direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Avenhorn - Het Veer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Koggenland heeft plannen om op de voormalige schoollocatie aan Het Veer in Avenhorn nieuwbouw te realiseren. Op deze voormalige schoollocatie is de gemeente voornemens nieuwbouw te plegen in de vorm van 44 grondgebonden woningen. De bestaande gebouwen zijn inmiddels gesloopt. Omdat deze ontwikkeling niet past binnen de regels van het geldende bestemmingsplan, moet hiervan worden afgeweken. Om het plan daadwerkelijk te kunnen uitvoeren, is een bestemmingswijziging nodig.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van het dorp Avenhorn. Aan de noordzijde grenst het gebied deels aan bestaande woonbebouwing aan Het Veer en deels aan de tennisvelden en het parkeerterrein behorende bij diverse sportfaciliteiten. Aan de oostzijde zijn sportvelden gesitueerd. Ten zuiden en westen van het plangebied bevinden zich woningen. Het plangebied omvat meerdere kadastrale percelen. Deze percelen hebben de nummers 1777, 1967 (Beide sectie S) en 2337 (Sectie AD) van Wester-Koggenland. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp. Het stedenbouwkundig plan is in paragraaf 2.3 te vinden. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0001.png"

Figuur 1. Begrenzing van het plangebied

1.3 Planologisch juridisch kader

De locatie maakt momenteel onderdeel uit van Komplan 2008, gemeente Koggenland (vastgesteld in november 2008). In dit Komplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Het realiseren van woningen binnen deze bestemming is strijdig met de bestemmingsregels uit het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Fragment van het bestemmingsplan 'Komplan 2008' met daarop het plangebied binnen de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden'

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur en het landschap. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden' was bebouwd en in gebruik door twee basisscholen en een kinderopvang. De aanwezige bebouwing is inmiddels gesloopt. De gronden ter plaatse van de bestemming 'Recreatieve Doeleinden' zijn in gebruik als trainingsveld. Gelet op de functies in en rondom het plangebied kan het plangebieden worden gekenmerkt als een gemengd gebied. Het gebied wordt ontsloten op Het Veer. Deze weg ligt op een korte afstand tot de Provincialeweg de N243.

2.2 Stedenbouwkundig model

Voor de herinrichting van de gronden zijn meerdere stedenbouwkundige modellen uitgewerkt. Op woensdag 13 oktober 2021 is er een participatieavond gehouden voor de voormalige schoollocatie De Ieveling/ De Overhaal aan Het Veer te Avenhorn. Tijdens deze avond en de periode van een week daarna konden belangstellenden en belanghebbenden hun reactie geven op de concept stedenbouwkundige plannen. Het participatieverslag is als Bijlage 1 bijgevoegd. Uit deze voorstellen is met ruim de helft van de uitgebrachte stemmen voor model 2B gekozen.

Een uitsnede van het model is hieronder te vinden. Het volledige model 2B is als Bijlage 2 bijgevoegd samen met de uitgangspunten stedenbouwkundige modellen: woningtypes in Bijlage 3. Model 2B wordt nader uitgewerkt tot een definitief stedenbouwkundig plan.


afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0003.png"

Figuur 3. Fragment van het gekozen stedenbouwkundig model

2.3 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundig model is uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan en vormt de nadere uitwerking van de modellenstudie die in 2021 voor deze locatie is uitgevoerd. Het voorkeursmodel (zie hiervoor) is vertaald in een maatvast stedenbouwkundig plan dat de basis vormt voor een nieuw bestemmingsplan, technische uitwerking van het openbaar gebied en architectonisch ontwerp van de toekomstige bebouwing. Het stedenbouwkundig plan is als Bijlage 4 bijgevoegd. De plankaart van het stedenbouwkundig plan, die ook onderdeel uitmaakt van het stedenbouwkundig plan in Bijlage 4 is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0004.png"

Figuur 4. Stedenbouwkundig plan

Het eerste deel van het stedenbouwkundig plan bestaat uit de stedenbouwkundige plankaart met gegevens over maatvoering, woningbouwprogramma en parkeren.

Het tweede deel bestaat uit een uitwerking van de openbare ruimte op het niveau van een Voorlopig Ontwerp (VO). Dit VO openbare ruimte is tot stand gekomen in overleg met de gemeente Koggenland op het gebied van verkeer, civiele techniek, groen en duurzaamheid. Het omvat gemaatvoerde profielen en plattegronduitsnedes, toelichtende planaspecten en omschrijving van toe te passen materialen.

Het derde deel omvat de regels voor de beeldkwaliteit van de uit te werken bebouwing. Hierin worden de randvoorwaarden beschreven voor inrichting van de kavels, en het ontwerp van de hoofdbebouwing en bijbehorende bebouwing op de uit te geven gronden. Deze vormen het vertrekpunt voor de architectuurontwerpen en het kader voor de toetsing hiervan.

2.4 Woonprogramma

Het planvoornemen ziet op de realisatie van in totaal 44 woningen onderverdeeld in de volgende typologieën. De genoemde kleuren achter het programma corresponderen met de kleuren op onderstaande afbeelding.

  • 10 appartementen senioren (paars);
  • 10 rug-aan- rug woningen (roze/lila);
  • 19 rijwoningen onderverdeeld in 12 huurwoningen (rood) 7 koopwoningen (oranje);
  • 4 twee onder één kap woningen (geel);
  • 1 vrijstaande woning (groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0005.png"

Figuur 5. Woonprogramma

2.5 Beeldkwaliteit

Met het stedenbouwkundig plan is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld en als hoofdstuk 3 opgenomen in het stedenbouwkundig plan (Bijlage 4). Op basis van het hiervoor beschreven stedenbouwkundig plan is een beeldkwaliteitsplan voor de architectuur en de openbare ruimte opgesteld, waarin gedetailleerd wordt ingegaan op richtlijnen en wensbeelden voor architectuur, materiaalkeuze en de inrichting van de openbare ruimte. Het ontwerp beeldkwaliteitsplan ligt tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage en wordt wordt samen met het bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Onderhavige ontwikkeling treft geen nationaal belang. Geconcludeerd kan worden dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de NOVI is vastgelegd. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Zoals reeds in paragraaf 3.1.1 is geconcludeerd treft onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en moet overprogrammering worden voorkomen. Middels de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.

Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument met het doel efficiënt ruimtegebruik te bevorderen. Voor stedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten.

Voor deze plannen moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Stedelijke ontwikkeling

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder moet dan op dit bouwplan worden toegepast. Met het planvoornemen worden 44 woningen gerealiseerd en kan hiermee beschouwd worden als woningbouwlocatie en dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Bestaand stedelijk gebied

Bij gebleken behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Van belang is of de onderhavige locatie reeds aan te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Gelet op de bewoording van artikel 1.1.1 lid h wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing te behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Op basis van de definitie kan geconcludeerd worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Er is sprake van een samenstel van bebouwing te behoeve van maatschappelijke functies alsmede de daarbij behorende stedelijk groen en infrastructuur. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het reeds mogelijk om vrijwel het gehele plangebied te verharden met de mogelijkheid gebouwen te bouwen in de bouwvlakken.


Motivering behoefte

Relevante regio

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Koggenland binnen de woonregio West-Frieslan.

Woonagenda 

In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

  • De provincie streeft naar voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.
  • Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave. De provincie geeft ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik.
  • De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie.
  • De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwantitatieve en kwalitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.

De provincie stuurt op een versnelling van de woningbouwproductie de komende jaren. Daarbij wordt aandacht gegeven aan een kwalitatief divers aanbod, aansluitend op de vraag. Regionale programmeringen en gemeentelijk beleid zijn daarbij de basis. Met de toevoeging van 44 woningen kan worden bijgedragen aan de woningbouwproductie. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. Onderstaand wordt hier nader op ingegaan.

Bevolkingsprognose provincie Noord-Holland 2019-2040

De indicatieve woningbehoefte in Noord-Holland Noord tot 2030 is 18.500 woningen, waarvan in de regio Westfriesland 7.100 waar het plangebied in is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0006.png"

Figuur 6. Ontwikkeling woningbehoefte 2019-2040 (aantal woningen) (bron: Bevolkingsprognose provincie Noord-Holland 2019-2040).

Onderstaande tabel geeft aan dat er voor de gemeente Koggenland tot 2030 een woningbehoefte is van 900 woningen om in de behoefte te voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0007.jpg"

Figuur 7. Ontwikkeling indicatieve woningbehoefte per gemeente 2019-2030 (aantal woningen) (bron: Bevolkingsprognose provincie Noord-Holland 2019-2040).

Monitor woningbouw 2020

De monitor woningbouw bevat cijfers over de ontwikkeling van de woningvoorraad en huishoudens, en de ontwikkeling van de plancapaciteit. Deze cijfers worden afgezet tegen de woningbehoefte uit de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040. Als eerste is de inhaalvraag bepaald van de afgelopen jaren. Dit is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt af te laten nemen. Voor de regio Westfriesland geldt dat er de afgelopen jaren 400 woningen minder zijn gebouwd dan de toename van het aantal huishoudens is geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0008.jpg"

Figuur 8. Inhaalvraag (aantal woningen) op basis van verschil huishoudensgroei en nieuwbouwproductie 2014-2019 (Bron: Monitor woningbouw 2020, provincie Noord-Holland)

Voor de regio Westfriesland geldt dat de woningbehoefte tot 2030 1.600 woningen betreft. Het aantal harde plannen betreft 1.900 woningen. Echter worden in de praktijk niet al deze plannen gerealiseerd (planuitval van 30%). Hiermee is er voldoende plancapaciteit om aan de woningbehoefte te voldoen. De beoogde ontwikkeling van circa 44 woningen draagt bij aan de woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0009.jpg"

Figuur 9. Woningbehoefte 2020-2040 en plancapaciteit (Bron: Monitor woningbouw 2020, provincie Noord-Holland)

Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020

In de Kadernota Regionale Woonvisie West -Friesland 2011-2020 vormt de eigen woningbehoefte van de gemeenten in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Maar gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Gemeenten dienen dit onderling af te stemmen. De Regionale Woonvisie is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland ongeveer 850 tot 1020 woningen per jaar bouwen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied wordt gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat er voor de komende periode extra aandacht nodig is voor ouderen en starters. De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:

  • bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
  • in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.

Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2016

In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 wordt benoemd welke richting de zeven West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:

  • vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding op sterke locaties;
  • scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • ruimte bieden voor markt initiatieven. De vraag staat centraal;
  • vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
  • inbreiding voor uitbreiding.

Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2016 tot 2030 in totaal 8.400 woningen bouwen. Voor de gemeente Koggenland is dit kwantitatief vertaald in 1.000 woningen tot 2030. Dit betreffen echter geen harde cijfers. De woonvisie wil namelijk per situatie ruimte bieden voor creativiteit en maatwerk. Er is daarom ook geen vast programma opgesteld, maar er wordt gewerkt met het zogenaamde flexibel strategisch programmeren. Daardoor blijft voldoende ruimte voor marktinitiatieven.

De ontwikkeling past binnen de ambitie van de Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2017. Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van vrijkomende percelen in bestaand stedelijk gebied naar een woonbestemming mogelijk gemaakt. Het plan sluit aan bij de wens om vrijkomend vastgoed binnen een kern te herbestemmen.

Kwantitatieve behoefte (monitor plancapaciteit)

In kwantitatieve zin is het basisvertrekpunt de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040 opgesteld door de provincie. De monitor plancapaciteit heeft als doel actueel in beeld te hebben wat de capaciteit in woningbouwplannen is. Het gaat hierbij om zowel harde (vastgestelde) als zachte woningbouwplannen (incl. potentiele locaties voor woningbouw). Het planvoornemen staat als locatie Ieveling/Overhaal Avenhorn in de lijst opgenomen als functieverandering overig met de planstatus plan/besluit in voorbereiding met een aantal van 47 woningen onderverdeeld in 38 grondgebonden woningen en 9 appartementen.

Conclusie

De ontwikkeling van 44 woningen onderverdeeld in het beoogde programma voorziet in een deel van de geconstateerde behoefte aan woningen /appartementen in Avenhorn/Koggenland en de Regio Westfriesland de komende 10 jaar. Er is sprake van een planvoornemen die slechts binnengemeentelijke gevolgen heeft. Op basis van de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee voldoende behoefte aangetoond. Ook past het plan binnen de lokale en regionale beleidsvoornemens om woningen voor jongeren en starters te bouwen.

Voor de geplande woningen in een stedelijk woonmilieu is op basis van de vereisten van de Ladder voldoende kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aangetoond. Daarmee past de ontwikkeling binnen de vereisten van de Ladder en is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. Uit de ambties en doelstellingen zoals opgenomen in de NH2050 blijkt dat:

b. Wonen en Werken

Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

  • De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes.
  • Om de verschillende kernen en regio's te versterken worden op regionaal niveau afspraken gemaakt. Zo worden regionaal woningbouwafspraken gemaakt om de woningbouw af te stemmen op de vraag.

Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3 en 3.1.3 wordt hier nader op ingegaan. Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de Omgevingsvsie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld en is 17 november 2020 in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

 

In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen

Op basis van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een ruimtelijke plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit artikel vormt een aanvulling op het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing aan het provinciaal beleid is verwerkt in de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3 is getoetst aan de ladder en in paragraaf 3.3 is ingegaan op de regionale afspraken. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

In paragraaf 3.1.3 is met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan op de woonagenda.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie West-Friesland 2017

De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie Westfriesland 2017. Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te gaan behoren en de Woonvisie bijdraagt aan het realiseren van die ambitie. De Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:

Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen;

  • Vitale kernen: richten op kansrijke producten en locaties;
  • Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten;
  • Scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

Het speerpunt voor nieuwbouw, inzetten op onderscheidende en complementaire producten, heeft de volgende uitgangspunten:

  • De vraag staat centraal: naar woning en woonomgeving;
  • Landschappelijk onderscheidend vermogen van Westfriesland benadrukken: 'groen, rust, ruimte, water';
  • Betreft gemengde woonmilieus met meer aandacht voor bijvoorbeeld duurzaamheid en zelfvoorzienendheid, mengvormen met landelijk wonen en stadslandbouw;
  • Toepassen van nieuwe woonvormen met geïncorporeerde vormen van domotica en 'the internet of things' en een nieuwe bouwopzet van nieuwbouw: seniorenwoningen, collectieve bouw, tiny houses, grote landschapskavels et cetera;
  • Bewoners-initiatieven over vormgeving van zorg voor hun ouders en/of kinderen (familiedomeinen, woongroepen en wonen met gelijkgestemden);
  • Nieuwe vormen van opdrachtgeverschap, zoals (collectief-)particulier opdrachtgeverschap, mede-opdrachtgeverschap en doe-het-zelf planologie.

De voorgenomen ontwikkeling van 44 woningen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. Voor de verdere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.3.2 Woonakkoord 2020-2025 en Afwegingskader wonen West-Friesland 2021

De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Woonakkoord 2020-2025. In het Woonakkoord staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het Woonakkoord is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe.

Het woningbehoefteonderzoek dat in 2018 door Atrivé is uitgevoerd heeft tot een aantal nieuwe inzichten geleid, waaronder de conclusie dat er een grote behoefte aan woningen is en dat de huidige plancapaciteit ontoereikend is. De woningbouwproductie dient versneld uitgebreid te worden en er moet een accent gelegd worden op het prijssegment betaalbare koop. Hiervoor zijn een aantal uitgangspunten benoemd:

  • Zet in op diversiteit in het woningbouwprogramma en nut de binnenstedelijke potentie van Hoorn uit. Ook in andere centrumdorpen en steden is ruimte om de binnenstedelijke capaciteit uit te breiden;
  • Bouw grootschalig rondom OV-knooppunten (conform provinciaal- en Rijksbeleid);
  • Maak gebruik van laaghangend fruit, voer locaties die tijdens de crisis zijn afgevallen weer op;
  • Benader dit alles regionaal en leg de focus op diversiteit en onderscheidend karakter.

Bovenstaande uitgangspunten hebben als basis gediend voor het aangepaste afwegingskader en voor de aangepaste woningbouwprogrammering.

Het toepassen van de ladder is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2021 (AWF 2021). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).

De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:

  • Het plan past binnen de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit;
  • Het plan voldoet aan de voorwaarde dat 70% van de woningbouwplannen in de regio West-Friesland worden gerealiseerd in de krachtige kernen;
  • Is getoetst en onderbouwd of realisatie binnenstedelijk mogelijk is?
  • Als realisatie past binnen de regionale opgave, maar realisatie binnenstedelijk niet mogelijk is, is getoetst aan provinciale voorwaarden inzake beschermingsregimes, energieneutraal, klimaatadaptief, circulair bouwen, landschappelijke inpassing en mobiliteit.

De ambities voor het Westfries vooruitdenken bestaan uit:

  • Het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen;
  • Het plan voorziet in woningen in de vrije huursector voor middeninkomens;
  • Het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen;
  • Het plan is circulair en energieneutraal;
  • Het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap;
  • Nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt;
  • Het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland;
  • Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.

Aan alle minimumvereisten van de Westfriese basis wordt voldaan. Daarnaast wordt met betrekking tot het Westfries vooruitdenken voldaan aan de volgende vier ambities: het plan levert een bijdrage aan betaalbaar en langer zelfstandig wonen. Daarnaast draagt het plan bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland en het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten zoals is vastgelegd in het AWF 2021.

Bij een binnenstedelijke ontwikkeling met meer dan 11 woningen heeft de regio Westfriesland afgesproken om het planvoornemen via het afwegingskader ter kennisname voor te leggen aan de werkgroep en de VVRE. In dit kader zijn de wettelijke vereisten, provinciale voorwaarden en de ambities van de regio opgenomen. Voor het voorliggende bouwplan wordt het afwegingskader gevolgd en wordt de werkgroep en de VVRE in kennis gesteld. Dit zal medio maart 2023 plaatsvinden.

Het planvoornemen sluit aan op het regionale (maar ook het provinciale en gemeentelijke) beleid. Het planvoornemen voldoet aan de eisen die gesteld zijn.

3.3.3 Afwegingskader wonen Westfriesland 2021

Het Woonakkoord is grotendeels een procesdocument. Naast concrete afspraken over de ambities en nieuwbouwprogrammering 2020-2025 is een afwegingskader vastgelegd. In het regionaal 'Afwegingskader wonen Westfriesland 2019' is vastgelegd dat nieuwe plannen worden getoetst aan het afwegingskader. Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).

Het programma past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte en wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het planvoornemen voldoet aan het afwegingskader en past daarmee in de provinciale omgevingsverordening.

3.3.4 Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020

In paragraaf 3.1.3 is met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan op de kadernota.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Kadervisie Koggenland

De Omgevingsvisie is een nieuw instrument uit de aankomende Omgevingswet. In de Omgevingsvisie komt te staan hoe Koggenland zich wil ontwikkelen tot 2040. In eerste instantie richt de gemeente zich op de hoofdthema's die de gemeenteraad heeft benoemd: wonen, economie/recreatie/toerisme, duurzaamheid en gezondheid.

Vooruitlopend op de Omgevingsvisie heeft de gemeente Koggenland de Kadervisie Koggenland opgesteld. De Kadervisie is een ‘stepping stone’ richting de uiteindelijke Omgevingsvisie en daarmee ook een grote stap in het proces van invoering van de nieuwe wet. Vertrekpunt voor de Kadervisie vormen 4 onderwerpen waarvoor al de wens was uitgesproken om - op korte termijn - nieuwe beleidskaders met een uitvoeringsprogramma te formuleren. Dat betrof de thema's:

  • Wonen;
  • Duurzaamheid;
  • Economie, recreatie en toerisme;
  • Gezondheid.

Die gevraagde sectorale visies zijn vervolgens, bij wijze van pilot, integraal opgepakt en vertaald naar een Kadervisie. De Kadervisie is dus feitelijk een 'Omgevingsvisie' maar beperkt tot de genoemde 4 thema's. En daarmee is het ook een eerste stap richting de volledige Omgevingsvisie, die in 2024 gereed moet zijn. Recent bestaand, sectoraal beleid, dat vanuit die kennis en betrokkenheid is opgesteld, blijft de basis voor de Kadervisie. Dit beleid is als zodanig uitgewerkt in de thematische verkenningen. Daarbij gaat het niet alleen om gemeentelijk beleid, maar ook om Rijks-, provinciaal en regionaal beleid en beleid van het hoogheemraadschap. Daarmee maakt het bestaand beleid in samenhang met de verwachte ontwikkelingen onderdeel uit van deze Kadervisie. De Kadervisie borduurt daarmee voort op dit bestaande beleid en de ontwikkelingen die per thema zijn herkend.

Wonen

De Verkenning Wonen uit mei 2019 is een verfijning van de regionale visie naar de lokale, gemeentelijke situatie. De ambities voor wonen zijn:

  • In de eigen woningbehoefte voorzien;
  • De verduurzaming van de woningvoorraad (bestaand en nieuw) stimuleren en faciliteren met innovatie in bouwen en renoveren: energieneutraal, circulair en natuurinclusief;
  • Voor linten en op erven alternatieve perceelgerichte woningbouw stimuleren die bijdragen aan een aantrekkelijke woonomgeving.

Koggenland wil samen met bouwers, inwoners en investeerders werken aan een gevarieerde woningvoorraad, met voor alle inwoners een woning die past bij ieders woonwensen, levensfase en financiële mogelijkheden. Koggenland wil bijdragen aan een toekomstbestendige woningvoorraad, om veranderingen zoals de afnemende bevolkingsgroei, de vergrijzing en de verduurzaming, goed op te vangen. In nieuwbouwplannen moet meer ruimte komen voor starters en senioren door nieuwbouw van betaalbare, levensloopbestendige woningen (huur en koop), door nieuwbouw van duurdere woningen voor doorstromers, door het stimuleren van zelf(ver)bouw en door het verstrekken van leningen. De gemeente onderzoekt hoe regels verruimd kunnen worden en hoe ruimte gegeven kan worden aan innovatieve bouw- en woonvormen.

De gemeente wil voor alle inwoners een goede woning in een aantrekkelijke woonomgeving. Dit betekent dat de gemeente de verduurzaming van bestaande woningen wil stimuleren en dat rust, ruimte en landschap zwaar wordt meewogen bij de keuze waar nieuwe woningen gebouwd kunnen worden. Het streven is gericht op het behoud van het authentieke landelijke en dorpse karakter van Koggenland.

De natuurlijke bevolkingsgroei daalt, maar door kleinere huishoudens, migratie, vestiging van buitenlandse werknemers en huisvesting van kwetsbare groepen, blijft er vooral in de periode tot 2030 toch behoefte aan meer woningen om in de eigen woningbehoefte te voorzien. De gemeente wil voldoende woningen bouwen voor de inwoners, maar niet teveel. Daarom wordt de nieuwbouw van woningen tot 2030 versnelt van gemiddeld 60 naar ruim 100 woningen per jaar. Na 2030 wordt de productie afgebouwd, tenzij de woningbehoefte zich anders ontwikkelt dan de prognoses nu uitwijzen. Daarbij moet wel de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen gewaarborgd blijven.

Duurzaamheid 

Duurzaamheid is een breed begrip en heeft duidelijke raakvlakken met de andere verkenningen. Koggenland wil samen met bedrijven en inwoners werken aan een duurzaam Koggenland in de volle breedte met oog voor de lokale economie en borging van het Westfriese landschap. Koggenland wil bijdragen aan de vermindering van CO2 uitstoot en verhoging van de biodiversiteit door elektrificering, besparing en de opwek van duurzame energie en met aandacht voor materialen en schadelijke stoffen. De ambities voor duurzaamheid zijn:

  • Toewerken naar een energie neutrale gemeente;
  • Een veilig en gezond leefklimaat behouden en bevorderen;
  • Duurzaam omgaan met materialen en grondstoffen;
  • Slim duurzaam (subdoelstelling die geïntegreerd wordt bij de voorgaande drie ambities door het gebruik van technologische toepassingen).

Economie, recreatie en toerisme

De gemeente Koggenland wil samen met de ondernemers het huidige ondernemersklimaat optimaliseren. Dit vraagt om een intensievere samenwerking tussen gemeente, inwoners en ondernemers. De gemeente neemt daarbij een aanjagende rol aan. De gemeente gaat actief, samen met de ondernemers aan de slag met de lokale- en regionale opgaves.

Koggenland wil de kleinschalige toeristische en recreatieve routenetwerken (varen, wandelen, fietsen) en de bijbehorende voorzieningen verbeteren. Daarnaast wil Koggenland de mogelijkheden onderzoeken waarmee het recreatieve aanbod uitgebreid kan worden. Daarnaast wil de gemeente al het goede dat Koggenland te bieden heeft promoten. Denk aan de rust, landelijkheid, het aanbod dat wordt verzorgd door de ondernemers, maar ook de goede bereikbaarheid. De ambities zijn:

  • Versterken van de toekomstbestendigheid van de bedrijventerreinen, de samenwerking tussen gemeente, regio en bedrijfsleven en verbinding leggen met het onderwijs;
  • Versterken van de samenwerking tussen gemeente en ondernemers en het promoten van Koggenland in relatie tot een goed vestigingsklimaat;
  • Bevestigen van het agrarische karakter van Koggenland, het versterken van kringlooplandbouw, multifunctionele landbouw en verduurzaming van de agrarische sector en het versterken van de relatie met natuur, waaronder de biodiversiteit;
  • Versterken van de toekomstbestendigheid van de voorzieningen, versterken van de vitaliteit van de bestaande winkelgebieden en het promoten van Koggenland;
  • Het versterken van het kleinschalige toeristisch-recreatieve aanbod, een onderzoek starten naar de toekomst van de recreatieparken en het promoten van Koggenland.

Gezondheid

Met een brede blik wordt naar het begrip gezondheid gekeken. Gezond zijn is namelijk meer dan alleen fysiek gezond zijn; het gaat ook (en misschien wel vooral) om mee kunnen doen, welbevinden en kwaliteit van leven. Voor gezondheid zijn er de volgende ambities:

  • Gezondheid is één van de leidende principes bij ontwikkelingen die plaatsvinden in de fysieke leefomgeving;
  • Een inspirerende en voorlichtende rol in samenspraak met ketenpartners spelen om mensen te bewegen tot een gezondere leefwijze;
  • Gebouwen moeten voor iedereen toegankelijk zijn.

Het plan draagt bij aan de eigen woningbehoefte en de versnelling in de realisatie van het aantal woningen voor de gemeente. Er is ruimte voor starters en senioren. In de Actielijst - programma Wonen zijn de Vrijkomende schoollocaties Avenhorn/De Goorn voor de periode 2025-2030 opgenomen als 'De nieuwbouw van woningen tot 2030 versnellen van gemiddeld 60 naar ruim 100 woningen per jaar'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Voor het perceel is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Uit het onderzoek blijkt dat in licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn en dat in het grondwater een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met arseen geconstateerd. Daarnaast zijn lichte verhogingen van barium of molybdeen aangetroffen.

De verhoogde gehalten van zware metalen en of PAK in de grond kunnen worden verklaard door de aanwezigheid van puinresten in de grond. In puin houdende grond worden regelmatig verhoogde gehalten aan dergelijke stoffen aangetroffen. De geconstateerde gehalten voldoen aan de te verwachte kwaliteit in vergelijkbare omstandigheden. Voor het instellen van een vervolgonderzoek wordt daarom geen aanleiding gezien.

In delen van Nederland worden in het grondwater veelvuldig licht tot sterk verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het onderhavige geval wordt eveneens een natuurlijke oorzaak verondersteld. Uit het vooronderzoek zijn geen antropogene bronnen naar voren gekomen.

De aangetroffen overige verhogingen zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen.

Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Graafwerkzaamheden kunnen volgens de CROW400 worden uitgevoerd zonder dat er een veiligheidsklasse van toepassing is. Tijdens graafwerkzaamheden beneden de grondwaterstand moet rekening worden gehouden met de verhoogde concentratie aan arseen in het grondwater.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. Plaatselijk, rondom nummer 84 en 86/88, is in de grond wel potentieel asbestverdacht puin (metselpuin) aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Om cijfermatig uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Wij adviseren om het asbestonderzoek NA sloop van deze opstallen te laten uitvoeren, aangezien hierin mogelijk asbest is verwerkt.

Conclusie

De onderzoeksresultaten geen aanleiding om te veronderstellen dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van een woonbestemming.

4.1.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Watertoets
Op 28 april 2022 is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van het planvoornemen heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de korte normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Op basis van de ingevoerde gegevens is een wateradvies gegenereerd, zie Bijlage 6. In het resultaat van de watertoets staat aangegeven waar per onderdeel rekening mee moet worden gehouden. Hieronder worden de gegeven onderdelen uit de watertoets weergegeven en wordt ingegaan hoe hier rekening mee is gehouden in het plan.

Advies verharding en compenserende maatregelen 0-800

Uit de watertoets blijkt dat er geen of slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van bebouwing en/of verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen getroffen te worden.

Waterkwaliteit en riolering (niet gemengd stelsel zd opw)

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage

Geen verontreininging

Uit de watertoets blijkt dat er binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZ I). Dit betekent dat het HHNK voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. Zoals hiervoor aangegeven wordt een gescheiden stelsel aangelegd.

Persleiding

het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om:

  • objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het
  • functioneren van de rioolpersleiding, zoals:
  • het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting
  • het uitvoeren van zware transporten;
  • het opstellen van materieel op het tracé van de leiding;
  • de opslag van (zwaar) materiaal;
  • het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding;
  • het graven of heien nabij de leiding.

Er zal tijdens de werkzaamheden rekening gehouden worden met het bovenstaande.

Conclusie

Uit het oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan, mits de adviezen uit de watertoets gevolgd worden en de watercompensatie in onderling overleg met het HHNK wordt gerealiseerd.

4.1.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Voor het perceel is een natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 7). Uit het onderzoek blijkt dat mogelijk vleermuizen verblijven in de te slopen bebouwing of in de omringende bosschages. Uit de quickscan blijkt ook potentie voor in bomen broedende roofvogels en uilen. Er werd namelijk een eksternest waargenomen en de bosschages waren niet volledig inspecteerbaar ten tijde van het veldbezoek. In de winter van 2020/2021 is het terrein daarom in het kader van onderzoek naar een natuurwaardenkaart van heel West Friesland nader beoordeeld. Hierbij werden geconstateerd dat het eksternest was verdwenen en geen andere nesten aanwezig waren. Hiermee is verder afgezien van gericht nader onderzoek naar roofvogels en uilen. Tijdens het vleermuisonderzoek (zie hierna) is hier uiteraard wel op gelet met name Ransuil).

Om aanwezigheid van vleermuizen nader te onderzoeken is een nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten (Bijlage 8). Tijdens de inventarisatie zijn vier soorten vleermuizen aangetroffen (zie onderstaand) en kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0010.png"

Figuur 10. Aangetroffen beschermde soorten met vastgestelde gebruiksfuncties in Avenhorn in 2021. (bron: Basisscholen Overhaal en Ieveling te Avenhorn, Inventarisatie beschermde soorten in het kader van de natuurwetgeving, Van de Goes en Groot, G&G-rapport 2021-033)

  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • In het plangebied zijn alleen langsvliegende, in vlucht baltsende en foeragerende vleermuizen waargenomen.
  • Verblijfplaatsen van vleermuizen konden niet worden vastgesteld in het plangebied. De in vlucht baltsende vleermuizen vertoonden geen gebouw gebonden activiteit en konden niet aan aanwezige bebouwing worden gekoppeld.
  • Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.
  • Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.

Stikstofdepositie

Mogelijk veroorzaakt het plan stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Er is onderzocht wat het effect is van het plan op deze natuurgebieden. In het onderzoek is beoordeeld of het project een significant effect heeft op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het onderzoek is een berekening gemaakt van de stikstofdepositie voor de gebruiksfase in de toekomstige situatie.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden. Het onderzoek stikstofdepositie inclusief de berekening met de AERIUS calculator is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Conclusie

Het aspect ecologie staat het planvoornemen niet in de weg.

4.1.4 Geluidhinder wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde in en nabij het plangebied. Onderstaand is daarom enkel op wegverkeerslawaai ingegaan. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor wegverkeer bedraagt deze waarde 48 dB.

Overschrijdingen, in binnenstedelijk gebied tot een maximale ontheffingswaarde van 63 dB bij wegverkeerslawaai zijn middels het doorlopen van een procedure hogere waarde mogelijk waarbij - voor zover mogelijk - maatregelen (bron, overdracht, ontvanger) dienen te worden getroffen. Voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het van belang dat de binnenwaarde als gevolg van de te verwachten geluidshinder acceptabel is. In het Bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen geïsoleerd moeten worden tot een binnenwaarde van 33 dB.

Toetsing

De ligging van het plangebied is geluidsbelast vanwege wegverkeer door de Provincialeweg N243. Voor dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek naar geluidshinder als gevolg weginfrastructuur relevant. In het kader van het voorliggende planvoornemen is de te verwachten geluidshinder vanwege wegverkeerslawaai onderzocht. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 10 bijgevoegd.

Het onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Provincialeweg N243 in het onderzoeksgebied voor de geplande, nieuw te bouwen appartementen en woningen, leidt tot de volgende conclusies.

De geluidbelasting inclusief aftrek artikel 3.4 RMG 2012 bedraagt voor de meeste appartementen ten hoogste 48 dB Lden. Voor een aantal appartementen bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeurswaarde van de Wgh van 48 dB Lden en minder dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste Lden = 51 dB.

Het treffen van bronmaatregelen teneinde te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde zoals het vervangen van het asfalt zijn niet realistisch vanuit financieel oogpunt. De investering staat niet in verhouding tot de geluidreductie die hiermee gehaald kan worden en het aantal woningen waarvoor een geluidreductie benodigd is. Het realiseren van een geluidscherm tussen de woningen en de N243 stuit tegen bezwaren vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet realistisch. Dit betekent dat een Hogere Waarde verleend moet worden voor deze appartementen van Blok A en B.

De minimale karakteristieke geluidwering (GA;k) conform Bouwbesluit dient ter plaatse van de maximale geluidbelasting exclusief aftrek (53 - 33 =) 20 dB te bedragen.

Conclusie

Door het vaststellen van een hogere waarde voor de betreffende woningen is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.1.5 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.5.1 Archeologie

Het plangebied heeft volgens het geldende bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie. De gemeente Koggenland heeft een archeologische beleidskaart. Van deze kaart is hieronder een weergave te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0011.png"

Figuur 11. Archeologische beleidskaart Koggenland (bron: gemeente Koggenland)

Op de beleidskaart is te zien dat het grootste gedeelte van het plangebied is vrijgegeven. Een gedeelte ligt binnen 'Archeologie 5'. In archeologie 5 is het noodzakelijk archeologisch onderzoek te verrichten voor plannen die groter zijn dan 20.000 m2. De nieuwe bebouwing in dit gebied zal echter niet meer dan 20.000 m2 bevatten.

Archeologisch advies Archeologie West-Friesland

Door archeologie West-Friesland is gekeken naar het aspect archeologie met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling. Dit heeft geleid tot een archeologisch advies (Bijlage 11). De voorgenomen ingreep zal de vrijstellingsgrens niet overschrijden. Indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. In het nieuwe bestemmingsplan hoeft geen dubbelbestemming waarde- archeologie te worden opgenomen. De vrijgave zal worden verwerkt op de beleidskaart archeologie van de gemeente Koggenland.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.5.2 Cultuurhistorie

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (LLC)
De LLC kent een indeling in ensembles (gebieden) en dragende structuren (bijvoorbeeld de Westfriese Omringdijk). Bij het inpassen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes van deze ensembles en structuren. Het plangebied behoort tot het ensemble ‘West-Friesland Midden’. De onderstaande ambities gelden daarmee voor het plangebied.

  • de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  • openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  • de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.

Met de realisatie van de woonpercelen wordt structuur van het landschap in stand gehouden. Bebouwing binnen het bestaand stedelijk gebied is passend en sluit aan op de reeds bestaande bebouwing. Door de woningen te bouwen in reeds bebouwd gebied zal het open landschap van de omgeving niet verstoord worden. Voor zover sprake is van cultuurhistorische waarden worden deze door het voorliggend plan niet aangetast.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

In de regeling 'NIBM' zijn categorieen opgenomen met getalsmatige grenzen. Een project is van 'niet in betekenende mate' (NIBM) invloed op de luchtkwaliteit als ze onder de vastgestelde omvang blijft. Voor de categorie woningbouwlocaties is bepaald dat een project in ieder geval 'NIBM' is als:

  • minder dan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • minder dan 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Aan Het Veer worden 44 wooneenheden gerealiseerd. De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die relevant zijn in het kader van luchtkwaliteit.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.1.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheids-niveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Het rijk heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op een afstand van circa 700 meter en heeft geen invloed op het plangebied. Daarnaast maakt het planvoornemen zelf ook geen risicovolle inrichtingen mogelijk.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.1.8 Bedrijven en milieu

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hinder-gevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Dit zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies krijgen en dat nieuwe milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.

De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van woningen, welke als milieugevoelig kunnen worden aangemerkt. Er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende sportvelden aanwezig. Door abtWassenaar is beoordeeld of de beoogde milieugevoelige functies op een passende afstand tot deze bedrijfsactiviteiten zijn gelegen en er sprake is van een inpasbare situatie. In het kader van het voorliggende planvoornemen is de te verwachten geluidshinder vanwege voetbalvereniging Kwiek78 en tennisvereniging Westerkogge onderzocht.

Onderzoek geluid Kwiek78

Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek Bijlage 12 blijkt dat met betrekking tot voetbalvereniging Kwiek78 voldaan wordt aan alle toelaatbare waarden langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus RBS, maximale geluidniveaus en geluidbelasting indirecte hinder.

In het kader van een bestemmingsplanwijziging dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening, nagegaan te worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarom worden ook de activiteiten en werkzaamheden die volgens het Activiteitenbesluit niet beschouwd hoeven te worden, meegenomen in de bepaling en beoordeling van de geluidniveaus. Dit betekent dat stemgeluid en de maximale geluidniveaus vanwege de activiteiten binnen de inrichting worden meegenomen in de vaststelling en beoordeling van de optredende geluidniveaus.

De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering voorziet in een systematiek om na te gaan of sprake is van een goed woon- en leefklimaat en hanteert hierbij een stappenplan. In deze VNG uitgave, editie 2009, zijn richtafstanden genoemd waarbij sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In onderhavig situatie bedraagt de richtafstand voor een veldsportcomplex met verlichting (SBI 2008 code 931) 50 meter. Deze richtafstand van 50 meter geldt vanaf de inrichting tot de dichtstbijgelegen geluidgevoelige functies. Indien wordt voldaan aan deze richtafstand kan verdere toetsing in beginsel achterwege blijven. In onderhavige situatie is sprake van een afstand van circa 60 meter zodat wordt voldaan aan de richtafstand en nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Onderzoek geluid tennisvereniging Westerkogge

Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek Bijlage 13 blijkt dat met betrekking tot tennisvereniging Westerkogge voldaan wordt aan de toelaatbare waarden voor Geluidbelasting representatieve bedrijfssituatie (RBS) en Geluidbelasting indirecte hinder. Er is sprake van een aanvaardbare situatie als het gaat om de incidentele situatie.

In het kader van de beoordeling woon- en leefklimaat blijkt uit de rekenresultaten voor langtijdgemiddelde geluidniveau dat in de dagperiode sprake is van een geringe overschrijding van 1 dB voor rekenpunt 06c. In de avondperiode varieert de overschrijding van 1 tot 5 dB voor drie rekenpunten. Uit de beoordeling van het langtijdgemiddelde geluidniveau blijkt dat niet wordt voldaan aan:

  • stap 1 van de VNG brochure waarbij een richtafstand van 50 meter geldt
  • stap 2 van de VNG brochure waarbij wordt getoetst aan de richtwaarde van 45 dB(A).

Stappenplan VNG brochure

Het stappenplan kent 4 stappen voor geluid waarbij per stap de motivering en onderzoeksplicht toeneemt.

  • Stap 1 verwijst naar de bijlagen van de VNG brochure met richtafstanden per activiteit. Indien wordt voldaan aan de richtafstanden kan verder toetsing achterwege blijven;
  • Stap 2 kent grenswaarden voor de gebiedstypering rustige woonwijk en gemengd gebied, zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0012.png"

Figuur 12. Toetswaarden stap 2.

  • Stap 3. Indien stap 2 niet toereikend is, kan worden afgeweken tot de waarden van stap 3. Hierbij dient het bevoegd gezag te motiveren waarom de geluidbelasting acceptabel wordt geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0013.png"

Figuur 13. Toetswaarden stap 3.

  • Stap 4 geeft aan dat inpassing indien niet aan de waarden van stap 3 kan worden voldaan, doorgaans niet mogelijk is.

Uit het onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de toetswaarde van stap 3, namelijk 50 dB(A) etmaalwaarde. Hierbij wordt het volgende overwogen:

  • Er is sprake van een geringe overschrijding van 1 dB voor rekenpunt 06C in de dagperiode. Voor alle overige woningen en appartementen wordt in de dagperiode voldaan aan de toetsingswaarde van stap 2 van 45 dB(A etmaalwaarde;
  • Er is sprake van een overschrijding varierend van 1 dB tot ten hoogste 5 dB van de toetsingwaarde van stap 2 in de avondperiode. Het gaat hierbij om enkele appartementen, namelijk de rekenpunten 01c, 02c en 06c;
  • De richtafstand van 50 meter wordt (bij de feitelijke afstand van 45 meter) slechts in geringe mate overschreden, namelijk circa 5 meter;
  • De realisatie van de woningen naast de tennisvereniging vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de tennisvereniging omdat aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit wordt voldaan;
  • Voor de beoordeling is in eerste aanleg (worst case situatie) aansluiting gezocht bij de gebiedstypering "rustige woonwijk". Het nieuwbouwplan ligt binnen de invloedssfeer van de Provincialeweg en nabij de sportvelden van Kwiek78, waardoor reeds sprake is van een verhoogd geluidniveau en mogelijk ook een gebiedstypering die neigt naar "gemengd gebied";
  • In het onderzoeksgebied is sprake van bestaande woningen die op een korte afstand tot de tennisvereniging zijn gelegen met een geluidbelasting die vergelijkbaar is met de geluidbelasting van de geprojecteerde woningen. Deze situatie is aanvaardbaar en vastgelegd in het onherroepelijke bestemmingsplan. Door de nieuwbouw te realiseren is sprake van verdichting binnen de woonkern Avenhorn.

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bedrijven en milieu uitvoerbaar.

4.1.9 Lichthinder

Op korte afstand van het plangebied bevindt zich een sportcomplex (voetbalvelden, tennis etc.). Een verlichtingsinstallatie, die sportbeoefenaars in staat stelt om hun sport ook na zonsondergang te bedrijven, kan het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex aantasten.

In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering wordt voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinderveroorzakende functies aangegeven. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder). Wat betreft een veldsportcomplex met verlichting geldt een indexering van 2.

Een sportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, Activiteitenbesluit). Hierin zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen, maar wordt wel verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is opgenomen dat de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen uitgeschakeld dient te worden tussen 23:00 en 07:00 uur en er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. Ook is een beperkt aantal specifieke uitzonderingen hierop beschreven die in verband met festiviteiten gemaakt kunnen worden.

Ter voorkoming van lichthinder door hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken kan de gemeente op grond van de zorgplicht optreden. In afwezigheid van normen voor lichthinder wordt de beoordeling aan de gemeente overgelaten waarbij de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de NSVV veelal als uitgangspunt wordt gehanteerd. In deze publicatie zijn eisen gesteld aan:

  • de verticale verlichtingssterkte (Ev in lux) ter plaatse van de lichtopeningen in gevels en daken van de te beschouwen woningen;
  • de lichtsterkte (I in cd) van de terreinverlichting in de richting van de betreffende lichtopeningen, en:
  • de zogenaamde 'sky glow' of Upward Light Ratio (ULR), zijnde de door een armatuur naar boven uitgestraalde hoeveelheid licht in de positie waarvoor deze is ontworpen in verhouding tot het totaal door de armatuur uitgestraalde hoeveelheid licht.

De verticale verlichtingssterkte (Ev) en de ULR worden bepaald ten gevolge van de totale terreinverlichting; de lichtsterkte I geldt per lichtbron afzonderlijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0014.png"

Figuur 14. Aanbevelingen betreffende grenswaarden voor lichthinder

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0015.png"

Figuur 15. Zones lichthinder

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0016.png"

Figuur 16. ULR waarden

Ten behoeve van het planvoornemen is de kans op het optreden van lichthinder in het plangebied middels een zogeheten lichthinderonderzoek onderzocht. De rapportage hiervan is als Bijlage 14 bij dit bestemmingsplan opgenomen. In het kader van het onderzoek is getoetst aan:

Verticale verlichtingssterkte.

In 2020 publiceerde de commissie lichthinder van de NSVV een herziene versie van de algemene Richtlijn met grenswaarden voor lichthinder van omwonenden van sportveld en terreinverlichting. Sportpark R.K.S.V. valt onder zone E3, waarvoor een grenswaarde geldt van Ev =10 lux, gemeten op een hoogte van 1,80 meter. De gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de woningen voldoen met een maximum gemeten waarde van 7.0 lux aan deze criteria.

Lichtsterkte I

De maximale lichtsterkte I voor zone E3 bedraagt 10.000 candela. De maximale waarde voor de lichtsterkte bedraagt: 29.746 Candela en voldoet niet aan de gestelde norm.

ULR (Upward Light Ratio)

De maximale ULR waarde voor zone E3 bedraagt 0,15. De maximale ULR waarde bedraagt: 0,03 en voldoet dus aan de gestelde norm.

Toetsing 

Ondanks de theoretische uitkomsten van dit onderzoek lijkt het gewenst ook de praktijkresultaten te toetsen.

Conclusie

Aan het onderzoek in Bijlage 14 is een berekening toegevoegd waarin wordt aangetoont dat de aanbevelingen van de NSVV/NOC*NSF, de KNVB en de KNLTB te behalen zijn doormiddel van aanpassingen aan de reeds geplaatste lichtinstallatie. Deze aanpassingen betreft het toevoegen van een aantal inkijkbegrenzers op de installatie van de velden van Kwiek '78.

De berekening toont aan dat na aanpassing van de reeds geplaatste lichtinstallatie de gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de woningen met een maximum gemeten waarde van 2.3 lux wel voldoen aan de gestelde norm.

Doormiddel van de vermelde aanpassingen zal ook de lichtsterkte I voldoen aan de gestelde norm. De maximale waarde voor de lichtsterkte na aanpassing van de reeds geplaatste lichtinstallatie bedraagt: 2.435 Candela en voldoet wel aan de gestelde norm.

De gemeente is met de betreffende sportverenigingen overeengekomen om de voorgestelde wijzigingen door te voeren zodat voldaan wordt aan de gestelde normen. Met het toepassen van deze wijzigingen wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden en leidt daarmee niet tot een overschrijding van de grenswaarden. Gelet op de te treffen maatregelen om lichthinder weg te nemen en de afspraken die hierover gemaakt worden mag het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht. 

4.1.10 Verkeer en Parkeren

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Koggenland haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen gemeente Koggenland 2018'. De parkeernormennota van de gemeente Koggenland Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de nota parkeernormen Koggenland. Omdat deze nota niet ingaat op verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren. Deze laatste publicatie geeft ook inzicht in de verkeersgeneratie van een groot aantal functies. Hierbij is een functie gekozen die het meest aansluit bij de 'Nota Parkeernormen Koggenland'.

Verkeer

Om de invloed van het project op de verkeersgeneratie te onderzoeken, wordt een vergelijking gemaakt van de bestaande situatie met de nieuwe situatie. In de huidige situatie was er sprake van twee basisscholen, een kinderopvang en een trainingsveld. Koggenland moet worden aangeduid als niet stedelijk en de locatie is gelegen in de rest bebouwde kom. Om de verkeersgeneratie te bepalen is gebruik gemaakt van het gemiddelde kencijfers uit CROW publicatie 381. Deze komen met elkaar overeen en sluiten aan bij de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Koggenland'

Functie   Aantal/opp   Eenheid   Kencijfer   Generatie  
Twee basisscholen   2.749 m2        600*  
Kinderopvang   582 m2   100 m2 bvo   1,4   8,2  
Sportveld   4.000 m2   per hectare   20,0   8  
Totaal aantal ritten/etmaal         616,2  

Figuur 17. Verkeersgeneratie huidige planologische situatie

Functie   Aantal/opp   Eenheid   Kencijfer   Generatie  
Appartement (senioren)   10   Per woning   6,0   60  
Rug-aan-rug starterswoningen   10   Per woning   7,4   74  
Rijwoningen   19   Per woning   7,4   140,6  
2^1 kapwoning   4   Per woning   7,8   31,2  
Vrijstaande woning   1   Per woning   8,2   8,2  
Totaal aantal ritten/etmaal**   44       314,0  

Figuur 18. Verkeersgeneratie toekomstige planologische situatie

*Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van basisscholen zijn geen lokale (en landelijke) richtlijnen beschikbaar. Voor het bepalen van het aantal verkeersbewegingen met de auto dient daarom in beginsel de parkeerbehoefte van het scholencomplex als uitgangspunt genomen. Omdat de scholen inmiddels gesloopt zijn en daarom geen representatief beeld meer geven is er voor gekozen om met een aanname te werken. Gekeken is naar diverse plannen voor basisscholen daaruit hebben wij een generatie van 600 verkeersbewegingen opgenomen. Gelet op de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie (zie figuur 11) zal er ten allen tijde sprake zijn van een afname van de verkeersgeneratie. Het voorliggende plan leidt niet tot capaciteitsproblemen.

Parkeren

Naast het parkeren op eigen erf (rood ingetekend op onderstaande afbeelding) zijn er parkeerplaatsen gemaakt in de openbare ruimte verdeeld over het hele plangebied (oranje ingetekend). Op basis van de opgestelde parkeerbalans (zoals opgenomen in Bijlage 4 en onderstaand) blijkt dat binnen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan in combinatie met het maximaal aantal te realiseren parkeerplaatsen een sluitende parkeerbalans geldt. Er is zelfs sprake van een overcapaciteit van in totaal 4 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied ongereguleerde langsparkeerplaatsen en het bestaande parkeervak bij de sportvelden aanwezig. Dit betekent dat het bestemmingsplan voor parkeren uitgaat van reële uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0017.png"

Figuur 19. Indeling parkeerplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKomplanHetVeer-va01_0018.png"

Figuur 20. Parkeerbalans

Conclusie

Gelet op de forse afname van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte van het planvoornemen. Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.

4.1.11 M.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek

Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Figuur 21. Onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r.

Deze drempelwaarde wordt met de ontwikkeling uit dit bestemmingsplan niet overschreden. Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.

De gemeente Koggenland is initiatiefnemer voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan en is ook het bevoegd gezag. Er hoeft dan ook geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Criteria   Beschrijving van mogelijke effecten  
Hoofdthema 1: Kenmerken van het project  
De omvang van het project.   Het plangebied is circa 1,6 hectare groot en voorziet in de bouw van 44 woningen. Het project blijft ver onder de drempelwaarde van 100 hectare en 2.000 woningen.  
De cumulatie met andere projecten.   In de directe omgeving zijn geen andere ontwikkelingen voorzien. Er is in die zin dan ook geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten.  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen.   Voor de bouw worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond).  
De productie van afvalstoffen.   Enkel relevant tijdens de bouw  
Verontreiniging en hinder.   Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouw- en sloopwerkzaamheden. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn echter niet aan de orde, hetgeen blijkt uit de natuurtoets en de uitgevoerde Aerius-berekening.

Gebruiksfase: er is sprake van een afname van verkeer als gevolg van het planvoornemen met consequenties voor geluid en luchtkwaliteit in de directe omgeving van de planlocatie plaats maar dit leidt, gelet op de afstand tot omliggende functies, niet tot relevante milieueffecten. Gelet op de omvang van het plan draagt het planvoornemen namelijk slechts in 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.
 
Een eventuele toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied als gevolg van het planvoornemen is middels een Aeriusberekening in beeld gebracht. Hieruit komt naar voren dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. De milieueffecten die vanuit de omgeving op het plangebied optreden (zoals geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai en functies in de directe omgeving) zijn bestudeerd. Schadelijke effecten hiervan worden voorkomen door rekening te houden met geldende richtafstanden bij het opstellen van het planontwerp.

Ten aanzien van de toekomstige gebruiksfase kan op basis van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken worden geconcludeerd dat er geen onevenredige verontreiniging en hinder zullen optreden. Zie voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk  
Het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering.   Binnen en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen waarvan een plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied van het groepsrisico over het plangebied gesitueerd is. Daarnaast is in de nabijheid geen sprake van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen die van invloed zijn op het plangebied. De meest nabijgelegen risicobronnen op ruime afstand en zijn daarmee niet van invloed op de planlocatie. Met het planvoornemen worden voorts geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.  
Risico's voor de menselijke gezondheid.   Het planvoornemen maakt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk met effecten op de volksgezondheid (zoals hinderveroor-zakende objecten/activiteiten). Een goed ontwerp van de toekomstige woon- en leefomgeving op de planlocatie kan juist in positieve zin bijdragen aan de gezondheid van toekomstige bewoners.  
Hoofdthema 2: Plaats van het project  
Het bestaande grondgebruik   Het plangebied betreft een voormalige maatschappelijke locatie met twee basisscholen en een kinderdagverblijf. Een klein deel is in gebruik als sportveld.  
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied.   Door middel van flora- en faunaonderzoek is beoordeeld of sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied. Met inachtneming van de zorgplicht kan het plan worden uitgevoerd zonder significant negatieve effecten op de flora en fauna. Het plangebied heeft door het huidige gebruik geen hoge ecologische waarde.

Geconstateerd kan worden dat gebieden met (hogere) natuurwaarden op een behoorlijke afstand van de planlocatie liggen en derhalve door het planvoornemen niet negatief zullen worden beïnvloed. Er bestaat namelijk geen directe ecologische relatie tussen de planlocatie, aard van het plan (bouwvoornemen met uitsluitend lokale effecten) en de soorten- en gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden in de regio.  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden.   Vanwege het huidige gebruik heeft het plangebied geen hoge ecologische waarde. Het planvoornemen leidt niet tot significant negatieve effecten op bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden, het NNN of weidevogelleefgebied. De uitgevoerde ecologische toetsing bevestigt dit. Er zijn geen archeologische of cultuurhistorische waarden waar rekening mee gehouden moet worden.  
Hoofdthema 3: Kenmerken van het potentiële effect  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   De potentiële negatieve effecten zijn beperkt en uitsluitend lokaal van aard. Daarnaast is een tijdelijk effect gedurende de aanlegfase mogelijk. Gelet op de aard van de omgeving, waarbij gevoelige, waardevolle en woongebieden niet binnen het bereik van de potentiële effecten gelegen zijn, is het bereik van het potentiële effect zeer beperkt te noemen.  
Het grensoverschrijdende karakter van het effect.   Geen  
De intensiteit en de complexiteit van het effect.   De potentieel aanzienlijke effecten op de directe woon- en leefomgeving wijzigen niet significant als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Het effect is beperkt tot het plangebied en nabije omgeving. De relevante milieuaspecten zijn onderzocht waaruit geen redenen blijken om aan te nemen dat sprake is van onoverkomelijke belemmeringen voor planontwikkeling op deze planlocatie.  
De waarschijnlijkheid van het effect.   Van onevenredige negatieve effecten voor de omgeving is geen sprake  
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect   De bouwfase levert tijdelijke effecten op. Na de bouwfase verdwijnen deze effecten. In de gebruiksfase treedt een permanent effect op ten aanzien van verkeer en luchtkwaliteit. De effecten van verkeer op de luchtkwaliteit en geluid zijn beperkt.  

Conclusie

De boordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de relevante criteria die staan opgenomen in de Wet milieubeheer en bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU (waarmee Richtlijn 2011/92/EU is gewijzigd). Dit betekent dat gekeken is naar de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de gevolgen van de activiteit voor het milieu.

Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar heeft in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Gezien de te verwachten effecten kan worden geconcludeerd dat het gezien de aard van de activiteit en de zorgvuldigheid waarmee het plan kan worden ingepast en gerealiseerd, is uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen met zich mee zal brengen voor het milieu. Omdat er geen sprake is van relevante effecten, zijn er geen redenen gezien die het doorlopen van een m.e.r.- procedure zinvol maken. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:


Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.


Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.


Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen

De randen rondom de woningen krijgen de bestemming 'Groen'. Dit betreft o.a. het openbaar groen, de fiets- en wandelpaden en een speelplek. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Het is toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen zoals een vlonder.

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg in het plangebied is onder de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” gebracht. De ontsluitingsweg is bedoeld voor het afwikkelen van verkeer en heeft tevens het karakter van een verblijfsgebied. Binnen deze bestemming vallen o.a. ook fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en parkeergelegenheden. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.


Wonen

De wooneenheden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestemming wonen is een detailleerde bestemming. Het maximum aantal woningen is aangegeven. Per woningtype is in combinatie met de verbeelding een maximum bepaald. Er is een afwijkmogelijkheid opgenomen voor het schuiven tussen het aantal woningen per woningtype waarbij het maximum aantal in het plangebied gelijk moet blijven. Voor de bouwregels is aangesloten bij het stedenbouwkundig plan (Bijlage 4 van de toelichting) wat voor dit gebied is gemaakt. Erkers zijn alleen toegestaan bij de rijwoningen, twee onder een kap woningen en de vrijstaande woning. Voor de maatvoering van de erfafscheidingen is verwezen naar Bijlage 1 van de regels: Regels Erf- en terreinafscheidingen. De waardevolle (eiken)boom binnen het bestemmingsvlak is aangeduid. Hiervoor is een kapverbod met een vergunningmogelijkheid opgenomen.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:


Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure

Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.


Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.


Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).


Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid is het van belang te weten of het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.

Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen.

Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege voorliggend bestemmingsplan worden door de ontwikkelende partij gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en worden via de legesverordening in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.

Planschade
Door het opstellen van dit wijzigingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Dit wordt geregeld in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. Hierin wordt ook de sloopverplichting opgenomen.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke overeenkomst. De kosten zijn anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet aan de orde is. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg 

Dit plan is als concept richting de overlegpartners gestuurd. In het kader van het vooroverleg zijn een aantal reacties binnengekomen. Deze reacties hebben, voor zover van toepassing op het wijzigingsplan, geleid tot nadere afstemming en enkele aanpassingen/aanvullingen in het plan.

Raadsvaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van

8 maart 2023 tot en met 19 april 2023 ter visie gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze ontvangen (Bijlage 15). De zienswijze is van een reactie voorzien in de nota van beantwoording zienswijze die integraal onderdeel uitmaakt van het vaststellingsbesluit (Bijlage 16). De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 17 juli 2023 ongewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is als Bijlage 17 bijgevoegd.