaardige uitstraling van Breda Airparc. Waarbij de nieuwe kantoren het vestigingsklimaat voor andere bedrijven (wel luchtvaartgebonden) verbetert, met een positief effect op de exploitatie van fase 3 en fase 4 van Breda Airparc.

Breda International Airport kent daarbij momenteel veel belangstelling van nieuwe kantoren die passend worden geacht, maar deze passen niet allemaal in het voorgeschreven profiel van 'special'. De kantoren hebben evenwel veel meerwaarde voor het vliegveld als wel voor de regio West-Brabant.

Beeldkwaliteit

De aard van de bebouwing en de samenhang tussen de verschillende gebouwen is een grote kwaliteit van Breda Airparc. Het is dan ook niet wenselijk de ruimtelijke uitstraling of bebouwingsmogelijkheden te wijzigen, laat staan te vergroten. Breda International Airport streeft slechts naar een betere bezetting van de (nog te realiseren) gebouwen, met als doel toe te werken naar afronding van de realisatie van deze kostendrager in combinatie met het verkleinen van het economisch risicoprofiel/conjunctuurgevoeligheid.

Benadrukt wordt dus dat de beeldkwaliteit van Breda Airparc, zoals vastgesteld in het masterplan 2010, niet verandert met de verruiming van de vestigingsmogelijkheden. De uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing blijft ongewijzigd. Inpandig worden de bedrijfsruimten voor kantoren op maat ingedeeld.

Voorstel verruiming vestigingsmogelijkheid

Concreet betekent het voorstel:

Voor het grootste gedeelte (80%) blijven de mogelijkheden zoals ze nu zijn:

  • het karakter van 'planologische special' blijft in stand;
  • de stedenbouwkundige opzet en aantal bvo's/bouwvolume blijven gelijk;
  • de ruimtelijke uitstraling verandert niet;
  • voor 80% van het aantal bvo's blijft het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een relatie met de luchtvaart, waarbij in de hangars altijd luchtvaartgebonden activiteiten uitgeoefend worden.

Voor een beperkt deel (20%) wordt een verruiming van de mogelijkheden voorgesteld:

  • voor maximaal 50% van het aantal bvo's kantoorruimte wordt een regeling voorgesteld waarbij de kantoorruimten (ook) mogen worden ingevuld met kantoren die geen relatie hebben met de luchtvaart;
  • binnen die 20% mag elk kantoor maximaal 600 m2 bvo groot zijn;
  • maximaal 50% van de niet-luchtvaartgebonden kantoren mag afkomstig zijn uit een straal van 10 km rondom Breda Airparc.

De voorgestelde verruiming van de vestigingsmogelijkheden op Breda Airparc past niet binnen het vigerend plan. Daarvoor is een aanpassing van het ruimtelijk kader benodigd, waarbij de voorwaarden die gesteld zijn aan de verruiming zo veel mogelijk worden geborgd in het ruimtelijk besluit (bestemmingsplan). De voorwaarde ten aanzien van de herkomst van kantoren kan, vanwege de reikwijdte van een bestemmingsplan, echter niet in het ruimtelijk plan worden geregeld. Dit aspect zal in een overeenkomst met Breda International Airport moeten worden meegenomen. De overeenkomst zal voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan moeten zijn gesloten. Daarnaast wordt een register bijgehouden met daarin de gevestigde bedrijven en de bijbehorende oppervlakten. Deze bedrijvenlijst zal actueel gehouden worden zodat toetsbaar is hoeveel niet-luchtvaartgebonden bedrijvigheid aanwezig is.

Dit concrete voorstel is gepresenteerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, de regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant. In paragraaf 6.2 wordt op deze afstemming nader ingegaan. Op 11 februari 2021 is het voorstel ten slotte in de gemeenteraad behandeld. Dit heeft geleid tot het besluit van de raad om het college te verzoeken een voorstel voor aanpassen van het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' op te stellen.

Duurzaamheid Breda Airparc

Breda International Airport streeft naar meer duurzaamheid. Alle gebouwen van Breda Airparc moeten energieneutraal worden, met als eerste (tussen-)doel 50% energieneutraliteit in 2025. Dit zal hoofdzakelijk bereikt worden door het realiseren van zonnecollectoren op daken en bijvoorbeeld ook door middel van carports met zonnecollectoren.

Ruimtelijk effect ontwikkelingen

De ontwikkelingen hebben maar in beperkte mate een ruimtelijk effect op de omgeving. De verruiming van de vestigingsmogelijkheden vindt uitsluitend inpandig plaats, zonder nieuwe of andere bouwactiviteiten dan eerder bij het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' is voorzien.

Van de andere ontwikkelingen heeft de mogelijkheid tot het verhogen van de verkeerstoren van 8,5 meter naar 10 meter een ruimtelijk effect. De verkeerstoren is gelegen op een afstand van nagenoeg 100 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning. Het perceel is aan de zijde van de verkeerstoren afgeschermd met hoge opgaande beplanting en bovendien heeft de verkeerstoren aan de zijde van de woning blinde gevels (zonder ramen) waardoor van 'inkijk' geen sprake is. De afstand is ook groot genoeg om geen schaduweffect te hebben op de bestaande woning. Momenteel is er echter geen voornemen tot een nieuwe of het vernieuwen van de huidige verkeerstoren.

De bebouwing aan de noordzijde kan ook in de huidige situatie worden vervangen door nieuwe gebouwen tot aan de bestaande hoogte en met het bestaande bebouwingsoppervlak. Het doel is de kwaliteit van de bebouwing en de openbare ruimte te verbeteren. Dat heeft een gunstig effect op de directe omgeving.

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt vergt geen nieuwe verstedelijking. Landschappelijke inpassing als gevolg van dit bestemmingsplan is dan ook niet nodig. Vanwege de ontwikkeling van Breda Airparc ligt er al wel een opgave voor landschappelijke inpassing. Deze opgave is ook in dit bestemmingsplan weer opgenomen in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. De landschappelijke inpassing vindt plaats binnen de bestemming Groen en wordt uitgevoerd op de manier zoals in het Masterplan reeds is beschreven. Het uitgangspunt is dat het groene karakter van de zone langs de Bredasebaan gehandhaafd blijft. Er wordt een groene zoom aangebracht langs de Bredasebaan waarbinnen de wateropgave ook wordt opgelost. Deze zone wordt als een parkachtig landschap vormgegeven waardoor een groene zone ontstaat langs de snelweg en een mooi voorterrein voor Breda Airparc. het gebied is openbaar toegankelijk en functioneert als uitloop voor de werknemers en passanten in het gebied.

Tussen de bebouwing worden drie doorsteken gerealiseerd met een maat van 15 tot 25 meter breed. Deze groene insteken zorgen voor een visuele verkleining van de bebouwing en brengt het groen het gebied in tot aan de start- en landingsbaan. Gestreefd wordt naar handhaving van behoudenswaardige bomen in de groengebieden.

Conclusie

Het verruimen van de vestigingsmogelijkheden en de, onder voorwaarden, uitbreiding van de oppervlakte voor horeca-activiteiten zijn van groot belang voor de exploitatie van het vliegveld en het behalen van de doelen op de korte termijn. Tegelijkertijd zal deze ontwikkeling geen invloed hebben op de stedenbouwkundige kwaliteiten in het gebied. De bebouwing blijft ongewijzigd. Er vindt uitsluitend een betere benutting van de bestaande bebouwing plaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  • 1. combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet ingaat geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zie paragraaf 3.1.4).

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie vastgesteld door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.

Relevantie plangebied

De NOVI regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker vooropzet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De SVIR bevat een kaart waarop de nationale ruimtelijke hoofdstructuur is weergegeven. De kaart bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het rijk verantwoordelijk is. Op de kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid. Het plangebied is onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur in de stedelijke regio's van de mainports Rotterdam en Schiphol, met een concentratie van topsectoren. Het doel van dit nationaal belang is de ontwikkeling van een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren te realiseren.

Relevantie plangebied

De SVIR regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Relevantie plangebied

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plan. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling binnen de gestelde kaders van het Barro en de Rarro past.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)/ Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”).

Sinds 1 juli 2017 is de ‘nieuwe’ Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijvoorbeeld leegstand) relevant zijn.

Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”


Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.

Relevantie plangebied

Toetsing van het voornemen om 500 m2 vloeroppervlakte horeca toe te voegen en het gedeeltelijk toestaan van niet-luchtvaartgebonden bedrijvigheid ter plaatse van de kantoren vindt plaats in paragraaf 4.15.

3.1.5 Conclusie rijksbeleid

Het voorliggend initiatief is niet van invloed op de opgenomen nationale belangen uit de NOVI, SVIR en het Barro en Rarro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld door de Provinciale Staten. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De provincie Noord-Brabant heeft ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie kwam in de afgelopen jaren, in samenwerking met een groot aantal partijen en inwoners, tot stand.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is op 5 november 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).

De omgevingsverordening heeft een overwegend beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening in principe geen beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten.

Instructieregels voor gemeenten

Naast de rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven zijn in hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant en dienen doorvertaald te worden in het bestemmingsplan.

De instructieregels ziet er onder andere op toe dat stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied wordt mogelijk, het Natuur Netwerk Brabant beschermd blijft en archeologische en cultuurhistorische waarden intact blijven.

Instructieregels voor waterschappen en Gedeputeerde Staten

Ook voor het waterschap en Gedeputeerde Staten zijn instructieregels gesteld in de Interim omgevingsverordening (hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5). Deze regels hebben geen directe doorwerking naar het bestemmingsplan.

Relevantie plangebied

In de Interim Omgevingsverordening zijn voor de gronden in het plangebied diverse aanduidingen opgenomen, zoals 'grondwaterbeschermingsgebied' en voor een beperkt deel van de gronden eveneens 'beperkingen veehouderij' en 'Natuur Netwerk Brabant' (NNB). De wijzigingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet niet in aantasting of belemmering van deze aanduidingen. In het plangebied worden namelijk geen bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd, die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, anders dan wat er op grond van het vigerende bestemmingsplan al mogelijk is. Hierdoor ontstaan er geen belemmeringen door de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied. In het bestemmingsplan zijn wel regels gesteld die volgen uit de instructieregels voor gemeenten. Ook wordt er geen veehouderij gerealiseerd. Gesteld kan worden dat het NNB ook niet wordt belemmerd door de ontwikkelingen in het plangebied. Het merendeel van de wijzigingen vindt inpandig plaats. De eventuele verhoging van de verkeerstoren zal eveneens geen aantasting van het NNB veroorzaken. De verkeerstoren is op dusdanige afstand gelegen en de tussengelegen bebouwing heeft nagenoeg dezelfde bouwhoogte dat gesteld kan worden dat er geen negatieve effecten, door bijvoorbeeld licht- en geluidsbronnen.

Daarnaast is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, doordat er geen bebouwing wordt toegevoegd en het beperkte wijzigingen betreffen binnen bestaande bebouwing. Ook is de functiewijziging van uitsluitend luchtvaartgebonden bedrijven naar gedeeltelijk niet-luchtvaartgebonden qua aard en omvang beperkt, waardoor er niet gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het merendeel van de geldende bestemmingsplannen is conserverend overgenomen. Hetzelfde geldt voor de aanduidingen die afgeleid zijn van de Interim Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0006.png"

Figuur 3.1: Ligging plangebied (rood omkaderd) gedeeltelijk in Landelijke kern in stedelijk gebied (ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0007.png"

Figuur 3.2: Ligging plangebied (rood omkaderd) Ligging NNB (ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0008.png"

Figuur 3.3: Ligging plangebied (rood omkaderd) en ligging grondwaterbeschermingsgebied (ruimtelijkeplannen.nl)

Op bovenstaande figuur 3.1 is een uitsnede van de themakaart 3 'Verstedelijking' van de interim omgevingsverordening opgenomen. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het stedelijk gebied (landelijke kern), namelijk het bebouwde deel aan de noordzijde van de start- en landingsbaan en Breda Airparc ten zuiden van de start- en landingsbaan. De start- en landingsbaan is aangeduid als landelijk gebied.

Op de gronden die zijn aangeduid als landelijk gebied is geen sprake van een enige wijziging. Dit deel is geheel conserverend overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan "eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge.

De wijzigingen op het vliegveld vinden plaats binnen het stedelijk gebied. Vanuit de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies geldt voor ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied een zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit (artikel 3.5).

Artikel 3.5: Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met artikel 3.6 uit de Interim Omgevingsverordening.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Bij stedelijke ontwikkeling dient toepassing gegeven te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In paragraaf 4.15 wordt hier nader op ingegaan. Gelet op paragraaf 4.15 kan gesteld worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

Geconcludeerd kan worden dat met voorliggend bestemmingsplan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De wijzigingen die dit bestemmingsplan verder mogelijk maakt, zijn daarnaast gelegen in het stedelijk gebied.

Figuur 3.3 laat zien dat het plangebied geheel in de het grondwaterbeschermingsgebied is geleden. De regels ter bescherming van de waterkwaliteit zijn in het bestemmingsplan opgenomen. Er is daarvoor een gebiedsaanduiding aan de gronden gegeven waarin regels zijn gesteld over het gebruik van de gronden en de bodemverstorende werkzaamheden.

3.2.3 Verordening luchthavenbesluit luchthaven Breda International Airport Noord-Brabant

Op 4 februari 2022 hebben Provinciale Staten de 'Tweede wijzigingsverordening Verordening luchthavenbesluit luchthaven Seppe Noord-Brabant' vastgesteld. Dit wijzigt op een aantal punten de Verordening Luchthavenbesluit Seppe Noord-Brabant. Zo wordt onder andere de naam van het vliegveld vervangen door Breda International Airport en is een klachtenregistratiesysteem verankerd in de verordening. De wijzigingen hebben geen ruimtelijke consequenties die in het bestemmingsplan verankerd moeten worden.


De voorbeeldregels zijn toegepast bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

3.2.4 Handreiking drinkwaterbescherming Noord-Brabant

In 2020 is de Handreiking drinkwaterbescherming Noord-Brabant tot stand gekomen. De handreiking is opgesteld om gemeenten en provincie te ondersteunen bij het uitvoeren van de zorgplicht voor een duurzaam veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening.

De belangrijkste beleidskaders van de provincie Noord-Brabant zijn opgenomen in het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) en de Brabantse Omgevingsvisie. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen als bron voor drinkwater heeft de provincie onder andere rond grondwaterwinningen beschermingszones aangewezen. De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant bevat inhoudelijke regels ter bescherming van het grondwater voor de drinkwatervoorziening. In de IOV zijn verschillende werkingsgebieden onderscheiden (zie ook paragraaf 3.2.2. Vanuit de Interimverordening gelden instructieregels voor de gemeenten. Vanuit de instructieregels moet de gemeente regels stellen in het bestemmingsplan. De handreiking biedt voorbeeldregels die gemeenten kunnen overnemen in het bestemmingsplan en geeft een doorkijk naar de doorwerking van de instructieregels onder de Omgevingswet.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggend initiatief is niet van invloed op de opgenomen provinciale belangen uit de Brabantse Omgevingsvisie, Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en de verordening luchthavenbesluit.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken bedrijventerreinen West-Brabant 2019-2023

Eind 2018 heeft de provincie nieuwe prognoses voor bedrijventerreinen vastgesteld. Hierin is de verwachte uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen bepaald voor de periode t/m 2030. De provincie heeft de prognose per brief aan de 5 regio’s aangeboden en gevraagd om deze te gebruiken bij het actualiseren van de regionale bedrijventerreinafspraken in 2019. Gevraagd wordt om (zo nodig en mogelijk):

  • de huidige afspraken over programmering (kwalitatief en kwantitatief) en huisvesting bij te stellen;
  • de regionale samenwerking en samenwerking tussen regio en provincie bij bedrijventerreinen te actualiseren en versterken;
  • verbindingen te leggen tussen bedrijventerreinen en de maatschappelijke opgaven en regionale ambities, zoals energietransitie (RES), klimaatadaptatie, terugdringen van stikstofdepositie in natuurgebieden, mobiliteit en bereikbaarheid.

Met de nieuwe afspraken willen de provincie en de West-Brabantse gemeenten de volgende stap zetten en komen tot een echte kwaliteitsslag op de West-Brabantse bedrijventerreinen en ons bedrijventerreinenbeleid. De provincie legt veel meer nadruk op kwalitatieve thema’s, zoals de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen, herstructurering, duurzaamheid en de manier waarop we met elkaar samenwerken en ambities willen realiseren (het proces).

Relevantie plangebied

In de ‘Regionale Afspraken Bedrijventerreinen’ uit 2019-2023 is Breda International Airport opgenomen als ‘special’. Een speciale werklocatie gericht op specifieke niches/topsectoren (thematisch - campussen).

"‘Specials’ zijn bedrijventerreinen waarop ruimte wordt aangeboden aan specifieke, nauw ingekaderde doelgroepen. Deze plekken hebben een regionale functie en concurreren niet met een ander op datzelfde segment gespecialiseerde bedrijventerrein in de regio. ‘Conceptbewaking’ is heel belangrijk bij deze specials. Voorkomen moet worden dat – bijvoorbeeld onder druk van tegenvallende uitgifte – allerlei andere bedrijven worden toegelaten, met als gevolg concurrentie met het reguliere aanbod.”

Het karakter van Breda International Airport staat in de regionale afspraken omschreven als “luchtvaartgebonden met daarbij ondergeschikte functies”.

Binnen de hierboven genoemde regionale afspraken is bepaald dat afstemming plaatsvindt over ruimtelijke initiatieven voor bedrijventerreinen groter dan 5.000 m². Formele bestuurlijke afstemming vindt plaats op het schaalniveau van Regio West-Brabant. Daarnaast zijn de regionale afspraken over kantoren, zoals ‘naar een gezonde kantorenmarkt in West-Brabant’ van toepassing op deze ontwikkeling.

Breda International Airport heeft in een samenspraak met de regio, het voorstel voor de verruiming van de vestigingsmogelijkheden opgesteld. Op 26 augustus 2020 zijn de gemeenten in de regio geïnformeerd over het voornemen en is hen gevraagd om een zienswijze. Op 30 september en op 2 december 2020 is het voornemen besproken in de commissie van advies. Op 18 december 2020 is het initiatief besproken op de West-Brabantse Ontwikkeldag en akkoord bevonden.

In paragraaf 4.16 wordt nader ingegaan op het uitgevoerde marktonderzoek ten aanzien van de uitbreiding van de vestigingsmogelijkheden. In paragraaf 6.2 is uitvoerig de afstemming in de regio beschreven.

3.3.2 Conclusie regionaal beleid

Regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Op de West-Brabantse Ontwikkeldag is de verruiming van de vestigingsmogelijkheden akkoord bevonden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Halderberge 2025

In de structuurvisie Halderberge, vastgesteld juni 2013, wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Halderberge op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat in 2025. De structuurvisie is het resultaat van een weging van verwachte ontwikkelingen en ambities van de gemeente, waarbij de ambities bescheiden zijn weggezet met het oog op de beperkte (financiële) middelen in de komende jaren. De structuurvisie biedt een kader met voldoende ruimte om nadere afwegingen te maken in de periode tot 2025.

De fysieke grenzen van de bebouwing zijn bereikt. Binnen de grenzen van de kernen (zie bovenstaande analyse kaart) ligt de nadruk op:

  • hergebruik en/of herontwikkeling van technisch en/of economisch verouderd vastgoed (woningvoorraad, bedrijfsruimte);
  • een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, zowel in beleving als in functionaliteit;
  • een goede verkeersafwikkeling en voldoende parkeergelegenheid nabij de centra.

Bij locatieontwikkelingen wordt sterker dan voorheen gebruik gemaakt van bestaand vastgoed. Als het vastgoed technisch en economisch verouderd is herontwikkeling aan de orde. Eventuele cultuurhistorische waarden dienen bij de herontwikkeling zoveel mogelijk ingepast worden, met het oog op versterking van de identiteit van de kernen. In het gebruik is echter veel flexibiliteit geboden; binnen de wettelijke normen van geluid, lucht en externe veiligheid wordt een sterkere menging van functies voorgestaan, vooral langs de historische bebouwingsstructuur in de kernen en de lintbebouwing buiten de kernen.

De strategiebeschrijving van de Structuurvisie start met een aantal gebieden dat in de komende jaren van kleur zal verschieten omdat de huidige functie van deze gebieden niet voldoet of rendeert. De ontwikkelingsgebieden zijn de gebieden waar duidelijkheid bestaat over het toekomstige gebruik en het bijbehorende beeld.

Relevantie plangebied

Het noordelijk deel van het plangebied is opgenomen als locatie voor herstructurering en het zuidelijke deel voor ontwikkeling. Dit is in lijn met de in dit plan opgenomen aspecten. Ontwikkelingen (horeca oppervlakte, onder voorwaarden, vergroten van 500 m² naar 1.000 m²) en wijzigingen van ontwikkelingen (niet-luchtvaartgebonden bedrijvigheid toestaan) vinden plaats aan de zuidzijde, herstructurering aan de noordzijde (bouwhoogtes in overeenstemming brengen met feitelijke situatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0009.png"

Figuur 3.4: Uitsnede kaart Structuurvisie gemeente Halderberge 2025

3.4.2 Economische visie Halderberge 2020

De gemeente Halderberge heeft in 2008 een economische visienota vastgesteld. In de raadsvergadering van 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad ingestemd met het plan van aanpak herijking economische visienota. Ondernemers(organisaties) hebben in de aanloop naar en gedurende het proces van de herijking ook een sterke behoefte geuit om te komen tot een nieuwe visienota, waarin meerjarig investeringen zijn geborgd. Een goed vestigings- en ondernemingsklimaat is van essentieel belang om het Halderbergse bedrijfsleven te laten floreren. Een goed functionerend bedrijfsleven draagt primair bij aan werkgelegenheid, investeringen, nieuwe samenwerkingsvormen en economische spin-off. Een sterke lokale economie draagt ook bij aan het welzijn van inwoners en werknemers en een goed woon- en leefklimaat. Daartoe is een visie opgesteld voor het jaar 2020 (en verder). In de visie is ingezoomd op vijf thema's:

  • Toerisme en Recreatie
  • Detailhandel en Leefbaarheid
  • Bedrijventerreinen en Logistiek
  • Luchtvaart
  • Dienstverlening en Samenwerking

Breda International Airport wordt hierin beschreven als een van de toeristische-recreatieve trekkers in de gemeente Halderberge. Het herbergt een avontuur- en belevingscentrum gericht op 'air sports' met als exponenten het Vliegend Museum, het tweede parachutespringcentrum van Nederland en diverse aan 'air sport' verbonden activiteiten en evenementen. Het vliegveld wordt in de visie ook omschreven als 'volwaardige werkgelegenheidsmotor' van de gemeente die naast nieuwe banen ook spin-off opleveren voor het gehele vliegveld en toeleveranciers in de regio.

 

Relevantie plangebied

Het toestaan voor niet-luchtvaartgebonden bedrijvigheid om zich te vestigen op het vliegveld en de uitbreiding van het toegestane aantal m² horeca dragen bij om het vliegveld te laten fungeren als werkgelegenheidsmonitor voor de gehele gemeente. De plannen zijn daarmee in lijn met de Economische Visie.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggend initiatief is niet van invloed op de opgenomen gemeentelijke belangen uit de Structuurvisie Halderberge 2025 en de Economische visie Halderberge 2020.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gehele grondgebied van Breda International Airport. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkelingen, zoals benoemd in paragraaf 2.2, mogelijk te maken. Het overige deel van het bestemmingsplan wordt conserverend overgenomen van de geldende bestemmingen. Daarnaast is ook het recentelijk vastgestelde uitwerkingsplan 'fase 3 en 4 Breda Airport' conserverend overgenomen. De eventuele ontwikkeling van zonnepanelen langs de start- en landingsbaan is niet in dit bestemmingsplan opgehouden, daarvoor dient tegen die tijd een afzonderlijke procedure te worden doorlopen.

In voorliggend hoofdstuk zal om deze reden uitsluitend worden ingegaan op de wijzigingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Uitzondering is het aspect 'stikstofdepositie'. Bij dit aspect moet het gehele plangebied in ogenschouw genomen worden. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

4.2 Archeologie

Algemeen beleid

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen van de Wamz 2007 gedeeltelijk overgegaan in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden.

Gemeentelijke beleidsnota Halderberge ‘Ons geschreven verleden’

Gemeentelijke beleidsnota archeologie Halderberge ‘Ons ongeschreven verleden’ uit 2011. Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het ‘gemeenschappelijke geheugen’ en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen - op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau - dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen. Om een goede afweging te kunnen maken is archeologische kennis noodzakelijk. Als basiskennis dienen de vastgestelde archeologische advieskaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0010.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart 2011 (groen: lage verwachting, rood: hoge verwachting)

Relevantie plangebied

Het plangebied heeft zowel een hoge als lage archeologische verwachting. Voor de gronden van Airparc Seppe is in het verleden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze gronden zijn dan ook archeologisch vrijgegeven.

Bodemroerende werkzaamheden vormen geen onderdeel van de in dit plan opgenomen ontwikkelingen. Om deze reden kan gesteld worden dat er geen archeologische waarden in het geding zijn.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.3 Cultuurhistorie

Algemeen beleid

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe (nog niet in werking getreden) Omgevingswet is als volgt:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staan in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Cultuurhistorische Waardenkaart Brabant

Aan de locatie zelf worden op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (vastgesteld in 2010 en op kleine onderdelen aangepast in de herziening 2016) cultuurhistorische waarden toegekend door het aan te duiden als Cultuurhistorische landschappen. Er vloeien echter geen beperkingen uit deze waardebepaling. Het gehele plangebied is ingericht als vliegveld/ bedrijventerrein. Op het terrein ligt een zeer waardevolle historisch geografische lijn, namelijk de Turfvaart/Kibbelvaart. Aan de cultuurhistorische waarden vinden geen wijzigingen plaats. Daarnaast zijn in het plangebied geen monumenten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (2010 - herziening 2016)

Turftvaart Kibbelvaart

Aan de noordzijde, buiten het plangebied, van het plan is de Turfvaart Kibbelvaart gelegen. De Turfvaart (waarschijnlijk daterend uit 1600-1700), gelegen tussen veenontginningen bij Rucphen en de samenvloeiing bij de Polder de Hoevensche Beemden met de Laaksche Vaart. Het gedeelte ten zuiden van de spoorweg Roosendaal-Breda is, tengevolge van het minder herkenbaar zijn als voormalige turfvaart lager gewaardeerd. Tussen de Hoevense Weg en de spoorlijn is deze sloot breder en herkenbaar als gewezen turfvaart. Ten noorden van de Hoevense Weg is de vaart gelegen tussen brede kaden, die voorzien zijn van bosschages en hakhout in de vorm van knotbomen (cat.1). Ter hoogte van de Palingstraat samenvloeiend met de Laaksche Vaart. De planontwikkeling heeft geen invloed op de Turfvaart.

Archeologische landschappen

Landschap omvat het gebied tussen de woonkernen Etten-Leur, Sint Willebrord en Oudenbosch. Een groot deel van het gebied kenmerkt zich door een licht golvend dekzandreliëf. De kern wordt gevormd door een zuidwest-noordoost georiënteerde dekzandrug met in het westen het beekdal de Oudenbosche laagte, en in het oosten het beekdal van de Kibbelvaart. Iets oostelijker ligt een derde beekdal, genaamd Lokkervaart/Laaksche vaart. In het noordwestelijke richting gaat de zandrug geleidelijk over in het marien- en veenlandschap. Aan het maaiveld komen over grote oppervlakten Oude dekzanden voor die tussen 27.000 en 11.000 jaar geleden zijn afgezet. Van de Jonge dekzanden (11.000-10.000 jaar geleden) zijn slechts enkele kleinere arealen bekend. Onder het dekzand bevinden zich terrassen van de Rijn en Maas die op sommige plaatsen (nagenoeg) aan het oppervlak liggen. Door de Holocene “vernatting” van West-Brabant is het dekzand van landschap met een omvangrijk veenpakket bedekt geraakt. De groei van het veen ging tot in de middeleeuwen door. Veel van het veen is intussen verdwenen door natuurlijke erosie en ontginning vanaf de tweede helft van de 13e eeuw na Chr. In het noordoosten is waarschijnlijk nog een restant van het veen bewaard gebleven onder de zeeklei die door overstromingen in de late middeleeuwen is afgezet. Rond de gehuchten Hoeven en Bosschenhoofd komen aanzienlijke oppervlakten aan oude bouwlanden met een plaggendek (cultuurdek) voor. De indruk bestaat dat (een deel van) de cultuurdekken snel zijn aangelegd, waardoor het onderliggende dekzandprofiel nog goed intact is.

Gemeentelijk beleid
Naast het rijks- en provinciaal beleid is het gemeentelijk beleid ‘Ons Inspirerend Verleden’ uit 2011 opgesteld en ook kent de gemeente een eigen cultuurhistoriekaart (2013). De centrale visie vanuit het gemeentelijk beleid is: cultuurhistorie is een belangrijke drager van de identiteit van Halderberge en maakt integraal onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkeling van Halderberge, waardoor ontmoetingen van heden en ver leden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0012.png"

Figuur 4.3: Cultuurhistoriekaart Halderberge (2013)

Op de gemeentelijke cultuurhistoriekaart is het plangebied aangemerkt als zandgrond. Omdat het zandgrond betreft is het nodig om op structuurniveau ontwikkelingen te sturen, onder andere afstemming op het ruimtelijk karakter is nodig. Daarnaast is een lijn van redelijk hoge waarde een drift/steeg en voormalige turfvaart aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Bij het opstellen van het bestemmingsplan ‘Airparc Seppe’ is rekening gehouden met de omgeving. Voorliggend plan brengt geen wijzigingen aan in de landschappelijke en cultuurhistorische structuur en waarden.

Conclusie

Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Beleid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat toekomstige bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient te worden aangetoond dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Milieuzoneringen zijn wederkerig. Dit betekent dat bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot de bedrijven. Deze afstand is noodzakelijk, omdat anders het vergund recht van het bedrijf wordt aangetast, en omdat daarmee hinder voor toekomstige bewoners wordt voorkomen.

Relevantie plangebied

Bestaande situatie

Op basis van het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' en het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' zijn op Breda International Airport diverse bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' betreft het luchtvaartgebonden bedrijvigheid, een verkooppunt voor vliegtuigbrandstoffen, een museum en bijbehorende voorzieningen. het bestemmingsplan 'Airparc Seppe' biedt eveneens de mogelijkheid voor luchtvaartgebonden bedrijvigheid en daarnaast ondergeschikte functies, zoals bezoekers- en ontvangstruimten, kantoorruimten, horeca en detailhandel. In dit bestemmingsplan is aanvullend bepaald dat deze functies slechts zijn toegestaan zover zij behoren tot categorie 1, 2 dan wel 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dat is een bij het bestemmingsplan gevoegde lijst op grond van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. het betekent dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten de richtafstand tot de dichtstbijzijnde gevoelige functie niet meer mag bedragen dan 50 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning is ruim 100 meter. Daarmee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd.

Beoogde situatie

De bestaande situatie ten aanzien van milieuhinder wordt op geen wijze beïnvloed door onderhavig bestemmingsplan. De wijzigingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vinden inpandig plaats. In de kantoren van Breda Airparc mogen naast luchtvaartgebonden bedrijven ook, hetzij gedeeltelijk, niet-luchtvaartgebonden bedrijven zich vestigen in de vorm van kantoren. Gelet op het aspect 'bedrijven en milieuzonering' is er geen verschil tussen type kantoren.

Daarnaast is de oppervlakte dat de horeca in Breda Airparc kan benutten uitgebreid van 500 m2 bvo naar 1.000 m2 bvo, in geval van een evenement of bijeenkomst. De extra vierkante meters bvo kunnen ingezet worden ter plaatse van de bestaande aanduiding 'horeca' en 'specifieke vorm van horeca - 1 '. Er vindt geen verruiming plaats van de gronden waarbinnen horeca is toegestaan.

Ook de diverse aanpassingen in de bouwhoogten hebben geen invloed op de directe omgeving.

Doordat er geen sprake is van een bestemmingswijziging of uitbreiding van bouwvlakken of aanduidingen, kan geconcludeerd worden dat er ten opzichte van de huidige vigerende situatie geen wijzigingen plaatsvinden die invloed kunnen hebben op de bedrijfsvoering van de bedrijven op Breda International Airport of omliggende (woon)functies.

In onderstaande tabel is gekeken naar de functies waar een wijziging in het planologisch regime plaatsvindt. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de VNG-brochure (2009), waarin de indicatieve richtafstanden bestaan beschreven.

Tabel 1.1 toetsing indicatieve afstanden VNG-brochure (2009)

Functie   Categorie en indicatieve afstand   Afstand tot meest nabijgelegen bestaande woning  
Toestaan niet-luchtvaartgebonden luchtvaart in de bestaande kantoren
(functie: kantoren)  
1 (10 meter)   137 meter  
Uitbreiding oppervlakte horeca binnen de bestaande aanduiding 'horeca'
(functie: restaurant)  
2 (30 meter)   235 meter  

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuhinder geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.5 Bodem

Beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat deze kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Uitgangspunt is dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op schone grond dienen te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Met het plan worden geen bodemroerende activiteiten uitgevoerd en vindt tevens geen wijziging in het gebruik van de gronden plaats relevant voor het aspect bodemkwaliteit. Er is daarom geen bodemonderzoek benodigd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Beleid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek

Door Antea Group is in 2020 een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het uitwerkingsplan 'Fase 3 en 4 Breda Airport'. Voor de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met onderhavig bestemmingsplan is door Antea Group in 2021 een aanvullende memo opgesteld. Beide documenten zijn als bijlage bij de toelichting bijgevoegd (bijlage 2 en bijlage 4). Hierna wordt ingegaan op het groepsrisico en de conclusie uit de aanvullende memo uit 2021.

Verantwoording groepsrisico

In hoofdstuk 3 van de memo is geconcludeerd dat een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico verplicht is ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A58, spoorlijn Roosendaal Oost – Breda en hogedruk aardgastransportleidingen. Vanuit goede ruimtelijke ordening wordt ook aandacht besteed aan de risico’s ten gevolge van de luchthaven.

In dit hoofdstuk worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van de gemeente Halderberge. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en het Bevb en zijn tevens omschreven in hoofdstuk 2 van de memo en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

Voor de volledige aanzet groepsrisicoverantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar de rapportage 'Actualisatie EV onderzoek Seppe' (Antea Group, juli 2020). In deze rapportage zijn de relevante scenario's beschreven, is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid en zijn (ruimtelijke) veiligheidsmaatregelen beschreven. Ten opzichte van deze groepsrisicoverantwoording worden enkele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt (zie hoofdstuk 2), waarvan geen enkele ontwikkeling voorziet in een ruimere aanwezigheid van personen binnen het plangebied. Tevens voorziet het plan niet in logies noch in het verblijf van groepen zeer kwetsbare personen. De verruiming betreft wel dat een deel van de kantoorruimten voor kantoren zonder binding met het vliegveld is toegestaan en dat een deel van hangar 1 mag worden gebruikt voor horecafunctie in die gevallen dat sprake is van een bijeenkomst die verbonden is aan de in het pand gevestigde bedrijven. In dat geval mag de horecafunctie maximaal 1.000 m2 bedragen, waar het restaurant al een brutovloeroppervlak van 500 m2 heeft. De tijdelijke uitbreiding betreft derhalve maximaal 500 m2 brutovloeroppervlak (binnen de bestaande bebouwing). Het aantal extra bezoekers is daarmee beperkt tot maximaal 100 personen.

In de voornoemde aanzet voor de groepsrisicoverantwoording wordt het volgende geconcludeerd:

  • er worden geen functies mogelijk gemaakt die de aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen faciliteren (zelfredzaamheid van aanwezige personen);
  • de luchthaven beschikt over een calamiteitenplan en wordt geacht conform te kunnen handelen bij het optreden van een incident (bestrijdbaarheid);
  • alarmering is mogelijk via het Waarschuwing- en Alarmeringssysteem (WAS) en/of NL-Alert;
  • het verdient aanbeveling om bij de aanwezige bedrijfshulpverlening (BHV) en verplichte ontruimingsplannen aandacht te besteden aan de scenario's externe veiligheid;
  • bij nieuwbouw wordt mechanische ventilatie bij voorkeur centraal afsluitbaar uitgevoerd, zodat deze bij een incident met gevaarlijke stoffen uitgeschakeld kan worden (ter bevordering van de schuilmogelijkheden in een gebouw);
  • maatregelen aan de hogedruk aardgastransportleidingen (zoals het verhogen van de gronddekking en/of het aanbrengen van afscherming) kunnen worden verkend met de leidingbeheerder en het bevoegd gezag.

De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft in het kader van de ruimtelijke procedure hierover positief geadviseerd onder de voorwaarde dat:

  • logies en het verblijf van groepen zeer kwetsbare personen expliciet wordt uitgesloten;
  • in de toelichting de uitbreiding van horeca-functie voor bijeenkomsten wordt beperkt qua bezoekers, zodat geen festivals mogelijk zijn, en er een binding met de bedrijven moet zijn.
  • de wijziging van het luchthavenbesluit wordt beschouwd.

Deze voorwaarden zijn verwerkt.

Conclusie

In de memo is het aspect externe veiligheid beschouwd. Hieruit volgt dat de beoogde ontwikkelingen geen effect hebben op de externe veiligheid binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt om deze reden geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.7 Geluid

Beleid

Geluidhinder kan ontstaan vanwege verschillende activiteiten, waaronder wegverkeer, railverkeer en bedrijfsactiviteiten. De Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit geven normen voor de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten (zoals woningen) en de minimale geluidwering die moet worden toegepast. De Wet geluidhinder bepaalt dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen de geluidzone van een bestaande geluidbron (een weg, een spoorlijn of een geluidgezoneerd bedrijventerrein) of als het plan een nieuwe geluidsbron vallend onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder mogelijk maakt.

Relevantie plangebied

In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. Er is daarom geen reden voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.

Door het toestaan van 500 m2 aan ondergeschikte horeca (alleen tijdens evenementen en bijeenkomsten) is een worst-case inschatting gemaakt van het aantal extra verkeersbewegingen dat van en naar het plangebied gaat rijden. Het gaat om circa 86 verkeersbewegingen per etmaal. Om te bepalen of dit aantal verkeersbewegingen een effect heeft op de omliggende woningen is beoordeeld of er sprake is van een toename van de geluidbelasting op de woningen. In het akoestisch onderzoek 'Akoestisch onderzoek verkeersaantrekkende werking Airparc Seppe' dat onderdeel is van het bestemmingsplan Airparc Seppe blijkt dat er op de Bredasebaan in 2020 sprake is van circa 3.264 verkeersbewegingen per etmaal, waarvan 15,5% middel -en zwaar verkeer betreft . Als gevolg van voorliggend plan komen hier circa 86 lichte verkeersbewegingen per etmaal bij. Dit betreft een verkeerstoename van ongever 3% ten opzichte van de huidige verkeersgeneratie op de betreffende weg.

Uit het document 'Geluid luistert nauw' van Rijkswaterstaat blijkt dat het geluidsniveau tussen een afname van 10% en een toename van 10% ten opzichte van de huidige verkeersgeneratie geen wijziging in het geluidsniveau teweegbrengt. Gesteld kan worden dat door de minimale toename van het aantal verkeersbewegingen er ten opzichte van de huidige geluidbelasting op de gevel geen sprake is van een toename van het geluidniveau op de gevels van de omliggende woningen aan de Bredasebaan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.8 Kabels en leidingen

De in dit plan opgenomen ontwikkelingen hebben geen gevolgen voor de aanwezige planologisch relevante kabels en leidingen.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid

In de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een

bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • b. de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk;
  • c. het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.


Relevantie plangebied

De ontwikkeling die in het plan zijn opgenomen voorzien in een toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is sprake van een toename van circa 86 verkeersbewegingen per etmaal (weekdaggemiddelde). Op basis van de NIBM tool, zoals hierna weergegeven, draagt het plan niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0013.png"

Figuur 4.4: Uitsnede NIBM-tool (Bron: Rijkwaterstaat)

Om de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te beoordelen is de Atlas voor Leefomgeving geraadpleegd. Uit de beoordeling van Fijnstof (PM10 en PM 2,5) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0014.png"

Figuur 4.5: Fijnstof 2019 (PM 10) (bron: Atlasleefomgeving.nl - gegevens RIVM)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0015.png"

Figuur 4.6: Fijnstof 2019 (PM 2,5) (bron: Atlasleefomgeving.nl - gegevens RIVM)


Conclusie

De in het plan opgenomen ontwikkelingen zijn van een dusdanig beperkte omvang dat het plan Niet in Betekende Mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is er sprake van een goede luchtkwaliteit ter plaatsen van het plangebied. Daarmee is het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.10 Natuur

Beleid

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende Natura 2000-gebieden gelegen: De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (13,6 km in België), Hollands Diep (14,3 km), Brabantse Wal (14,6) en Ulvenhoutsebos (16,8). Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden. De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet onderzocht worden of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Indien onderdelen van het plan niet vergunbaar worden geacht, zal bij de ruimtelijke besluitvorming moeten worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep geen doorgang kan vinden.

Relevantie plangebied

De verruiming van de horeca en bedrijfsactiviteiten die meer mogelijkheden bieden voor niet-luchtvaartgebonden bedrijvigheid vinden plaats binnen bestaande bebouwing. Er worden geen nieuwe bouwactiviteiten mogelijk gemaakt, of vinden er geen sloopactiviteiten plaats. Gelet op bovenstaande kan gesteld worden dat er geen beschermde gebieden en soorten worden aangetast. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het aspect stikstofdepositie in relatie tot Natura 2000-gebieden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen hebben zodoende geen effect op het aspect natuur. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

4.11 Stikstofdepositie

Beleid

Binnen de EU worden de belangrijkste leefgebieden van de meest bedreigde en waardevolle soorten en habitattypen aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze Natura 2000-gebieden moeten samen een Europees ecologisch netwerk vormen om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. De juridische basis voor dit netwerk zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, die in Nederland zijn doorvertaald in de Wet natuurbescherming (Wnb). Per gebied worden voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Dit kunnen behouds- of uitbreidings-/verbeteringsdoelstellingen zijn.

Het is verplicht om plannen en projecten te beoordelen op de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten geldt een vergunningsplicht als het project een significant gevolg kan hebben op een Nederlands Natura 2000-gebied (art. 2.7 lid 2, Wnb). Bij vaststelling van plannen moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 2.7 lid 1, Wnb).

Bij plannen of projecten in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dient in een oriënterende fase onderzocht te worden of de ontwikkeling een significant (negatief) gevolg op het betreffende Natura 2000-gebied kan hebben.

Vrijstelling realisatiefase

Op 9 maart 2021, is voor de realisatiefase de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet, die op korte termijn van kracht wordt (voor vaststelling van het bestemmingsplan), voorziet in een vrijstelling voor activiteiten van de bouwsector, zoals slopen en bouwen. De bij deze activiteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen dan bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.

Onderzoek

Door Antea Group is in februari 2022 een berekening met Aerius Calculator 2021.0.2. uitgevoerd voor de gebruiksfase. Het onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierna wordt ingegaan op de conclusie uit het rapport.

Voor de gebruiksfase toont AERIUS Calculator een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante (negatieve) gevolgen zijn voor de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Voor de gebruiksfase toont AERIUS Calculator een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar. Mede gelet op de vrijstelling voor de realisatie kan geconcludeerd worden dat het aspect 'stikstof' geen belemmering vormt voor het voorgenomen initiatief.

4.12 Verkeer en parkeren

Verkeer

De bebouwing en functies ten noorden van de start- en landingsbaan wordt ontsloten via de Pastoor van Breugelstraat. Aangezien er op dit deel van het plangebied geen wijzigingen plaatsvinden die gevolgen hebben voor de verkeerskundige situatie zijn geen belemmeringen te verwachten.

De bebouwing en functies ten zuiden van de start- en landingsbaan worden ontsloten via een interne weg die aansluit op de Bredasebaan. De verruiming van de vestigingsmogelijkheden voor de kantoren zorgt niet voor extra verkeersbewegingen, aangezien de functie kantoor blijft. De extra vierkante meters horeca, bij een evenement of bijeenkomst, zorgen echter wel voor een toename aan verkeersbewegingen. In totaal gaat het om gemiddeld circa 86 verkeersbewegingen per etmaal vanwege de extra vierkante meters hoeca ten behoeve van evenementen en bijeenkomsten (zie subparagraaf parkeren). Dit betreft een worst-case aanname, aangezien de hangar niet elke dag gebruikt zal worden. Gelet op de minimale toename aan verkeersbewegingen en de aard en omvang van de Bredasebaan kan gesteld worden dat deze weg voldoende capaciteit heeft om de extra verkeerbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Gezien de uitbreiding van de extra vierkante meters horeca, bij evenementen en bijeenkomsten, zijn 40 parkeerplaatsen benodigd. Dit is gebaseerd op het kengetal voor een 'evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw) uit de Kadernota Parkeren 2017-2021. Hierbij is uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en met een ligging in 'overig gebied'. Uitgaande van het gemiddelde kengetal dienen 8,0 parkeerplaatsen per 100 m2 gerealiseerd te worden. Dit komt neer op 40 parkeerplaatsen.


In de huidige situatie zijn er circa 162 parkeerplaatsen aanwezig voor bezoekers van de horecagelegenheid, de spottersplekken en overige gasten van het vliegveld. De bezoekers en gasten kunnen gebruik maken van het westelijk gelegen parkeerterrein, nabij de zuidelijke entree van het vliegveld. Uit praktijkervaring blijkt dat gedurende de gehele week er ruim voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Een bezetting van 90% wordt alleen met hoge uitzondering, maximaal een enkele keer per jaar, behaald.
In de afgelopen jaren is de beschikbaarheid dan ook ruim voldoende gebleken. Voor de bijeenkomsten in de hangar, wat met dit bestemmingsplan direct mogelijk wordt gemaakt, werd voorheen een specifieke vergunning per bijeenkomst aangevraagd. Gedurende deze bijeenkomsten is geen sprake geweest van een te kort aan parkeerplaatsen of parkeeroverlast. Doordat de parkeerplaatsen in de huidige situatie ook al plaatsvinden, is feitelijk dan ook geen sprake van een wijziging van de parkeerbehoefte.

Gesteld kan worden dat er reeds ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om te voorzien in de behoefte van de bijeenkomsten in de hangar.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de omliggende wegen voldoende capaciteit hebben om de extra verkeersbewegingen te verwerken. Tevens is er reeds voldoende parkeergelegenheid om te voorzien in de extra behoefte.

4.13 Besluit milieueffectrapportage

Beleid

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Komt een activiteit niet voor in kolom 1, dan geldt er geen m.e.r-(beoordelings)plicht.

Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo’n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Voor deze afweging gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plan voorziet in de uitbreiding van de aanduiding 'horeca' binnen een bestaande hangar, het verruimen van de vestigingsmogelijkheden voor niet niet-luchtvaartgebonden kantoren in de bestaande kantoren en de aanpassingen van een aantal bouwhoogten in de regels van het bestemmingsplan. het plan heeft een zeer beperkte aard en omvang, waardoor er geenszins sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Aangezien er hier niet gesproken kan worden van een ‘stedelijke ontwikkeling’ is de activiteit dus niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig en hoeft er ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden. De activiteit komt niet voor in kolom 1 van de C- of D-lijst uit het besluit.

4.14 Waterhuishouding

Beleid

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • b. De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • c. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. De toename van verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x Gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dus het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud en/of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudelijke situatie'. Hierbij wordt uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoeren. Daarnaast zijn worden technische eisen gesteld aan het watersysteem. Deze zijn beschreven in de beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Verder is het wenselijk dat het gebruik van milieuvriendelijk materialen gestimuleerd word en het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege te laten. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is geheel gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De maximale boringsdiepte is 80 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP6030-C001_0016.png"

Figuur 4.7: Grondwaterbeschermingsgebied (bron: Kaartbank Noord-Brabant)

Beleid gemeente

De gemeente Halderberge heeft haar waterbeleid opgenomen in het ‘GRP Halderberge 2020-2023 zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 juli 2019. In het plan wordt beschreven hoe het stedelijk watersysteem in de huidige situatie functioneert en met welke uitdagingen en ontwikkelingen de gemeente in de nabije toekomst te maken krijgen. Dit dient als vertrekpunt voor de visie op lange termijn en onze strategie op korte termijn en een transparante, toekomstbestendige financiering.

Het gemeentelijke waterbeheer staat niet op zich, maar is continu in beweging door diverse uitdagingen en ontwikkelingen. De belangrijkste zijn onderstaand beschreven en vormen de basis voor de speerpunten voor de planperiode 2020-2023:

  • klimaatverandering;
  • uitputting energie en grondstoffen;
  • veranderende wetgeving;
  • energietransitie;
  • participatie en bewustzijn;
  • vitaliteit;
  • veiligheid.

Relevantie plangebied

Met de in het plan opgenomen ontwikkelingen wordt geen wijziging beoogd, waarmee de oppervlakteverharding toeneemt. Daardoor is er geen sprake van een feitelijke wijziging in de waterhuishoudingsituatie ter plaatse. Aangezien er geen boringen plaatsvinden kan gesteld worden dat er geen aantasting van het grondwaterbeschermingsgebied plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.15 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. Daarmee wil de provincie Noord-Brabant de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de een laddertoets moet worden doorlopen. Doel van een dergelijke toets is het bereiken van een duurzame verstedelijking in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in bestaande stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relevantie voor plangebied

Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is uitsluitend nodig bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt per wijziging beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Verruiming bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de kantoren

Bij een functiewijziging is uitsluitend sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de aard en omvang van de wijziging dusdanig is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de verruiming van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de kantoren. Ten hoogste 6.000 m2 brutovloeroppervlakte van de kantoren mag ingezet worden voor bedrijven die niet-luchtvaartgebonden zijn. De overige 6.000 m2 blijft uitsluitend te gebruiken voor luchtvaartgebonden bedrijven. De hoofdfunctie kantoor blijft hierbij gelijk. Er is om deze reden dan ook geen sprake van een dusdanige wijziging in de aard en omvang van de activiteiten. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Uitbreiding oppervlakte horeca bij evenementen en bijeenkomsten

De uitbreiding van het vloeroppervlak van de aanduiding 'horeca' bedraagt maximaal 500 m2 bvo. Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er sprake is van een ruimtebeslag van maximaal 500 m2 bvo. Door middel van onderhavig bestemmingsplan is sprake van een toevoeging van maximaal 500 m2 horeca in bestaande bebouwing onder voorwaarden. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Overige wijzigingen

Het bestemmingsplan voorziet verder in de aanpassing van de bouwhoogtes ter plaatse van de bebouwing aan de noordzijde van de start- en landingsbaan. Dit wordt in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Tevens wordt de maximale bouwhoogte van de verkeerstoren met 1,5 meter verhoogd. Deze verhoging is naar waarschijnlijkheid benodigd om ook in de toekomst de functie als verkeerstoren goed te blijven vervullen. Er is hiermee geen sprake van extra ruimtebeslag en kan de verkeerstoren als specifiek bouwwerk gezien worden. Een verkeerstoren op een andere locatie heeft geen toegevoegde waarde en is dus locatie-specifiek.

Conclusie

Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het doorgaan van de in dit plan opgenomen ontwikkelingen. De hierboven genoemde kaders zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

4.16 Marktonderzoek vestiging niet-luchtvaartgebonden kantoren

Onderzoek

Voor het verruimen van de vestigingsmogelijkheden is in oktober 2020 een kwalitatieve marktscan uitgevoerd door ArcusPlus (bijlage 6). Deze is kwantitatief aangevuld met een marktverkenning door Antea Group (bijlage 7). De scan en de verkenning onderbouwen in hoeverre een verruiming haalbaar en realistisch is. Uit het onderzoek volgen de volgende conclusies:

  • 1. Binnen een straal van 10 kilometer rondom Breda Airparc is er reeds voldoende kwantitatieve marktvraag om een verruiming van de vestigingsmogelijkheden te verantwoorden.
  • 2. Er is voldoende marktruimte voor de toevoeging van kantoorruimte tot circa 600 m2 bvo binnen een straal van 10 kilometer rondom Breda Airparc. De beoogde verruiming van het profiel voor kantoorruimte voor Breda Airparc past binnen deze ontwikkeling.
  • 3. Er is marktruimte voor de toevoeging van kantoorruimte op 'planologische specials', zoals Breda Airparc, binnen de regio West-Brabant. Dit volgt uit de actualisatie van de kwalitatieve vraag-aanbod confrontatie uit de provinciale behoefteraming (2018). Hieruit wordt geconcludeerd dat ook kwalitatief de verruiming van Breda Airparc past in het marktbeeld op korte en middellange termijn (t/m 2030).
  • 4. De bestaande 'leads' van geïnteresseerde partijen voor Breda Airparc bevestigen het beeld dat er, zowel vanuit luchtvaartgebonden bedrijvigheid als vanuit meer reguliere kantoorgebruikers, vraag is naar vestiging op Breda Airparc. Daarbij komen eindgebruikers niet alleen uit de regio, maar vanuit heel Nederland, zo volgt uit analyse van verhuisbewegingen.
  • 5. In de regio West-Brabant, maar ook binnen een straal van 10 km rondom Breda Airparc, is maar zeer beperkt concurrentie van kantoorlocaties. Het profiel van Breda Airparc als 'planologische special' met ontwikkelruimte voor kleinschalige kantoorruimte tot 500 m2 vvo (600 m2 bvo) is niet of nauwelijks vergelijkbaar met formele kantoorlocaties in de regio en omliggende gemeenten. Daarmee zorgt verruiming van de vestigingsmogelijkheden voor Breda Airparc eerder voor een aanvulling en versterking van het regionaal (kantoren)profiel dan voor concurrentie.
  • 6. Verruiming van de vestigingsmogelijkheden voor Breda Airparc zorgt niet voor onaanvaardbare ruimtelijke effecten elders (en daarmee bovengemiddelde, ongewenste leegstand).

Minder efficiënt benutte gebouwen kunnen door kleinere kantoren van buiten de luchtvaartsector worden benut om de leegstand van met name de kantoorgedeelten op te vullen, zonder dat dit negatief doorwerkt in de regio. Dit blijkt ook zonder meer uit de conclusies van het onderzoek van ArcusPlus en Antea Group “In de regio West-Brabant, maar ook binnen een straal van 10 km rondom Breda Airparc, is maar zeer beperkt concurrentie van 6 kantoorlocaties. Het profiel van Breda Airparc als 'special' met ontwikkelruimte voor kleinschalige kantoorruimte tot 500 m2 vvo (600 m2 bvo) is niet of nauwelijks vergelijkbaar met formele kantoorlocaties in de regio en omliggende gemeenten. Daarmee zorgt verruiming van het bestemmingsplan voor Breda Airparc eerder voor een aanvulling en versterking van het regionaal (kantoren)profiel dan voor concurrentie” (bron: ArcusPlus; Antea Group, oktober 2020).

Ook REWIN heeft over de verruiming van de vestigingsmogelijkheden advies gegeven. Zij zijn eveneens van mening dat de gevraagde, beperkte verruiming geen afbreuk doet aan de speciale status die Breda International Airport heeft. Bovendien geeft REWIN aan nauwelijks zoekvragen te zien voor kantoorruimte met een oppervlakte groter dan 600 m2. De beperkte verruiming van de vestigingsmogelijkheden voorziet daarmee in een aantrekkelijk aanbod op een aansprekende locatie.

Meerwaarde en meekoppelkansen regio als gevolg van de verruiming van de vestigingsmogelijkheden

Vanwege de ligging en uitstraling van Breda Airparc worden wezenlijk andere soorten bedrijfsactiviteiten aangetrokken dan op de bestaande bedrijventerreinen in de regio. Het aanbod is additioneel ten opzichte van de bestaande bedrijfsruimtevoorraad. Op Breda Airparc vestigen uitsluitend kleine creatieve en innovatieve bedrijven, in de vorm van kantoren. Deze bedrijven hebben in de regio nu geen of nauwelijks vestigingsmogelijkheden omdat het bedrijfsvloeroppervlak per vestiging beperkt is (75 m2 bvo – 600 m2 bvo). Deze kantoren, veelal start-ups, dreigen de regio nu de rug toe te keren terwijl ze juist een belangrijke meerwaarde hebben, ook voor de regio, vanwege de werkgelegenheid, imago en innovatie. Deze vorm van bedrijvigheid biedt met name ook arbeidsplaatsen voor hoger opgeleiden (HBO/universiteit), wat een economische impuls kan geven voor de regio. Daarnaast levert het bundelen van creatieve en innovatieve kantoren, waaronder start-ups, unieke samenwerkingen met bijzondere en soms baanbrekende resultaten die de regio op de kaart kunnen zetten (cross-sectorale samenwerking). Dit werkt stimulerend en kan een spin-off betekenen voor andere bedrijven, die wel luchtvaartgebonden zijn, om zich te vestigen op Breda International Airport, waaronder Breda Airparc.

Voor de gemeente Halderberge is een economisch stabiele en duurzame bedrijfsvoering van het vliegveld van belang. Door te kiezen voor een kwalitatieve invulling, met een verbreding van de vestigingsmogelijkheden, wordt het vliegveld de kans geboden een gezonde financiële exploitatie te bewerkstelligen en stabiliteit te garanderen. Immers de bedrijfsruimten kunnen optimaal worden gevuld met gedeeltelijk kantoorfuncties die niet luchtvaartgebonden zijn, wat een positief effect heeft op de exploitatie. Die stabiliteit heeft naar verwachting ook een positief effect op de omliggende gemeenten, onder ander voor wat betreft vestigingsklimaat en werkgelegenheid.

Conclusie

Geconcludeerd wordt, op basis van uitgevoerde onderzoeken en het advies van REWIN, dat de voorgestelde oppervlakte van maximaal 6.000 m2 én de verbijzonderingen ten aanzien van de omvang van een kantoorvestiging (maximaal 600 m2) alsmede de beperking van de vestigingsmogelijkheden vanuit de regio past binnen de mogelijkheden die de regio biedt, zonder nadelige effecten op de bestaande bedrijven op Breda International Airport en bedrijventerreinen elders in de regio.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Planvorm

5.1.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkeling zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat onder andere de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard zijn voorgeschreven. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.

5.1.2 Overwegend consoliderend bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor het Airparc Seppe. Op deze gronden was een actueel planologisch kader aanwezig. Het kader bestond wel uit verschillende vigerende plannen (paragraaf 1.3). De ontwikkelingen, zoals beschreven in paragraaf 2.2, pasten daar echter niet binnen. Om een opeenstapeling van regelingen te voorkomen is gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor het gehele terrein van Breda International Airport. Het is echter niet nodig en niet wenselijk het planologisch kader voor het Airparc ingrijpend aan te passen. Dit bestemmingsplan is daarom een samenvoeging van alle regelingen die op het terrein van toepassing waren met de aanpassingen die benodigd zijn voor het mogelijk maken van de gewenste ontwikkelingen. De aanpassingen hebben betrekking op:

  • a. het mogelijk maken van zelfstandige kantoren die geen verbintenis hebben met het vliegveld;
  • b. het uitbreiden van het brutovloeroppervlak dat gebruikt mag worden voor horeca, binnen de bestemming 'Bedrijf', bij een evenement of bijeenkomst;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte van de bestaande gebouwen aan de noordzijde van het vliegveld. Hiermee zijn de maten in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie;
  • d. de bouwhoogte voor de verkeerstoren.

Behoudens deze onderwerpen zijn er geen wijzigingen in de bouw- en gebruiksmogelijkheden aangebracht ten opzichte van de hiervoor vigerende bestemmingsplannen. De bestaande bestemmingsplannen worden dus verder conserverend overgenomen. Dat geldt voor de ontwikkeling van fase 3 en 4 van Breda Airparc. Het zonnepark dat naast de start- en landingsbaan is voorzien is met dit bestemmingsplan nog niet mogelijk gemaakt. Daarvoor dient uiteindelijk nog een afzonderlijke procedure doorlopen te worden. Wel is in het bestemmingsplan de mogelijkheid voor duurzame energieopwekking opgenomen. Dat past bij de maatschappelijke ontwikkeling om waar mogelijk energie op te wekken uit duurzame bronnen. Een grootschalige opwekking zoals beoogd naast de start- en landingsbaan, valt hier niet onder.

5.1.3 Uitgangspunten plansystematiek

Dit bestemmingsplan bevat verschillende elementen, waaronder het beschrijven van de toelaatbare functies en bouwmogelijkheden en het beschermen van waarden. Zoals hiervoor beschreven legt het plan de bestaande situatie vast en geeft toekomstige (kleinschalige) ontwikkelingen de ruimte.

Er zijn keuzes gemaakt voor de uitwerking en doorvertaling van de essentiële onderdelen van het ruimtelijk beleid voor het vliegveld als onderdeel van het buitengebied, waaronder de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De daarin opgenomen structuren zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

5.1.4 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd. In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Hier zijn onder andere de algemene bouwregels en de bepalingen ten aanzien van de gebiedsaanduidingen opgenomen. In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In de verschillende bestemmingen zijn regels opgenomen ten aanzien van de toelaatbare functies en bouwmogelijkheden op de gronden. Hiertoe is in de bestemmingsomschrijving bepaald welke functies zijn toegestaan. Om er geen limitatieve lijst van te maken zijn de bestemmingsomschrijvingen afgesloten met algemene functies die ook toegestaan zijn. Het betreft ondergeschikte voorzieningen behorende bij de hoofdfuncties en daarnaast is bepaald dat water, groen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en dergelijke doorgaans in alle bestemmingen mogelijk zijn.

Naast de bestemmingsomschrijvingen zijn bouwregels gesteld waarin geregeld is welke bouwmogelijkheden er zijn. Met afwijkingsregels zijn in voorkomende gevallen uitzonderingen op de functies en bouwregels mogelijk gemaakt.

Artikel 3 Bedrijf

De gronden van Breda Airparc zijn bestemd als 'Bedrijf'. De gronden zijn aangewezen voor luchtvaartgebonden bedrijvigheid en onder voorwaarden zelfstandige kantoren. Daarnaast zijn ondergeschikte voorzieningen zoals bezoekers- en ontvangstruimten, horeca en detailhandel, duurzame energieopwekking, water-, groen-, parkeer- en verkeersvoorzieningen. Eveneens zijn bijeenkomsten en evenementen toegestaan. De toelaatbaarheid van de bedrijven is gemaximeerd op categorie 1, 2 dan wel 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze staat is als bijlage 1 bij de regels gevoegd. In de regels is daarnaast onder voorwaarden de mogelijkheid opgenomen om luchtvaartgebonden bedrijven toe te staan die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.

In de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen over het toestaan van detailhandel en horeca-activiteiten. Deze activiteiten zijn toegestaan als ondergeschikte functies bij de luchtvaartgebonden activiteiten en de zelfstandige kantoren. In de specifieke gebruiksregels is de verruiming van het oppervlak voor horeca tot 1.000 m2 bvo verwerkt, waarvan 500 m2 uitsluitend voor ondergeschikte horeca bij bedrijfsgebonden bijeenkomsten en evenementen is bedoelt. Binnen de definitie van 'horeca' (lid 1.37 van artikel 1) is het houden van bijeenkomsten eveneens toegestaan.

Daarnaast bevat dit lid de voorwaarden waaronder kantoren zijn toegestaan die niet luchtvaartgebonden zijn. Deze bepalingen zijn met dit bestemmingsplan nieuw toegevoegd.

Tevens is in dit lid bepaald dat het gebruik van de gronden voor logies niet is toegestaan evenals het gebruik van de gronden voor het verblijven van groepen zeer kwetsbare personen.

Artikel 4 Groen

De bestaande groengebieden in het plangebied zijn aangewezen als 'Groen'. Daarnaast zijn tevens parkeerterreinen en ontsluitingen toegestaan, mits deze zijn gelegen binnen een aanduiding. Hiervoor is de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen. In het oostelijke gedeelte van het plangebied is de mogelijkheid opgenomen voor het plaatsen van een reclamemast. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - reclamemast' opgenomen.

Dit artikel is inhoudelijk niet aangepast ten opzichte van de vigerende regeling met uitzondering van het toevoegen van de mogelijkheid om carports te realiseren. Deze zijn uitsluitend beoogd op de parkeerterreinen en zullen worden benut om zonnepanelen op aan te brengen. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid een spottersplek te realiseren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - spottersplek'.

Artikel 5 Horeca

Deze bestemming is toegekend aan de zelfstandige horecavestiging binnen het plangebied. De regeling is niet aangepast ten opzichte van de regeling in het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'.

Artikel 6 Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor de wegen en paden die geen functie hebben voor de luchtvaart maar verbonden zijn aan het gemotoriseerd wegverkeer. Net als bij de bestemming 'Groen' is deze bestemming conform overgenomen met uitzondering van de mogelijkheid tot het realiseren van carports.

Artikel 7 Verkeer - Luchthaven

Alle gronden van Breda International Airport, met uitzondering van Airparc Seppe zijn aangewezen met de bestemming 'Verkeer - Luchthaven'. Deze regeling is conserverend overgenomen uit het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'.

Naast voorzieningen ten behoeve van het luchtverkeer, zoals start- en landingsbanen, verkooppunt vliegtuigbrandstoffen en de taxibanen zijn ook luchtvaartgebonden bedrijven toegestaan.

Artikel 8 Leiding - Gas en Artikel 9 Leiding - Water

In het plangebied liggen enkele transportleidingen die planologisch relevant zijn. Het betreft een gas- en watertransportleidingen. Om de belangen van deze leidingen te regelen zijn voor de leidingen inclusief de bijbehorende zakelijk-rechtstroken zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen.

De gronden waarop deze dubbelbestemmingen rusten zijn primair bestemd voor de aanwezige leidingen en de bijbehorende zakelijk-rechtstroken. Bouwwerken en werken voor de 'onderliggende' bestemming zijn uitsluitend toegestaan met respectievelijk een afwijking of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden indien de belangen van de leiding niet worden geschaad.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

Gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde zijn voorzien van deze dubbelbestemming. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd, doordat archeologisch onderzoek vereist is, voordat mag worden gebouwd of werken mogen worden uitgevoerd, tenzij is aangetoond dat de bodem al dusdanig is geroerd dat er geen waarden meer aanwezig kunnen zijn.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 13 Algemene bouwregels

Binnen dit artikel is de bestaande matenregeling opgenomen die bepaalt dat wanneer bij het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan de bestaande maten (legaal) al hoger zijn dan de gestelde maximale maten, deze maten als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

Daarnaast is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. deze is zonder afwijking uitsluitend toegestaan daar waar andere bouwwerken bovengronds aanwezig zijn of worden gebouwd, tot een diepte van 3,5 meter. Na afwijking is ondergronds bouwen ook op andere terreinen toegestaan. Daarvoor gelden specifieke voorwaarden.

Tot slot is binnen dit artikel bepaald dat constructies voor duurzame energieopwekking zijn toegestaan op bouwwerken en onbebouwde gronden mits de gebruiksmogelijkheden van het vliegveld hierdoor niet beperkt worden. De opwekking van duurzame energie is in het gehele plangebied toegestaan.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is bepaald dat de gronden binnen dit bestemmingsplan niet gebruikt mogen worden als seksinrichting. Daarnaast is detailhandel ook niet toegestaan, tenzij deze functie expliciet is toegestaan in Hoofdstuk 2 van de regels van dit plan.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen voor de gebiedsaanduidingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze bepalingen gelden primair ten opzichte van de bepalingen in Hoofdstuk 2 van deze regels. De aanduidingen zijn conform overgenomen uit de bestemmingsplannen 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' en 'Airparc Seppe'. Verder is een gebiedsaanduiding voor de duurzame energiewinning toegevoegd. In het plan komen de volgende gebiedsaanduidingen voor. Voor iedere gebiedsaanduiding zijn in een apart lid de regels opgenomen die van toepassing zijn op deze gronden. De regels voor de gebiedsaanduidingen moeten naast de regels in Hoofdstuk 2 worden geraadpleegd bij het beoordelen van een initiatief.

Binnen de aanduidingen is het niet zondermeer toegestaan geluidgevoelige bebouwing op te richten. Voor de zone 2 en 3 gelden daar, onder voorwaarden, uitzonderingen voor.

  • 15.2 luchtvaartverkeerzone: deze gebiedsaanduiding bevat ter plaatse van het plangebied 5 aanduidingen om het obstakelvrije (start- en landings)vlak te borgen (inclusief de zijkanten). Dit vanwege de in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen. Binnen de aanduidingsvlakken is de bouwhoogte beperkt. De bouwhoogte van een bouwwerk mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van de in lid 15.2 opgenomen maatvoering (0 m – 34 m boven NAP);
  • 15.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied: deze aanduiding is opgenomen ten behoeve van de aangewezen gronden die mede zijn bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkwater voorziening. Het waterwingebied is gelegen buiten het plangebied;
  • 15.4 veiligheidszone - externe veiligheid luchthaven Breda International Airport: deze gebiedsaanduiding bevat twee aanduidingen. Binnen deze zones geldt een beperking voor de gebruiksmogelijkheden in verband met de veiligheid van personen bij een eventueel ongeval met gevaarlijke stoffen.
  • 15.5 vrijwaringszone - weg: deze aanduiding is opgenomen ter bescherming van de belangen van de Rijksweg A58;
  • 15.6 overige zone - beperking veehouderij: hier is geen veehouderij toegestaan;
  • 15.7 overige zone - natuurnetwerk brabant: deze gronden zijn aangewezen voor behoud, beheer, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is, in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen in Hoofdstuk 2 van de regels, nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte en het toestaan van nutsvoorzieningen.

Artikel 17 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat bij een verwijzing naar de APV rekening gehouden moet worden met de versie zoals die geldt ten tijde van het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Bij een verwijzing naar andere regels wordt gedoeld op de versie ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

In dit artikel zijn de overgangsregels ten aanzien van het bouwen en gebruik opgenomen.

Artikel 19 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Kostenverhaal

Als in een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door het sluiten van een anterieure overeenkomst met grondeigenaren of ontwikkelende partijen.

De wijzigingen die door middel van onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreffen geen bouwplan, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van anterieure overeenkomsten is daarom niet aan de orde.

6.1.2 Financiële haalbaarheid

De wijziging vinden plaats in opdracht van Breda International Airport. De ontwikkeling wordt uit eigen middelen betaald. Er is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Afstemming voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan

Een goede communicatie met de omgeving over de ontwikkelingen op het vliegveld is noodzakelijk. Onderdeel van het proces is dat afstemming met de omgeving plaatsvindt en dat de regio wordt meegenomen in de ontwikkelingen. Voorafgaand aan het opstellen va het bestemmingsplan heeft deze afstemming met name plaatsgevonden over de uitbreiding van de vestigingsmogelijkheden op Breda Airparc. Met de gemeente Halderberge, de provincie Noord-Brabant, Rewin, gemeenten in de regio en omwonenden is in 2020 en 2021 meermaals gesproken over deze verruiming.

Regionale afstemming

Het planvoornemen voor het verruimen van de vestigingsmogelijkheden is met de West-Brabantse gemeenten besproken, waarbij op 26 augustus 2020 de gemeenten zijn geïnformeerd over het voornemen en gevraagd zijn om een advies. Op 30 september en 2 december 2020 is het voornemen besproken in de commissie van advies. Tijdens de bijeenkomst op 2 december 2020 is geconstateerd dat met het voorstel wordt afgeweken van de afspraken over 'specials'. In de regionale afspraken is het karakter van Breda International Airport omschreven als “luchtvaartgebonden met daarbij ondergeschikte functies”. Met het Toekomstbeeld bedrijventerreinen West-Brabant 2030 heeft de commissie van advies opnieuw afgesproken dat de regio vasthoudt aan de afbakening van de 'specials'. Het voorstel voldoet hier niet aan. Desondanks is het voorstel, met advies van de commissie, doorgeleid naar de West-Brabantse Ontwikkeldag. Op 18 december 2020 is het voornemen vervolgens besproken op de West-Brabant Ontwikkeldag, waar is geconstateerd dat het proces van regionale afstemming heeft plaatsgevonden en dat kan worden ingestemd met de verruiming van de vestigingsmogelijkheden onder voorwaarde van een goede onderbouwing van het plan met de toegevoegde waarde voor de regio, zoals bedoeld in artikel 5.12 Interim Omgevingsverordening.

Wel is een aantal voorwaarden gesteld om concurrentie met het huidige bedrijfsaanbod in de regio zoveel mogelijk uit te sluiten. De voorwaarden zullen met de verdere planuitwerking in acht worden genomen. Zoals eerder gesteld, kunnen deze voorwaarden niet in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan worden geborgd. Deze worden in een overeenkomst tussen de gemeente en Breda International Airport vastgelegd.

Omwonenden (omgevingsdialoog)

Op 8 juli 2020 heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden over de verruiming van de vestigingsmogelijkheden voor Breda Airparc. De presentatie vond plaats aan de hand van een aantal panelen waarop teruggekeken is naar de afgelopen tien jaar, de doelen opnieuw onder de aandacht zijn gebracht en de noodzaak voor de verruiming van de vestigingsmogelijkheden is onderbouwd. De omwonenden hebben overwegend positief gereageerd op de plannen van het vliegveld. Enkele omwonenden zijn wel kritisch ten aanzien van het vliegveld en de gevolgen van het vliegen op de omgeving. Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage 8 toegevoegd.

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is een vervolg gegeven aan dit dialoog.

6.2.2 Vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Een samenvatting van de ingekomen reacties alsmede een beantwoording door het college van burgemeester en wethouders is onderstaand weergegeven.

Op het voorontwerp heeft een aantal instanties inhoudelijk gereageerd waaronder de provincie, het waterschap, Rijkswaterstaat en de Brandweer. De ingekomen reacties en de beantwoording vanuit het college zijn onderstaand weergegeven. Andere instanties hebben aangegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op het bestemmingsplan. Het betreft de gemeenten Moerdijk, Zundert, Oosterhout, Etten-Leur en Drimmelen alsmede DNWG, Gasunie en TenneT.

Provincie Noord-Brabant

Reactie

In de doeleindenomschrijving (artikel 3.1) en afwijkingsmogelijkheden (artikel 3.4.4) zijn meer toevoegingen opgenomen dan eerder regionaal afgestemd:

  • 1. In artikel 3.1, onder a, sub 1 zijn ook 'productiebedrijven' toegestaan en onder a, sub 6 zijn ook 'security- en overheidsdiensten, - instanties en -organisaties' toegestaan.
  • 2. In artikel 3.3.1 onder c ontbreekt het woord 'ondergeschikt'.
  • 3. De afwijking benoemd in artikel 3.4 is te breed beschreven./ Regionaal is afgestemd dat niet-luchtvaartgebonden bedrijven zijn toegestaan, mits deze een kantoorfunctie heeft die maximaal 600 m2 bvo bedraagt. De afwijking is ruimer en dat is niet conform de afspraken.
  • 4. In de planregels staat alleen onder artikel 15.3 dat ter plaatse van de 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' er rekening gehouden moet worden met de waterkwaliteit, maar de concrete items die in de checklist van de Handreiking Drinkwaterbescherming 2020 zijn vermeld staan niet als zodanig opgenomen.

Beantwoording

  • 1. Het is juist dat de opsomming in artikel 3.1 uitgebreider is dan de opsomming in het vigerende bestemmingsplan. Het betekent echter niet dat daarmee de gebruiksruimte ook verruimd is. De opsomming in het vigerende bestemmingsplan is niet uitputtend. In de regels staat “waaronder begrepen”. De opsomming geeft een aantal mogelijke bedrijfsactiviteiten weer. In het onderhavige bestemmingsplan is die lijst aangevuld met een aantal bedrijfstypen waar gemeente en initiatiefnemer over oordelen dat dit ook luchtvaartgebonden activiteiten betreffen. De opsomming is juist uitgebreid juist om discussies in de toekomst te voorkomen. Uit de reactie van de provincie wordt opgemaakt dat de aanpassing van de lijst met mogelijke activiteiten het juist onrust zou veroorzaken. Dat is geenszins de bedoeling. De opsomming in artikel 3.1 onder a sub 1 wordt daarom weer in overeenstemming gebracht met de opsomming uit het vigerende bestemmingsplan.
  • 2. Het klopt dat in artikel 3.3.1 bij detailhandel niet expliciet is benoemd dat uitsluitend ondergeschikte detailhandel is toegestaan. Vanwege de opbouw van de regels is er voor gekozen in artikel 3.1 reeds aan te geven dat uitsluitend ondergeschikte detailhandel is toegestaan. Daarmee is het niet nodig dat ook in artikel 3.3.1 te regelen.
  • 3. Het bepaalde in artikel 3.4.1 en 3.4.2 is conform de vigerende regeling. Gedoeld wordt daarom waarschijnlijk op artikel 3.4.3. Deze bepaling is toegevoegd om innovatieve bedrijven toe te staan. Deze regeling is komen te vervallen in het ontwerpbestemmingsplan.
  • 4. De voorbeeldregels uit de Handreiking Drinkwaterbescherming worden toegevoegd. Daarnaast zat de toelichting op dit punt worden aangevuld.

Waterschap Brabantse Delta

Reactie

  • 1. Verzocht wordt in de waterparagraaf aandacht te schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC, conform het beleid van het waterschap. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben daardoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
  • 2. Klimaatadaptief bouwen en inrichten biedt kansen om van een gebied een aantrekkelijk leef- en vestigingslocatie te maken met meer groen en ruimte voor water in de bebouwde omgeving. Dit kan evenwel leiden tot meer innovatieve bouwvormen. Hiermee worden ook andere doelen gediend.
  • 3. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom een oppervlaktewaterlichaam of waterkering en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater kunnen verbods- of gebodsbepalingen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd.

Beantwoording

  • 1. De toelichting zal op dit punt worden aangevuld.
  • 2. Klimaatadaptief bouwen en inrichten zal een plek krijgen in de toelichting. Wel benadrukken we dat het plan geen nieuwe bouwmogelijkheden biedt en dat het klimaatadaptief bouwen in het bestemmingsplan niet kan worden afgedwongen. Voorts betreft het primair een vliegveld waar beplanting en het toepassen van waterelementen maar beperkt realistisch is gezien de effecten daarvan op de veiligheid van het vliegverkeer.
  • 3. Het is bekend dat de Keur van toepassing is in voorgeschreven gevallen. De Keur geldt naast het bestemmingsplan en zal als onderdeel van het toetsingskader worden toegepast.

Rijkswaterstaat

Reactie

  • 1. Artikel 15.5.2 zou aangepast moeten worden vanaf “mits”. Het tekstvoorstel is als volgt: “mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van het wegverkeer. Daartoe dient vooraf de wegbeheerder te zijn gehoord en door deze toestemming te zijn verleend”.
  • 2. De locatie van de reclamemast komt overeen met de reeds gerealiseerde mast. Desalniettemin is de locatie wel erg groot. Onduidelijk is of het vlak overeenkomt met het vigerende plan of dat deze is vergroot.
  • 3. Het bestemmingsplan voorziet in een verruiming van de oppervlakte van horeca voor evenementen en bijeenkomsten. Indien reclame wordt aangebracht die richting de rijksweg is gericht, dient deze te voldoen aan de handreiking “Beoordeling van objecten langs autowegen en autosnelwegen”.

Beantwoording

  • 1. De regeling zal worden aangepast, waarbij de adviesplicht in een apart regel wordt opgenomen.
  • 2. Het vlak is niet vergroot en komt exact overeen met het aanduidingsvlak in het huidige bestemmingsplan. Aangezien het niet nodig is een indicatieve locatie aan te wijzen zal het aanduidingsvlak worden verkleind.
  • 3. Het is bekend dat deze handreiking van toepassing is. Wanneer reclame-uitingen aan de orde zijn, zal de handreiking worden toegepast.

Brandweer

Reactie

  • 1. Bluswater: het advies uit 2020 ten aanzien van bluswater (waterleiding doortrekken en brandkraan plaatsen op ca 40 m van de nieuwbouw) is niet gerealiseerd.
  • 2. Personendichtheid bij risicobronnen: door het vergroten van het bvo van de hangar met 500 m2 kunnen er evenementen worden georganiseerd met meerdere personen. Daot houdt in dat het gebouw een kwetsbare functie krijgt nabij de contouren van het vliegveld en de plasbrandaandachtsgebieden en explosieaandachtsgebieden.
  • 3. Kantoren: deze worden vrijgegeven voor 50% gebondenheid met het vliegveld.
  • 4. Afstand: een grotere afstand vergroot de veiligheid. Dit is bepalend voor stralingswarmte en overdruk als gevolg van een scenario op de weg en met de leidingen van gas.
  • 5. Bouwwerken en omgeving bieden bescherming: bouwkundige maatregelen kunnen effectief zijn voor bescherming tegen bijvoorbeeld stralingswarmte en ontsteken van gas.
  • 6. Vluchten: gebouwen en gebieden zijn snel en veilig te verlaten door uitgangen van gebouwen zorgvuldig te positioneren en vluchtwegen vrij te houden.
  • 7. Bereikbaarheid hulpdiensten: de omgeving maakt een snel en effectief optreden van hulpdiensten mogelijk. De locatie is goed bereikbaar van verschillende kanten. De opkomsttijd dient binnen de vastgestelde norm van 12 minuten te zijn gelegen.
  • 8. Zorgcontinuïteit: mensen krijgen passende medische zorg bij een crisis. De mate van is geheel afhankelijk van het soort scenario.
  • 9. Bekendheid met de risico's: mensen in et gebied zijn bekend met de risico's en weten hoe ze moeten handelen als het mis gaat. De BHV organisatie van het vliegveld is primair verantwoordelijk voor de veiligheid op het vliegveld en in de gebouwen. De noodplannen dienen ook rekening te houden met de risico's in de omgeving.

Beantwoording

  • 1. Onderhavig bestemmingsplan ziet niet op nieuwbouw. Het advies zal worden betrokken bij eventuele ontwikkelplannen. Bij de realisatie van fase 1 en fase 2 is in afstemming met de veiligheidsregio gekozen voor een alternatieve gelijkwaardige bluswatervoorziening (2 bronnen geslagen). Aangenomen wordt dat deze voorziening nog steeds afdoende is en aansluit bij de vereisten die de brandweer nu stelt.
  • 2. Het is geen juiste aanname dat de hangar wordt vergroot met 500 m2. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats. De feitelijke situatie ter plaatse veranderd niet. Het bestemmingsplan voorziet alleen in de planologische mogelijkheid om de evenementen, waarvoor nu een specifieke vergunning vereist is, zonder deze vergunning te kunnen toestaan. Het betreft het gebruik van een deel van hangar nummerr 1 voor evenementen. Dergelijke evenementen behoren niet tot de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse en zijn dus een uitzondering. In overleg met OMWB is hiervoor de toelichting al aangevuld om dat te verduidelijken. Er is dan ook geen sprake van dat het gebouw in de toekomstige situatie een kwetsbare functie krijgt.
  • 3. Het is onduidelijk wat de brandweer met deze opmerking bedoeld. Er is planologisch al de mogelijkheid om kantoren te realiseren. Deze mogelijkheid veranderd niet. De enige verandering betreft de vereiste dat de kantoorfunctie moet zijn verbonden aan de luchtvaart. Deze vereiste wordt gedeeltelijk losgelaten. Dat betekent dat ook kantoren op de locatie kunnen vestigen die geheel geen relatie hebben met de luchtvaart. De functie is en blijft echter kantoor.
  • 4. Het bestemmingsplan biedt geen nieuwe (kwetsbare) functies op een kortere afstand dan nu planologisch al mogelijk is. In het kader van de ruimtelijke procedure voor Breda Airparc heeft de brandweer hier al over geadviseerd.
  • 5. Het bestemmingsplan biedt geen nieuwe bouwmogelijkheden. In het kader van de procedure voor fase 3 en 4 van Breda Airparc heeft de brandweer hier al over geadviseerd.
  • 6. Met het bestemmingsplan verandert er niets aan de mogelijkheden om gebouwen en het gebied te ontvluchten.
  • 7. Met dit bestemmingsplan verandert er niets aan de bereikbaarheid van het vliegveld voor hulpdiensten.
  • 8. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de zorgcontinuïteit.
  • 9. Dit bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de BHV-organisatie.
6.2.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg heeft dit bestemmingsplan gedurende zes weken (2 februari 2023 tot en met 15 maart 2023) ter visie gelegen als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. Gedurende de genoemde termijn is één zienswijze ingediend door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. De zienswijze is samengevat in een aparte nota en van commentaar voorzien. De nota is integraal in Bijlage 9 toegevoegd. De zienswijze heeft tot een aanpassing van het ontwerp-bestemmingsplan geleid.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Om zeker te stellen dat de oppervlakte van niet-luchtvaartgebonden activiteiten binnen de gestelde grenzen blijft wordt een separate privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de bedrijven (kopers en huurders) en Breda International Airport ('Overeenkomst niet-luchtvaartgerelateerd gebruik').

Daarnaast wordt een register bijgehouden van bedrijven waarmee een overeenkomst is gesloten. Dit register zal actueel gehouden worden en is op verzoek beschikbaar voor de gemeente. Op deze manier is inzichtelijk welke bedrijven en zitten en welke afspraken met deze bedrijven gemaakt zijn over niet-luchtvaartgebonden activiteiten (oppervlakte en soort activiteiten). Zo wordt geborgd dat de 6.000 m2 bvo niet wordt overschreden met een beperking dat per bedrijf het oppervlak niet meer mag bedragen dan 600 m2 bvo.