Plan: | Daelzicht, Heel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1641.BPL117-VG01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Daelzicht, Heel" van de gemeente Maasgouw.
Het zorgterrein in Heel wordt in de volksmond ook wel Sint Joep genoemd, een populaire naam met verwijzing naar Sint Joseph. Net als op andere vestigingen van Daelzicht kenmerken de cliëntdoelgroepen zich door een steeds grotere zorgvraag. De gevoelsmatige onderbezetting vloeit voort uit met name de functioneel zeer lage kwaliteit van de woongebouwen aan de Panheelderweg. Net als op andere vestigingen is er geen sprake van uitnodigende voorzieningen om de ontmoeting tussen cliënten en familieleden / omwonenden te kunnen faciliteren.
Het zorgterrein wordt verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel, gescheiden door de Heerbaan. In het zuidelijk deel zijn, conform het vigerende bestemmingsplan, binnen de maatschappelijke bestemming maximaal 223 bewoners toegestaan. Echter geldt dat binnen de woonbestemming (10 woningen aan de Panheelderweg) nog reeds 75 bewoners vergund zijn. Dit leidt in basis tot maximaal 298 bewoners die woonachtig mogen zijn op het zuidelijke zorgterrein. Aangezien thans een vergunning verleend is voor de sloop van de bestaande (10) woningen aan de Panheelderwerg en de realisatie van de nieuwbouw van 'Ligtenberg' (met hier maximaal 38 bewoners) leidt dit tot maximaal 261 bewoners die woonachtig mogen zijn op het zuidelijke zorgterrein. Tot slot is er onlangs een vergunning verleend voor één extra appartement op het Violenhof. Dit leidt tot maximaal 262 bewoners die woonachtig mogen zijn op het zuidelijke zorgterrein.
Het noordelijk deel van het zorgterrein wordt niet begrensd op het aantal bewoners, maar op maatvoerende bouwvlakken voorzien van een bebouwingspercentage. In de regels van het vigerende bestemmingsplan is daarnaast geregeld dat per zorgwoning maximaal één huishouden is toegestaan. Inclusief de thans gerealiseerde nieuwbouw (Cocon en Rank) leidt dit tot 88 bewoners die woonachtig zijn op het noordelijke deel van het zorgterrein.
De initiatiefnemer heeft in 2021 een Masterplan opgesteld om, voor onder andere deze locatie in Heel, het toekomstperspectief duidelijk te stellen. Conform dit Masterplan is de initiatiefnemer voornemens om het entreegebied rondom 'Hof van Heel' te versterken en de relatie met het dorp te versterken, een 'centraal park' aan te leggen, de bestaande locatie rondom de hoeve 'Hoeve en Daelzicht' en het parkeerterrein anders in te richten en het Heerpark meer onderdeel te laten zijn van het terrein. Het Masterplan gaat uit van 330 bewoners op het gehele terrein. Deze informatie is, door de realisatie van Rank, achterhaald. In totaal is er in de huidige situatie ruimte voor 350 bewoners.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende bestemmingsplannen ''Heel - Panheel'', ''Daelzicht'' en ''Stichting Wigwam te Heel''. Een herziening is derhalve noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor de herontwikkeling van het zorgterrein Daelzicht te Heel.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Heel en Panheel, sectie C, nummers 272, 2348, 2953, 3439, 3630, 3631, 3763, 4046, 4770, 4771, 4772, 4819, 4820 (gedeeltelijk), 4821, 4822, 4823 en 4923. De oppervlakte van het totale plangebied bedraagt circa 36.700 m². De gronden zijn eigendom van Daelzicht.
Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf', 'Groen', 'Maatschappelijk - Welzijnsinstelling', 'Natuur', 'Water - Niet riviergebonden' en 'Wonen'.
Deze gronden zijn onder andere aangewezen voor:
Bedrijf | - | het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten; |
- | productiegebonden en aan de bedrijfsvoering ondergeschikte detailhandel. Detailhandel in voedings- en genotmiddelen is niet toegestaan; | |
- | ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', uitsluitend een nutsvoorziening; | |
- | tuinen, erven en terreinen; | |
- | parkeervoorzieningen. | |
Groen | - | groenvoorzieningen; |
- | bermen en beplanting; | |
- | voet- en fietspaden; | |
- | voorzieningen van algemeen nut; | |
- | kunstwerken. | |
Maatschappelijk - Welzijnsinstelling | - | zorgwoningen voor lichamelijke en/of geestelijke gehandicapten; |
- | het uitoefenen van activiteiten gericht op onderwijs, religieuze functies; | |
- | wegen en paden; | |
- | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege', een manege ten behoeve van de welzijnsinstelling; | |
- | ter plaatse van de aanduiding 'manege', een manege. | |
Natuur | - | het behoud, herstel dan wel de ontwikkeling van de aanwezige, dan wel daaraan eigen natuurlijke en landschappelijke waarden; |
- | de verbetering van het milieu voor de natuurlijke levensgemeenschappen; | |
- | de opbouw van het landschap; | |
- | beperkt recreatief medegebruik, waaronder dient te worden verstaan wandelen, fietsen en paardrijden; | |
- | onverharde wegen ten behoeve van het landbouwverkeer; | |
Water - Niet riviergebonden | - | waterlopen en waterpartijen; |
- | de beheersing van de waterstand en de waterbeheersing; | |
- | het behoud en herstel van natuurwaarden; | |
- | groenvoorzieningen; | |
- | infiltratievoorzieningen. | |
Wonen | - | wonen; |
- | tuinen en erven; | |
- | parkeervoorzieningen; | |
- | (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen; | |
- | voorzieningen van algemeen nut; |
Ter plaatse van een aantal bouwvlakken geldt de maatvoeringsaanduiding: 'maximum bebouwingspercentage'. Ter plaatse van deze aanduiding geldt het maximale aangegeven percentage aan bebouwing.
Ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen:
Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.
Ten slotte bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden bestemd voor een ondergrondse gasleiding en de daarbij behorende beschermingszone van een ondergrondse gasleiding. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.1.3.
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk - Welzijnsinstelling'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer aangewezen voor:
Ter plaatse van het bouwvlak gelden de volgende maatvoeringsaanduidingen:
Ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen:
Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk - Recreatief'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer aangewezen voor:
Ter plaatse van het plangebied zijn diverse bouwvlakken gesitueerd. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen:
Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.
Ten slotte bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden bestemd voor een ondergrondse gasleiding en de daarbij behorende beschermingszone van een ondergrondse gasleiding. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.1.3.
Het bestemmingsplan ''Parapluplan Archeologie Maasgouw'' ligt ter ontwerp vanaf 8 augustus 2022. In dit bestemmingsplan vindt een actualisatie plaats van het gemeentelijke archeologiebeleid. Toetsing aan dit archeologiebeleid vindt plaats in paragraaf 5.2.1.
Het voorgenomen initiatief (bestaande uit enkele deelinitiatieven) kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende bestemmingsplannen ''Heel - Panheel'', ''Daelzicht'' en ''Stichting Wigwam te Heel'', omdat:
Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
Het dorp Heel in Midden-Limburg bestaat sinds de 10e eeuw. Heel heette in de Romeinse tijd Catualium. De belangrijkste straat Heerbaan ligt midden in het dorp. Het heeft zijn naam te danken aan de Romeinen. Indertijd was deze weg onderdeel van een doorgaande route op de linker Maasoever tussen Tongeren en Nijmegen. De plaatsnaam Catualium veranderde in de loop der eeuwen in Hathualium, Hethelium, Hethele, Hedele en in 1650 in Heel.
De eerste schriftelijke vermelding van Heel is van 1202. Van de 10e eeuw tot 1795 was Heel een vrijdorp van het kapittel van Sint-Lambertus te Luik. Het kasteel in Heel werd in 1880 aangekocht door de Broeders van de Heilige Joseph en de Kleine Zusters van de Heilige Joseph. Deze congregatie verzorgden mannen en vrouwen met een verstandelijke beperking en deden dat vanaf 1880 in onder meer de gebouwen van Kasteel Heel. De Tweede Wereldoorlog had nauwelijks effect op het klooster. Slechts de kapel raakte door oorlogshandelingen licht beschadigd. Enkele jaren na de oorlog trof een brand het klooster. De kapel en het gehele hoofdgebouw St. Joseph gingen in 1948 in vlammen op.
Het landgoed rond villa Daelzicht werd gekocht en in 1909 werd daar begonnen met de bouw van een hoofdgebouw aan de Rector Driessenstraat 2. Het vormde de start van het klooster Huize Sint Joseph en de uitbouw van de zorg voor mannen met een verstandelijke beperking. De Tweede Wereldoorlog had nauwelijks effect op het klooster. Slechts de kapel raakte door oorlogshandelingen licht beschadigd. Enkele jaren na de oorlog trof een brand het klooster. De kapel en het gehele hoofdgebouw St. Joseph gingen in 1948 in vlammen op. In 1969 werd stichting Daelzicht opgericht met als doel om het werk van de Broeders van de Heilige Joseph voort te zetten. Bij deze stichting was ook Huize Savelberg in Koningslust, van dezelfde orde, betrokken. In 1992 fuseerde Daelzicht met de Katholieke Stichting voor het Gehandicapte Kind te Tienray, in 1996 met stichting Huize 't Veld te Swalmen, en in 2001 met de Stichting Sociaal Pedagogische Zorg te Sittard.
In Heel bouwde Daelzicht eigentijdse zorgwoningen op het landgoed. Het klooster, inclusief de kapel, werden uiteindelijk gesloopt in 2015.
Rondom Heel vond na de Tweede Wereldoorlog veel grindwinning plaats, wat ertoe heeft geleid dat Heel vrijwel geheel ingesloten raakte door grindplassen. Na het stopzetten van de grindwinning werd Heel het lokale centrum voor watersport in de zo ontstane Maasplassen.
Het dorp Heel ontwikkelde zich in de tweede helft van de afgelopen eeuw met name ten noorden van de Heerbaan en aan de oostelijke zijde van Daelzicht. De Heerbaan vormt ook nu nog een belangrijke toegangsweg naar het centrum en is doorgangsweg naar dorpen rondom. Het doorsneed en doorsnijdt nog immer het zorgterrein.
Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het zorgterrein in Heel wordt in de volksmond ook wel Sint Joep genoemd, een populaire naam met verwijzing naar Sint Joseph. Zoals thans in paragraaf 1.1 is ingeleid wordt het zorgterrein verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel, gescheiden door de Heerbaan.
In het zuidelijk deel zijn, conform het vigerende bestemmingsplan, binnen de maatschappelijke bestemming maximaal 223 bewoners toegestaan. Echter geldt dat binnen de woonbestemming (10 woningen aan de Panheelderweg) nog reeds 75 bewoners vergund zijn. Dit leidt in basis tot maximaal 298 bewoners die woonachtig mogen zijn op het zuidelijke zorgterrein. Aangezien thans een vergunning verleend is voor de sloop van de bestaande (10) woningen aan de Panheelderwerg en de realisatie van de nieuwbouw van 'Ligtenberg (met hier maximaal 38 bewoners) leidt dit tot maximaal 261 bewoners die woonachtig mogen zijn op het zuidelijke zorgterrein. Tot slot is er onlangs een vergunning verleend voor één extra appartement op het Violenhof. Dit leidt tot maximaal 262 bewoners die woonachtig mogen zijn op het zuidelijke zorgterrein.
Het noordelijk deel van het zorgterrein wordt niet begrensd op het aantal bewoners, maar op maatvoerende bouwvlakken voorzien van een bebouwingspercentage. In de regels van het vigerende bestemmingsplan is daarnaast geregeld dat per zorgwoning maximaal één huishouden is toegestaan. Inclusief de thans gerealiseerde nieuwbouw (Cocon en Rank) leidt dit tot 88 bewoners die woonachtig zijn op het noordelijke deel van het zorgterrein. Het Masterplan gaat uit van 330 bewoners op het gehele terrein. Deze informatie is, door de realisatie van Rank, achterhaald. In totaal is er in de huidige situatie ruimte voor 350 bewoners.
De cliëntdoelgroepen kenmerken zich door een steeds grotere zorgvraag. De onderbezetting vloeit voort uit met name de functioneel zeer lage kwaliteit van de woongebouwen aan de Panheelderweg (thans een sloopvergunning verleend). Enkele hofwoningen (Violenhof en Tulpenhof) kennen een bezetting van 3 groepen van elk 6 bewoners. De wens bestaat deze om te vormen naar 2 groepen van elk 9 bewoners. Bovenal staat bij de entreezijde van het dorp – ter hoogte van het deelgebied Ligtenberg - een groot aantal wooncontainers, welke worden gedoogd (thans in 2022 een vergunning verleend voor de gewenste nieuwbouw). Sint Joep kent naast woongebouwen ook dagbestedingsruimten en facilitaire ruimten. De dagbestedingsruimten in Heel zijn redelijk van kwaliteit (m.u.v. het zwembad).
De noordwestelijke zijde van het zorgterrein is een bosperceel met grasvlaktes met onder meer vakantiewoningen van Stichting Wigwam.
Het zorgterrein kent een aantal belangrijke kwaliteiten, te weten:
Maar het gebied kent ook tal van zwakten en bedreigingen:
Onderhavig plangebied is grotendeels gesitueerd aan de Heerbaan. Deze ontsluitingstraat voor het dorp Heel kent ter hoogte van het plangebied een overgang van 50 naar 80 kilometer per uur. Het noordelijke deel van het plangebied wordt ontsloten op deze Heerbaan middels een verharde inrit. Het zuidelijke deel wordt ontsloten op de Rector Driessenstraat en de Panheelderweg middels een verharde inrit.
Onderhavig plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt voor meerdere doeleinden (zorginstelling Daelzicht en natuurdoeleinden). De percelen binnen de maatschappelijke bestemming zijn landschappelijk ingepast middels verdichte bomenrijen langs de erfgrenzen en middels groene inkapseling van de bestaande gebouwen. De gronden ten behoeve van de natuurdoeleinden kennen een grote verscheidenheid aan groenstructuren. In het noordelijke deel van het plangebied is daarnaast oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een retentievijver.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Allereerst wordt de visie (opgesteld door de initiatiefnemer) behandeld, waarna over wordt het ontwerp toegelicht. Daarnaast komen aan de orde verkeer en parkeren en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de uiteindelijke 'indicatieve' boogde stedenbouwkundige omgeving weer.
UITGANGSSITUATIE SINT JOEP
Door de initiatiefnemer is een SWOT-analyse uitgevoerd, welke richting geeft aan de herontwikkeling van Sint Joep. Hierin staan 5 pijlers centraal:
In het recente verleden zijn 'Hof van Heel', 'Rank' en 'Cocon' gerealiseerd. Daarnaast staat de bouw van het deelgebied 'Ligtenberg-Panheelderweg' in de startblokken (vergunning thans verleend in 2022). Op deze locatie worden 38 studio's, in combinatie met renovatie en nieuwbouw bij de hofwoningen, gerealiseerd. Onderdeel van deze nieuwbouwontwikkeling betreft de sloop van de woningen aan de Panheelderweg (10 woningen).
Op Ligtenberg is mede de bouw van een klein activiteitengebouw mogelijk. Ook de woningen aan Daalzicht worden afgebroken en kennen nieuwbouw met stedenbouwkundig een steviger verankering met de Hoeve.
De activiteitengebouwen worden op termijn centraal in het gebied gepositioneerd en aan weerszijden van de Heerbaan. Het gebouw Multimove wordt daartoe afgebroken; een nieuw activiteitencentrum met zwembad, sportruimten, activiteitenruimten en medische dienst zal op ongeveer dezelfde plek terugkomen, maar dan wel als een bijzonder architectonisch element. Deze wordt stedenbouwkundig in relatie gelegd met de Hoeve aan de overzijde van de Heerbaan. De Hoeve kent op haar beurt deels renovatie en deels nieuwbouw. Tegenover het Hof van Heel zijn vooralsnog restaurant, ontmoeting en kantoorruimten gepland; meerlaags daar dit stedenbouwkundig mooi in lijn is met alle gebouwen rondom. Op termijn zou hier ook het hoofdkantoor kunnen worden gevestigd.
Het gebied wordt onderscheiden naar diverse deelgebieden met verschillende identiteiten. Ze hebben elk een thema gekregen. De wegenstructuur verbindt de gebieden met elkaar.
De deelgebieden en thema's zijn:
Uitgangspunten voor de gebouwstructuur is de bouwmaat van 1.600 m² per twee groepen van elk 9 tot 10 bewoners. Onderhavig plan kent een flexibele insteek, waarbij de wens is uitgesproken om het wonen op maaiveld te positioneren om maximale flexibiliteit qua doelgroepen te behouden. Hiervan is geen sprake ter hoogte van de Rector Driessenstraat. Aldaar is aansluiting gezocht bij het meerlaagsgebouw de Speelman en het Hof van Heel.
Inzake de voorliggend planvoornemen is een indicatief schuifplan opgesteld voor de periode 2021-2035. Een belangrijk uitgangspunt is het behoud van het aantal functionele plaatsen door de jaren heen op de locatie Sint Joep te Heel van 350 plaatsen (de nadruk ligt op geen toename van het aantal plaatsen). Binnen dit planvoornemen is er ruimte voor flexibiliteit, waardoor er gedurende het planproces nog andere keuzen kunnen worden gemaakt. Het indicatieve schuifplan voor Heel voor de tijdslijn 2021-2035 is opgenomen in onderstaande tabel.
2021-2023 (huidige planologische situatie)
In 2021 is het Hof van Heel opgeleverd. In dat jaar is ook gestart met de bouw van Cocon. Dit is in 2022 opgeleverd. |
![]() |
|
Ligtenberg-Panheelderweg zal in deze periode met prioriteit worden herontwikkeld met 38 studio's. De tijdelijke huisvesting zal in twee fasen worden afgebroken. Aan Gemeente Maasgouw zal worden verzocht om de tijdelijke huisvesting nog enkele jaren te gedogen. Een deel van de cliënten van Panheelderweg zou dan naar de tijdelijke huisvesting in Ligtenberg kunnen verhuizen, welke aan de noordzijde wordt afgebroken. In Ligtenberg zelf kan vervolgens een eerste cluster van 19 studio's worden gebouwd (2022). |
![]() |
|
Een tweede cluster 19 studio's het jaar erop, nadat de rest van Ligtenberg is afgebroken. Indien de huidige rooilijnen worden aangehouden kan in deze periode indien wenselijk nog een woning aan de Panheelderweg (7 woonunits) tijdelijk blijven staan. Op de locatie is tezijnertijd ruimte voor parkeren (twee parkeervoorzieningen) én eventueel een klein activiteitengebouw. Gemeente Maasgouw heeft bestuurlijk ingestemd met een afslag vanaf de Heerbaan richting Ligtenberg, dit in combinatie met een middengeleidestrook. Deze bestuurlijke instemming moet mede politieke fiattering krijgen. |
![]() |
|
2024
In 2024 of zelfs al eerder kan worden gestart met de renovatie van Tulpenhof en Violenhof, alsmede met een kleine inbreiding bij Zonnebloemhof en de renovatie van activiteitengebouw Ravo. |
![]() |
|
2025
Geen ontwikkelingen. |
![]() |
|
2028
Omstreeks 2028 zullen de sport- en behandelruimten worden afgebroken, daar dan nieuwbouw is voorzien op deze locatie van een nieuw kleiner zwembad, sportruimten, dagbestedingsruimten in combinatie met een Medische dienst. Om deze periode te overbruggen zullen de functies elders tijdelijk moeten worden ondergebracht. |
![]() |
|
2029
Het afbreken van de ruimten van de Medische Dienst is in 2029 voorzien. |
![]() |
|
2030
Het jaar erop in 2030 staat mogelijk de nieuwbouw van een nieuw hoofdkantoor in de planning tezamen met een restaurant en mogelijkerwijs andere benodigde voorzieningen. Het parkeren zal aan de overzijde van de Heerbaan geschieden. |
![]() |
|
2031
In dit jaar staat de verbetering van de tunnel, plus het deels afbreken, renoveren en nieuwbouw van boerderij de Hoeve gepland. Het rechttrekken van de Heerbaan en het plaatsen van een middengeleidestrook om de snelheid van het autoverkeer te minderen zal rondom 2031 staan gepland. Het is plezierig als het College van B& W voortijdig financiële middelen heeft gereserveerd voor deze ruimtelijke wijziging. |
![]() |
|
2032
Geen ontwikkelingen. |
![]() |
|
2033-2034
In de daaropvolgende jaren wordt Daalzicht aangepakt in twee tranches. |
![]() ![]() |
|
2035
In alle voorgaande jaren is de infrastructuur gelijktijdig aangepakt. In 2035 worden alle restpunten ter hand genomen. Gedurende de transitie is het aantal studio's 350 plaatsen en meer. Aan het eind van de periode zijn er 350 studio's op basis van het uitgangspunt 19 studio's per nieuwbouwcluster. Er is nog ruimte voor nieuwbouw van minimaal 38 studio's, indien bestemmingsplanwijziging dit mogelijk maakt voor locaties die in nevenstaande plattegrond met rood is omcirkeld. Gebouw de Speelman heeft aan het einde van de transitie geen functie meer. Ze zou mogelijkerwijs kunnen worden getransformeerd naar wonen. |
![]() |
Het zorgterrein wordt in de nieuwe opzet op twee manieren ontsloten. Enerzijds via de huidige entree Heerbaan-Rector Driessenstraat en via een nieuw aan te leggen straat vanaf de Heerbaan. Met de Gemeente Maasgouw is in 2020 ambtelijke en bestuurlijke overeenstemming bereikt om deze nieuwe ontsluiting te kunnen bewerkstelligen. De huidige ontsluiting aan de Panheelderweg zal daarmee vervallen.
In beginsel is het de bedoeling dat beide entrees zowel in-als uitgang zijn. Slechts wandel-en fietsverkeer kennen een wegenstructuur waarbij je bij de ene entree erin kunt en bij de andere entree eruit. Bij autoverkeer is dit niet meer mogelijk. Dit voorkomt ongewenst bewegingen in het gebied. Medewerkers en bezoekers zetten hun auto neer bij de centraal in het gebied aanwezig parkeervoorzieningen. Alle gebouwen zijn wel per (vracht)auto te bereiken. Denk aan nooddiensten, pakketbezorging en facilitaire dienstverlening. De afbeelding hiernaast geeft de logistieke afwikkeling weer.
VERKEERSPLAN
De herontwikkeling van de locatie Heel heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "Toekomstbestendig parkeren'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maasgouw wordt aangeduid als 'weinig stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maasgouw tot de 'rest bebouwde kom' behoort.
Huidige situatie
Om de verkeersgeneratie in de huidige situatie van het plangebied te bepalen, worden de studio's aangeduid als 'Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig'. Hoewel onderhavig planvoornemen geen betrekking heeft op studenten sluit deze functie hierin het meest aan bij onderhavig initiatief. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig | 1,0 per kamer | 350 kamers | 350 |
Totaal | 350 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de huidige situatie gemiddeld, zorgt voor 350 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
Om de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie van het plangebied te bepalen, worden de studio's aangeduid als 'Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig'. Hoewel onderhavig planvoornemen geen betrekking heeft op studenten sluit deze functie hierin het meest aan bij onderhavig initiatief. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig | 1,0 per kamer | 350 kamers | 350 |
Totaal | 350 |
Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld, zorgt voor 350 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Conclusie
De verkeersaantrekkende werking van het voorliggende plan bedraagt, 0 motorvoertuigbeweging per etmaal. Dit betekent een voortzetting van de hoeveelheid verkeer op de Heerbaan. De capaciteit van de Heerbaan en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.
De gemeente Maasgouw heeft in 2011 de 'Parkeernormen en Parkeerbijdrage regeling Gemeente Maasgouw' vastgesteld. De gemeente Maasgouw wordt conform de parkeernota in zijn geheel aangemerkt als weinig stedelijk. Onderhavig plangebied ligt hierin binnen de rest bebouwde kom. Voor de 350 studio's (eindbeeld) kan conform de parkeernota worden aangesloten bij de functie 'verpleeg- en verzorgingstehuis', daar de bewoners van Daelzicht niet in staat zijn zelf een vervoersmiddel te besturen. Voor het gebied 'rest bebouwde kom' wordt een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid gehanteerd. Dit leidt tot de noodzaak van (350 x 0,7 =) 245 parkeerplaatsen.
Onderhavig planvoornemen biedt, conform het masterplan, ruimte voor ten minste 3 grote parkeervoorzieningen. De parkeervoorzieningen bevinden zich op de deellocatie Ligtenberg, de Hoeve en de hofwoningen. Verder zijn er hier en daar parkeerplaatsen voor nooddiensten en kort parkeren. Op de grote parkeervoorzieningen worden laadpalen geplaatst voor elektrisch rijden. Te zijner tijd kan gekeken worden naar de mogelijkheid van gebruik van deelauto's en de benodigde voorzieningen daartoe. Het plangebied is groot genoeg om te voldoen aan de parkeernorm voortkomend uit de 'Parkeernormen en Parkeerbijdrage regeling Gemeente Maasgouw'. In de regels behorend bij dit bestemmingsplan wordt dit juridisch geborgd (artikel 21.2.1).
Bij de woongebouwen, de activiteitencentra en bij de parkeerhoven zullen afsluitbare overdekte fietsenstallingen worden geplaatst.
De huidige klimaatverandering zorgt voor de noodzaak van klimaatadaptieve maatregelen. De aanleg en behoud van groen en water kunnen hieraan bijdragen. Onderhavig planvoornemen kan hierbij voor het aspect 'groen' bijdragen aan de volgende uitgangspunten:
Daarnaast kunnen 6 deelgebieden onderscheiden worden:
De bewoners van Daelzicht betreffen hoofdzakelijk personen met een verstandelijke (en meervoudige) beperking. Gezien het feit dat het meerendeel hiervan niet of nauwelijks kan zwemmen is ervoor gekozen om geen nieuw oppervlaktewater te realiseren binnen het plangebied.
Boscompensatie
Enkele jaren geleden heeft Daelzicht bos gekapt om de drie vijvers aan te kunnen leggen. Dit bos is gecompenseerd aan de noordzijde van het complex. In het vigerende bestemmingsplan is deze zonen nog bestemd als 'Maatschappelijk'. Middels dit bestemmignsplan zal deze zone juist worden bestemd (bestemming 'Natuur'). Hiermee wordt de duurzame instandhouding van dit bos gegarandeerd.
Groen verdwijnt
De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Maatschappelijk' worden middels voorliggend planvoornemen in afmetingen ruimer. Zodoende maakt dit planvoornemen inbreuk op de 'Goudgroene natuurzone' van de Provincie. Hiervoor dient een compensatie aangebracht te worden.
Deze compensatie vindt plaats in de herbestemming van het noordoostelijke deel van het plangebied naar de bestemming 'Groen' (volgens feitelijk gebruik).
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.
De NOVI is op 11 september 2020 ondertekend en inmiddels in werking treden. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
Analyse
Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein. Deze ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een goede leefomgeving en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en fysieke leefomgeving.
Conclusie
Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Betekenis voor het plangebied
Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneem in de uitgangssituatie (350). Op basis van jurisprudentie geldt dat een dergelijke ontwikkeling niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Op 1 oktober 2021 is door de Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie Limburg 2021 vastgesteld en is in werking getreden. Hiermee komt de Omgevingsvisie POL2014 te vervallen.
De Omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen keuzes worden gemaakt. Daarbij wordt gekozen voor maatwerk en wordt rekening gehouden met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als afwegingen worden gemaakt, wordt dat gedaan op basis van de onderstaande Limburgse principes:
Bovendien wordt in de Omgevingsvisie Limburg 2021 een onderscheidt gemaakt in drie hoofdopgaven. De hoofdopgaven zijn:
Aangaande het aspect 'Wonen en leefomgeving' wordt gesteld dat de provincie streeft naar een evenwicht in vraag en aanbod voor het woningaanbod / de planvoorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Derhalve moeten er voldoende (betaalbare) woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek aanwezig zijn. Alle woningbouwontwikkelingen worden door de provincie beschouwd als van provinciaal belang. Daarnaast wordt verduurzaming en het levensloop bestendig maken van bestaande en nieuwe woningen gestimuleerd.
De provinciale Omgevingsvisie is het richtinggevende kader op hoofdlijnen. Daarnaast zijn de regionale en lokale woonbehoeften nader uitgewerkt in de Limburgse Agenda Wonen 2020 - 2023. Deze meer gerichte uitwerkingen zijn noodzakelijk in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten. Enerzijds omdat de woningsbehoefte verandert en anderzijds omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van woon- en leefomgeving. Zo wordt flexibiliteit geboden om opgaven gericht op te pakken en bij te sturen.
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt in de uitgangssituatie (350). Hoewel een zorgterrein niet direct valt in te kaderen in een van de aspecten benoemd in de Omgevingsvisie Limburg 2021, sluit onderhavig planvoornemen het best aan bij het aspect 'Wonen en leefomgeving'. Middels deze herontwikkeling wordt op een zorgvuldige wijze omgegaan met de bestaande voorraad aan zorgwoningen. Door toepassing van een herontwikkeling wordt de geboden kwaliteit verhoogd en de kwantiteit gewaarborgd. Dit sluit tevens aan bij de uitgangspunten ten aanzien van het aspect 'Wonen en leefomgeving' genoemd in de Omgevingsvisie Limburg, aangezien middels deze herontwikkeling leegstand op deze locatie voorkomen wordt.
Conclusie
Het plan is passend binnen de 'Omgevingsvisie Limburg 2021'.
Op 17 december 2021 heeft het college van Gedeputeerde State de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
De omgevingsverordening heeft van 7 juni tot en met 19 juli 2021 voor eenieder ter inzage gelegen en is op 17 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. De omgevingsverordening zal tegelijkertijd met de nieuwe Omgevingswet in werking treden.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. Onderstaand zijn de relevante passages voor het plangebied opgenomen.
Volgens de kaart ‘Wonen, werken en recreëren’ ligt het besluitgebied in gedeeltelijk binnen het gebied ‘Landelijke kern’ en gedeeltelijk binnen het gebied 'Natuurnetwerk'. In artikel 12.1 ‘instructieregels nieuwe planvoorraad wonen’, van de Omgevingsverordening Limburg 2021, wordt gesteld dat nieuwe plannen dienen te voldoen aan de van toepassing zijnde inhoudelijke thema’s zoals opgenomen in de provinciale omgevingsvisie (POVI). De gemeente Maasgouw heeft een regionale structuurvisie vastgesteld in de vorm van de 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg 2014-2024'. In paragraaf 4.3.1 wordt hier nader op ingegaan. In artikel 8.2 'Instructieregels voor omgevingsplannen Natuurnetwerk Limburg', van de Omgevingsverordening Limburg 2021, wordt gesteld dat nieuwe plannen geen nieuwe activiteiten of wijzigingen aan bestaande activiteiten toestaan als deze nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg of kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Limburg. In paragraaf 5.2.3 wordt hier nader op ingegaan.
Milieubeschermingsgebieden
Volgens de kaarten bij de Omgevingsverordening is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen de aanduidingen:
Natuurnetwerk
Landschap
De kernkwaliteiten van het beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg zijn:
Natuur
Nieuwe plannen staan geen nieuwe activiteiten of wijzigingen aan bestaande activiteiten toe als deze nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg of kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.
Boringsvrije zone Roerdalslenk III
De waterschapsverordening bepaalt dat het in de boringsvrije zone Roerdalslenk beneden de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden is zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren.
Grondwaterbeschermingsgebieden freatisch
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:
Overstromingskansgebied A - geen kans aangegeven
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor overstromingskansgebied A geen gemiddelde overstromingskans per jaar als omgevingswaarde.
Overstromingskansgebied E - 1:100 jaar
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor overstromingskansgebied E een gemiddelde overstromingskans van 1:100 per jaar als omgevingswaarde.
Extensiveringsgebied
Een planvoornemen laat geen nieuwvestiging van intensieve veehouderij toe.
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt in de uitgangssituatie (350). Hoewel een zorgterrein niet direct valt in te kaderen in een van de aspecten benoemd in de Omgevingsverordening Limburg 2014, sluit onderhavig planvoornemen het best aan bij het aspect 'Wonen'. Middels onderhavig planvoornemen wordt één nieuwe 'woning' toegevoegd aan de bestaande planvoorraad. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.4.2 'Wonen' lid 3 uit de Omgevingsverordening Limburg 2014. Vanuit de ligging van het plangebied binnen de beschreven aanduidingen zijn er geen belemmeringen.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Omgevingsverordening Limburg 2021'.
Op 18 december 2014 is regionaal de 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg 2014-2024' vastgesteld. Deze regionale structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de gemeenten woningbouw de komende jaren wenselijk vinden en de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen wordt afgebouwd. De visie heeft tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn (2018-2024).
De Structuurvisie is de basis voor het geven van sturing aan en voeren van regie over het in de regio te voeren beleid op het vlak van wonen, zorg en woonomgeving en is een antwoord op de vraag hoe om te gaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. Regionaal is er sprake van een veranderende kwalitatieve woningbehoefte als gevolg van de veranderende bevolkingssamenstelling. Die demografische transitie vraagt om transformatie van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving en nog slechts om beperkte uitbreiding van de woningvoorraad.
De Structuurvisie geeft de kwalitatieve en kwantitatieve (woningbouw) ontwikkelingsrichting aan voor de regio (en de gemeenten daarbinnen) met een bijbehorend actieprogramma. Hiermee dient de regio de volgende doelen:
Zorg
Er is sprake van vier relevante verschuivingen in de sfeer van wonen met zorg:
Tegelijkertijd met deze bewegingen is zichtbaar dat steeds meer aanbiedende partners zich in toenemende mate terugtrekken op het eigen domein: corporaties naar sec wonen, zorgaanbieders naar sec zorg. Gemeenten krijgen er meer taken bij en moeten dus meer met minder doen. De natuurlijke regierol wordt ingeruild voor een faciliterende, vaak meer afwachtende, rol.
Momenteel zou er in de regio in de ouderenzorg een aanbod aan verzorgings- en verpleegplaatsen intramuraal van ca. 2.600 moeten zijn. Het feitelijke aanbod komt hier vrijwel mee overeen. Het scheiden van wonen en zorg leidt er toe dat een groot aantal verzorgingshuisplaatsen (ca. de helft van het totaal aanbod) moet worden afgebouwd of omgebouwd. Daar ligt op veel plaatsen een uitdaging.
Hetzelfde geldt in de sfeer van jonge zorgvragers: mensen met een verstandelijke, lichamelijke of psychische/psychiatrische beperking. Ook hier wordt nagedacht over de effecten van scheiden van wonen en zorg en de mogelijkheden die het vastgoed daarin biedt. Deels is dat eigendom van de zorginstelling, deels wordt het gehuurd van een corporatie of een (particuliere) belegger.
Veel mensen kunnen de komende jaren niet meer rekenen op toegang tot een intramurale verzorgingsplek en moeten ‘zelfstandig’ blijven wonen. Dit betekent niet vanzelfsprekend dat iemands huidige woning en woonomgeving geschikt zijn. Het zal her en der gaan knellen, ook omdat er nog weinig betaalbare alternatieven op de markt zijn.
Vrijwel alle zorgaanbieders geven aan bezig te zijn met het anticiperen op enerzijds nieuwe spelregels rond langdurige zorg en anderzijds vermaatschappelijking van die zorg (langer thuis blijven wonen). Dit betekent dat zorgvastgoed ter discussie komt te staan. Zo sluit de korte termijn waarop de toegang intramurale zorgplaatsen is beperkt niet goed aan bij de termijn die nodig is om het zorgvastgoed aan te passen of voor alternatieven te zorgen. Daarnaast wordt er volop nagedacht over innovatieve concepten om zorg en begeleiding aan huis te brengen.
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt in de uitgangssituatie (350). Het betreft onzelfstandig wonen voor mensen met een lichamelijke/verstandelijke beperking of psychische aandoening. Men woont bijvoorbeeld in grootschalige gebouwen of in groepswoningen. Er is sprake van AWBZ-zorg en -verblijf. Aangezien verzorgingswoningen, zoals, onder andere, opgenomen in dit bestemmingsplan, niet aangemerkt worden als zelfstandige woonvorm is de Structuurvisie in die zin niet van toepassing voor dat soort type woningen. De verzorgingswoningen maken dan ook geen onderdeel uit van de plancapaciteit van de gemeente.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg 2014-2024'.
Op 22 februari 2022 is de omgevingsvisie Maasgouw door de gemeenteraad vastgesteld. Dit is de vervanger van de stuctuurvisie Maasgouw 2030. In de omgevingsvisie wordt de koers voor de toekomst van Maasgouw beschreven. Dit wordt gedaan voor de hele fysieke leefomgeving van Maasgouw. De ‘fysieke leefomgeving’ staat voor datgene wat je ziet, voelt, hoort, proeft en ruikt. Dat zijn bijvoorbeeld gebouwen, wegen, parken, een schone lucht, drinkwater, rivieren, bossen, enzovoorts. In de omgevingsvisie worden de doelen beschreven die beoogd worden voor de fysieke leefomgeving. Sommige dingen zijn al goed in Maasgouw, zoals een aantrekkelijk buitengebied om in te recreëren. Dat wordt behouden. Andere dingen komen voor verbeteren in aanmerking, zoals het woningaanbod of de opwek van duurzame energie. Behoud en verbetering is omschreven in ambities die er zijn en doelen die worden beoogd. In de omgevingsvisie worden de doelen beschreven en de hoofdlijnen aangegeven op welke wijze deze doelen worden gerealiseerd en met wie.
Identiteit kernen
De kracht van Maasgouw zit ‘m in de verscheidenheid; elke kern heeft haar eigen identiteit. Maasbracht heeft een centrumfunctie (winkels, gemeentehuis), de scheepvaart is niet te missen. Heel vervult die centrumfunctie op de Westoever en staat de zorg centraal en kent een uniek archeologisch erfgoed. In Thorn, Stevensweert en Wessem is de historie nog goed zichtbaar, waarbij Wessem zich ook profileert op het gebied van de watersport. In de overige kernen Linne, Beegden, Panheel, Brachterbeek en Ohé en Laak overheerst rust en ruimte en is het goed wonen.
Doelen
Landelijk gebied
Het landelijk gebied van Maasgouw kent een grote landschappelijke verscheidenheid. De gemeente is voornemens deze verscheidenheid te behouden en de kwaliteit ervan te verbeteren. Dit wordt gedaan door het landschap te koesteren en de kenmerken ervan te behouden en versterken. Daarnaast wordt het natuurnetwerk versterkt en wordt de biodiversiteit vergroot. Om dit op een juiste wijze te regelen is het buitengebied opgedeeld in twee delen:
Groen-blauwe Natuurzone
Het groen-blauwe netwerk van natuurgebieden, verbindingszones (beekdalen), Maas en Maasplassen is kenmerkend voor de gemeente Maasgouw en heeft om meerdere redenen een belangrijke functie. Deze natuurzones zijn van cruciaal belang om de soortenrijkdom van dieren en planten (biodiversiteit) te behouden en herstellen die in de afgelopen decennia in Nederland sterk is afgenomen, Daarnaast zorgt dit groenblauwe netwerk voor de klimaatbestendigheid door het opvangen en vasthouden van water en door het bieden van verkoeling bij hitte. Ook bieden deze natuurzones ontspanningsmogelijkheden voor bewoners en bezoekers en daarmee wordt bijdragen aan de aantrekkingskracht van Maasgouw als woongemeente en als toeristische gemeente. De gemeente heeft de ambitie om de kwaliteiten van de bestaande natuur te versterken en het natuurnetwerk binnen de gemeente te completeren en aan te laten sluiten bij het Natuur Netwerk Nederland.
Agrarisch cultuurlandschap
Het agrarisch cultuurlandschap manifesteert zich in verschillende verschijningsvormen; van het rationeel verkavelde agrarisch landschap ten zuiden van Brachterbeek, tot het meer kleinschalige en met groene structuurdragers doorweven landschap van bijvoorbeeld het eiland in de Maas. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. Het gebruik van de opstallen kent een grote variëteit aan functies: uiteraard is de agrarische functie vertegenwoordigd, maar ook wonen, niet agrarische bedrijven, recreatieondernemingen, horeca, het is allemaal in het buitengebied te vinden.
Het buitengebied levert een aantrekkelijk landschap op dat zowel door de agrariërs, andere bewoners van Maasgouw als door recreanten wordt gebruikt. We streven naar een goede balans tussen het behoud van het aantrekkelijke landschap en ander gebruik. Dat kan gaan over uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. In dat geval streven wij naar een duurzame en circulaire agrarische ontwikkeling. Dat betekent dat ontwikkeling van bestaande agrarische bedrijven mogelijk is, als wordt bijgedragen aan duurzaamheid en circulariteit. Daarbij staan we open voor experimenten die leiden tot een meer circulaire en duurzame landbouw. Een dergelijke ontwikkeling moet altijd samengaan met een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.
Daarnaast staat het agrarisch cultuurlandschap ook open voor andere functies, zoals het opwekken van duurzame energie (zoals zonnevelden in de daarvoor aangewezen zoekgebieden) of recreatie. Voorwaarde is dat nieuwe ontwikkelingen landschappelijk in te passen zijn, dan wel dat er op andere wijze wordt bijgedragen aan de kwaliteit van het landschap.
Analyse
Onderhavig plangebied is, conform de omgevingsvisie, zowel gelegen binnenen het bestaand bebouwd gebied (zuidelijk deel + noordoostelijke deel) alsmede ook binnen het buitengebied (Groen-blauwe Natuurzone). Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt in de uitgangssituatie (350). Middels deze ontwikkeling wordt derhalve niet voorzien in een verdere toevoeging van woonzorgvoorzieningen.
Deze ontwikkeling is direct passend binnen het bestaand bebouwd gebied, daar de omgevingsvisie aangeeft dat stedelijke ontwikkelingen hier doorgaans plaats moeten vinden. Daarnaast wordt middels dit planvoornemen het subgebied dat gelegen is binnen de Groen-blauwe Natuurzone voorzien van zowel een passende bestemming (uitbreiding bestemming 'Natuur' en 'Groen' alsmede ook door de landschappelijke inpassing versterkt. Hiermee is het planvoornemen ook passend binnen het aangewezen buitengebied.
Conclusie
Het plan voldoet aan de 'Omgevingsvisie Maasgouw'.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Kragten uit een vooronderzoek bodem uitgevoerd: rapport "Bodem vooronderzoek; Daelzicht te Heel" (21 december 2022, MIL 22.111). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.
Kragten concludeert dat:
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, rapport: ''Daelzicht te Heel; Milieukundig bodemonderzoek'' (5 juli 2023, MIL23.049). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.
Kragten concludeert dat:
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor.
Invloed plan op de omgeving
Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een zorgterrein (SBI-code: 86.10.4). Deze inrichting kent een maximale richtafstand van 10 meter (geluid). Binnen deze richtafstand zijn een tweetal woningen gesitueerd (Daalzicht 1 en Daalzicht 3a).
Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn deze woningen thans gesitueerd binnen de richtafstand van het zorgterrein. Hieromtrent geldt dat sprake is van een stand-still principe (geen verslechtering van de situatie). Daarnaast wordt middels de opname van de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur' de afstand verruimd ten opzichte van de bestaande woningen. Er is derhalve geen sprake van een onevenredige milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Op een afstand van circa 26 meter is binnen de bestemming 'Centrum' een horecavestiging gesitueerd tot en met categorie 3 (SBI-code: 55.10). Deze inrichting kent een maximale afstand van 10 meter (geluid). Onderhavig planvoornemen valt buiten deze richtafstand. Binnen een afstand van 50 meter zijn verder geen overige bedrijven c.q. inrichtingen gesitueerd die hinder kunnen geven op onderhavig plangebied.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
Om het aspect 'Externe veiligheid' inzichtelijk te maken heeft Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd: rapport "Quickscan externe veiligheid; Locatie Heerbaan te Heel" (1 juni 2022, 20220601-DIP248-RAP-EV 1.0 Heel). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Kragten concludeert dat:
Transport over het water en het spoor
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg of spoorweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over de weg
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische gassen van de rijksweg A2, waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleidingen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een verantwoording hoogte groepsrisico opgesteld, rapport ''Verantwoording Hoogte Groepsrisico; Locatie Heerbaan te Heel'' (25 januari 2023, 20230125-DIP248-NOT-VGR 2.0 Heel). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.
Kragten concludeert dat:
Bevt - Water-, weg- en spoorwegtransport
Het Bevt geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De adviestaak omvat de mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omgang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. Voor zover mogelijk wordt in dit hoofdstuk invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht. De aanvullende adviezen van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio dient de gemeente Maasgouw mee te wegen in haar besluitvorming.
In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:
Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A2 dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met het onderstaande scenario.
Toxisch scenario
Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.
Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid
De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.
Uit bovengenoemde handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.
Bestrijdbaarheid toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.
Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied worden functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het plan betreft de herinrichting van huisvesting voor woongroepen bedoeld voor mensen met een beperking. Uitgangspunt is dat personen binnen het plangebied zich niet volledig zelfstandig in veiligheid kunnen brengen, maar met hulp van personeel en BHV-organisatie in veiligheid gebracht moeten worden.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS 3).
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg of het spoor is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Aangezien het nieuwbouw van woningen betreft, zal op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht geschonken worden aan de naad- en kierdichting. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.
Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.
Risicocommunicatie
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. Hierbij zijn het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de bedrijfshulpverlening inrichten en oefenen op het beschreven scenario interne maatregelen die de zelfredzaamheid verhogen. In het ontruimingsplan (dit maakt onderdeel uit van het bedrijfsnoodplan) dient onder andere te worden beschreven:
Het ontruimingsplan dient opgesteld te worden in samenspraak met de brandweer. Daarnaast dienen ontruimingsoefeningen te worden gedaan waarbij de frequentie hiervan in overleg met de brandweer kan worden vastgesteld.
De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.
Bovengenoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dienen voor advies te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Maasgouw mee te wegen in haar besluitvorming.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is aan de orde. Om het aspect 'Geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Kragten een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Agrarisch geuronderzoek; Daelzicht aan de Heerbaan te Heel" (16 mei 2022, 20220516-DIP248-RAP-AGG 1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.
Kragten concludeert dat:
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Schutteheide en de Heerbaan. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai; Daelzicht Heel" (5 juli 2023, 20230705-DIP248-AKO-WVL 2.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.
Kragten concludeert dat:
Wet geluidhinder
Ten gevolge van de Schutteheide voldoet de berekende geluidbelasting ter plaatse van het gehele plangebied aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Ten gevolge van de Heerbaan wordt tot 100 tot 150 meter de voorkeurswaarde (gele contour) niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde wordt ter plaatse van het gehele plangebied gerespecteerd. Eventuele Bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op overwegende bezwaren.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is eveneens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-weg Daalzicht inzichtelijk gemaakt. Ter plaatse van het gehele plangebied wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd voor de berekening van de geluidwering van de gevel uit te gaan van de gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelastingen.
Hogere waarde en bouwbesluit
Indien het toepassen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen stuit op overwegende bezwaren, wanneer een geluidsgevoelig object binnen 100 tot 150 meter van de Heerbaan wordt geplaatst, is nieuwbouw of vervangende nieuwbouw alleen mogelijk als het bevoegd gezag, de gemeente Maasgouw, hogere waarden vastgesteld voor de gebieden met een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege de Heerbaan.
Voor gebied G06 wordt ter plaatse van het gehele gebied voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, hier hoeft geen hogere waarde voor worden aangevraagd. Wanneer de indeling van de deelgebieden bekend is moet uit een onderzoek naar de geluidwering van de gevel moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt in de uitgangssituatie (350) en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Rijkswaterstaat; 705272'.
categorie | grenswaarde | 2020 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 16,3 | 11,0 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 15,4 | 13,2 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 8,7 | 7,0 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,0 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het project leidt tot het toevoegen van één studio waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het projectgebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt in de uitgangssituatie (350). Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 280 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Daarnaast is de bestaande beschermingszone opgenomen in de juridische regeling en verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Hiermee worden de bestaande rechten geborgd.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Het plan valt onder de activiteit 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt niet de daarin genoemde drempelwaarde. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. De beoordeling is opgenomen als bijlage 7.
Op basis van deze aanmeldingsnotitie heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasgouw op 6 november 2023 het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en besloten dat er met dit plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen ontstaan die het opstellen van een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
Nadien is een aantal specialistische onderzoeken geactualiseerd of aangevuld. In een erratum op de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling is getoetst of deze nieuwe resultaten aanleiding geven tot heroverweging van het eerdere m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit is niet het geval. Dit erratum is aan bijlage 7 van deze toelichting toegevoegd.
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Het plangebied kent, overeenkomstig het ontwerpbestemmingsplan ''Parapluplan Archeologie Maasgouw'', de volgende dubbelbestemmingen:
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden, in het bijzonder voor gebieden van zeer hoge archeologische waarde en buffers rond cultuurhistorische objecten. Op deze gronden mag niet worden gebouwd wanneer de grondroeringen dieper zijn dan 40 cm over een oppervlakte van meer dan 100 m².
De voor 'Waarde - Archeologie 2a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden, in het bijzonder voor gebieden van hoge archeologische waarde, bekende vindplaatsen en historische kernen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd wanneer de grondroeringen dieper zijn dan 40 cm over een oppervlakte van meer dan 250 m².
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden, in het bijzonder voor gebieden met een verwachting voor vindplaatsen gerelateerd aan bewoning, begraving en watergebonden economische en rituele activiteiten. Op deze gronden mag niet worden gebouwd wanneer de grondroeringen dieper zijn dan 40 cm over een oppervlakte van meer dan 2.500 m².
Gezien het feit dat op dit moment het precieze bouwplan nog onduidelijk is, kan niet met zekerheid gesteld worden dat het uiteindelijke bouwplan de hierboven gestelde maatvoeringen overschrijdt. De thans aanwezige dubbelbestemmingen uit het ontwerpbestemmingsplan ''Parapluplan Archeologie Maasgouw" worden hieromtrent overgenomen om zo de juridische borging te verzekeren. Tijdens de aanvraag om omgevingsvergunning zal, indien noodzakelijk, een archeologisch onderzoek worden toegevoegd ter onderbouwing van de mogelijke archeologische waarden.
Ondanks een zorgvuldig afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Bij ontwikkelingen moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Kragten een ecologische quickscan uitgevoerd, rapport: 'Daelzicht te Heel; Verkennend flora- en faunaonderzoek' (10 oktober 2023, 20231010-DIP248-RAP-FnF-3.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.
Kragten concludeert dat geen van de deelgebieden gelegen is binnen een gebied dat is aangewezen als NNL. Ten aanzien van het NNL geldt op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 dat externe effecten (zoals geluid- of lichtverstoring) enkel beschouwd behoeven te worden wanneer ook sprake is van een directe oppervlakteaantasting van de NNL. Negatieve effecten op het NNL kunnen zodoende worden uitgesloten.
Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.
Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten uit Herten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de 'Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen'. Het onderzoeksrapport (2 februari 2024; 20240202-DIP248-Heel-RAP-STD-4.0) is als bijlage 10 bijgevoegd.
Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van het zorgterrein.
Bescherming van houtopstanden
Een melding in het kader van de Wet natuurbescherming houtopstanden is niet aan de orde. Wel dient de kap gemeld te worden bij de gemeente Maasgouw, waar beoordeeld wordt of een omgevingsvergunning voor de kap vereist is.
Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Kragten een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport 'Daelzicht te Heel; Verkennend flora- en faunaonderzoek' (10 oktober 2023, 20231010-DIP248-RAP-FnF-3.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.
Kragten concludeert dat:
Jaarrond beschermde nesten
Op basis van het verkennend veldbezoek kan niet uitgesloten worden dat de woningen binnen het plangebied (deelgebied 3) nesten bevatten van vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest. Daarnaast gaat er mogelijk (essentieel) foerageerbiotoop binnen het plangebied verloren als gevolg van de ontwikkeling. Het betreft de soorten boerenzwaluw, huiszwaluw, gierzwaluw en huismus.
Ten behoeve van een gedegen effectbeoordeling en om een uitspraak te kunnen doen over een mogelijke overtreding van de Wet natuurbescherming, dient nader onderzoek naar het voorkomen van nesten binnen het plangebied en de verspreiding van deze soorten in de directe omgeving van het plangebied plaats te vinden.
Algemeen voorkomende broedvogels
Binnen en rondom de deelgebieden zijn bomen aanwezig die geschikt broedbiotoop vormen voor algemene broedvogels. Het uitvoeren van de werkzaamheden binnen de invloedssfeer van de geschikte nestlocaties leidt hiermee mogelijk tot het verstoren van broedende vogels (Wnb artikel 3.1 lid 4).
In gebruik zijnde nesten zijn beschermd en mogen niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield en/of verstoord worden bij de werkzaamheden binnen de deelgebieden. De werkzaamheden kunnen het beste worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.
Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn binnen of direct grenzend aan beide deelgebieden. Indien nesten afwezig zijn, kan het volledige/kunnen delen van het gebied vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.
Vleermuizen
Mogelijk hebben gebouw-bewonende vleermuissoorten een vaste rust- en/of verblijfplaats in de gebouwen binnen deelgebied 2, 3 en 5. Hierdoor is vervolgonderzoek noodzakelijk voor de herontwikkeling van deze gebouwen. Daarnaast is er binnen deelgebied 1 een boomholten aangetroffen. Om vast te stellen of deze holte een functie als verblijfplaats heeft voor boom-bewonende vleermuissoorten, dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Ook vormen de lijnvormige elementen (bosranden) rondom het bosgebied mogelijk essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden. Permanent negatieve effecten op vliegroute en foerageergebied worden niet verwacht.
Om effecten te voorkomen dient bij de realisatie en gebruiksfase rekening te worden gehouden met kunstlicht gericht op de naastgelegen bosrand en/of bomenrijen. Tijdens de werkzaamheden en/of realisatie van de nieuwbouw moet kunstlicht schijnend op bosrand worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is dient een onderzoek naar vliegroute en foerageergebied worden uitgevoerd.
Das
Deelgebied 1, 3, 4, 5 en 6 vormt geschikte foerageergebied en/of migratieroute voor de das. Als er binnen deze deelgebieden gebouwen en/of werkzaamheden worden gerealiseerd kan er een negatief effect optreden op het foerageergebied en/of migratieroute voor de das. Bij eventuele werkzaamheden/nieuwbouw binnen deelgebied 1, 3, 4, 5 en 6 wordt aanbevolen een onderzoek naar das uit te voeren.
Algemeen voorkomende soorten
De deelgebieden zijn in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende amfibieën en muizensoorten, konijn en egel. De omgeving van de deelgebieden biedt ruim voldoende alternatief leefgebied tijdens de werkzaamheden, ter behoud van een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Individuen worden mogelijk gedood (Wnb artikel 3.10.a.) of vaste rust- en verblijfplaatsen (muizen) worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.b.).
De mogelijk voorkomende zoogdiersoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.
Alpenwatersalamander
Bij werkzaamheden binnen deelgebied 1 kan er negatief effect optreden op zwervende individuen van de Alpenwatersalamander. De naastgelegen vijver vormt mogelijk geschikt voortplantingsbiotoop en deelgebied 1 daardoor geschikt landhabitat voor de Alpenwatersalamander. Om vast te stellen of de Alpenwatersalamander aanwezig is in en rondom de vijver naast deelgebied 1, dient een nader soortenonderzoek uitgevoerd te worden.
Verstoring op soortgroepen – mogelijk uitvoeren mitigerende maatregelen
Wanneer in de aanlegfase werkzaamheden niet alleen overdag uitgevoerd gaan worden, maar ook in de schemer/nacht, dienen effecten door verlichting op onder andere vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen en andere onderzochte en/of te verwachten functies van beschermde soorten in het gebied voorkomen te worden. Effecten door verlichting zijn zeer lokaal en kunnen met mitigerende maatregelen (verlichtingsplan, aangepaste verlichting) voor de aanlegfase voorkomen worden.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies is door Kragten een nader soortenonderzoek naar de das en alpenwatersalamander uitgevoerd, rapport: ''Daelzicht Heel; Nader soortenonderzoek alpenwatersalamander en das'' (6 maart 2024, DIP248-RAP-NSO-DaelzichtHeel-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9.
Kragten concludeert dat:
Alpenwatersalamander
De Alpenwatersalamander is niet aanwezig nabij de ontwikkellocaties. Effecten zijn op voorhand uitgesloten.
Das
Bij ontwikkeling van deelgebied 2 gaat een klein deel van het leefgebied van de das verloren, evenals een aanwezige vluchtpijp. Deze handelingen zijn vergunningplichtig en vereisen mitigatie en compensatie.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
In het kader van de soortbescherming onder de Wnb, blijkt uit het verkennend onderzoek dat een nader onderzoek noodzakelijk is naar de jaarrond beschermde nesten van boerenzwaluw, huiszwaluw, gierzwaluw en huismus, vleermuizen, das en Alpenwatersalamander.
Onderzoek naar de das en alpenwatersalamander heeft thans plaatsgevonden. Hieruit is concludeerd is dat er enkel voor de das, bij ontwikkeling van deelgebied 2, een vergunningplicht bestaat.
Boerenzwaluw, huiszwaluw, gierzwaluw, huismus en vleermuizen zijn allen soorten die voor wat betreft hun verblijfplaats en directe leefomgeving gebonden zijn aan de bebouwing binnen het plangebied. Effecten op deze soorten zijn daarom ook direct verbonden aan de werkzaamheden die aan bebouwing plaatsvinden. Dergelijke werkzaamheden vinden echter pas plaats in de periode 2024 - 2035. Onderzoeken naar deze soorten zijn maximaal 3 jaar geldig, waardoor voorafgaand aan de werkzaamheden opnieuw onderzoek benodigd zal zijn. Het onderzoek naar deze soortgroepen wordt derhalve pas in aanloop naar de concrete werkzaamheden aan de bebouwing uitgevoerd. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om deze zaken juridisch te borgen. Bovendien kan op dat moment direct rekening met de actuele situatie gehouden worden.
Doordat het in dit geval gaat om het aantasten van bebouwing, waarbij nieuwbouw het beoogde doel van de werkzaamheden is, biedt de toekomstige situatie voldoende mogelijkheden voor mitigatie en compensatie van eventueel aanwezige nesten en verblijfplaatsen van boerenzwaluw, huiszwaluw, gierzwaluw, huismus en vleermuizen. Het verkrijgen van een eventuele ontheffing wordt daarmee redelijkerwijs haalbaar geacht, waardoor de Wnb de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Wel geldt nog steeds dat de eventueel benodigde ontheffing ook daadwerkelijk verkregen dient te zijn alvorens de bestaande bebouwing gesloopt of anderszins aangetast wordt.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Limburg, de provinciale omgevingsvisie, het Provinciaal Waterplan, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.
De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
De opgave ten aanzien van het regionale water is het komen tot robuuste en natuurlijk functionerende en veerkrachtige watersystemen. Dit om risico's tot wateroverlast en watertekort verminderen en ook bij klimaatverandering beheersbaar en maatschappelijk acceptabel te blijven. Er dient te worden voldaan aan de regionale normering voor wateroverlast. Daarnaast is het ontwikkelen van regionale, gebiedsgerichte adaptiestrategieën en het treffen van effectieve maatregelen de opgave voor het omgaan met huidige en toekomstige watertekorten. Een belangrijke voorwaarde hierbij is de beschikbaarheid van voldoende water en de juiste kwaliteit. Op deze manier zijn problemen op het gebied van watertekort in tijden van schaarste beheersbaar en maatschappelijke acceptabel.
Een van de doelen van de provincie is om wateroverlast en watertekorten in het regionale watersysteem te beperken door meer ruimte voor water beschikbaar te stellen, de sponswerking te versterken en te anticiperen op de gevolgen van de klimaatverandering.
In het Waterbeheerprogramma van waterschap Limburg is uitgewerkt wat de doelen zijn voor de komende planperiode en hoe deze bereikt moeten worden. Het gaat hierbij gaat het om:
Waterneutraal plannen en bouwen
Door het waterschap wordt geadviseerd om zoveel mogelijk waterneutraal te plannen en bouwen. Regenwater van nieuwe (en het liefst ook bestaande) daken en verharding wordt zo veel mogelijk opgevangen op eigen terrein. Uitgangspunt daarbij is hergebruik of infiltreren in de bodem.
Door Kragten is een watertoets opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, rapport: ''Watertoets; Ontwikkeling Daelzicht, Heel'' (4 oktober 2023, DIP248). De notitie is als bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.
Kragten concludeert dat volgens het beleid van Waterschap Limburg er 100 mm waterberging dient aangelegd te worden per m2 aan toenemend verhard oppervlak. Gemeente Maasgouw heeft in het beleid staan dat de gemeente voor nieuwbouw geen regenwater inzamelt. De eigenaar van gebouwen en percelen verwerkt het regenwater zelf binnen de perceelgrens, tenzij dat technisch niet mogelijk is. Voor extreme neerslaggebeurtenissen wordt voorzien in een overloop naar de openbare ruimte.
Door de ontwikkeling er een toekomstig verhard oppervlak van circa 22.550 m2. Hierom dient er volgens het gemeentelijke beleid (100 mm) circa 2.225 m3 water geborgen te worden binnen het plangebied. Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld en er is het gevaar dat mensen erin kunnen vallen. Op het terrein van Daelzicht komen mensen te wonen met een fysieke beperking. In verband met veiligheid wordt er hierom voor gekozen om de bergingsvoorzieningen ondergronds uit te voeren.
De GHG op de projectlocatie bevindt zich diep genoeg in de bodem om ondergrondse voorzieningen toe te passen. Er kan hierbij bijvoorbeeld gekozen worden voor infiltratiekratten.
Voor de bepaling van de berging gaan we uit van infiltratiekratten met de volgende eigenschappen:
INDICATIEVE LOCATIE INFILTRATIEKRATTEN
Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt dat voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Inzake het opstellen van het onderliggende Masterplan hebben in 2019 overlegmomenten plaatsgevonden met de omgeving. Voor voorliggende procedure (bestemmingsplanwijziging) is wederom een omgevingsdialoog uitgevoerd. Het verslag is bijgevoegd als bijlage 12.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit moeten burgemeester en wethouders overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn, en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien indien de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is.
Het plan is voorgelegd aan de provincie Limburg, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio Limburg-Noord en het waterschap. Vanuit de veiligheidsregio en Rijkswaterstaat zijn geen belemmeringen voor het beoogde planvoornemen aangegeven. Vanuit het waterschap wordt opgemerkt dat, met betrekking tot de hemelwaterberging, gerekend dient te worden met 100 mm per m² verharding. De rapportage is hierop aangepast. De provincie heeft aangegeven dat de gronden binnen de vigerende bestemming 'Maatschappelijk - Welzijnsinstelling' abusievelijk zijn opgenomen in de POL2014 als goudgroene natuurzone. Het voorstel is om dit deel te beschouwen als geëxclaveerd uit de goudgroene natuurzone waardoor toepassing van de beleidsregels uit de provinciale omgevingsverordening (nee-tenzij afweging en compensatie goudgroen) met betrekking tot de ontwikkeling op deze locatie niet aan de orde is. het verkennend flora- en faunaonderzoek is hierop aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken, vanaf 24 november 2023, voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode is er één zienswijze ingediend. In de Nota van zienswijzen, bijgevoegd als bijlage 13, is aangegeven hoe er met deze zienswijze is omgegaan.
Naast de doorgevoerde aanpassingen, naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, is de toelichting van het bestemmingsplan op een drietal punten ambtshalve gewijzigd, te weten:
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan ''Daelzicht, Heel'' op 28 mei 2024 gewijzigd vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels voor elke (dubbel)bestemming opgenomen. Elk artikel kent een vaste opzet. Eerst is het toegestane gebruik bepaald in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn er bouwregels en specifieke gebruiksregels opgenomen, met aansluitend daarop de afwijkingsmogelijkheden voor het bouwen of het gebruik. Tenslotte is bepaald voor wat voor werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist en zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het plan in bepaalde gevallen te kunnen wijzigen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 14)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 15)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel 16)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene aanduidingsregels (artikel 17)
Voor bepaalde gronden gelden een of meerdere gebiedsaanduidingen zoals in voorafgaande paragrafen is genoemd.
Algemene afwijkingsregels (artikel 18)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Algemene wijzigingsregels (artikel 19)
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen, waarin het bevoegd gezag de in het plan opgenomen bestemmingen kan wijzigen.
Algemene procedureregels (artikel 20)
In dit artikel zijn procedureregels opgenomen ten aanzien van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Overige regels (artikel 21)
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van de onderlinge rangorde van dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen en de regeling omtrent parkeren en laden en lossen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 22)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 23)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.