Plan: | Haarweg nr.77 en nabij nr.67 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.MAAhaarweg77en67-ON01 |
De familie Veldhuizen is voornemens het agrarisch bedrijf aan de Haarweg 77 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, te beëindigen ten behoeve van natuurontwikkeling aansluitend op het Ecoduct over de A12. Ter compensatie is ze voornemens drie woningen te realiseren nabij de Haarweg 67, door toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling. Het eigendom van de percelen is ondergracht in Landgoed Celenhof BV.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel de herontwikkeling van zowel het plangebied aan de Haarweg 77 als nabij Haarweg 67 planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Het plangebied bestaat uit twee locaties die zijn gelegen aan de Haarweg 77 en nabij Haarweg 67. Nabij Haarweg 67 worden binnen voorgenomen ontwikkeling drie percelen uitgegeven (toekomstige Haarweg 69, 71 en 73). In voorgenomen plan wordt verder gesproken over 'nabij Haarweg 67'. De toekomstige percelen zijn nu nog in eigendom van Landgoed Celenhof BV.
De Haarweg is gelegen ten oosten van de kern Maarsbergen, loopt parallel aan de A12 en vormt tevens de verbindingsweg met de kern. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Luchtfoto plangebied bestemmingsplan Haarweg nr. 77 (rechts) en nabij nr. 67 (links)
De huidige juridische regeling van de desbetreffende gronden is neergelegd in de bestemmingsplannen:
Haarweg 77
De bestaande bebouwing aan de Haarweg 77 is planologisch geregeld in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen’. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' en zijn tevens voorzien van de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Ecologie’ en ‘Waarde – Archelogie 4’ van toepassing. Vooruitlopend op de voorgenomen ontwikkeling, is door de gemeente in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen’ de planologische bestemming van de omringende agrarische percelen al omgezet naar 'natuur'.
Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen’ ter plaatse van Haarweg 77. Ruimtelijkeplannen.nl
Nabij Haarweg 67
Ter plaatse van de beoogde woningen nabij de Haarweg 67 vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de voormalige gemeente Maarn. De gronden hebben de bestemming Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (zie Figuur 3).
Figuur 3: Vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied’ ter plaatse van de beoogde woningen aan de Haarweg 67 (rood omlijnd).
Ter plaatse van de beoogde toegangsweg voor de woningen nabij de Haarweg 67 geldt het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijventerrein Maarsbergen' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gronden hebben de bestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Figuur 4: Vigerend bestemmingsplan ‘Uitbreiding bedrijventerrein Maarsbergen’ ter plaatse van de beoogde toegangsweg nabij de Haarweg 67 (rood omlijnd).
Het voornemen tot functiewijzing van bestaand agrarisch bedrijf naar wonen (Haarweg 77) en de nieuwbouw van drie vrijstaande woningen (nabij Haarweg 67) is strijdig met de vigerende bestemmingsplannen. Er dient dan ook een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. De juridische regelingen van de vigerende bestemmingsplannen komen door het voorliggende bestemmingsplan voor de percelen Haarweg 77 en nabij 67 te vervallen.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het plan, de huidige situatie, nieuwe situatie en de ruimtelijke gevolgen van het plan. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het algemeen ruimtelijk beleidskader. Hoofdstuk 4 behandelt de elementen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Een beschouwing over uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af.
De heer Veldhuizen en mevrouw Veldhuizen-Verschragen zijn voornemens het agrarisch bedrijf aan de Haarweg 77 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug te beëindigen en ter compensatie, door toepassing van de ruimte-voor-ruimte- regeling in combinatie met een SKNL subsidieregeling, woningbouw te realiseren nabij de Haarweg 67.
In dit hoofdstuk worden de huidige en toekomstige situatie beschreven. Ook wordt ingegaan op de ruimtelijke gevolgen van de bedrijfsbeëindiging en de bouw van de drie woningen.
Haarweg 77 en omgeving
In de huidige situatie is op het perceel aan de Haarweg 77 het agrarisch bedrijf van de heer H. Veldhuizen en mevrouw H.W.M. Veldhuizen-Verschragen gesitueerd. Naast de bedrijfswoning zijn er een aantal bedrijfsgebouwen op het perceel aanwezig.
Nabij Haarweg 67
De locatie nabij de Haarweg 67 heeft in de huidige situatie een agrarische gebruiksfunctie en is onbebouwd. De beoogde locatie voor de woningen betreft het perceel E1034 en een deel van het perceel E1035. De toegangsweg is gedeeltelijk voorzien op perceel E69 en een deel van perceel E1035.
Nabij Haarweg 67 ligt in een gebied dat wordt gekenmerkt door een afwisseling van bebouwing, bos en gebieden met een meer open karakter. Ten oosten van de beoogde locatie ligt een waardevol bos/natuurgebied dat al ruim 100 jaar in deze vorm aanwezig is.
Het (bouw)plan bestaat uit de volgende onderdelen:
Haarweg 77
Figuur 5: te verwijderen gebouwen (blauw gearceerd) en verharding (rood gearceerd) op de Haarweg 77.
Nabij Haarweg 67
Natuurontwikkeling (rondom Haarweg 77)
Het omzetten van agrarische grond in natuurgebied, met een oppervlakte van circa 7 hectare, bestaande uit nat schraalland en droog schraalland, is reeds voltooid.
Het (bouw)plan past niet in de vigerende bestemmingsplannen met de bestemmingen ‘Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden’ ‘Agrarisch met waarden’ en dubbelbestemmingen ‘Waarde – Ecologie’ en ‘Waarde – Archelogie 4’ , derhalve dient een (partiële) herziening te worden opgesteld.
Haarweg 77
Het agrarisch bedrijf op het perceel Haarweg 77 zal worden beëindigd. De stallen zullen worden gesloopt en de bestemming zal worden gewijzigd in 'Wonen - B1 vrijstaand' (zie figuur 6).
Figuur 6: nieuwe planologische situatie Haarweg 77.
Naast de functie wonen zal de familie Veldhuizen 10 zoogkoeien houden ten behoeve van het natuurbeheer van omliggende natuurgronden. Naast de woning op Haarweg 77 wordt ook nog ruimte geboden voor 150 m² aan bijgebouwen. Hiervoor geldt binnen de specifieke aanduiding 'stal' een maximale goot- (4 meter) en nokhoogte (7 meter). Het voornemen is om binnen deze aanduiding een nieuwe stal te realiseren, zie voor een referentiebeeld van de stal figuur 7.
Figuur 7: Referentiebeeld nieuwe stal.
Nabij Haarweg 67
Haarweg 67 ligt aan de rand van een meer open agrarisch gebied. De woningen zijn zo gepositioneerd dat het waardevol bosgebied aan de oostzijde niet wordt aangetast en zo min mogelijk wordt verstoord. De ontsluiting vindt plaats aan de zuidwestzijde.
Figuur 8: Inrichting planlocatie met drie woningen (voor een grotere versie zie Bijlage 1)
Figuur 9: Landschapsplan profielen voor houtsingel (voor een grotere versie zie Bijlage 1)
Bij de situering van de drie woningen is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:
Deze uitgangspunten zijn verwerkt in het schetsplan, waarop de inrichting van het gebied in beeld is gebracht. Naast dat rekening is gehouden met de geluidzones en de afstand tot de dassenburcht, zijn de woningen zo gepositioneerd dat het waardevol bosgebied aan de oostzijde niet wordt aangetast en de ontsluiting goed kan plaatsvinden via de westzijde van het gebied.
Daarnaast worden de woningen aan de noord en oostzijde omheind door een houtsingel (zie figuur 8).
Voor de effecten op dassen zijn mitigatiemaatregelen bepaald. Het uitgangspunt is om de kwaliteit van leefgebied te optimaliseren en de kansen op verstoring te verminderen, zodat per saldo minimaal geen negatief effect optreedt. De maatregelen worden verdeeld in twee delen:
Ad 1 effecten woningen beperken
Door het realiseren van een houtsingel wordt de bestaande west-oostverbinding door het perceel behouden, die jaarrond gebruikt wordt door dassen om zich te verplaatsen door het gebied. Hiermee wordt ook de verbinding versterkt naar het nieuw gerealiseerde leefgebied ten noordwesten van het plangebied, dat is aangelegd als compensatie voor het verdwijnen van het leefgebied ten zuiden van de Haarweg. Voor een snel en gewenst resultaat wordt een houtsingel gerealiseerd. Om de toegang tot de overgangszone zo beperkt mogelijk te maken, zal de singel ononderbroken worden aangelegd.
Ad 2 Natuurontwikkeling (rondom Haarweg 77)
Als onderdeel van de rood-voor-rood-regeling is direct ten oosten van het bosje met de dassenburcht circa 7 hectare nieuwe natuur ingericht (ad 2). Deze inrichting is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de drie nieuwe woningen door de genoemde regeling. De bouw is alleen mogelijk doordat ook agrarische opstallen gesloopt worden en de agrarische bestemming omgezet wordt naar natuur. In 2016 is, vooruitlopend op deze plannen, door de gemeente in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen’ de planologische bestemming van de omringende agrarische percelen al omgezet naar 'natuur'.
Om de agrarische percelen om te zetten naar natuur zijn van delen van de percelen de toplaag afgegraven om de voedselrijke bouwvoor te verwijderen en zijn enkele poelen aangelegd. Het beheer is verder gericht op nat (4,84 ha) en droog (2,18 ha) schraalgrasland. Deze maatregelen zijn een ruime verbetering ten opzichte van het verlies van het oppervlak waar de woningen gebouwd worden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Omdat de maatregel ook al uitgevoerd is (zie voor luchtfoto paragraaf 4.3 van het activiteitenplan dat als bijlage 10 is bijgevoegd), is de compensatie al direct beschikbaar voor de dassen uit het bosje naast het plangebied. Omdat deze percelen tevens ruim binnen de territoriumafstand liggen (op 150 tot 700 meter), zijn deze ook functioneel beschikbaar voor dassen.
Daarnaast is op diverse aangrenzende percelen de langdurige pacht omgezet naar natuurpacht (aangegeven met een *).
Figuur 10: SKNL-kaart uit SKNL-subsidietoekenning DLG (juni 2012) met deel van de grotere natuurontwikkeling
In verband met de instandhouding van het natuurgebied rust op het gebied een kwalitatieve verplichting. Ten aanzien van het beweiden van het natuurgebied geldt dat de initiatiefnemer uitsluitend hobbymatig vee op het grasland mag houden.
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het relevante algemene ruimtelijke beleid ten aanzien van de herontwikkeling van het plangebied. Het beleid is opgedeeld in rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Voor het specifieke beleid en de onderzoeken voor onder andere de thema's wonen, verkeer en parkeer, milieu en dergelijke wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Nederland gaat voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Dat draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor vitale landbouw. Met gezonde ondernemingen die een goed economisch perspectief hebben en werken in en aan een gezonde omgeving. In het landelijk gebied spelen veel nationale belangen die ruimte vragen, waaronder de ontwikkeling van een duurzame (kringloop)landbouw voor voedsel en agroproductie, het waarborgen van de waterveiligheid en klimaatbestendigheid, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende zoetwater en een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Maar ook het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten, de productie en transport van hernieuwbare energie en het verbeteren en beschermen van de biodiversiteit hebben ruimte nodig. Het versterken van onze natuur is mede vanwege de stikstofcrisis een urgente opgave. Deze verschillende, toenemende en deels strijdige claims op de fysieke leefomgeving vragen om nadere afweging zowel nationaal als in regionale en lokale gebiedsprocessen.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Het voornemen doet geen afbreuk aan de doelstellingen van de NOVI. Bovendien draagt het voornemen bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Er wordt namelijk ruimte geboden aan natuurontwikkeling aansluitend aan het ecoduct over de A12.
Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Er zijn geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.
Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie legt de provincie de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet die volgens planning per 1 juli 2022 in werking treedt. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie beziet de provincie groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang. Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en wordt gezorgd voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving.
Om een goede leefomgeving te bewerkstelligen, heeft de provincie ambities en beleid geformuleerd op zeven beleidsthema's:
Ad 4. Vitale steden en dorpen
De provincie Utrecht kent een grote diversiteit aan steden, dorpen en kernen en een grote diversiteit aan woon- en vestigingsmilieus. De grote steden Utrecht en Amersfoort zijn een populaire vestigingsplaats voor zowel inwoners als bedrijven en groeien snel. Naar verwachting verwelkomt de stad Utrecht in 2024 de 400.000e inwoner. Samen met omliggende kernen maken deze Utrechtse steden deel uit van het stedelijk netwerk van de noordelijke Randstad. Naast deze agglomeraties ligt de charme van de provincie voor een belangrijk deel juist in kleinschaligheid en een aantrekkelijke, vriendelijke leefomgeving in de kleinere, landelijk gelegen kernen.
Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De provincie beziet de toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties in samenhang met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in deze visie verwoord. Daarom worden bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes gehanteerd:
In aanvulling hierop wil de provincie onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).
Ad 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod.
De locatie Haarweg 67 is onderdeel van de aangewezen kernrandzone, Haarweg 67 en 77 zijn allebei onderdeel van het Landschap Gelderse Vallei (zie figuur 11).
Figuur 11: Haarweg 67 is onderdeel van de kernrandzone, Haarweg 67 en 77 zijn beide onderdeel van Landschap Gelderse Vallei.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Vanwege de kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vraagt de provincie gemeenten om specifiek beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.
Het kernrandzonebeleid maakt deel uit van het beleid voor rood-voor-groen in het landelijk gebied. Rood-voor-groen kan ingezet worden als er sprake is van een kwalitatieve opgave waar bijvoorbeeld omzetting van landbouwgrond naar groene functies gewenst is, of waar extra beheermiddelen gewenst zijn en waar daarom soms ook de vestiging van stedelijke functies aanvaardbaar is.
Ad 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
Natuur en landbouw leveren, als grootste 'ruimtegebruikers' in het landelijk gebied, een belangrijke bijdrage aan maatschappelijke functies zoals een aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied dat beleefd kan worden. De provincie zorgt voor verdere ontwikkeling van onze natuur en ondersteunt de transitie in de landbouw. De provincie verwacht dat natuurinclusieve vormen van landbouw, die beginnen met een gezonde bodem en optimaal gebruik maken van natuurlijke processen, de biodiversiteit zowel in het agrarisch gebied als in de natuurgebieden, positief zullen beïnvloeden.
Haarweg 77 grenst aan het NatuurNetwerk Nederland (NNN), zie figuur 12.
Figuur 12: Ligging NNN-gebieden (groene arcering) aangrenzend aan Haarweg 77.
De ambities voor een robuuste natuur met hoge biodiversiteit zijn:
Haarweg 67 en haarweg 77 zijn allebei aangewezen als landbouwgebied (zie figuur 13).
Figuur 13: Haarweg 77 en 67 zijn onderdeel van het landbouwgebied (gele arcering).
Daar waar de bouwpercelen gunstig liggen ten opzichte van de goede landbouwgrond is in het geval een agrarisch bedrijf stopt, het behoud van een agrarisch bouwperceel voor de landbouw wenselijk. Door het grote aantal bedrijven dat stopt, en de soms ongunstige ligging van bouwperceel ten opzichte van veldpercelen is dit echter vaak niet haalbaar. Veelal zal de voormalige bedrijfswoning een woonfunctie krijgen. De voormalige bedrijfsbebouwing kan dan blijven staan, maar kan in dat geval niet voor een bedrijfsmatige functie worden gebruikt. Een beperkte oppervlakte in de nabijheid van de woning kan worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis.
Als een agrarisch bouwperceel geheel vrijkomt is het beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. De provincie biedt via de Omgevingsverordening in het landelijk gebied ruimte voor de bouw van één tot drie woningen (ruimte-voor-ruimte) of de vestiging van een niet-agrarische functie in ruil voor de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Daarbij is het uitgangspunt dat alle bedrijfsmatige bebouwing moet worden gesloopt. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte.
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Het voornemen past binnen de kaders en ambities van de Omgevingsvisie Provincie Utrecht. Met het voornemen wordt ruimte vrijgemaakt voor natuurontwikkeling die aansluit op NNN-gebieden (zie figuur 12). Bovendien is de initatiefnemer voornemens om te voorzien in het natuurbeheer door zoogkoeien te laten grazen. De omgevingsvisie biedt ruimte, door middel van de omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2), om de agrarische functie te veranderen in een woonfunctie en drie woningen te bouwen. De nieuwe woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, sluiten aan bij het stedelijk gebied, de kernrandzone. Bovendien worden de aanwezige natuur- en landschappelijke waarden hierbij niet aangetast.
De interim omgevingsverordening is een tijdelijke verordening die op 1 april 2021 inwerking is getreden en een looptijd heeft totdat de Omgevingswet van kracht is en de omgevingsverordening in werking treedt.
De interim omgevingsverordening vervangt bestaande verordeningen zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.
Artikel 9.8 Instructieregel kernrandzone
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de ontwikkeling. Als onderdeel van de rood-voor-rood-regeling is nabij de Haarweg 67 circa 7 hectare nieuwe natuur ingericht. Deze nieuwe natuur is al gerealiseerd en daarmee is de duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit geborgd.
Haarweg 67 ligt in een gebied waar afwisseling aanwezig is van bebouwing, groen en gebieden met een meer open karakter. Aan de oostzijde van het gebied ligt een waardevol groengebied dat al ruim 100 jaar in deze vorm aanwezig is. Het gebied ligt aan de rand van een open ruimte. De ontwikkeling is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd. De woningen nabij de Haarweg 67 zijn zo gepositioneerd dat het waardevol bosgebied aan de oostzijde niet wordt aangetast. De woningen komen in het verlengde te liggen van de huidige bebouwing aan de Haarweg.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de omliggende functies.
Daarmee voldoet het voornemen aan de instructieregel kernrandzone.
Artikel 9.10 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Gezien de ligging direct aangrenzend aan een waardevol bos/natuurgebied, is het perceel op de Haarweg 77 niet optimaal gesitueerd voor grondgebonden landbouw. De bestaande landschappelijke waarden zoals hierboven benoemd zullen niet worden aangetast. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de realisatie van de nieuwe woonfunctie en de sloop van de stallen bij Haarweg 77.
Artikel 9.11 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ('ruimte voor ruimte')
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Gezien de ligging direct aangrenzend aan woonbebouwing en een waardevol bos/natuurgebied, is het perceel nabij de Haarweg 67 niet optimaal gesitueerd voor grondgebonden landbouw. Alle bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de bedrijfswoning) op Haarweg 77 worden gesloopt. De woning op de Haarweg 77 is gesitueerd binnen het bouwperceel. De nieuwe woningen nabij de Haarweg 67 worden buiten bestaande bouwpercelen geplaatst, maar wel aangrenzend aan bestaande woonbebouwing, om daarmee de woningen zo goed mogelijk landschappelijk in te passen en de ruimtelijke kwaliteit te borgen. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de realisatie van de nieuwe woningen en de sloop van de stallen bij Haarweg 77.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft voor ruimtelijke ontwikkelingen een omgevingsvisie opgesteld voor de periode tot 2040. In de visie worden keuzes gemaakt voor onder andere woningbouw, verkeer en vervoer, opwekking van duurzame energie, landbouw en recreatie. De belangrijkste doelen (ambities) die door de gemeente in de visie worden benoemd, zijn:
Kwalitatief hoogwaardige leefomgeving
De kwaliteiten van de woongebieden zijn waardevol voor de gemeente. Deze willen ze houden en het liefst sterker maken. Daarnaast wil de gemeente aan de slag met de thema's binnen water, natuur, ontspanning, landbouw en energie. Wel zit er verschil tussen de dorpen en gebieden. Ze hebben hun eigen karakter en kwaliteiten, die versterkt moeten worden waar nodig. Nieuwe ontwikkelingen wil de gemeente hier bij laten passen. De doelen die hierbij geformuleerd zijn, zijn:
Vitale dorpen
In de omgevingsvisie wil de gemeente Utrechtse Heuvelrug dat haar dorpen in toekomst voldoende blijven bieden aan faciliteiten (woningen, verenigingen en zorg) voor jong en oud. De dorpen kunnen hierbij ook elkaar aanvullen of ondersteunen. De doelen die hierbij geformuleerd zijn, betreffen:
Toekomstgericht
De omgeving en het landschap gaan veranderen. De gemeente wil in de omgevingsvisie zorgen dat aanpassingen zo goed mogelijk aansluiten bij de kwaliteiten van alle gebieden in de gemeente. De gemeente wil haar groene karakter bewaren, door te doen wat goed is voor mens, dier en milieu. De doelen die hierbij geformuleerd zijn, zijn:
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Voorgenomen ontwikkeling ligt in het deelgebied 'Gelderse Vallei', dit is het noordoostelijke deel van de gemeente, boven Maarsbergen en rond Overberg. Binnen dit deelgebied heeft de gemeente een uitwerking gemaakt van de gestelde doelen. In de Gelderse Vallei wil de gemeente ruimte bieden voor:
Voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het helpen en veranderen van boeren naar een diervriendelijke landbouw. In voorgenomen ontwikkeling zullen op kleine schaal nog maximaal 10 koeien worden gehouden op Haarweg 77. Op het perceel worden stallen afgebroken; hiervoor in de plaats wordt een nieuwe stal gebouwd en worden op een ander perceel (Haarweg 67) drie woningen nieuwgebouwd. Dit sluit tevens aan op het doel om woningen te bouwen bij de dorpen, om de dorpen vitaal te houden. De woningen zijn gepland aan de rand van het dorp Maarsbergen. Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan aansluit op de omgevingsvisie.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in 2008 een woonvisie opgesteld met als doel om voor de huidige en eventueel toekomstige inwoners voldoende en de juiste woningen te genereren in de juiste prijsstelling. Deze woonvisie is meerdere keren geactualiseerd. De meest recente actualisatie heeft plaatsgevonden in 2018.
In deze woonvisie staan drie thema's centraal:
Ad 1. Woningmarkt in beweging
We willen dat al onze inwoners goed kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving en dat er genoeg woningen voor al onze inwoners zijn. Om dit mogelijk te maken is het belangrijk dat er voldoende geschikte woningen zijn en dat er genoeg nieuwbouwwoningen (sociaal, middelduur en duur, huur en koop) worden opgeleverd en dat het bedenken van creatieve en slimme oplossingen worden gefaciliteerd om het aanbod te vergroten. Hierbij wordt voortgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:
We creëren extra mogelijkheden voor woningbouw door:
Ad 2. Levensloop bestendig wonen
We willen dat onze kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze wonen ze in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deelnemen aan de lokale samenleving.
Ad 3. Duurzaam wonen
We willen een klimaatneutrale gemeente worden. Dat wil zeggen dat we binnen onze gemeentegrenzen evenveel (duurzame) energie opwekken als verbruiken en dat de totale CO2 uitstoot binnen de gemeentegrenzen nul is. Het verduurzamen van de particuliere en sociale woningvoorraad levert een essentiële bijdrage om dit doel te bereiken.
We willen dat onze inwoners wonen in een duurzame en aardgasvrije woning, in een klimaatneutrale gemeente.
Onze ambities voor duurzaam wonen zijn vertaald naar concrete ambities in de routekaart Klimaatneutraal Grondgebied 2035 en in het programma Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal. Daarin hebben we vastgelegd dat in 2035:
Ook hebben we vastgelegd dat er alleen nog aardgasvrije- en energieneutrale nieuwbouw is. We vragen daarnaast om natuurinclusief en klimaatadaptief te (ver)bouwen.
Relatie met het voorliggende bestemmingsplan
Het plan voorziet in de bouw van drie vrije kavels die kansen bieden aan (oudere) gezinnen met kinderen die willen doorstromen naar een grotere, duurzame en levensloopbestendige woning. Binnen de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen niet aangesloten op het gasnetwerk. De woningen zijn minstens Bijna Energie Neutraal (BENG). In de praktijk kan dit betekenen dat de woningen goed geïsoleerd worden, over een warmtepomp beschikken en zonnepanelen op het dak hebben liggen. De ontwikkelaar(s) van de woningen heeft nog wel de vrijheid zelf invulling te geven aan hoe de woning bijna energieneutraal wordt gemaakt of om nog stapje extra te doen naar energie neutrale of energieleverende woning. Op deze manier wordt er voldoende invulling gegeven aan duurzaamheid binnen het woningbouw project.
Hiermee voldoet het plan aan het gestelde in de woonvisie.
Toetsingskader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is gelegen in het buitengebied en wordt vanwege de omvang van het bouwprogramma (3 woningen) niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De Ladder is derhalve niet van toepassing op het onderhavige initiatief.
Aanleiding
Deze voorgenomen ontwikkeling van drie woningen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling van Haarweg 67 en 77 planologisch mogelijk te maken, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de bijlage onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.
Voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied is niet gelegen in of grenzend aan een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek ligt op ongeveer 6 km afstand ten zuidoosten van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit is ook gebleken uit de stikstofberekening (zie paragraaf 4.8). De beoogde ontwikkeling veroorzaakt dan ook geen significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling van Haarweg 67 en 77 valt onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op […] een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. In het geval van de Haarweg 67 en 77 worden er maximaal drie nieuwe woningen gebouwd. Het bestemmingsplan geldt als besluit als bedoeld in kolom 4 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de buiten werking stelling van een agrarisch bedrijf en de realisatie van drie compensatiewoningen. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit deze paragraaf en de overige paragrafen in Hoofdstuk 4 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Bestuur ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name het onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling op de Haarweg 77 is door Arcadis in september 2021 een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (zie Bijlage 2) om te bepalen of de locatie al dan niet verdacht is voor het voorkomen van bodemverontreiniging of andere belemmeringen vanuit bodemkwaliteit. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is in oktober 2021 een verkennend milieuhygiënisch bodemonderzoek (zie Bijlage 3) uitgevoerd. Tevens heeft in januari 2023 een terreinbezoek plaatsgevonden om een aantal verdachte locaties nader te onderzoeken. De resultaten van dit terreinbezoek zijn toegevoegd aan het vooronderzoek.
Omdat uit het vooronderzoek is gebleken dat er sprake is van een druppelzone vanwege het onbreken van een deel van de dakgoot onder een asbestverdacht dak, is een grondonderzoek druppelzone uitgevoerd in maart 2023. Deze is opgenomen in Bijlage 4.
Resultaten vooronderzoek
Het vooronderzoek voor de percelen Haarweg 67 en 77 is uitgevoerd op 10 september 2021. Het vooronderzoek is in januari 2023 aangevuld met de resultaten van het terreinbezoek.
Dit vooronderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5725, Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, Nederlands Normalisatie-instituut, 2016. In dit vooronderzoek is er onderzocht of de percelen Haarweg 67 en 77 al dan niet verdacht zijn voor het voorkomen van bodemverontreiniging of andere belemmeringen vanuit bodemkwaliteit, die op beslissingen rond het bestemmingsplan van invloed zouden kunnen zijn.
Uit het vooronderzoek op Haarweg 77 zijn de volgende conclusies af te leiden:
Voor het overige zijn er geen aanwijzingen dat binnen de onderzoekslocatie Haarweg 77 activiteiten hebben plaatsgevonden die de bodemkwaliteit negatief hebben kunnen beïnvloeden.
Uit het vooronderzoek op Haarweg 67 zijn de volgende conclusies af te leiden:
Voor het overige zijn er geen aanwijzingen dat binnen de onderzoekslocatie Haarweg 67 activiteiten hebben plaatsgevonden die de bodemkwaliteit negatief hebben kunnen beïnvloeden.
Resultaten milieu hygiënisch bodemonderzoek
Het veldwerk is in meerdere fasen uitgevoerd op 29 september, 13 en 20 oktober 2021. In combinatie met het veldwerk is een terreininspectie uitgevoerd. In het veld is de vrijgekomen grond beoordeeld op de bodemkundige samenstelling. Hierbij zijn eveneens de percentages lutum en organische stof geschat. Daarnaast is gelet op het voorkomen van puin, slakken, kolengruis en dergelijke en op afwijkingen van geur en kleur, die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Tevens is er met behulp van een oliedetectiepan beoordeeld op de aanwezigheid van olieachtige en oppervlakte-actieve stoffen.
De uitgeboorde grond van elke boring is per bodemlaag bemonsterd. Daarnaast zijn er ook grondwatermonsters van de geplaatste peilbuizen genomen.
Uit de uitgevoerde boringen valt af te leiden dat de lokale bodemopbouw uit matig fijn tot zeer fijn zand bestaat. Daarbij zijn tijdens het veldwerk geen bijmengingen aangetoond welke kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Daarnaast zijn er onder de verhardingen op het perceel van Haarweg 77 geen puin- of fundatielagen aangetoond. Tevens zijn er ook geen verontreinigingen met minerale olie aangetroffen. In één mengmonster van de zandige ondergrond (MMOG02) van de deellocatie Haarweg 77 zijn lichte verontreinigingen met minerale olie en teerstoffen (PAK) aangetoond. In geen van de andere mengmonsters van de boven- en ondergrond van de deellocatie zijn verontreinigingen aangetoond. De resultaten van toetsing van de grondmonsters zijn samengevat in onderstaande tabel 1.
Tabel 1: samenvatting resultaten grondmonsters
In het grondwater is een verhoogde troebelheidsmeting verricht. Deze meting kan duiden op een mogelijk hogere concentratie met verontreinigingen. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sterk verhoogde concentratie aanwezig is in het grondwater. De resultaten van de toetsing van het grondwater zijn samengevat in onderstaande tabel 2.
Tabel 2: samenvatting resultaten grondwater.
Grondonderzoek druppelzone
Op de Haarweg 77 is de sloop van een agrarische werkplaats voorzien. Deze werkplaats heeft een dakbedekking bestaande uit asbesthoudende golfplaten. Een deel van de dakbedekking heeft geen dakgoot meer waardoor een druppelzone ontstaan is onder dit deel van het dak. Deze druppelzone heeft een lengte van circa 15 meter en is duidelijk zichtbaar in het maaiveld. Ten behoeve van de voorziene aanvraag omgevingsvergunning dient de verontreinigingssituatie met betrekking tot asbest en PCB van de grond in deze druppelzone te worden vastgelegd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond ter plaatse van druppelzone niet verontreinigd is met PCB. In de grond van de druppelzone is een concentratie asbest (1,99 mg/kg ds) van ruim onder de interventiewaarde (100 mg/kg ds). Deze zeer lichte asbestverontreiniging geeft geen aanleiding tot nader onderzoek of een saneringhandeling. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat de druppelzone niet significant verontreinigd is en dat er milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de voorziene afbraak van de werkplaats de locatie mits de asbesthoudende dakbedekking op de correcte wijze verwijderd wordt.
Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat er geen verontreinigen in zowel de grond als het grondwater zijn aangetoond. Alle vastgestelde resultaten komen niet uit boven de grenswaarde. De kwaliteit van de bodem is geschikt voor het huidig en/of toekomstig gebruik als zowel natuurontwikkeling (Haarweg 77) en kavelbouw (Haarweg 67), mits de asbesthoudende dakbedekking op Haarweg 77 op de correcte wijze verwijderd wordt. De resultaten van de onderzoeken tonen aan dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Gemeentelijk beleid
Het maatgevende milieukwaliteitsprofiel voor het gebied is het milieukwaliteitsprofiel 'landelijk gebied, verweving van functies'. Hierbij is uitgegaan van de concentraties zoals genoemd in de onderstaande tabel.
Tabel 4: Milieukwaliteitsprofiel Landelijk gebied, verweving van functies
kwaliteit |
indicator | wettelijk niveau | huidige kwaliteit | ambitiekwaliteit | |||
Luchtkwaliteit | Concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 20 – 22 µg/m³ | 18 – 22 µg/m³ | |||
Concentratie PM10 | 31,3 µg/m³ | 21 – 22 µg/m³ | 20 – 21 µg/m³ |
Onderzoek
Besluit niet in betekenende mate
Conform de Regeling niet in betekenende mate hoeft het plan voor de realisatie van drie woningen niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof, omdat bij voorbaat al bekend is dat er ontwikkeling geen significante effecten zal hebben op de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening
Binnen het plangebied worden de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof niet overschreden. Dit betekent dat de toekomstige inwoners niet aan een te slechte luchtkwaliteit worden blootgesteld en er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Vanuit het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5.2, zijn er geen beperkingen, omdat de realisatie van drie woningen conform de Regeling niet in betekenende mate wordt aangemerkt als niet in betekenende mate en daarom berekeningen en toetsing aan de grenswaarden achterwege kunnen blijven.
Vanwege het niet overschrijden van de grenswaarden wordt er ook voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Bedrijvigheid
Het plangebied en omgeving kunnen worden beschouwd als 'gemengd gebied'. Ten zuiden van de beoogde locaties voor de drie woningen ligt een bedrijventerrein. In het bestemmingsplan 'Uitbreiding bedrijventerrein Maarsbergen' zijn door middel van functieaanduidingen aangegeven waar verschillende (maximale) milieuzoneringscategorieën zijn toegestaan. De dichtsbijzijnde functieaanduiding staat een maximale milieuzoneringscategorie van 3.1 toe. Iets ten zuiden daarvan ligt de een functieaanduiding die een maximale milieuzoneringscategorie van 3.2 toestaat. In een gemengd gebied hanteert de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een minimale richtafstand van 30 meter tot milieugevoelige functies zoals woningen voor categorie 3.1 en een minimale afstand van 50 meter voor categorie 3.2. De afstand vanaf de buitengrens van deze functieaanduidingen tot aan de beoogde locatie van de woningen bedraagt meer dan 60 meter. De woningen vallen daarmee niet binnen de milieuzoneringscontour van het bedrijventerrein (zie figuur 14). In de nabije omgeving van de Haarweg 77 is geen bedrijvigheid aanwezig waarvoor milieuzoneringscontouren gelden.
Figuur 14: Milieuzoneringscontouren 'gemengd gebied' bedrijventerrein
Veehouderijen
Voor de ontwikkeling van de woningen nabij Haarweg 67 en de omzetting van bedrijfswoning naar woning aan de Haarweg 77 is het in het kader van milieuzonering ook van belang om te onderzoeken of er eventuele geurbelasting kan optreden als gevolg van de omliggende veehouderijen. De woningen aan de Haarweg 67 zijn nieuwe geurgevoelige locaties waarvoor beargumenteerd dient te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor de omvorming van Haarweg 77 naar een woonbestemming hoeft alleen getoetst te worden aan de vaste afstanden omdat het een omzetting betreft van agrarisch bedrijf (veehouderij) naar wonen.
Op onderstaande kaart zijn de hindercirkels van omliggende veehouderijen in kaart gebracht. Deze hindercirkels komen uit de Atlas van de Provincie Utrecht.
Figuur 15: Hindercirkels omliggende veehouderijen (rood) nabij de Haarweg 67
Figuur 16: Hindercirkels omliggende veehouderijen (rood) bij de Haarweg 77
Uit figuur 15 blijkt dat geen hindercirkel over het perceel aan de Haarweg 67 valt. Uit figuur 16 blijkt dat bij de Haarweg 77 de huidige agrarische functie de geur hindercirkel veroorzaakt. Wanneer deze agrarische functie vervalt, vervalt daarmee ook de hindercirkel. Er is daardoor geen probleem voor de ontwikkeling van de woningen. Nader onderzoek is dus niet nodig. Binnen een straal van 2 kilometer liggen de volgende (intensieve) veehouderijen (zie tabel 5).
Tabel 5: Veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer.
Op basis van het vergunde veebestand is van de meest dominante veehouderij een voorgrondbelasting berekend van 1,6 ouE/m3 op de Haarweg 67. Getoetst aan de tabel 6 wordt het woon- en leefklimaat basis van de geurbelasting bestempeld als goed.
Tabel 6: Leefklimaat versus geurgehinderden versus geurbelasting concentratiegebied
Voor beide locaties dient ook te worden getoetst aan bedrijven met vaste afstandsdieren. Beide locaties voldoen aan de norm van 100 meter uit het Activiteitenbesluit. De dichtsbijzijnde veehouderij-activiteiten voor Haarweg 77 vinden plaats als onderdeel van de camping op de Griftdijk, afstand ongeveer 350 meter. Voor de Haarweg 67 is dit ook de camping op de Griftdijk, afstand ongeveer 335 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Haarweg 77 en 67 is een quick scan externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 5). Het doel van de quickscan externe veiligheid is het in kaart brengen en kwalitatief beschouwen van de risicobronnen (inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes) in de omgeving van het plangebied.
Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Onderzoek
Op 27 januari 2023 is de risicokaart geraadpleegd (www.risicokaart.nl). Een uitsnede van de risicokaart is weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 17: Een uitsnede van de risicokaart.
In de quick scan is vooral gefocust op het deel van het plangebied aan de Haarweg 67. Het bestemmingsplan Haarweg 77 en 67 maakt hier namelijk de realisatie van drie nieuwe kwetsbare objecten mogelijk.
Buisleidingen in omgeving
Conform artikel 1, lid 1 van het Bevb wordt onder plaatsgebonden risico (PR) verstaan: risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding. Conform artikel 11 van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
Conform artikel 1, lid 1 van het Bevb wordt onder groepsrisico (GR) verstaan: cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding. Conform artikel 12 van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. In de toelichting bij het besluit wordt vermeld:
DPO-leiding
De DPO-leiding is een ondergrondse, stalen kerosineleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie met een uitwendige diameter van 219 mm, een wanddikte van 7 mm en een maximale werkdruk van 80 bar. Het deel van het plangebied aan de Haarweg 67 met de bestemming wonen ligt op 30 meter van de DPO-leiding.
Conform het Bevb is voor deze buisleiding het plaatsgebonden risico op een afstand van 5 meter, gemeten vanuit het hart van deze buisleiding, niet hoger dan 10-6 per jaar en bedraagt de belemmeringenstrook ten minste 5 meter aan weerszijden van deze buisleiding, gemeten vanuit het hart van deze buisleiding.
Voor de drie nieuwe woningen aan de Haarweg 67 wordt de grenswaarde conform artikel 11 van het Bevb in acht genomen. Het bestemmingsplan Haarweg 77 en 67 maakt de realisatie van drie nieuwe woningen aan de Haarweg 67 mogelijk buiten het invloedsgebied van de DPO-leiding.
Het groepsrisico hoeft daarom niet conform artikel 12 van het Bevb te worden berekend en verantwoord.
Leiding W-526-04
Leiding W-526-04 is een ondergrondse, stalen aardgasleiding van Gasunie Transport Services B.V. met een uitwendige diameter van 168 mm, een wanddikte van 5 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Het deel van het plangebied aan de Haarweg 67 met de bestemming wonen ligt op ongeveer 810 meter van leiding W-526-04.
Conform het Revb is voor deze buisleiding het plaatsgebonden risico op een afstand van 4 meter, gemeten vanuit het hart van deze buisleiding, niet hoger dan 10-6 per jaar en bedraagt de belemmeringenstrook ten minste 4 meter aan weerszijden van deze buisleiding, gemeten vanuit het hart van deze buisleiding.
Voor de drie nieuwe woningen aan de Haarweg 67 wordt de grenswaarde conform artikel 11 van het Bevb in acht genomen. Het bestemmingsplan Haarweg 77 en 67 maakt de realisatie van drie nieuwe woningen aan de Haarweg 67 mogelijk buiten het invloedsgebied van leiding W-526-04. Het groepsrisico hoeft daarom niet conform artikel 12 van het Bevb te worden berekend en verantwoord.
Transportroute in omgeving
Conform artikel 1, lid 1 van het Bevt wordt onder PR verstaan: risico op een plaats langs, op of boven een transportroute, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Conform artikel 3, lid 1 en lid 2 van het Bevt moet het bevoegd gezag bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de basisnetafstand in acht nemen en daarmee rekening houden ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten.
Conform artikel 1, lid 1 van het Bevt wordt onder GR verstaan: cumulatieve kansen per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van de transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Conform artikel 7 van het Bevt moet in de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval worden ingegaan op:
Conform artikel 1, lid 1 van de Bevt is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) een gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.
A12
Conform de Rbn is wegvak U11 (de A12 tussen afrit 22 (Maarsbergen) en afrit 23 (Veenendaal)) een basisnetroute. Het deel van het plangebied aan de Haarweg 77 ligt op ongeveer 90 meter van wegvak U11. Het deel van het plangebied aan de Haarweg 67 ligt op ongeveer 270 meter van wegvak U11.
Wegvak U11 heeft conform de Rbn een PR 10-6 per jaar contour (een PR-plafond) van 0 meter. Het plangebied ligt buiten deze contour. Wegvak U11 heeft conform de Rbn een PR 10-7 per jaar contour (een GR-plafond) van 82 meter. Het plangebied ligt buiten deze contour.
Voor wegvak U11 bestaat conform de Rbn een PAG. Conform artikel 16 van de Rbn geldt wegvak U11, vermeerderd met zone van 30 meter aan weerszijden van wegvak U11 als PAG en wordt de breedte van de zone van 30 meter gemeten vanaf de buitenste kantstrepen. Het plangebied ligt buiten het PAG. Artikel 10 van het Bevt is niet van toepassing.
Het deel van het plangebied aan de Haarweg 67 is niet gelegen binnen 200 meter van wegvak U11. Voor dit deel van het plangebied is artikel 8 van het Bevt niet van toepassing. Het deel van het plangebied aan de Haarweg 77 is wel gelegen binnen 200 meter van wegvak U11. Voor dit deel van het plangebied is artikel 8 van het Bevt wel van toepassing. Echter, in het deel van het plangebied aan de Haarweg 77 verandert de dichtheid van personen niet. De bestaande woning wordt immers gehandhaaft. Bovendien is het groepsrisico ter hoogte van dit deel van het plangebied, gezien de lage dichtheid van personen in de omgeving van dit deel van het plangebied, laag. Het groepsrisico hoeft daarom niet conform artikel 8 van het Bevt te worden berekend en verantwoord.
De vervoersgegevens voor wegvak U11 conform de Rbn en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten (Beleidsregels EV) zijn weergegeven in tabel 7. In deze tabel is ook het invloedsgebied (de 1%-letaliteitsafstand) per stofcategorie conform de Handleiding risicoanalyse transport (HART) weergegeven. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van wegvak U11 ligt.
Tabel 7: De vervoersgegevens voor wegvak U11 conform de Rbn en de Beleidsregels EV.
Het plangebied ligt zowel binnen het invloedsgebied van brandbare gassen als binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen. Zowel het scenario BLEVE6 als het scenario toxische wolk zijn relevant voor het plangebied.
Personen in het plangebied kunnen van wegvak U11 af vluchten via de Haarweg en de Rottegatsteeg / Griftdijk / Rumelaarseweg (zelfredzaamheid). Ook kunnen personen in het plangebied schuilen in de bestaande woning aan de Haarweg 77 en in de drie nieuwe woningen aan de Haarweg 67 (zelfredzaamheid). Het plangebied is voor de hulpdiensten bereikbaar via de Haarweg (bestrijdbaarheid).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
In opdracht van Arcadis Nederland b.v. heeft Transect in oktober 2021 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor een tweeledig plangebied aan de Haarweg 67 en 77 in Maarsbergen (gemeente Utrechtse Heuvelrug) (Bijlage 6). Het archeologisch vooronderzoek bestaat hier uit een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend veldonderzoek (IVO). De vraagstelling van deze onderzoeken is het specificeren van de archeologische verwachting van het plangebied en het toetsen en aanvullen van deze verwachting door middel van waarnemingen in het veld.
Voor de onderzoeken is onderscheidt gemaakt in twee deelgebieden: deelgebied 1 beslaat Haarweg 67 en deelgebied 2 is de locatie aan de Haarweg 77.
Resultaten bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied in een zone met gordeldekzandruggen en- welvingen, dekzandruggen en landduinen is gelegen. In de ondergrond kunnen op basis van de ouderdom van deze afzettingen resten vanaf het Laat-Paleolithicum worden aangetroffen. Ter plaatse van de landduinen is het pleistocene substraat vermoedelijk afgedekt met stuifzand. De dikte van het stuifzand is niet bekend, waardoor de diepteligging van het archeologisch relevant niveau niet exact te duiden is.
Gezien de landschappelijke situatie is sprake van een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum. De eerste bebouwing in het plangebied dateert voor zover bekend uit 1900 (Deelgebied 1) en 1920 (Deelgebied 2). De verwachting op resten van bewoning en bebouwing voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd is daarom laag.
De kans op aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied wordt mede bepaald door de mate van intactheid van de ondergrond. Op grond van de bodemkaart wordt een bouwlanddek met een dikte tussen 35-50 cm verwacht, die mogelijk een ondergelegen archeologisch niveau heeft behoed voor verstoringen. In de directe omgeving van het plangebied zijn aanwijzingen voor verstoringen (bijvoorbeeld als gevolg van afgraving of andere bodemingrepen). Op basis van het bureauonderzoek heeft dit in het plangebied naar verwachting niet plaatsgevonden. Mogelijk zijn de landduinen in Deelgebied 1 wel deels geëgaliseerd als gevolg van agrarisch gebruik, maar op basis van het bureauonderzoek is niet vast te stellen of het archeologisch relevante niveau (de top van het pleistocene substraat) hierdoor is aangetast. Mogelijk heeft de bebouwing in Deelgebied 2 wel tot enige verstoringen geleid. Aangezien er geen gegevens zijn over de wijze en diepte van funderen en de aan- of afwezigheid van (mest)kelders, wordt aangenomen dat ook in Deelgebied 2 nog sprake is van een archeologisch relevant niveau. Dit deelgebied lijkt op basis van het AHN iets te zijn opgehoogd ten behoeve van de bebouwing, waardoor er mogelijk nog sprake is van een intacte bodemopbouw.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Deelgebied 1 (Haarweg 67)
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is de verwachting op resten in deelgebied 1 hoog te beschouwen. In eerste instantie is in het zuidelijk deel van het plangebied sprake van gordeldekzand, waarbinnen een dekzandrug of welving aanwezig is. Naar het noorden toe neemt de dikte van het dekzand af, waardoor er een aflopende helling ontstaan is. Archeologisch gezien is het de top van het dekzand (als relevant archeologisch niveau) intact te beschouwen. In nagenoeg alle boringen zijn sporen van bodemvorming aanwezig, die erop wijzen dat de oorspronkelijke top van het dekzand (en eventueel hierin ingegraven grondsporen uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen) nog aanwezig kunnen zijn. De verwachting hierop blijft onverminderd hoog.
De verwachting op resten uit het Mesolithicum is naar laag bij te stellen. Gezien de wijze waarop de top van het dekzand hier verploegd is, is de verwachting dat vondstlagen en eventuele kleinschalige sporen (waardoor nederzettingsterreinen uit deze periode zich kenmerken) niet meer intact zijn.
Tot slot is op een drietal plekken in het dekzand een intact dieper gelegen bodemniveau aanwezig. Hiervan wordt vermoed dat het dateert tussen 13.900 en 12.850 jaar geleden, waarmee het archeologisch gezien een niveau vormt in het Laat-Paleolithicum. Theoretisch gezien kunnen hierin resten aanwezig zijn, hoewel de trefkans erop laag is (vanwege de geringe omvang van deze resten en hogere zeldzaamheid ervan). Daarom geldt voor die gebieden een middelhoge archeologische verwachting; deze zones zijn weergegeven in figuur 18. Vanwege het ontbreken van sporen van bodemvorming in het dekzand geldt voor de overige delen van het plangebied een lage archeologische verwachting op resten uit het Laat-Paleolithicum. Vanwege de abrupte overgang tussen dekzand en verspoeld zand zou daar sprake kunnen zijn geweest van erosie door wind en/of water, waardoor een eventueel bodemniveau verdwenen is.
Figuur 18: Boorpuntenkaart met daarop aangegeven de intacte plekken (paarse arcering) waar mogelijk resten uit het Laat-Paleolithicum te vinden zijn.
Deelgebied 2 (Haarweg 77)
Op grond van de resultaten van het veldonderzoek in deelgebied 2 is de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek naar laag bij te stellen. Aan de hand van de boringen valt af te leiden dat de top van het pleistocene zand door de aanleg van het erf in het plangebied grotendeels verstoord is geraakt. De top van het zand kenmerkt zich namelijk door het voorkomen van humeuze brokken. Ook ontbreken sporen van bodemvorming, hetgeen een gevolg zou kunnen zijn van de geconstateerde vergraving. Er is echter ook veen gevonden op het verspoelde zand in het gebied, dat zou kunnen wijzen dat het gebied te nat was voor bodemvorming. Ook in dat geval is de verwachting naar laag bij te stellen, omdat het zodoende niet tot minder geschikt voor bewoning zou zijn geweest.
Conclusie
De archeologische verwachting op deelgebied 2 (Haarweg 77) is naar laag bij te stellen. Archeologisch vervolgonderzoek is hier niet nodig. Deelgebied 1 (Haarweg 67) heeft daarentegen een hoge archeologische verwachting, waarvan het zuidelijke deel aanvullend hierop een verwachting op resten uit het laat-paleolithicum kent. Daartoe is in dit bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie ook Artikel 6 Waarde - Archeologie 3) voor dit gebied opgenomen. Hier is archeologisch vervolgonderzoek dan ook wel aan de orde. Wanneer de definitieve bouwplannen bekend zijn, kan de strategie voor dit onderzoek worden bepaald. Het vervolgonderzoek zal bestaan uit een waarderend proefsleuvenonderzoek om te controleren of de conclusies uit het verkennend booronderzoek kloppen en dat er zich inderdaad archeologische resten in het gebied bevinden. Bij het ontbreken van archeologische resten wordt het terrein vrijgegeven. Wanneer wél archeologische resten worden aangetroffen, kan worden gekeken of een planaanpassing mogelijk is om deze resten in situ te behouden. Wanneer dit niet mogelijk blijkt, zullen ze moeten worden veiliggesteld door middel van een definitieve opgraving.
Het is aan te bevelen om graafwerkzaamheden in het paars gearceerde gebied uit onderstaande figuur 18 te vermijden. Omdat hier een aanvullende verwachting bestaat op resten uit de vroege steentijd en het opgraven van dergelijke resten erg complex is, is het raadzaam om deze zones ongeroerd te laten.
Vanwege de mogelijkheid tot voorkomen van resten uit het laat-paleolithicum in het zuidelijk deel van deelgebied 1, is het aan te bevelen om in het ontwerp rekening te houden met een ontwikkeling die zich concentreert in het noordelijk deel van deelgebied 1.
Indien aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ook de Boswet is opgegaan in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Stikstofdepositie
Nieuwe plannen moeten beoordeeld worden op de mogelijke stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en na de update van 26 januari 2023) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Het plangebied is niet gelegen in of grenzend aan een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek ligt op ongebeer 6 km afstand ten zuidoosten van het plangebied.
Figuur 19: Ligging plangebied (zwarte stip) ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Stikstofdepositie
Voor het berekenen van de stikstofdepositie in de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied, is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator versie 2023 (beschikbaar sinds 26 januari 2023). In de berekeningen zijn de emissies van NOx en NH3 van de relevante emissiebronnen meegenomen. De berekeningen zijn uitgevoerd voor zowel de realisatie- als de gebruiksfase. De AERIUS berekeningen en bijbehorend rapport zijn te vinden in bijlage 7.
Er zijn geen rekenresultaten gevonden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De (erf)toegangsroute naar de te realiseren woningen (bij Haarweg 67) ligt in een aangewezen NNN-gebied (zie figuur 20). Binnen dit NNN-gebied loopt de Haarweg met bosschages aan beide zijden van de weg. Voor de toegangsroute naar de drie woningen toe wordt gebruik gemaakt van een bestaande inrit naar perceel MAA00-E-1035 en MAA00-E-1034. Door gebruik te maken van deze bestaande inrit gaat er geen NNN- gebied verloren bij de realisatie van de erftoegangsweg naar de drie woningen. Ook blijft de enkelbestemming Natuur gehandhaafd in voorliggend plan, waardoor de natuurwaarden ook in de toekomst geborgd blijven. Hiermee worden er geen negatieve effecten verwacht als gevolg van voorgenomen ontwikkeling door ruimtebeslag op NNN.
Onderzoeken soortenbescherming
Voor de ontwikkeling zijn drie flora- en fauna onderzoeken uitgevoerd, in 2015, een in 2017 en een actualisatie in september 2021.
Onderzoek flora en fauna (2013)
Het eerste flora- en faunaonderzoek is in 2013 uitgevoerd (Van den Bijtel, 2013) (zie Bijlage 8). Dit betreft een zeer uitgebreid onderzoek naar de aanwezigheid van (destijds) beschermde flora en fauna, maar is ook gericht geweest op minder algemene of (regionaal) bedreigde soorten (Rode lijst en Oranje lijst). Het ecologisch onderzoek van 2013 is nog gebaseerd op de Flora- en faunawet. Omdat in dit onderzoek door Van den Bijtel aanzienlijk breder is gekeken dan alleen de destijds beschermde soorten, is het aannemelijk dat ook de nu beschermde soorten onderzocht en beschreven zijn (dit betreft namelijk veel Rode lijst-soorten). In de samenvatting hieronder is uitgegaan van de nieuwe soortenlijst en beschermingsregiem van de Wet natuurbescherming. In 2013 de volgende ecologische waarden aangetroffen:
Uit deze inventarisatie blijkt dat, op basis van de nieuwe beschermde soorten-lijst, ontheffing voor das en buizerd nodig is.
1e actualisatie flora en fauna (2017)
In het najaar van 2017 (29 november 2017) een actualisatie uitgevoerd naar de ligging en het gebruik van dassenburchten en de aanwezigheid van roofvogelhorsten (zie Bijlage 10). Bij deze actualisatie zijn de volgende ecologische waarden aangetroffen:
Geconcludeerd wordt dat alleen voor de das een ontheffing noodzakelijk is.
2e actualisatie flora en fauna (2021)
Omdat de gegevens inmiddels enkele jaren oud zijn, is in september 2021 opnieuw een actualisatie uitgevoerd (Bijlage 9).
In het kader van soortbescherming is zowel een bureauonderzoek als een veldbezoek uitgevoerd, om de mogelijke effecten op eventuele aanwezige soorten te onderzoeken. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat er mogelijk negatieve effecten kunnen optreden op reeën, dassen en ringslangen.
Reeën vallen onder het beschermingsregime 'Andere soorten' van de Wnb. In de provincie Utrecht geldt een vrijstelling voor deze soort. Derhalve hoeft in het kader van de Wnb geen rekening gehouden te worden met de ree, wel is de zorgplicht van toepassing.
Daarnaast zijn ringslangen gecategoriseerd als reptiel dat niet aanwezig is in het plangebied. De ringslang is watergebonden, terwijl er binnen het projectgebied maïs wordt verbouwd. Door het gebrek aan zicht en het ontbreken van dekkingsmogelijkheden vormt de maïsakker eerder een obstakel voor de ringslang.
Uit het ecologische onderzoek is gebleken dat de das nog steeds in het bosperceel ten oosten van het plangebied verblijft. Alle burchten zijn aanwezig in dit bosperceel. De das heeft zijn netwerk aan burchten niet uitgebreid richting het plangebied. In de omgeving van het plangebied en de burchten hebben geen nieuwe ontwikkelingen plaatsgevonden. De functie van het plangebied als foerageergebied is daarom niet veranderd. De oude burcht, ten noordwesten van het plangebied, is verwijderd. Met deze potentiële verblijfplaats hoeft daarom geen rekening meer gehouden te worden.
Naast de das zijn verder geen andere (potentiële) functie van beschermde soorten aangetroffen. In het kader van de Wnb hoeven daarom geen aanvullende stappen voor andere beschermde soorten getroffen te worden.
Gelet op de bevindingen van het ecologisch onderzoek is de mitigatie, zoals voorgesteld in het activiteitenplan (Arcadis, ref. 079673693 C), nog steeds van toepassing.
Ontheffing
Voor het onderbouwen van de ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming (art. 3.10) is een activiteitenplan opgsteld, dat als bijlage 10 is bijgevoegd. Het gaat om de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.10 lid 1 van de Wet natuurbescherming voor zover dit betreft het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van das (Meles meles). De ontheffing wordt aangevraagd voor de periode van 1 juli 2020 t/m 31 december 2023. Dit document is onderdeel van de aanvraag en gaat in op de aanwezigheid van dassen nabij de planlocatie en de te nemen maatregelen om te voldoen aan de eisen van de wet natuurbescherming. De ontheffing (zie bijlage 11) is op 7 februari 2020 verleend door de provincie Utrecht.
Conclusie en aanbevelingen
Vanuit de gebiedsbescherming gelden er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vanuit de soortenbescherming geldt dat er geen belemmeringen optreden, mits de mitigerende maatregelen voor dassen in acht worden genomen. Zoals ook reeds opgemerkt in paragraaf 2.3 zijn voor de effecten op dassen mitigatiemaatregelen bepaald. Namelijk:
Voor de toelichting op deze maatregelen wordt verwezen naar de eerder genoemde paragraaf. Met het nemen van deze maatregelen wordt de kwaliteit van leefgebied geoptimaliseerd en verminderen de kansen op verstoring, zodat per saldo minimaal geen negatief effect optreedt.
Om de mogelijke effecten op de waterhuishoudkundige situatie te beoordelen is een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 12). De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Ook dient de digitale watertoets te worden doorlopen (zie Bijlage 13). Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied het Waterschap Vallei en Veluwe. Dit Waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over de waterparagraaf die is opgesteld. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Toetsingskader
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Blauwe Omgevingsvisie 2050
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Blauw omgevingsprogramma 2022-2027
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Keur en Legger
Daarnaast heeft het waterschap toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's en speerpunten uit het waterbeheerprogramma. Ook heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur met bijbehorende uitvoeringsregels. Deze zijn onder andere te raadplegen via de website van waterschap Vallei en Veluwe. De belangrijkste regels uit de Keur met betrekking tot dit project zijn hieronder weergegeven:
Ten slotte kent het waterschap een Legger. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen zij moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor ingrepen rond waterstaatswerken een watervergunning van het waterschap benodigd. Voor dit project is het volgende uit de Legger van belang:
Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk rioleringsplan 2017 - 2020 (GRP)
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van riolering is vastgelegd in het gemeentelijk rioleringsplan 2017 – 2020. Voor zover bekend is dit het meest actuele GRP en daarmee het vigerend beleid.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt zich de volgende doelen met betrekking tot het stedelijk afvalwater (hoofdstuk 3.2):
De beleidsregels met betrekking tot de verwerking van hemelwater zijn opgenomen in hoofdstuk 3.3. Hier in staat onder andere dat; volgens de hemelwaterzorgplicht (art. 3.5 Waterwet) draagt de gemeente zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen. De zorg voor verwerking van het hemelwater begint dus bij de perceeleigenaar: hij moet het op het eigen perceel opgevangen en gevallen hemelwater zo veel mogelijk ter plaatse in de bodem infiltreren of in oppervlaktewater lozen. Alleen als dat redelijkerwijs niet kan, heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van het afstromende hemelwater.
Ten aanzien van het particulier terrein is de perceeleigenaar bij nieuwbouw en herbouw verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater op eigen terrein. Indien deze kan aantonen dat dit redelijkerwijs niet van hem gevraagd kan worden en de kosten van alternatieve maatregelen aanzienlijk hoger liggen dan de kosten voor het infiltreren, wordt toegestaan dat het hemelwater gescheiden wordt aangeboden. Bij bestaande bouw wordt ernaar gestreefd om het schone hemelwater zoveel mogelijk af te koppelen van het riool. Het afkoppelen zal hier op vrijwillige basis plaatsvinden. Bij het afkoppelen van hemelwater van het riool dient de perceeleigenaar er zorg voor te dragen dat het hemelwater niet afvloeit naar het terrein van derden, maar op eigen terrein wordt verwerkt. Indien mogelijk en kostenefficiënt worden bij afkoppelprojecten van de gemeente particuliere daken aan de voorzijde meegenomen. Om verkeerde aansluitingen te voorkomen moet het hemelwater bovengronds worden aangevoerd.
Onderzoek
Het planvoornemen betreft het oprichten van een drietal woningen op een perceel dat thans nog geheel als agrarisch in gebruik is. Met deze ontwikkeling zal het aantal vierkante meters verhard oppervlak toenemen met ca. 1.645 m² (ontsluitingsweg ca. 925 m², drie woningen ca. 720 m², exclusief de aanvullende verharding rondom de drie woningen. Op deze locatie neemt de verharding toe en zal zonder aanvullende maatregelen leiden tot versnelde afvoer van hemelwater. Omdat de locatie buiten de bebouwde kom ligt blijft de verhardingstoename onder de compensatiegrens van 0,4 hectare. Er zijn geen vervolgstappen en watervergunning nodig vanuit het beleid van het waterschap.
Vanuit het gemeentelijke beleid zijn er wel maatregelen nodig om een goede waterhuishouding te borgen. Om hemelwater te infiltreren zal de initiatiefnemer een hemelwatervoorziening aanleggen met een ambitie voor een minimale inhoud van 60 mm. Bij de huidige toename verharding komt dit neer op een inhoud van 99 m³. De daken worden gekoppeld op een infiltratievoorziening op eigen terrein. Er wordt dus geen hemelwater geloodst in de noordelijke greppel nabij de woningen, maar het hemelwater wordt geïnfiltreerd op de kavels.
Voor de afwatering van de toegangsweg zal voorkomen worden dat het water afvloeit naar de openbare weg. Bij de uitwerking van de infiltratievoorziening zal door initiatiefnemer worden aangesloten bij de Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, dan wel de opvolger(s) van deze leidraad. Om verontreiniging van het hemelwater voorkomen worden bij de bouw van de woningen geen uitlogende materialen gebruikt.
Ten behoeve van het bouwplan wordt riolering voor de afvoer van het vuilwater voor de nieuwe woningen aangelegd en vanaf de eigendomsgrens aangesloten op het gemeenteriool.
Voor de verhardingsafname op het perceel van nummer 77 wordt geen versnelde afvoer van hemelwater verwacht. Daarom zullen hiervoor geen aanvullende maatregelen worden getroffen.
Conclusie
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen, of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. De initiatiefnemer gaat waterberging op eigen terrein maken om versnelde afvoer te voorkomen. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
De ontwikkeling heeft mogelijk gevolgen voor de verkeersintensiteiten en parkeerdruk in het gebied. In februari 2023 heeft Arcadis de verkeersgeneratie van de ontwikkelingen aan de Haarweg 77 en nabij 67 berekend (zie Bijlage 14).
Toetsingskader
Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)
Het GVVP moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang kunnen in principe nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Ieder bouwplan dat vraagt om een bestemmingsplanwijziging moet beschikken over een mobiliteitstoets. Het GVVP gaat in op verschillende aspecten. Hieronder gaan we alleen in op die aspecten die van belang zijn voor de herontwikkeling van het plangebied.
De gemeente wil het fietsgebruik meer stimuleren. De gemeente onderscheidt een hoofdfietsnetwerk (voorzien van kwalitatief hoogwaardige verharding, verlichting (eventueel dynamisch) en veilig vormgegeven) en een fietsnetwerk. Binnen het plangebied kan op de nieuwe weg gefietst worden. Hiervoor hoeven geen aparte fietsvoorzieningen gerealiseerd te worden. Dit onderdeel van het fietsnetwerk zal aansluiten op het hoofdfietsnetwerk. Om het fietsen te stimuleren moeten er voldoende fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn. Tot op heden heeft de gemeente nog geen fietsparkeernormen opgelegd bij nieuwe ontwikkelingen. Bij alleen woningbouw is dit niet noodzakelijk omdat er volgens het bouwbesluit voldoende berging aanwezig moet zijn.
Om lopen voor alle gebruikers mogelijk te maken, is het niet noodzakelijk dat langs iedere weg binnen de bebouwde kom minimaal aan één zijde een trottoir is. Per dorp dient er een netwerk van goed toegankelijke trottoirs ontwikkeld te worden die alle voorzieningen binnen een dorp op een logische manier met elkaar verbindt. Binnen de verblijfsgebieden, zoals het plangebied, zijn specifieke oversteekvoorzieningen niet nodig en ook niet gewenst. Door de inrichting van het gebied rijden automobilisten met gepaste snelheid.
Momenteel is de gemeente goed bereikbaar, alleen tijdens de spits komen diverse knelpunten voor waar de doorstroming minder optimaal is. Een hiervan is de bijna dagelijkse file rondom Maarsbergen in de richting Utrecht. Als gevolg van de 'ZSM-maatregelen' van Rijkswaterstaat is de A12 verbreed. Hiermee moet de doorstroming verbeteren.
De gemeente kent vier typen wegen: stroomwegen (de A12), gebiedsontsluitingswegen, wijkontsluitingswegen en erftoegangswegen. Een gebiedsontsluitingsweg zorgt voor de aansluiting van een gebied op een stroomweg en verbindt bovendien de dorpen onderling. De wijkontsluitingswegen vormen de schakel tussen de woonwijken en de gebiedsontsluitingsweg. Bij erftoegangswegen is de voornaamste functie het bereikbaar maken van de aanliggende woningen. Het plangebied wordt ingericht met een erftoegangsweg.
Bij nieuwbouw moet het parkeren in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost. Indien hiervoor geen mogelijkheden zijn, kan het bestaande parkeerareaal in onmiddellijke nabijheid worden uitgebreid. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hier wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd. Bij het parkeren op eigen terrein moet de reductiefactor worden toegepast.
Onderzoek
Huidige situatie
Haarweg 77
In de huidige situatie is op het perceel aan de Haarweg 77 een agrarisch bedrijf met een omvang van 2.700 m2 gelegen. Daarnaast is op hetzelfde perceel een bedrijfswoning gelegen.
Haarweg 67
In de huidige situatie is het perceel aan de Haarweg 67 onbebouwd en kent het een agrarische gebruiksfunctie.
Nieuwe situatie
Haarweg 77
Het bouwplan behelst het slopen van de agrarische gebouwen met een oppervlakte van 2.700 m2 en het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarnaast wordt een nieuw gebouw gerealiseerd voor het hobbymatig houden van vee. Dit gebouw krijgt een grootte van max. 150 m2.
Haarweg 67
Het bouwplan voor de Haarweg 67 is het realiseren van 3 vrijstaande woningen.
Verkeersgeneratie
Om te onderzoeken wat de gevolgen van de bouwplannen zijn voor de verkeerssituatie rondom de beide plangebieden is het van belang om inzichtelijk te maken wat de verkeersgeneratie van de beide plannen is.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Gezien de ligging van het plangebied is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'buitengebied'.
Haarweg 77
Op de Haarweg vindt naar verwachting een afname van de verkeersgeneratie plaats door de sloop van het agrarisch bedrijf. CROW-publicatie 381 heeft geen kengetallen voor de verkeersgeneratie van agrarische bedrijven. Op basis van de omvang van het bedrijf aan de Haarweg 77 is een inschatting te maken dat de bedrijfsvoering van een dergelijk bedrijf resulteert in circa 20 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Gezien de nieuwe bebouwing uitsluitend voor hobbymatig agrarisch gebruik is, is het te verwachten dat de verkeersgeneratie van de agrarische activiteiten sterk zal afnemen. De afname betreft voornamelijk zwaar verkeer (tractoren en/of vrachtwagens).
Het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning gaat niet leiden tot een verandering van de verkeersgeneratie.
Tabel 8: Berekening verkeersgeneratie plansituatie Haarweg 77
Op de Haarweg 77 vindt naar verwachting een afname van de verkeersgeneratie plaats door de sloop van het agrarisch bedrijf, zie Tabel 8. CROW-publicatie 381 heeft geen kengetallen voor de verkeersgeneratie van agrarische bedrijven. Op basis van de omvang van het bedrijf aan de Haarweg 77 is een inschatting te maken dat de bedrijfsvoering van een dergelijk bedrijf resulteert in circa 20 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Gezien de nieuwe bebouwing uitsluitend voor hobbymatig agrarisch gebruik is, is het te verwachten dat de verkeersgeneratie van de agrarische activiteiten sterk zal afnemen. De afname betreft voornamelijk zwaar verkeer (tractoren en/of vrachtwagens).
Het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning gaat niet leiden tot een verandering van de verkeersgeneratie.
Haarweg 67
In de huidige situatie zijn geen functies gevestigd op het perceel aan de Haarweg 67. De verkeersgeneratie van de plansituatie is weergegeven in Tabel 9.
Tabel 9: Berekening verkeersgeneratie plansituatie Haarweg 67
Per weekdag genereren de te realiseren vrijstaande woningen in totaal 24,6 motorvoertuigritten per etmaal. Bij de kengetallen voor verkeersgeneratie in CROW-publicatie 381 wordt echter rekening gehouden met werkdagen. CROW-publicatie 381 geeft als stelregel dat voor het omrekenen van verkeersgeneratie van week- naar werkdag een factor 1,11 gehanteerd wordt. Toepassing van deze omrekenfactor resulteert in een verkeersgeneratie per werkdag van 27 motorvoertuigen per etmaal.
Bereikbaarheid en ontsluiting
Het plangebied is gelegen aan de Haarweg, die tevens als ontsluitingsweg dient. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de nieuwe verkeersbewegingen op te kunnen vangen.
De bereikbaarheid middels het openbaar vervoer vindt plaats via de N226, daar rijdt een lijnbus. Overig openbaar vervoer is niet aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Parkeren
In het plan is uitgegaan van een parkeernorm (CROW) van 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. In totaal 6 parkeerplaatsen die alle op eigen terrein zullen worden gerealiseerd.
Conclusie
Het is te concluderen dat de ontwikkelingen op de Haarweg 77 resulteren in een afname van de hoeveelheid verkeer van en naar dit perceel, met name van zwaar verkeer. De realisatie van de drie vrijstaande woningen aan de Haarweg 67 resulteert in een verkeersgeneratie van 27 motorvoertuigen per werkdagetmaal.
Op basis van het uitgangspunt dat een agrarisch bedrijf met een omvang vergelijkbaar aan dat momenteel gevestigd aan de Haarweg 77, een verkeersgeneratie kent van circa 20 motorvoertuigen per werkdagetmaal, is te concluderen dat daar een kleine toename van verkeer gaat optreden, zie ook tabel 10.
Aangezien het slechts om een kleine toename gaat, gaat dit niet tot doorstroming- of verkeersveiligheidsproblemen op de Haarweg leiden. Daarbij komt dat door het stopzetten van de agrarische bedrijvigheid de hoeveelheid zwaar verkeer sterk gaat afnemen, wat een positief effect heeft op de verkeersveiligheid op de Haarweg.
Tabel 10: Samenvatting verkeersgeneratie
Geconcludeerd wordt dus dat wat betreft het aspect verkeer en parkeren er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de ontwikkeling van het plangebied.
Aanleiding
In opdracht van de heer Veldhuizen heeft Arcadis een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 15). Aanleiding hiervoor is de voorgenomen realisatie van drie nieuwe woningen op het perceel naast de Haarweg 67 in Maarsbergen. De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder aan te merken als geluidgevoelig en zijn geprojecteerd binnen de wettelijke geluidzone van de rijksweg A12, de spoorlijn Arnhem-Utrecht, de Haarweg en de Griftdijk. Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Het doel van dit akoestisch onderzoek is het toetsen of ter plaatse van de geprojecteerde bestemmingen voldaan wordt aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting is berekend voor de toekomstige situatie in 2035.
Toetsingskader
De geluidwetgeving vanwege weg- en railverkeerslawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De geluidwetgeving is van toepassing op de aanleg van een nieuwe weg, de wijziging van een bestaande weg of de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zone van een (spoor)weg.
Grenswaarden wegverkeerslawaai
De voorkeursgrenswaarde voor een geluidgevoelige bestemming bedraagt 48 dB vanwege wegverkeerslawaai. Indien de geluidbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen onderzocht te worden. Indien maatregelen niet voldoende zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. Voor de maximaal toegestane waarde wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied en tussen de verschillende geluidgevoelige bestemmingen. In buitenstedelijk gebied is deze maximale toegestane waarde 53 dB.
Bij het vaststellen van een hogere waarde moet worden aangetoond dat de normen voor het binnenniveau niet worden overschreden. De normen voor het binnenniveau zijn opgenomen in artikel 111 van de Wet geluidhinder en artikel 3.10 van het Besluit geluidhinder. De optredende binnenwaarde wordt bepaald door de berekende geluidbelasting op de gevel (zonder aftrek conform artikel 110g) te verminderen met de karakteristieke gevelwering. De grenswaarde voor het binnenniveau van woningen vanwege wegverkeerslawaai is 33dB.
Grenswaarden railverkeerslawaai
De voorkeursgrenswaarde voor een nieuwe woningbestemming bedraagt 55 dB vanwege railverkeerslawaai. Indien de geluidbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen onderzocht te worden. Indien maatregelen niet voldoende zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. De maximale vast te stellen hogere waarden vanwege railverkeerslawaai is 68 dB.
Onderzoek
De nieuwe woningen aan de Haarweg zijn geprojecteerd in de wettelijke geluidzone van de volgende (spoor)wegen:
In dit onderzoek is uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 9 meter (3 bouwlagen) voor de nieuwe woningen. De geluidbelasting is berekend op 3 rekenhoogten (1,5 m, 4,5 m en 7,5 m hoogte).
Wegverkeer
De geluidbelasting van de wegen A12, Haarweg en Griftdijk is berekend ter plaatse van de nieuwe woningen. De rekenresultaten zijn opgenomen in tabel 11. De geluidbelasting is weergegeven na aftrek conform artikel 110g Wgh. De ligging van de rekenpunten is weergegeven in figuur 20.
Figuur 20: ligging van de rekenpunten en de onderzochte wegen
Tabel 11: berekende geluidbelasting vanwege wegverkeer in 2035, na aftrek conform artikel 110g Wgh
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de A12 voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt ter plaatse van drie woningen. De geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB. De maximaal toegestane waarde bedraagt 53 dB en wordt dus niet overschreden. De geluidbelasting afkomstig van de Haarweg en Griftdijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet ter plaatse van de woningen.
Railverkeer
De geluidbelasting van het railverkeer is berekend ter plaatse van de woningen. De rekenresultaten zijn opgenomen in tabel 12.
Tabel 12: berekende geluidbelasting vanwege railverkeer in 2035.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van het railverkeer de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschrijdt ter plaatse van de woningen. De geluidbelasting bedraagt maximaal 52 dB.
Voorwaarden hogere geluidswaarden
In bijlage 4 van de Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder zijn voorwaarden opgenomen voor het verlenen van hogere waarden voor nieuwbouw. De voorwaarden zijn geformuleerd als eisen of als inspanningsverplichtingen (zie het toetsingskader en Bijlage 15). Een relevante eis is dat de woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Hiermee wordt bedoeld dat de geluidsbelasting op de geluidgevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor elk te onderscheiden geluidbron. Voor de 3 nieuwe woningen aan de Haarweg betekent dit dat op ten minste één gevel de geluidsbelasting maximaal 48 dB vanwege de A12 mag zijn, dit is onderzocht in het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 15). Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidsbelasting aan de noordgevel bij alle woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (zie figuur 21). De woningen beschikken dus over een geluidluwe gevel.
Figuur 21: Berekende geluidsbelasting vanwege de A12, na aftrek van 2 dB conform artikel 110g Wgh
Ten aanzien van de indeling van de woning en de locatie van de buitenruimte geldt dat er een inspanningsverplichting geldt om minimaal één verblijfsruimte en één buitenruimte aan de geluidluwe gevel te oriënteren.
De geluidsbelasting afkomstig van de A12 en het railverkeer is ook berekend ter plaatse van de bestaande woning 77. De geluidsbelasting bij de bestaande woning Haarweg hoeft niet getoetst te worden aan de normen van de Wet geluidhinder. Volgens bijlage 4 van de beleidsregel hogere waarden Wgh is het stellen van voorwaarden voor bestaande woningen niet meer mogelijk. Dit betekent dat voldaan worden aan de beleidsregel hogere waarden.
Conclusie
Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidsbelasting afkomstig van de A12 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 53 dB, na aftrek conform artikel 110g Wgh. De maximaal toegestane waarde bedraagt 53 dB en wordt dus niet overschreden.
De geluidsbelasting afkomstig van de Haarweg en de Griftdijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB niet. De geluidsbelasting afkomstig van de spoorlijn Arnhem-Utrecht overschrijdt de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB niet.
Omdat de geluidsbelasting afkomstig van de A12 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt, moet naar de mogelijkheid en effectiviteit van maatregelen worden gekeken. Op de A12 is reeds het geluidstiller wegdektype tweelaags ZOAB als bronmaatregel aangebracht. Langs de A12 staan geen geluidschermen ter hoogte van deze locatie. De nieuwe woningen liggen op circa 300 m afstand van de A12. Om woningen op 300 m afstand voldoende af te kunnen schermen is een scherm nodig over een lengte van circa 1.200 m. De kosten voor het plaatsen van een geluidscherm van 1.200 m voor de realisatie van 3 nieuwe woningen kan op bezwaren stuiten van financiële aard. Indien maatregelen niet mogelijk zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kunnen hogere waarden worden vastgesteld van maximaal 53 dB vanwege de A12. De vast te stellen hogere waarden zijn:
Bij de bouwaanvraag moet worden aangetoond dat de norm van 33 dB voor het binnenniveau niet wordt overschreden.
De beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Utrechts Heuvelrug stelt als voorwaarde voor het vaststellen van een hogere waarde voor nieuwe woningen de eis dat iedere woning over ten minste één geluidluwe gevel moet beschikken. Uit de rekenresultaten blijkt dat wordt voldaan aan deze eis. Daarnaast geldt de inspanningsverplichting dat minimaal één verblijfsruimte en één buitenruimte aan de geluidluwe gevel wordt georiënteerd.
Omwonenden langs het spoor kunnen hinder ervaren van trillingen als gevolg van treinverkeer. Vanwege de nabijheid van het spoor is het raadzaam om het aspect hinder door spoortrillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening (zie onder andere art. 3.1.6 Bro) en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten (art. 3:2 Awb) te onderzoeken en af te wegen.
Toetsingskader
Volgens de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van Infrastrucuur en Waterstaat dient bij het opstellen van bestemmingsplannen een trillingsonderzoek te worden uitgevoerd indien er nieuwbouw wordt voorzien binnen 250 meter tot een spoorweg.
Conclusie
De nieuwbouw woningen die zijn voorzien nabij de Haarweg 67 zijn op meer dan 250 meter afstand van het spoor gelegen. Trillingsonderzoek is daarmee dus niet nodig.
De omzetting van agrarisch naar wonen op de Haarweg 77 betreft geen nieuwbouw, maar enkel de functie omzetting van een bestaande woning. Trillingsonderzoek is daarmee ook hier niet van toepassing. Voor beide ontwikkelingen vormt het aspect trillingen daarmee geen planologische belemmering.
Utrechtse Heuvelrug heeft de ambitie klimaatneutraal te worden. Voor nieuwbouw wordt ingezet op 25 tot 50% extra energiebesparing. Daarnaast heeft de gemeente ambities ten aanzien van duurzaam bouwen (duurzaamheidcijfer GPR 7 of GPR 8). Recent heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug het convenant duurzame woningbouw ondertekend.
Het plan voorziet in de bouw van drie vrije kavels die kansen bieden aan (oudere) gezinnen met kinderen die willen doorstromen naar een grotere, duurzame en levensloopbestendige woning. Binnen de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen niet aangesloten op het gasnetwerk. De woningen zijn minstens Bijna Energie Neutraal (BENG). In de praktijk kan dit betekenen dat de woningen goed geïsoleerd worden, over een warmtepomp beschikken en zonnepanelen op het dak hebben liggen. De ontwikkelaar(s) van de woningen heeft nog wel de vrijheid zelf invulling te geven aan hoe de woning bijna energieneutraal wordt gemaakt of om nog stapje extra te doen naar energie neutrale of energieleverende woning. De nieuwe bewoners kunnen de gemeentelijke ambities laten doorvertalen naar een nadere bouwkundige uitwerking.
Conclusie
Op deze manier wordt er voldoende invulling gegeven aan duurzaamheid binnen het woningbouw project.
Landschap
Vanuit de ruimte-voor-ruimte regeling van de provincie worden de bestaande stallen op de Haarweg 77 gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie woningen nieuw gebouwd en behouwt de woningen aan de Haarweg 77 haar functies als woning.
Het ontwerp (zie Bijlage 1) gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de ontwikkeling. Als onderdeel van de ruimte-voor-ruimte-regeling is tussen de Haarweg 77 en 67 circa 7 hectare nieuwe natuur ingericht. Deze nieuwe natuur is al gerealiseerd en daarmee is de duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit geborgd. Dit geeft een grote impuls aan de omgeving en de natuur die grenst aan de Haarweg 77. De realisatie van deze natuur is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de drie nieuwe woningen door de genoemde regeling. De bouw is alleen mogelijk doordat ook agrarische opstallen gesloopt worden en de agrarische bestemming omgezet wordt naar natuur. In 2016 is, vooruitlopend op deze plannen, door de gemeente in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen’ de planologische bestemming van de omringende agrarische percelen al omgezet naar 'natuur'.
Haarweg 67 ligt in een gebied waar afwisseling aanwezig is van bebouwing, groen en gebieden met een meer open karakter. Aan de oostzijde van het gebied ligt een waardevol groengebied dat al ruim 100 jaar in deze vorm aanwezig is. Het gebied ligt aan de rand van een open ruimte. De ontwikkeling is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd. De woningen nabij de Haarweg 67 zijn zo gepositioneerd dat het waardevol bosgebied aan de oostzijde niet wordt aangetast. De woningen komen in het verlengde te liggen van de huidige bebouwing aan de Haarweg.
Door het realiseren van een houtsingel wordt de bestaande west-oostverbinding door het perceel behouden, die jaarrond gebruikt wordt door dassen om zich te verplaatsen door het gebied. Hiermee wordt ook de verbinding versterkt naar het nieuw gerealiseerde leefgebied ten noordwesten van het plangebied, dat is aangelegd als compensatie voor het verdwijnen van het leefgebied ten zuiden van de Haarweg. Voor een snel en gewenst resultaat wordt een houtsingel gerealiseerd. Om de toegang tot de overgangszone zo beperkt mogelijk te maken, zal de singel ononderbroken worden aangelegd.
De houtsingel is een voortzetting van de bestaande houtsingel ten noordwesten van het plangebied. In de houtsingel worden verschillende boomsoorten geplaatst, namelijk: zomereik, ruwe berk, alnus glutinosa en lijsterbes. Daarbij worden verschillende struikensoorten gepland als ondergroei. De struiken worden gepland volgens onderstaand patroon (figuur 22). De houtsingels worden 8 en 5 meter breed.
De beplanting op de woonkavels zelf zal door de bewoners zelf worden gedaan, waarbij inheemse boom- en haagsoorten gebruikt moeten worden.
Figuur 22: Plantpatroon
Beeldkwaliteit
De relatie tussen bouwwerk en omgeving is erg belangrijk. Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is. Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
In het landschapsplan is rekening gehouden met de ligging van de woningen in het landschap, de nieuw ontwikkelde natuur en positie vanuit de woonkern. In het landschapsplan en bij de kavelindeling is het principe 'boskamers' gehanteerd. Met de keuze voor het boskamerprincipe, in tegenstelling tot een meer open inpassing met bijv. hagen, kon de clustering van de totale bebouwing losgelaten worden. De bebouwing wordt immers volledig 'ingepakt' door de houtsingels om het bouwplan. De kavels hebben een oppervlakte die heel gebruikelijk is in het buitengebied en krijgen in het bestemmingsplan dezelfde bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken. Door de gevellijn en de 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen uitgesloten' wordt voorkomen dat bijgebouwen in de gehele woonbestemming gerealiseerd worden. Hiermee is de clustering binnen de boskamers voldoende geborgd.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012", kortweg SVBP.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
Naast de hoofdsbestemmingen bevat het plan ook enkele functieaanduidingen die betrekking hebben op specifieke functies binnen de bestemmingen.
Regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de regels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsregels opgenomen. De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde regels is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze afwijkingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Hierbij is aansluiting gezocht met de vigerende bouw- en gebruiksrechten vanuit het geldende bestemmingsplan.
De bij het plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De regels in hoofdstuk 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.
De bestemmingsregels kennen alle een zelfde opbouw met de volgende leden:
zijnde (indien aanwezig).
De bestemmingsomschrijving is de centrale regel van elke bestemming. In deze omschrijvingworden de binnen de bestemming toegestane functies genoemd. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan deze omschrijving. De bouwregels zijn gerelateerd aan deze omschrijving.
Onderhavig bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Verder kent het plan de dubbelbestemmingen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen verklaard om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel Agrarisch met waarden
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden zijn de grond onder meer bestemd voor agrarisch gebruik, als overgangszone voor de das en de in instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden. Uitsluitend overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) mogen worden gebouwd.
Artikel 4 Natuur
De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Wandel- en fietspaden, in- en uitritten, onverharde wegen, voorzieningen van flora en fauna, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming.
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.
Omgevingsvergunning ter bescherming landschappelijke waarden
Om te voorkomen dat de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig worden aangetast is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben dan betrekking op het mogelijk aantasten of veranderen van natuur- en landschapselementen.
Artikel 5 Wonen - B1 vrijstaand
In het plangebied is sprake van een functiewijzing van het bestaande agrarisch bedrijf aan de Haarweg 77 naar Wonen - B1 vrijstaand en de nieuwbouw van drie vrijstaande woningen aan de Haarweg 67. De bestaande woning is uitsluitend toegestaan daar waar deze op dit moment aanwezig is'. De drie nieuw op te richten woningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij de volgende bepalingen gelden:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | Maximale bouwhoogte |
Erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de gevellijn | 2 m |
Pergola's | 3 m |
Overige erf- of perceelsafscheidingen | 1 m |
Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40% van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de 'Staat van Activiteiten Bedrijf aan Huis'. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Artikelen 6 Waarde - Archeologie 3 en 7 Waarde - Archeologie 5
De terreinenbinnen dit plangebied met een archeologische verwachting worden door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming | Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde- Archeologie 3 |
Zones met een hoge archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde - Archeologie 5 | Zones met een lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS; tegenwoordig NNN genoemd) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Artikel 10
Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
Parkeren
De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als bij nieuwbouw wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals is opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan uit 2010. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijzigingen.
Artikel 11
Verboden gebruik
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Uitoefening Bed & Breakfast
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties
Het opwekken van energie met grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Voorwaardelijke verplichting houtsingel
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat de nieuw te bouwen woningen alleen zijn toegestaan en mogen worden gebruikt indien binnen de bestemming 'Natuur' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van houtsingel' een houtsingel wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Deze houtsingel is bedoeld voor het geleiden van de das in de overgangszone.
Artikel 12
Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Afwijking 10% overschrijding
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Afwijken van de gebruiksregels
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere en, tenzij expliciet toegestaan, is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.
In dit hoofdstuk worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Gelet op artikel 3.1.6 lid 1, sub f Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Wat dit betreft zijn de de aspecten kostenverhaal en planschade relevant. Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het kostenverhaal voor onderhavig bestemmingsplan is anderszins verzekerd door een anterieure overeenkomst welke is gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Door de intiatiefnemer worden ook de kosten gedragen voor het opstellen van het bestemmingsplan en bijbehorende onderzoeken. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
Voor het participatieproces heeft de initiatiefnemer (de heer Veldhuizen) contact gezocht met de directe buren van de voorgenomen ontwikkeling. Dit zijn de bewoners van de Haarweg 67. Zij zijn op de hoogte van de plannen en zijn in meerder één-op-één gesprekken bij gepraat over voorgenomen ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, worden zij op de hoogte gebracht van deze (procedure)stap.
Artikel 3.1.1 Bro geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht zijn overleg te plegen met het waterschap en daar waar nodig met de besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Conform artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de hieronder opgenomen overlegpartners:
Onderstaand zijn de ontvangen reacties weergegeven en daar waar nodig voorzien van een reactie.
Provincie Utrecht
De provincie geeft in haar reactie op het voorontwerpbestemmingsplan aan dat het plan voorziet in de sloop van de agrarische bebouwing en de beëindiging van het bedrijf aan de Haarweg 77. Op basis van de ruimte voor ruimteregeling wordt op de locatie de bouw van drie nieuwe woningen gepland. Dit geeft ruimte voor natuurontwikkeling en is rondom de nieuwe woningen een houtsingel gepland. De provincie geeft aan dat bij het bepalen van de maximale omvang van de woningen de relatie met de omgeving moet worden gelegd. In het bestemmingsplan wordt een beeldkwaliteitsparagraaf gemist, waarbij ook een onderbouwing wordt gegeven op het volume van de woningen.
Daarnaast geeft de provincie aan dat het plan boskamers realiseert, die de bouwkavels omlijsten. Hierbij wordt opgemerkt door de provincie dat de boskamers niet gewaarborgd worden in het plan. De Provincie wil graag dat deze boskamers gewaarborgd worden in het plan, door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Ten slotte geeft de provincie Utrecht aan zich zorgen te maken over de ruimte die geboden wordt in het plan (binnen de bestemming Wonen) voor het realiseren van bijgebouwen. De provincie vindt het belangrijk dat gebouwen geclusterd worden, om versplintering in het landschap te voorkomen.
Reactie
Naar aanleiding van de reactie van de provincie is het bestemmingsplan aangevuld (paragraaf 2.3 en 4.14) met een landschappelijke toelichting, die in gaat op de bouwvolumes en de omgeving en de beeldkwaliteit.
De provincie stelt voor om de boskamers in het plan te borgen door een voorwaardelijke verplichting. Deze reactie leidt niet tot aanpassingen in het plan. In het bestemmingsplan was al reeds een voorwaardelijke verplichting (artikel 5) opgenomen om de landschappelijke inpassing te borgen in het plan.
In overleg met de provincie is gekozen voor het principe 'boskamers'. Met de keuze voor het boskamerprincipe, in tegenstelling tot een meer open inpassing met bijv. hagen, kon de clustering van de totale bebouwing losgelaten worden. De bebouwing wordt immers volledig 'ingepakt' door de houtsingels om het bouwplan. De kavels hebben een oppervlakte die heel gebruikelijk is in het buitengebied en krijgen in het bestemmingsplan dezelfde bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken. Hierbij sluit de gemeente aan bij de landelijk regels voor vergunning vrij bouwen. Door de gevellijn en de 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen uitgesloten' wordt voorkomen dat bijgebouwen in de gehele woonbestemming gerealiseerd worden. Hiermee is de clustering binnen de boskamers voldoende geborgd. De reactie leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
Waterschap Vallei en Veluwe
Het waterschap geeft in haar reactie een tekstuele wijziging aan. Daarnaast geeft het waterschap aan dat zijn ervan uit gaan dat er geen lozingspunten komen van hemelwater op de noordelijke greppel. Het waterschap vraag dit te verduidelijken in de toelichting van het bestemmingsplan. Hierbij vragen ze ook te verduidelijken dat de voorgeschreven compensatie volgt uit het beleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en er geen watervergunning nodig is vanuit het waterschap.
Reactie
De aangegeven tekstuele aanpassingen en verduidelijkingen zijn gewijzigd in de toelichting van het bestemmingsplan. Hierbij wordt ook bevestigd dat er geen hemelwater wordt geloodst in de noordelijke greppel, maar geïnfiltreerd op de kavels.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van PM tot PM ter inzage gelegen. Op het ontwerp bestemmingsplan zijn PM zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn opgenomen in een separate nota zienswijzen en van een gemeentelijke reactie voorzien. De nota zienswijzen is opgenomen in bijlage 16.