direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Napoleonsweg 82 Neer
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Aanleiding en projectgebied

1.1 Aanleiding bestemmingsplanafwijking

Aan de Napoleonsweg 82 te Neer ligt een voormalig oosters restaurant. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Neer - sectie K - nummer 62 en heeft een oppervlak van 1.190 m2. Initiatiefnemer heeft de wens om de bestaande bebouwing te slopen en ter plekke een kleinschalig appartementencomplex te realiseren met zes levensloopbestendige appartementen.

Omdat het geldende bestemmingsplan de beoogde ontwikkelingen niet toelaat, is een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. Middels brief d.d. 21 april 2023 (kenmerk 2022-021078) heeft de gemeente Leudal kenbaar gemaakt in beginsel medewerking te willen verlenen aan het initiatief onder voorwaarde dat uit een ruimtelijke onderbouwing dient te blijken dat de afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan. Het principestandpunt van de gemeente Leudal is bijgevoegd als Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

1.2 Doel van de bestemmingsplanafwijking

Onderhavig voornemen ziet op het realiseren van 6 levensloopbestendige koopappartementen in een nieuw complex. Omdat er reeds één woning aanwezig is worden er met dit plan 5 woningen aan de planvoorraad toegevoegd. Deze ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan omdat het gebruik van het gehele perceel en de bijbehorende bebouwing voor wonen in strijd is met de van toepassing zijnde primaire bestemming 'Horeca'. Bovendien mogen op basis van artikel 15.2.1 sub d van de planregels geen nieuwe woningen meer gerealiseerd worden en daarnaast is de goot- en bouwhoogte hoger dan de bestaande bouw (artikel 15.2.2 lid b). Het bestemmingsplan biedt eveneens geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om de gewenste ontwikkelingen alsnog mogelijk te maken. Medewerking is mogelijk middels een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing.

1.3 Projectgebied en begrenzingen

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Napoleonsweg 82 te Neer. Het projectgebied ligt aan de Napoleonsweg (N273), binnen de bebouwde kom, aan de dorpsrand van de kern Neer. De Napoleonsweg is een provinciale weg die de dorpen langs de rivier de Maas met elkaar verbindt. Neer ligt tussen het zuidelijk gelegen dorp Haelen en het noordelijk gelegen dorp Kessel (gemeente Peel en Maas). Langs de Napoleonsweg in Neer liggen aan weerszijden van de weg voor het merendeel woningen. Verder komt er kleinschalige bedrijvigheid voor, in de vorm van een café, een bouwmarkt/boerenbondwinkel en autohandelaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

Kadastraal betreft onderhavig projectgebied het perceel gemeente Neer - sectie K - nummer 62.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0003.png"

Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

1.4 Overzicht geldende ruimtelijke instrumenten

Op de locatie Napoleonsweg 82 te Neer is het onherroepelijke bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van toepassing, vastgesteld op 14 november 2017 door de gemeenteraad van Leudal. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd tot 'Horeca' met bijbehorende functieaanduiding 'wonen' en maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage 50%'. De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca van categorie 1, zijnde lichte horeca. Bovendien is ter plekke van onderhavige locatie de functieaanduiding 'wonen' van toepassing. Ter plaatse van de desbetreffende aanduiding zijn de voor 'Horeca' aangewezen gronden tevens bestemd voor wonen.

Tot slot zijn ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0004.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

Het realiseren van een kleinschalig appartementencomplex is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om van het bestemmingsplan te kunnen afwijken, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het projectgebied is gelegen aan de Napoleonsweg 82 te Neer en betreft een voormalig oosters restaurant. De Napoleonsweg is een provinciale weg die de dorpen langs de rivier de Maas met elkaar verbindt.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het projectgebied is zoals in paragraaf 1.3 beschreven gelegen aan de dorpsrand van de kern Neer. Neer ligt tussen het zuidelijk gelegen dorp Haelen en het noordelijk gelegen dorp Kessel (gemeente Peel en Maas). Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de bebouwing, woningen en kleinschalige bedrijvigheid zoals een café, een bouwmarkt/boerenbondwinkel en autohandelaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0005.png"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de navolgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0009.png"

Foto's bestaande situatie

2.2.2 Functionele karakteristiek

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de rand van de dorpskern Neer. Ten westen van onderhavig projectgebied is het buitengebied aanwezig waardoor de locatie is gelegen op de overgangszone richting het agrarisch gebied. Bovendien is aan de noordwestzijde van de locatie een waterloop gelegen, genaamd de 'Keizersloop'. Dit is een primaire waterloop.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Structuurvisie Wonen'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerder nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijke keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar circulaire economie.
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter-)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Conclusie

Met betrekking tot het voornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visie en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Onderhavig voornemen is dan ook niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie. Op de eerder genoemde onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

Rekening houdend met onderhavige ontwikkeling is geen sprake van een ontwikkeling die invloed heeft op een nationaal belang waardoor het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening niet van toepassing is.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijk ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953). Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake. Onderhavige ontwikkeling is namelijk gericht op het realiseren van zes appartementen. De verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

3.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro, de Rarro en de ladder voor duurzame verstedelijking. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In het concept-POVI was het projectgebied gelegen in de zone 'Landelijke kernen'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over 'Landelijke kernen' is in het POVI het volgende opgenomen.

Landelijke kernen

De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties) De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

Onderhavig planvoornemen past, gezien de aard van de ontwikkeling, binnen deze beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg. Er wordt immers voorzien in levensloopbestendige woningen, voor doelgroepen waarvoor een duidelijke woningbehoefte bestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0010.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes en zoneringen' POVI met ligging projectgebied

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de boringsvrije zone'Roerdalslenk zone III'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0011.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met liggend projectgebied

Roerdalslenk zone III

De locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III op basis waarvan aanvullende regels gelden voor bescherming van de drinkwatervoorziening. Naast een verbod in de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden is in de Omgevingsverordening een verbod opgenomen voor diepe boringen in de boringsvrije zones. Daartoe is de Roerdalslenk verdeeld in vier gebieden, waarbij per gebied de diepte van het boorverbod varieert. In de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat boringen tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei zijn toegestaan en dat een melding moet worden verricht indien een boring dieper dan 80 meter beneden maaiveld plaatsvindt. Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling. De ter plekke van het projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Landelijke kernen' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van de 'Roerdalslenk zone III'.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Midden-Limburg

In de Regiovisie Midden-Limburg is een visie gegeven op de gebiedsontwikkeling van de zeven gemeenten in Midden-Limburg: Echt-Susteren, Maasgouw, Roerdalen, Roermond, Leudal, Weert en Nederweert. Deze gebiedsvisie richt zich, in lijn met het provinciaal beleid, op het creëren van sterke steden en een vitaal platteland.

Krimp en vergrijzing zullen Midden-Limburg steeds sterker raken. Ook de concurrentie vanuit omliggende regio's wordt steeds sterker. Tegelijkertijd melden euregionale partners zich voor samenwerking. Om deze samenwerking aan te kunnen gaan en de concurrentie het hoofd te bieden, is regionale samenwerking tussen de zeven gemeenten en de provincie noodzakelijk. De regionale visie is te vertalen in drie strategische keuzes:

  • 1. Benutten en versterken van de regionale economie: ontwikkeling van een uniek toeristisch-recreatief profiel, inrichting van regionale bedrijventerreinen, investeren in hoogwaardige landbouw en duurzame wooneconomie.
  • 2. Versterking van de sociale structuur: versterking van de kracht van 'oude wijken', leefbaar houden van het platteland en ontwikkelen van een duurzaam, hoogwaardig en fijnmazig zorgnetwerk.
  • 3. Verbeteren van het vestigingsklimaat: ontwikkeling van natuur en landschap, investeren in duurzame landbouw, ontwikkeling van een fijnmazig toeristisch-recreatief netwerk, herstructurering van bedrijventerreinen, ruimte voor hoogwaardige zorgvoorzieningen en uitzonderlijke woonmilieus.

De ontwikkeling van Midden-Limburg draait in essentie om het 'maken van kwaliteit'. Om dit te bewerkstelligen, is een integrale aanpak nodig, waardoor de regiovisie een gemeenschappelijk kader biedt. Het toevoegen van appartementen in het middeldure segment in het centrum van Neer, op loopafstand van vele voorzieningen, levert geen strijdigheid op met de beleidsuitgangspunten van de Regiovisie Midden-Limburg.

3.3.2 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025

In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 leggen de gemeenten in de regio Midden-Limburg de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting vast op het gebied van wonen. De gemeenteraad van Leudal heeft de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 vastgesteld op 05 juli 2022.

Uitganspunt is dat Midden-Limburg het verbindend hart is van Limburg, waar wonen aantrekkelijk is. De kwaliteit van de leefomgeving en daarmee van het wonen is hoog. Toch zijn er op het gebied van wonen, zeker gezien de huidige woningmarkt, uitdagingen: het (laten) bouwen van voldoende woningen voor de juiste doelgroepen. De structuurvisie legt de nadruk op het tegemoet komen aan de groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod. Maar ook de bestaande woningen moeten duurzamer en levensloopbestendiger worden. In deze Structuurvisie wordt ruimte gemaakt om de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment te kunnen realiseren. De woningbouw ambitie, zoals opgenomen in de Structuurvisie, is hoog. Daarnaast is er aandacht voor transformatie en herstructurering. Doel is het op peil houden van de leefbaarheid in steden en dorpen en een thuis te kunnen bieden aan (toekomstige) inwoners.

Voor de toekomstige woningbehoefte is niet zozeer het aantal inwoners van invloed. Belangrijker zijn de veranderende bevolkingssamenstelling (ontgroening en vergrijzing) en de afname van de gemiddelde huishoudengrootte. Het aantal 1- en 2-persoonshuishoudens neemt steeds verder toe en het aantal gezinnen neemt af. De meest recente prognoses (Etil 2021) laten zien dat deze trend zich de komende jaren verder doorzet. Daarnaast vormen internationale werknemers economisch gezien inmiddels een onmisbare aanvulling op de afnemende beroepsbevolking. Alle gemeenten laten de komende periode (nog) een groei zien van het aantal huishoudens. De grootste relatieve groei zit in Weert (2.8%). Daarna volgen Maasgouw (2,5%), Leudal (2,3%), Roermond (2,3%), Nederweert (2,2%), Roerdalen (1,0%) en Echt-Susteren (0,7%). In enkele gemeenten vlakt de groei langzaam af. Afspraken over bouwen naar behoefte zijn afgeleid van de recente prognoses. Daarbij bestaat een nadrukkelijke bestuurlijke wens om ambitieuzer te bouwen dan uitsluitend voor de autonome groei c.q. lokale/regionale behoefte nodig is.

Het aandeel en aantal ouderen blijft de komende jaren groeien in Midden-Limburg. Het wordt steeds belangrijker om de toegankelijkheid van (bestaande) woningen te vergroten, zodat inwoners langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Deze opgave is niet alleen via nieuwbouw (levensbestendig en/of zorggeschikt) te realiseren, maar vraagt veelal ook aanpassing van de bestaande woningvoorraad. In de particuliere sector hebben woningeigenaren daarin een eigen verantwoordelijkheid, zoals woningcorporaties dat hebben (en nemen) voor hun bezit. De bereidheid om vooruitlopend op een concrete zorgvraag te investeren in dergelijke woningaanpassingen is (nog) beperkt.

Ten aanzien van de kwalitatieve woningbehoefte staat de regio voor een uitdaging om de komende jaren voldoende woningen van de juiste kwaliteit toe te voegen en te zorgen dat deze (passend bij de behoefte) op de juiste plaats worden gerealiseerd. In algemene zin betekent dit:

  • meer nadruk op de realisatie van huurwoningen en betaalbare koopwoningen voor kleinere huishoudens en/of specifieke doelgroepen;
  • meer aandacht voor transformatie van bestaand vastgoed naar wonen, voor behoud van de leefbaarheid;
  • meer sturing op toekomstbestendigheid van de woningvoorraad (zowel energetisch als levensloopbestendig).

Uit de Structuurvisie Wonen blijkt dat de regio Midden-Limburg koerst op een ambitieuze kwantitatieve bouwambitie met een gemiddelde jaarlijkse realisatie van 975-1.150 woningen. Voor Leudal gaat het om 125-150 woningen per jaar. Het aantal woningbouwplannen in Leudal is nog niet toereikend om aan deze gemeentelijke – en regionaal afgesproken - ambitie te voldoen. Als lokale uitwerking van de regionale structuurvisie is de Versnellingsagenda Wonen vastgesteld als toetsingskader voor nieuwe woningbouwontwikkelingen (zie 3.4.3).  Met de realisatie van 6 levensloopbestendige betaalbare koopappartementen in de kern Neer wordt bijgedragen aan bovenstaande opgaven. Het betreft een transformatie locatie waar sloop in combinatie met nieuwbouw een positieve bijdrage levert aan de leefbaarheid in de kern (en het voorkomen van leegstand). Daarmee past de ontwikkeling binnen de kwalitatieve en kwantitatieve opgave van de regio Midden-Limburg en is in overeenstemming met de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025.

3.3.3 Conclusie regionaal beleid

Het woningbouwplan is in overeenstemming met het geldende regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan 'Duurzame energie'

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het vigerend bestemmingsplan 'Duurzame energie', dat op 27 maart 2020 is vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal. De gemeente Leudal heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan, maar realiseert zich ook dat zowel klein- als grootschalige initiatieven een grote impact op het landschap en de beleving van het landschap kunnen hebben. Het landschap is immers de drager van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom is het nodig om rekening te houden met de kracht en het laadvermogen van het landschap. De gemeente heeft een beleidskader opgesteld aan de hand waarvan initiatieven kunnen worden ontwikkeld, getoetst en gerealiseerd.

De vigerende bestemmingsplannen bevatten binnenplanse afwijkingsbepalingen die het mogelijk maken om - binnen de voorwaarden van die bepaling(en) en mits ruimtelijk aanvaardbaar - duurzame energieprojecten te vergunnen en te realiseren. Het vigerend bestemmingsplan 'Duurzame energie' heeft tot doel om de bestaande algemene afwijkingsbepalingen te laten vervallen in zowel de kernen als het buitengebied. Deze aanpassing van de bestaande bestemmingsplannen is noodzakelijk om de kwaliteit van ontwikkelingen naar de toekomst toe te borgen. Medewerking wordt mogelijk gemaakt via een buitenplanse procedure mits het bepaalde in het vigerende Beleidskader 'Duurzame energie (zon en wind)' onverkort wordt toegepast, voldaan wordt aan daarin gestelde criteria en de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.

Onderhavige ontwikkeling ziet niet op het mogelijk maken van een duurzaam energieproject.

3.4.2 Bestemmingsplan 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal'

Op 13 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Leudal besloten om het bestemmingsplan 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal' en de bijbehorende beleidsnota vast te stellen. In dit beleidsstuk zijn nieuwe uitgangspunten vastgesteld met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers.

Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel de bestaande afwijkingsregels van de vigerende bestemmingsplannen, met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners te laten vervallen, in zowel de kernen als het buitengebied. Deze vigerende bestemmingsplannen bevatten namelijk binnenplanse afwijkingsbepalingen die het mogelijk maken – binnen de voorwaarden van die bepaling(en) en mits ruimtelijk aanvaardbaar – huisvesting voor internationale werknemers én andere kamerbewoners te vergunnen en te (laten) realiseren, ook als die in strijd zijn met het nieuwe beleidskader.

Onderhavige ontwikkeling ziet niet op de huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners.

3.4.3 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 (lokale uitwerking: Versnellingsagenda Wonen)

De gemeente Leudal heeft de ambitie om jaarlijks 125-150 woningen te realiseren. Voor een deel zitten deze woningen in de bestaande planvoorraad. Daarnaast is er ruimte voor nieuwe woningbouwontwikkelingen. Deze nieuwe woningbouwontwikkelingen zijn om verschillende redenen nodig en wenselijk. De roep om passende woningen is ook in de gemeente Leudal groot. Tegelijkertijd laten demografische ontwikkeling zien dat de bevolkingssamenstelling in Leudal verandert. Deze verandering geeft uitdagingen, als functies in kernen vervallen, staat bebouwing leeg. Deze leegstand biedt echter ook mooie kansen om deze plekken een nieuwe functie te geven en tegelijkertijd passende woningen te realiseren. De gemeente Leudal stuurt hierbij op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Deze transformaties dragen bij aan het versterken van de leefbaarheid. Maar ook onbebouwde maatschappelijke voorzieningen of strategische locaties in kernen bieden kansen om passende woningen te realiseren.
Voorgaande betekent dat nieuwe bouwmogelijkheden gericht worden ingezet in het belang van de leefbaarheid in de kernen, om specifieke doelgroepen te ondersteunen en om het aandeel betaalbare (huur)woningen te vergroten. De wijze waarop dat gebeurt, wordt (jaarlijks) uitgewerkt in de Versnellingsagenda Wonen.

De Versnellingsagenda Wonen zet in op drie hoofdonderdelen voor het creëren van nieuwe mogelijkheden voor woningbouw:

  • 1. Projectmatige woningbouw: (her)ontwikkelen van grote(re) (sloop en) nieuwbouwplannen op strategische locaties;
  • 2. Transformatieplannen: omzetten van bestaand vastgoed met een publieksfunctie, waarbij de functie nu of in de toekomst het bestaansrecht verliest;
  • 3. Particuliere (ver)nieuwbouw: splitsen van woningen, afsplitsen van tuinen en invullen van losse kavels (in woongebieden).

Projectmatige woningbouw

Onder projectmatige woningbouw worden grote(re) ontwikkellocaties verstaan die door de gemeente of derden in de markt worden gezet voor de realisatie van passende woningen voor én door/met inwoners. Het gaat hierbij om locaties die een bijzondere plek voor een dorp innemen (het buitengebied behoort hier niet toe) en de sleutel zijn tot betaalbare woningbouw, een leefbare kern en sociale cohesie. Hierbij wordt bewust ook gekozen voor bijzondere en innovatieve concepten, die in eigen beheer worden ontwikkeld en gerealiseerd. Dit past bij het sociale karakter van de gemeente Leudal en de wens van (vertrokken) inwoners om in Leudal te blijven wonen of terug te keren.

Transformatieplannen

Transformatieplannen hebben als doel de leefbaarheid in dorpskernen te bevorderen, knelpunten op te lossen én de bouw van woningen voor specifieke doelgroepen te ondersteunen. Niet alle publieksfuncties hebben nog overal bestaansrecht. Transformatie van vrijkomend of leegstaand vastgoed kan bijdragen aan de vitaliteit van onze dorpen en de versnelde realisatie van betaalbare (huur)woningen. Met dit onderdeel bieden wij ondernemers - onder voorwaarden - nieuw ontwikkelperspectief door (ver)bouwmogelijkheden voor extra woningen in het betaalbare segment. Transformatie naar een enkele woning ten behoeve van eigen bewoning is ook mogelijk. Bovendien wordt het behoud van (cultureel) erfgoed gestimuleerd. Gemeentelijke of rijksmonumenten kunnen vanuit een andere functie getransformeerd worden naar een woonfunctie of de bestaande woning kan gesplitst worden in meerdere wooneenheden waardoor het toekomstperspectief wordt vergroot.

Particuliere (ver)nieuwbouw

Door de veranderende demografische samenstelling met minder gezinnen en meer 1- en 2 persoonshuishoudens, sluit een deel van de woningvoorraad (royale gezinswoningen met grote tuinen) niet meer aan bij de huidige woonwensen. Woning- en woonkavelsplitsing kan daarbij uitkomst bieden en bijdragen aan een betere wooncarrière van onze inwoners (jong én oud), in de nabijheid van familie en/of vrienden. Kansen voor betaalbare particuliere nieuwbouw (zelfbouw) zien wij ook in de invulling van losse (onbebouwde) kavels binnen bestaande woongebieden, als deze bijdragen aan een logische afbouw van het gebied.

Onderhavig voornemen ziet op het doorvoeren van een herontwikkeling op de locatie Napoleonsweg 82 Neer. Een voormalig horecapand wordt gesloopt en in ruil daarvoor wordt een kleinschalig appartementencomplex gerealiseerd. Daarmee wordt een passende invulling gegeven aan een momenteel leegstaand gebouw en daarnaast wordt de leefbaarheid in de kern verbeterd en versterkt. De woningen worden gerealiseerd binnen het betaalbare koopsegment. Tot slot wordt met het realiseren van levensloopbestendige woningen aangesloten bij de kwalitatieve woonbehoefte en een toekomstbestendige woningvoorraad.

3.4.4 Structuurvisie Leudal

Op 2 februari 2010 is de 'Structuurvisie Leudal' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren.

De huidige woningmarkt van de gemeente Leudal is voornamelijk gericht op gezinshuishoudens. De gemeente richt zich daarnaast op drie specifieke doelgroepen, te weten zorgbehoevende ouderen, lage inkomensgroepen en overige speciale doelgroepen (zoals gehandicapten). Het huidige woningaanbod biedt voor deze doelgroepen nog onvoldoende wooncarrière.

De gemeente Leudal beoordeelt plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering / renovatie van de bestaande woningvoorraad op de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurten en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van nieuwbouwappartementen met een levensloopbestendig karakter. Daarmee kunnen meerdere doelgroepen worden bediend.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende gemeentelijke beleid, is het woningbouwplan in overeenstemming met het beleid.

Hoofdstuk 4 Beschrijving plan

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

4.1 Doelstelling en uitgangspunten

Met onderhavig voornemen is het doel om de locatie Napoleonsweg 82 te Neer te gaan herontwikkelen en ter plaatse een kleinschalig appartementencomplex te realiseren.

4.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Napoleonsweg 82 te Neer een herontwikkeling door te voeren. Het voornemen ziet op het slopen van de bestaande bebouwing en het realiseren van een kleinschalig appartementencomplex met 6 levensloopbestendige koopappartementen binnen de betaalbare koop, zijnde maximaal € 390.000, prijspijl 1-1-2024. Gelet op de kleinschalige aard van het bouwplan past deze in maat en schaal bij de omgeving en het stedenbouwkundig beeld van de omgeving. De Commisie Ruimtelijke Kwaliteit heeft positief geadviseerd over de ruimtelijke-stedenbouwkundige inpassing én de esthetische inpassing. Doordat het gebouw verder van de straat wordt gesitueerd, sluit het gebouw ruimtelijk-stedenbouwkundig gezien, goed aan bij de omgeving. Ondanks dat het een afwijkende korrelgrootte betreft, sluit het pand nu aan bij de omliggende panden, omdat er meer horizontalisme in het ontwerp zit en de setback verder is teruggelegd. Hierdoor onstaat een kwalitatieve opwaardering van deze locatie.

Op de begane grond worden twee appartementen voorzien met elk een oppervlak van 74 m2. Op de eerste verdieping worden eveneens twee appartementen beoogd met elk een oppervlak van 78 m2. Bovendien worden op de tweede verdieping twee appartementen gerealiseerd met een oppervlak van 71 m2.

De levensloopbestendigheid van de appartementen drukt zich uit door het volledige programma op één verdiepingsvloer uit te voeren. Dat wil zeggen dat de functies keuken, woonkamer, badkamer en slaapkamer allemaal een plek hebben op één bouwlaag. Daarnaast is in het pand een lift aanwezig waardoor de appartementen geschikt zijn voor de oudere doelgroep.

In vergelijking met de bestaande bebouwing heeft de nieuwbouw een kleiner vloeroppervlak zodat meer afstand wordt gecreërd tussen de nieuwbouw en de naastgelegen percelen. Deze extra ruimte zorgt eveneens voor meer overzicht bij het gebruik van de in- en uitrit. Het parkeren van de nieuwe bewoners zal plaatsvinden achter het gebouw, in het verlengde van de bestaande in- en uitrit. Daar worden 12 parkeerplaatsen voorzien waar de bewoners van de appartementen kunnen parkeren.

Aan de voorzijde van de nieuwe bebouwing is de toegang van de in- en uitritconstructie gelegen evenals ruimte gereserveerd als opstelplaats voor een brandweervoertuig.

Bovendien worden aan de noordzijde zes prefab bergingen gerealiseerd ten behoeve van de bewoners van de appartementen.

In onderstaande figuren wordt het beoogde plan inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0012.png"

Beoogde inrichting terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0014.png"

Uitstraling nieuwe bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0016.png"

Plattegrondtekeningen nieuwe bebouwing

Commissie Ruimtelijke Kwaliteit/stedenbouwkundige inpassing

De commissie ruimtelijke kwaliteit/stedenbouwkundige inpassing heeft aangegeven dat zij het plan reeds in de conceptfase positief heeft beoordeeld. Onderhavig plan wijkt daar niet vanaf. Doordat het gebouw verder van de straat wordt gesitueerd, sluit het gebouw ruimtelijk-stedenbouwkundig gezien, goed aan bij de omgeving. Ondanks dat het een afwijkende korrelgrootte betreft, sluit het pand nu aan bij de omliggende panden, omdat er meer horizontalisme in het ontwerp zit en de setback verder is teruggelegd. Hierdoor ontstaat een kwalitatieve opwaardering van deze locatie.

4.3 Ruimtelijke structuur

Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dienen te worden beschouwd.

Bij voorliggend plan worden zes levensloopbestendige appartementen gerealiseerd ter plekke van een voormalig restaurant aan de Napoleonsweg 82 te Neer. Vooropgesteld moet worden dat de nieuwbouw - in vergelijking met de bestaande bebouwing - een kleiner vloeroppervlak heeft zodat meer afstand wordt gecreërd tussen de nieuwbouw en de naastgelegen percelen. Deze extra ruimte zorgt eveneens voor meer overzicht bij het gebruik van de in- en uitrit. Met de invulling van onderhavige locatie door middel van een kleinschalig appartementencomplex wordt deze plek ingevuld met bebouwing passend in de ruimtelijke structuur ter plaatse.

Het appartementencomplex bestaat uit drie bouwlagen en heeft een bouwhoogte van 9,65 meter. De voorgevelrooilijn van het pand is goed gepositioneerd en heeft voldoende afstand tot de perceelgrens van naastgelegen percelen en het openbaar gebied. Ook wat betreft bouwvolume en bouwoppervlak is het plan passend op de locatie.

Tot slot wordt op eigen terrein in de parkeerbehoefte voorzien. De parkeergelegenheid wordt in hoofdzaak op het achterterrein gerealiseerd en daarnaast worden enkele parkeerplaatsen op het voorterrein beoogd. De parkeerbalans in de openbare ruimte wordt dan ook niet beïnvloedt.

De ruimtelijke effecten worden dan ook aanvaardbaar geacht.

4.4 Ontwikkelingen in/nabij projectgebied

Nabij het projectgebied (straal van 250 meter) spelen op dit moment geen actuele ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen op grotere afstand van het projectgebied hebben geen directe invloed op onderhavig voornemen en vice versa.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving.

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningsstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

Ter plekke van onderhavige locatie aan de Napoleonsweg 82 te Neer is het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 14 november 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Leudal. Aan de noordoostzijde van de locatie is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegekend.

Op basis van artikel 29.2 van de planregels van dit bestemmingsplan dient bij nieuwe bodemingrepen dieper dan 0,40 meter beneden het maaiveld én met een groter oppervlakte dan 1.000 m² archeologisch onderzoek te worden verricht. Vooropgesteld moet worden dat onderhavig projectgebied in totaal een groter oppervlak dan 1000 m2 omvat. Wanneer enkel naar de bodemingrepen ten behoeve van de realisatie van onderhavige ontwikkeling wordt gekeken, staat voorop dat de bodemingrepen geen groter oppervlak dan 1000 m2 beslaan.

Daar komt bij dat de bodem ter plaatse van de bestaande bebouwing reeds verstoord is en de nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd binnen de contouren van de bestaande bebouwing. Tot slot is van belang dat in het kader van de beoogde parkeervoorzieningen geen bodemverstoring dieper dan 40 cm onder maaiveld zal plaatsvinden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie speelt niet op onderhavige locatie. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig ter plaatse van het projectgebied.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.2 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan het verminderen van afval door zuinig gebruik van bouwmaterialen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzaamheid.

De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen. Met betrekking tot de bouwkundige aspecten van onderhavig bouwplan kan worden gewezen op het feit dat deze verder zullen worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.

5.3 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er gelden derhalve geen (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

5.4 Milieu

5.4.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

De ontwikkeling is gericht op het realiseren van een nieuw appartementencomplex met zes appartementen aan de Napoleonsweg 82 te Neer. Op de plek van de beoogde bebouwing geldt de bestemming 'Horeca'. Onderhavige ontwikkeling gaat dan ook gepaard met het doorvoeren van een planologische functiewijziging en daarnaast worden ter plaatse nieuwe verblijfsruimten toegevoegd. Derhalve dient in het kader van voorliggend planvoornemen een verkennend bodem- en asbestonderzoek te worden uitgevoerd.

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht. De rapportage van het verrichte onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond veelal als klasse industrie dient te worden bestempeld en de ondergrond deels als klasse industrie en deels als klasse AW2000 grond.
Ter plaatse van de boring 04a zijn overschrijdingen met PAK en PCB aangetroffen waardoor ter plekke in beginsel aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd (inkaderen verontreiniging). Daarmee wordt de omvang van de verontreiniging (PAK/PCB) nader in beeld gebracht.

Wat betreft asbest zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Deze visuele bevindingen zijn analystisch bevestigd.

Naar aanleiding van het verkennend bodem- en asbestonderzoek is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd waarmee de betreffende verontreiniging nader in beeld is gebracht. Het aanvullend bodemonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Middels een 2-tal fases zijn een 6-tal aanvullende boringen rondom de oude boring 4a geplaatst. Uit deze aanvullende boringen is gebleken dat de sterk verontreinigde bodemlagen zich bevinden op het achterterrein en niet ter plaatse van de beoogde nieuwbouw. Daar het achterterrein, alwaar de sterke verontreinigingen zijn aangetroffen, als een parkeerterrein zal worden ingericht, worden de sterk verontreinigde bodemlagen formeel gezien afgedekt. Dit houdt wel in dat hier geen specifieke graafwerkzaamheden mogen worden verricht.

Indien het achterterrein waar de sterke verontreinigingen zijn aangetroffen, als parkeerterrein zal worden ingericht is de verontreiniging voldoende afgedekt. Indien het achter terrein anders ingericht zal gaan worden dient de verontreiniging alsnog afgegraven te worden en er mogen geen specifieke graafwerkzaamheden verricht worden.

Indien toch op de verontreinigde locatie gegraven gaat worden (zie ook artikel 22.128 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit uit de bruidsschat), dient dit vooraf aan het bouwen gemeld te worden als graven boven interventiewaarden. Hiervoor dienen mogelijk veiligheidsmaatregelen getroffen te worden. Dit is voor de aannemer/grondwerker die de grondwerkzaamheden gaat uitvoeren (mogelijk met BRL 7000).

Bruidsschat

Artikel 22.128 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit

Dit artikel bevat een informatieplicht. Voordat met het graven wordt begonnen, moet het bevoegd gezag worden geïnformeerd over de activiteit. De informatieplicht uit dit artikel in het omgevingsplan zorgt ervoor dat het bevoegd gezag over kleinschalige grondverzet geïnformeerd wordt. Deze bepaling komt in de plaats van het voormalige artikel 28 uit de Wet bodembescherming dat stelde dat alle handelingen (dus ook kleinschalig grondverzet) die plaatsvinden in een geval van ernstige verontreiniging moeten worden gemeld. Voor grondverzet in een omvang groter dan 25 m3 geldt via de algemene regels uit paragraaf 4.120 (graven in de bodem met kwaliteit boven de interventiewaarde) een meldingsplicht. Voor grondverzet in een omvang kleiner dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) geldt op grond van de algemene regels uit deze paragraaf van het Besluit activiteiten leefomgeving geen informatie of meldingsplicht.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.4.2 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0017.png"

Uitsnede Risicokaart met aanduiding projectgebied

Risicovolle inrichtingen (Bevi)

Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven.

Op een afstand van circa. 450 meter van het projectgebied zijn twee opslagtanks voor propaan gelegen. Het projectgebied is niet gelegen binnen het explosieaandachtsgebied van deze opslagtanks waardoor deze geen belemmeringen vormen voor onderhavige ontwikkeling.

Transportroutes (Bevt)

In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeft geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.

Op een afstand van circa 4 kilometer van onderhavig projectgebied is de Provincialeweg N279 gelegen. Daarnaast is de snelweg A73 op een afstand van circa 4,73 kilometer van het projectgebied gelegen. Over deze wegen is sprake van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Deze wegen zijn echter gelegen op meer dan 3,9 kilometer van het projectgebied. Omdat geen sprake is van een ligging binnen 200 meter van deze wegen, vormen deze transportroutes geen belemmeringen voor onderhavig voornemen.

Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
  • wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

De meest nabij gelegen buisleiding is gelegen op circa 900 meter ten oosten van het projectgebied. Het betreft een buisleiding in beheer van Gasunie. Het projectgebied is niet gelegen binnen de P10-6 risicocontour van deze buisleiding.

Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van de ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is onderhavige ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.4.3 Geluid

Inleiding

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggend bouwplan is enkel sprake van wegverkeerslawaai.

Wegverkeer

Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die binnen de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidszone van 200 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/uur zijn niet voorzien van geluidszones.

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidszones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dat wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Napoleonsweg. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 50 km/uur. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Omdat de beoogde wooneenheden zijn gelegen binnen de vastgestelde geluidszone van 250 meter, is het verrichten van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting verricht door Aelmans ROM B.V.. De rapportage van het verrichte onderzoek (Rapportnummer: M230012.002.001/R1/JME; d.d. 11 juli 2024) is bijgevoegd als Bijlage 4. Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.

De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Napoleonsweg/N273 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 13 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve is verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Het doorlopen van een hogere waarden procedure is derhalve noodzakelijk. Op 13 december 2023 is er een beschikking hogere grenswaarde verleend in het het kader van de Wet geluidhinder voor het realiseren van een appartementencomplex, dat toen nog bestond uit 5 appartementen. Het appartementencomplex is in de huidige aanvraag aangepast naar zes appartementen. Deze aanpassing heeft betrekking op de tweede verdieping. Hier worden in de huidige aanvraag 2 appartementen gerealiseerd in plaats van 1, verder worden de appartementen anders gepositioneerd. Bovenstaande heeft echter geen invloed op de verleende maximale geluidbelastingen op de gevels (noordoost, zuidoost en zuidwest).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke volledig wordt bepaald door de Napoleonsweg/N273, bedraagt 66 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'slecht' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel en balkons. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Naar aanleiding vna de uitkomsten van het geluidsonderzoek naar de gevelbelasting is er een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de gevelwering. Dit onderzoek, uitgevoerd door Aelmans ROM (rapportnummer M230012.002.003/R1/JME; d.d. 22 jul 2024), is bijgevoegd als Bijlage 5.
Hieruit volgt dat met het toepassen van een aantal voorzieningen voldaan wordt aan de geluidsgrenswaarde van 33 dB als binnenniveau.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid met toepassing van de juiste geluidswerende maatregelen aan de gevel geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.4.4 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wmb:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Omdat in casu slechts zes woningen (appartementen) worden gerealiseerd, wordt ruimschoots voldaan aan de regeling NIBM.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat (uitgaande van planrealisatie in 2023) tot 2.279 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is bij lange na geen sprake als gevolg van voorliggende ontwikkeling.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.

Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.4.5 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'

Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het voornemen voorziet in passende nieuwbouw, zijnde het realiseren van zes levensloopbestendige appartementen. De voorgenomen activiteit blijft hiermee ruimschoots onder de drempel en is er sprake van een informele m.e.r.-beoordeling. Dit wordt ook wel de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden.

Bij elk nieuwbouwplan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten, nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

  • a. de kenmerken van de projecten;
  • b. de plaats van de projecten;
  • c. de kenmerken van de potentiële effecten.

Ad. a. de kenmerken van het project

  • De omvang van het project:

Het projectgebied is 1.190 m² groot. Ter plekke is bebouwing aanwezig in de vorm van een voormalig horecapand. Het projectgebied is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' bestemd tot 'Horeca'.

  • De cumulatie met andere projecten:

In en om het projectgebied zijn geen relevante activiteiten of projecten waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.

  • Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen:

Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verandert niet als gevolg van de realisatie van de nieuwe bebouwing. Dit onderdeel geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

  • De productie van afvalstoffen:

Zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase vindt er geen productie plaats van afvalstoffen, anders dan regulier bouw- en huishoudelijk afval.

  • Verontreiniging en hinder:

Tijdens de realisatiefase is er wellicht enige hinder in de vorm van geluid en mogelijk trillingen. Het (aannemers)bedrijf welke verantwoordelijk is voor de uitvoering van de realisatie zal zich moeten houden aan de algemene wet en regelgeving en de geldende milieuwetgeving.

  • Risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën

Woningen zijn geen risicobron. In de paragraaf 5.4.2 hieronder is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen. Bovendien moet in het kader van het aspect gezondheid rekening worden gehouden met spuitzones ten behoeve van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er gelden geen wettelijke bepalingen voor de minimale aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder woningen. In de praktijk is een vuistregel ontstaan die aangeeft dat er een ten minste een afstand van 50 meter tussen fruitboomgaarden en een gevoelig object in acht moet worden genomen. In dat verband is van belang dat in de directe omgeving van onderhavige locatie geen agrarische percelen aanwezig zijn.

Ad. b. de plaats van het project

  • Het bestaand grondgebruik:

Ter plekke van het projectgebied is een voormalig horecapand gelegen.

  • Natuurlijke hulpbronnen:

Ter plaatse van het projectgebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen aanwezig die bijdragen aan het voornemen dan wel een effect hebben op het plan.

  • Opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu:

Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten in de volgende paragrafen komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmert.

Ad. c. de kenmerken van de potentiële effecten

  • Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)

Het bereik van ond erhavige ontwikkeling is beperkt van aard omdat de ontwikkeling zich toespitst op de locatie Napoleonsweg 82 Neer.

  • Grensoverschrijdende karakter van het effect

De ontwikkeling heeft geen grensoverschrijdend karakter.

  • Waarschijnlijkheid van het effect

Nadat de omgevingsvergunning voor de bouw van het beoogd kleinschalig appartementencomplex onherroepelijk is geworden, wordt gestart met de bouw.

  • Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect

Onderhavige ontwikkeling heeft een permanent karakter.

Met onderhavig voornemen wordt beoogd om een kleinschalig appartementencomplex te realiseren ten behoeve van zes levensloopbestendige appartementen. Bij de realisatie wordt zowel aan de geldende algemene wet- en regelgeving als aan de geldende milieuwetgeving voldaan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.

Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang, dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

5.4.6 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig projectgebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. Onderhavige ontwikkeling moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Een woning kent zelf geen milieuzonering, omdat de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft. Een woning is wel een gevoelig object in het kader van milieuzonering, Om die reden worden de functies in de omgeving van de locatie beoordeeld.

Vooropgesteld moet worden dat de nabije omgeving van onderhavig projectgebied zich karakteriseert als een gebied met functiemenging omdat diverse functies, waaronder woningen, bedrijfsmatige activiteiten en horeca-activiteiten, harmoniëren.

Napoleonsweg 59 en 61

Op de locatie Napoleonsweg 59 is 'Discobar Toedem' gevestigd en op de locatie Napoleonsweg 61 'Cafe Sjaen'. Het projectgebied ligt ten westen van deze objecten. De afstand tussen beide locaties bedraagt circa 25 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (versie 2009)' geldt voor de categorie 'Café's, bars' (SBI-2008: 563) een minimale richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Napoleonsweg 74

Op de locatie Napoleonsweg 74 te Neer is 'Handelonderneming Buddemeijer (autohandel)' gevestigd. Het projectgebied ligt ten zuiden van de locatie Napoleonsweg 74. De afstand tussen beide locaties bedraagt circa 55 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (versie 2009)' geldt voor de categorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI-2008: 451, 452, 454) een minimale richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Napoleonsweg 72

Op de locatie Napoleonsweg 72 te Neer is 'Boerenbond Neer/Haelen/Horn' gevestigd. Het projectgebied ligt ten zuiden van de locatie Napoleonsweg 72. De afstand tussen beide locaties bedraagt circa 85 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten' (SBI-2008: 4752) een minimale richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natura-2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura-2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft zuidwestelijk gelegen 'Leudal'. De afstand tussen het projectgebied en dit Natura-2000 gebied bedraagt circa 1,15 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0018.png"

Kaart 'Natura2000' van Atlas Limburg met aanduiding projectgebied

Het voornemen voorziet allereerst in het slopen van de bestaande bebouwing aan de Napoleonsweg 82 te Neer. Daarnaast wordt voorzien in de bouw van een kleinschalig appartementencomplex met zes appartementen.

Tot voor kort was de realisatiefase van een project vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De bedoeling daarvan was dat bij de vergunningverlening voor een project geen rekening hoefde te worden gehouden met de stikstofuitstoot van bouwactiviteiten. In de uitspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is echter geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet mag worden toegepast.

Vandaar dat een stikstofonderzoek is uitgevoerd dat zich toespitst op de sloop-, realisatie- en gebruiksfase van onderhavige ontwikkeling. Het stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. De berekening van de realisatiefase is toegevoegd als Bijlage 7. De berekening van de gebruiksfase is toegevoegd als Bijlage 8

Realisatiefase

De realisatiefase bestaat uit de sloop van de huidige (bedrijfs)gebouwen en het bouwen van de appartementen. Bij de sloop en het bouwen is er sprake van NOx-emissie, door het gebruik van machines. Daarnaast vindt er NOx-emissie plaats door de verkeersbewegingen die horen bij de af- en aanvoer van materialen en het bouwpersoneel. Op basis van de beschikbare informatie is een inschatting gemaakt van de duur van het gebruik van de (bouw)machines en het brandstofgebruik. De hoeveelheid verkeersbewegingen is onderverdeeld in licht verkeer, middelzwaar verkeer en zwaar verkeer. En deze verkeersbewegingen die horen bij de realisatiefase zijn in de berekening meegenomen tot het moment dat deze opgaan in het heersende verkeersbeeld. In dit geval zijnde de Napoleonsweg.

Gebruiksfase

In de gebruiksfase wordt de NOx-emissie van het gebruik van de nieuwe appartementen berekend. Aangezien de appartementen voorzien worden van een warmtepomp, zijn zij emissie-loos. En dient er in de gebruiksfase alleen gekeken te worden naar de te verwachten verkeersbewegingen, op basis van normering CROW (Nr. 317). Deze verkeersbewegingen zijn in de berekening meegenomen totdat het verkeer opgaat in het heersend verkeersbeeld, in dit geval zijnde de Napoleonsweg.

Conclusie

De realisatie- en de gebruiksfase zijn ingevoerd in het AERIUS programma. Uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Kortom: negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten. Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op Natura2000-gebieden.

Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura-2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, bijgevoegd als bijlage Bijlage 9. De conclusies en aanbevelingen worden hieronder uiteengezet.

In het plangebied en de directe omgeving komen verschillende beschermde soorten voor of worden deze verwacht, maar negatieve effecten van de werkzaamheden worden niet verwacht. Wel dienen de volgende punten in acht genomen te worden:

  • Indien verwijderen van begroeiing nodig is, dient dat buiten het broedseizoen te gebeuren of nadat verzekerd is dat er geen vogels broeden in de te verwijderen elementen. Verwijdering van begroeiing vindt best plaats zo vroeg of laat mogelijk in het jaar, om eventueel vroege starters en laat doorgaande broedvogels te ontzien.
  • Voor de uitvoering van de werkzaamheden dient gewerkt te worden conform de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor beschermde gebieden, in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een beschermd gebied of voor in het wild levende soorten, laat deze handelingen achterwege. Indien het achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevraagd, worden maatregelen getroffen om de gevolgen te voorkomen, of zoveel mogelijk beperkt of ongedaan gemaakt. De zorgplicht geldt dus ook voor soorten zonder specifieke beschermingsstatus onder de Omgevingswet. In dit geval zijn van de ingrepen echter geen wezenlijke negatieve effecten op in het wild levende soorten te verwachten die voorkomen of beperkt zouden dienen te worden.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect natuur geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.6 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

5.6.1 Verkeersstructuur

In de beoogde situatie wordt ter plekke van het projectgebied een nieuw appartementencomplex voorzien. De ontsluiting van het projectgebied wordt in de beoogde situatie geborgd via de Napoleonsweg. Deze in-uitritconstructie verschaft eveneens de toegang naar het parkeerterrein hetwelk wordt beoogd aan de westzijde van het projectgebied. Het bestaande wegennet is zodanig dat het de verkeersstromen als gevolg van de nieuwe wooneenheden probleemloos kan opvangen.

Momenteel is aan de zuidwestzijde van onderhavige locatie een in-uitritconstructie aanwezig. Rekening houdend met onderhavige ontwikkeling wordt deze in- en uitrit gehandhaafd.

5.6.2 Parkeren

Vanwege voorliggende ontwikkeling dient de parkeerbehoefte in beeld te worden gebracht. Deze parkeerbehoefte dient (in beginsel) binnen de eigen perceelgrenzen te worden opgevangen. Onderhavig voornemen voorziet in een kleinschalig appartementencomplex, waarin zes levensloopbestendige wooneenheden zijn voorzien.

Gelet op de door de gemeente Leudal opgestelde Nota Parkeernormen (d.d. 5 juli 2016) geldt voor 'koopappartementen etage midden', uitgaande van de zone rest bebouwde kom, een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per appartement. Aangezien met onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van 6 appartementen bedraagt de parkeerbehoefte 14 parkeerplaatsen.

Ter plekke van onderhavige locatie wordt op het achterterrein voorzien in 14 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee wordt in afdoende mate in de parkeerbehoefte voorzien waardoor parkeerproblemen in de openbare ruimte niet zullen optreden.

In onderstaande figuur wordt de situering van de parkeerplaatsen gevisualiseerd aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0019.png"

Beoogde inrichting terrein met visualisatie parkeergelegenheid

5.6.3 Conclusie

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.7 Waterhuishouding

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.

5.7.1 Beleidskader water

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het doel van het programma is om Nederland voor te bereiden op toekomstige uitdagingen op het gebied van waterbeheer, zoals klimaatverandering en veranderende watervraag in de verschillende sectoren.

Het programma richt zich op vijf thema's: waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid, waterkwaliteit, watersysteem en waterketen. Voor elk thema zijn specifieke doelen en maatregelen opgesteld. Het Rijk kiest in het waterbeleid voor de periode 2022-2027 en richting 2050 voor 3 hoofdambities. Deze ambities geven op hoofdlijnen aan waar we in Nederland naartoe willen rond water.

  • Een veilige en klimaatbestendige delta
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur

Provinciaal Waterprogramma 2022-2027

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

5.7.2 Kenmerken van het watersysteem

Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige projectgebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de bestaande rioolaansluiting van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaatadaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelgrenzen.

Capaciteit hemelwatervoorziening

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 100 millimeter in 24 uur, met een noodoverlaat.

Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van onderhavig projectgebied nieuwe bebouwing te realiseren zodat ter plekke een kleinschalig appartementencomplex kan worden gerealiseerd. Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, wordt uitgegaan van een te verharden oppervlak van circa 516 m2, conform onderstaande figuur. Daarin is ook de halfverharding ter plaatse van het achterterrein meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV23NENapoleonsw82-VG01_0020.png"

Visualisatie verharding

Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (516 x 100 =) 51,6 m3. Het hemelwater dat valt op deze gronden zal in een ondergrondse voorziening worden opgevangen.

De overige gronden op het terrein zullen worden voorzien van halfverharding waardoor het hemelwater ter plekke rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.

Opvang schoon hemelwater

In de hemelwatervoorziening mag alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Het terrein is afdoende groot om te kunnen voorzien in adequate maatregelen, waarmee wateroverlast voor nabijgelegen (lager gelegen) woning kan worden voorkomen.

5.7.3 Conclusie

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

De omgevingsvergunning 'Napoleonsweg 82 Neer' van de gemeente Leudal bestaat onder andere uit voorliggende ruimtelijke onderbouwing en een geometrische plaatsbepaling.

6.1 Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2010 geldt ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting, dat ruimtelijke instrumenten, zoals bestemmingsplannen, beheersverordeningen en inpassingsplannen, langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Dit vereiste is ingevolge de Wro ook van toepassing op de mededeling van een met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo verleende omgevingsvergunning. Deze dient ook langs elektronische weg plaats te vinden overeenkomstig de eisen die hiervoor worden gegeven in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008.

6.2 Planonderdelen

Ruimtelijke onderbouwing

De ruimtelijke onderbouwing van een aanvraag om omgevingsvergunning is het toetsingskader. De ruimtelijke onderbouwing geeft een omschrijving van het planvoornemen, een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten, zoals deze aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggen.

Geometrische plaatsbepaling

De mededeling van een met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo verleende omgevingsvergunning, dient ook langs elektronische weg plaats te vinden overeenkomstig de eisen die hiervoor worden gegeven in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Gewaarborgd blijft daarmee dat op perceelsniveau het geldende planologische regime (zoals onder meer het bestemmingsplan) kan worden geraadpleegd, alsmede dat kenbaar is wanneer voor welk project een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo is verleend voor afwijkingen van dit planologisch regime.

Besluitvlak

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een besluitvlak opgesteld. Dit besluitvlak geeft de begrenzing van het gebied weer waarvoor de ruimtelijke onderbouwing van toepassing is. Het besluitvlak is bijgevoegd als Bijlage 10.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Grondexploitatie

Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onderhavige ontwikkeling ziet op de bouw van een appartementencomplex met zes wooneenheden, waardoor sprake is van een bouwplan.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Het kostenverhaal is anderszins verzekerd, gemeente en initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de grondexploitatiebijdrage als mede planschade geregeld zijn. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft initiatiefnemer medio mei 2023 het plan met omwonenden besproken in de vorm van een omgevingsdialoog. Destijds is reeds gesproken over het realiseren van zes levensloopbestendige appartementen op de locatie Napoleonsweg 82 Neer. De rapportage van deze omgevingsdialoog is destijds toegezonden aan de gemeente. Hieruit blijkt dat er draagvlak is voor het planvoornemen.

Het voorliggende plan ziet op het realiseren van zes levensloopbestendige appartementen. Medio juli 2024 heeft initiatiefnemer een informatiebrief aan de omwonenden verstuurd waarin zij worden geïnformeerd over de voortgang van de beoogde ontwikkeling. Naar aanleiding daarvan zijn geen reacties ingekomen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

De procedure voor vaststelling van een omgevingsvergunning zijn door de wetgever geregeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

In het kader van vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de omgevingsvergunning afgestemd met de instanties. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens de ontwerp omgevingsvergunning ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de omgevingsvergunning van start gaan.

Provincie Limburg heeft aangegeven dat de inhoudelijke onderbouwing in de paragraaf 'Regionaal beleid' voor de kwantitatieve en kwalitatieve aansluiting met het lokale/regionale woningbehoefte onderzoek summier is. Dit dient nader te worden aangevuld. Dit is nader toegelicht onder paragraaf 3.3.2.

Het Waterschap Limburg geeft aan dat het aanleggen van een infiltratievoorziening die via een overstort of vertraagde lozing loost op de Keizersloop vergunningsplichtig is.

Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft een advies uitgebracht, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 11. Zij heeft het bouwplan getoetst aan de hand van relevante brandveiligheidseisen zoals gesteld in het Bouwbesluit 2012. Daaruit is gebleken dat de van toepassing zijnde brandveiligheidsvoorschriften correct in het bouwplan zijn verwerkt.

8.2 Ontwerp omgevingsvergunning

Formele procedure

Algemeen

De wettelijke procedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

1. Openbare kennisgeving van de ontwerpvergunning.

2. Ter inzage legging van de ontwerp omgevingsvergunning met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, Het Waterschap Limburg, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.

3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.

4. Vaststelling van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag (gemeenteraad dan wel B&W), indien er zienswijzen naar voren zijn gebracht uiterlijk binnen 6 maanden nadat de aanvraag is ontvangen en indien er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht uiterlijk 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.

5. Algemene bekendmaking van de omgevingsvergunning.

6. Mogelijkheid tot beroep bij de rechtbank voor belanghebbende binnen 6 weken na bekendmaking besluit. Voorlopige voorziening bij de rechtbank. Beroep heeft geen opschortende werking. Verzoek om voorlopige voorziening heeft opschortende werking indien ingediend binnen beroepstermijn.

7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de rechtbank.

8. Uitspraak rechtbank

9. Mogelijkheid tot Hoger beroep bij Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor belanghebbenden binnen 6 weken na bekendmaking uitspraak rechtbank. Voorlopige voorziening bij de rechtbank. Beroep heeft geen opschortende werking. Verzoek om voorlopige voorziening heeft opschortende werking indien ingediend binnen beroepstermijn.

10. Uitspraak Afdeling.

Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggende omgevingsvergunning heeft vanaf 21 november 2024 voor 6 weken voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.