Plan: | Middelweg 83b, Leersum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.LSMmiddelweg83B-VA01 |
Eigenaren van het perceel Middelweg 83b zijn voornemens om op basis van de ruimte-voor-ruimte-regeling een nieuwe woning te bouwen. Op het perceel wordt al enige tijd geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. Er stonden een drietal opstallen op het perceel welke in slechte staat verkeerden. De huidige eigenaren zijn voornemens om na het slopen van de opstallen ter plaatse van het gesloopte één vrijstaande woning te realiseren. Hiervoor moet een gedeelte van het perceel de bestemming 'Wonen' krijgen.
Het project is als principeverzoek voorgelegd aan de gemeente. De gemeente heeft ten aanzien van het principeverzoek aangegeven een positieve grondhouding in te nemen omdat het voldoet aan de uitgangspunten voor de ruimte-voor-ruimte-regeling. Aangegeven is dat de gemeente onder voorwaarden en uitgangspunten in principe medewerking kan verlenen aan de noodzakelijke partiële herziening van het geldende bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel om de gewenste ontwikkeling planologisch- juridisch mogelijk te maken.
De situering van het plangebied is opgenomen in onderstaande afbeelding. Het perceel ligt in het buitengebied aan de Middelweg 83b, nabij de kern van Leersum. Om het perceel heen bevindt zich agrarisch gebied.
De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het bouwvlak van het voormalige agrarische bedrijf.
Afbeelding - Ligging plangebied
De locatie is gelegen binnen het plangebied van het geldende bestemmingsplan 'Leersum Buitengebied 2005/2009 geconsolideerd'.
Afbeelding – uitsnede geldend bestemmingsplan Leersum Buitengebied 2005/2009
Bron: https://1581.ropubliceer.nl
Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden'. De gronden zijn voorzien van een bouwvlak met de nadere aanduiding 'intensieve veehouderij (iv)'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de functieaanduidingen 'open landschap' en 'karakteristiek verkavelingspatroon'.
Tot slot geldt voor de gronden de dubbelbestemming 'Gebied met archeologische
waarde of verwachtingswaarde'.
Op grond van de agrarische bestemming is de bouw van een (burger)woning niet mogelijk. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (art 28, lid 3) opgenomen, op basis waarvan de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' kan worden gewijzigd in 'Wonen' ten behoeve van één woning. Echter, met het voorliggende voorstel wordt niet voldaan aan alle wijzigingsvoorwaarden en is de conclusie dat het geldende bestemmingsplan dient te worden herzien.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
De locatie is gelegen aan de Middelweg 83b in Leersum. In het verleden was op dit perceel een agrarisch bedrijf actief. Op het perceel stonden drie agrarische opstallen die al enkele jaren leeg stonden. Ook stonden er enkele vervallen aan- en bijgebouwtjes voor opslag. Rondom de opstallen ligt agrarisch gebied. Ook hier wordt al enkele jaren niets mee gedaan.
In totaal was op het perceel circa 1870 m2 aan agrarische opstallen aanwezig. De opstallen zijn in het kader van het voorliggende plan in medio 2018 gesloopt.
Afbeelding - Luchtfoto plangebied met de destijds aanwezige opstallen
Aan de linkerzijde van de oprijlaan staan enkele (fruit)bomen en struiken. Ook bevindt zich aan de linkerzijde van de oprijlaan een watergang.
Het buitengebied rondom Leersum wordt gekenmerkt door een open landschap met een karakteristiek verkavelingspatroon. Rondom het perceel zijn al meerdere voormalige agrarische bestemmingen gewijzigd in wonen.
Afbeelding - voorzijde van het perceel met de lange oprijlaan
Afbeelding - Achterzijde van het perceel
Op het perceel aan de Middelweg 83b vervallen de mogelijkheden voor een (intensief) agrarisch bedrijf en maken de opstallen plaats voor een woning.
Het plangebied ligt in het overgangsgebied van gesloten naar open landschap en deels in de zichtlijnen van de Middelweg naar het achterliggende open landschap, ten zuiden van Leersum.
Omdat op het perceel alleen agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is en geen bedrijfswoning, is van een traditionele erfinrichting geen sprake en biedt dat geen aanknopingspunten voor een invulling. Doordat het perceel op een bijzondere manier is gesitueerd in de omgeving, is daarom nadrukkelijk gekeken naar de positionering van de nieuwe woning op het perceel in relatie tot de omgeving en het landschap, met als doel de bestaande structuren te respecteren.
Gekozen is voor een locatie ter plaatse van de schuren, maar wel op grotere afstand van de Middelweg. De nieuwe woning neemt daardoor een minder nadrukkelijk plek in.
De woning is daarbij enerzijds georiënteerd en haaks geprojecteerd op de toegangsweg naar het perceel. De voorziene knik in het hoofdgebouw reageert en volgt anderzijds op de bestaande kavelrichting naar het zuidwesten, die door de bestaande sloot en knotwilgenhaag (op en langs het perceel maar buiten het plangebied) herkenbaar is in het landschap. Daarmee wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de kernkwaliteiten van het gebied zoals omschreven in de Kwaliteitsgids Rivierengebied. Zie tevens paragraaf 3.2.3.
De voorgenomen materialisatie van het hoofdgebouw, met een rietenkap en wit gestucte gevels, bewerkstelligt een goede link met het agrarisch karakter van de omgeving, maar vormt op zichzelf een woning van deze tijd. Aan- en bijgebouwen worden uitgevoerd in een langwerpige steensoort om de horizontale karakter van de elementen te verstreken en te onderscheiden van het hoofdvolume. De woning 'opent' zich door veel glas aan de zuidzijde richting het open landschap.
Afbeelding - nieuwe situatie vanaf de bovenzijde
Vertaling naar het bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herbestemming van een gedeelte van het perceel met de bestemming 'Agrarisch met waarden' naar Wonen mogelijk.
Het plangebied omvat het huidige agrarische bouwperceel (circa 5.500 m²) dat komt te vervallen. Dat geldt ook voor de bijbehorende aanduiding 'intensieve veehouderij'.
Op een deel van de locatie van het agrarische bouwperceel komt een woonbestemming te liggen met een omvang van circa 1.700 m² ten behoeve van de woning met een inhoudsmaat van maximaal 950 m³, bijgebouwen en de daarbij behorende (terrein)inrichting.
De overige gronden in het plangebied krijgen (feitelijk behouden) de bestemming Agrarische met waarden, een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie en de functieaanduidingen 'open landschap' en 'verkavelingspatroon'. Daarmee wordt aangesloten bij de bestemming van de omliggende gronden.
Voor het gehele plangebied is de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' opgenomen vanwege de ligging in het stiltegebied.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Hiermee presenteert het kabinet zijn visie en ambitie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De doorwerking naar ruimtelijke plannen van andere overheden is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening en het Barro. In het Barro stelt het Rijk regels aan bestemmingsplannen. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen. Deze regels zijn hier niet van toepassing. Het bepaalde in voorliggend bestemmingsplan is niet strijdig met het gestelde in de structuurvisie en verordening.
In het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) is vastgelegd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de "Ladder voor duurzame verstedelijking" moeten voldoen. De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkelingen van
een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Of er sprake is van een stedelijk ontwikkeling wordt bepaald door de aard en de omvang van de ontwikkeling in relatie met de omgeving. Voor nieuwbouwlocaties geldt volgens vaste jurisprudentie dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
Conclusie
In onderstaande situatie is er geen sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling. Er wordt de bouw van één woning toegestaan, waar initiatiefnemers zelf in zullen gaan wonen. De laddertoets behoeft dan ook niet te worden doorlopen.
Op 4 februari 2013 hebben de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie vervangt de Structuurvisie Utrecht 2005-2015. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS op 12 december 2016 vastgesteld.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.
De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:
De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de 'vitale dorpen en steden' en het 'dynamisch landelijk gebied' plaats kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgend twee belangrijkste beleidsopgaven;
Conclusie
De provinciale ruimtelijke structuurvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de provinciale structuurvisie hoort de Provinciale Ruimtelijke Verordening . De verordening is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en herijkt. Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau. Het bevat regels voor gemeenten en de gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
Hieronder zullen diverse aspecten die van toepassing zijn op deze locatie worden besproken.
In de verordening is een ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen. Doel van de regeling is om sloop en zinvol hergebruik te bevorderen van bedrijfsgebouwen die hun agrarische gebruiksfunctie hebben verloren.
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Toetsing aan de voorwaarden:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de provinciale ruimte-voor -ruimte regeling en rechtvaardigt het oprichten van één woning.
Het plangebied valt binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie. De provincie wil met het ruimtelijk erfgoedbeleid bijdragen aan het behouden en beleefbaar maken van cultuurhistorisch. De cultuurhistorische en archeologische waarden geven samen een beeld van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. Deze waarden dragen in hoge mate bij aan ruimtelijke kwaliteit en versterken het historisch besef van mensen. Het ruimtelijke erfgoedbeleid stelt enerzijds de cultuurhistorische waarden veilig en anderzijds stuurt het ruimtelijke ontwikkelingen aan vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. Het 'behoud door ontwikkeling' is het uitgangspunt.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) vormt de basis van het beleid. Binnen de CHS zijn er vier prioritaire thema's waarop de provincie actief beleid voert en die we hebben geborgd in de verordening:
Het plangebied valt in zowel in het thema met betrekking op de historische buitenplaats zone als in het thema archeologie.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling mag geen nieuwe bestemming bevatten die tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur leidt. Het plangebied ligt in een gebied waarin de aanwezigheid van buitenplaatsen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit en samenhang van de omgeving. Met de sloop van de varkensstallen wordt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving verbeterd.
Tevens mag onderhavige ontwikkeling niet tot aantasting leiden van het archeologisch erfgoed. Uit paragraaf 4.8 blijkt dat er een archeologisch vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Omdat in het huidige plan enkel wordt gebouwd op de plek waar de schuren zich momenteel bevinden en er toch al verstoring heeft plaatsgevonden, wordt geadviseerd dat het niet nodig is om de bouw plaats te laten vinden onder archeologisch toezicht. Vanwege de verstoring is het niet nodig om een dubbelbestemming Archeologie op te nemen binnen het bouwvlak. Voor de gronden eromheen wordt deze dubbelbestemming wel opgenomen.
De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de kern. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
De bouw van de woning (de verstedelijking) mag enkel plaats vinden indien deze gepaard gaat met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking. Daarnaast moet de woning ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd. Omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
Conclusie
Uit paragraaf 2.2 blijkt dat de woning op zodanige wijze gesitueerd wordt dat hij goed in het landschap past. Met de stedenbouwkundige van de gemeente is een zorgvuldige afweging gemaakt van de situering van de woning op de kavel om zo bestaande zichtlijnen te behouden. Hierdoor past de woning binnen het landschap. Tevens voldoet de woning aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Zie hiervoor paragraaf 4.2.
Het plangebied is aangewezen als stiltegebied. Voor het stiltegebied gelden niet alleen regels op basis van de PRV, maar ook op basis van de Provinciale Milieuverordening. Volledigheidshalve worden hier beiden verordeningen behandeld.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het beleid uit de PRV is erop gericht dat in deze gebieden mensen stilte kunnen ervaren. De stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende recreant en de natuur. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling mag geen nieuwe bestemming bevatten die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid op een significante negatieve manier beïnvloeden. Deze toename is niet significant indien er wordt voldaan aan de richtwaarden zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (zie hieronder). De gemeente heeft de stiltegebieden van de provincie overgenomen. Het plangebied krijgt tevens de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' om het stiltegebied te waarborgen.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Milieuverordening 2013 (PMV) is op 1 mei 2013 inwerking getreden en meerdere malen herzien. Het plangebied ligt op de grens van stiltegebied Overlangbroek. Hierdoor gelden er diverse milieuregels op het perceel.
Afbeelding - uitsnede basiskaart PMV
Op basis van de PVM geldt er een bijzondere zorgplicht. Deze is erop gericht activiteiten en gedragingen die de stilte verstoren, te voorkomen. In de PMV is een verbod opgenomen op activiteiten en het gebruik van toestellen, die de stilte verstoren. Voor bepaalde activiteiten, zoals agrarische activiteiten of onderhoudswerkzaamheden, geldt een vrijstelling. In sommige gevallen kan een ontheffing van de verbodsbepalingen worden verleend.
In de PMV is een richtwaarde opgenomen voor het geluid van een breed scala aan geluidbronnen, zoals wegen, evenementen en bedrijven in of nabij stiltegebieden. Met deze richtwaarde moet rekening worden gehouden bij allerlei besluiten. De richtwaarde bedraagt 35 dB(A) op 50 m.
Het plangebied valt binnen de bestemming 'Landschap' meer specifiek 'Rivierengebied'. In de verordening is hiervoor opgenomen dat onderhavige ontwikkeling moet voldoen aan het volgende:
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap. Tevens bevat de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.
Voor het landschap Rivierengebied moeten de volgende kernkwaliteiten behouden blijven:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Rivierengebied verschillende accenten. Zie voor verdere uitwerking hiervan paragraaf 3.2.3.
In juli 2011 heeft de Provincie Utrecht de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen Gebiedskatern Rivierengebied uitgebracht. Het doel van de kwaliteitsgids is het concreet maken van de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen. Daarnaast biedt het inspiratie en houvast voor het omgaan met ontwikkelingen zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zeker gesteld en zelfs beter beleefbaar worden.
Afbeelding - Ligging Rivierengebied
Het plangebied ligt in het Rivierengebied al is de grens met de Utrechtse Heuvelrug dichtbij: ze lopen als het ware in elkaar over. Het Rivierengebied is een landschap met langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan. Elk deelgebied heeft zich ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit van elk deelgebied het sterkste te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het riviergebied. Behoud vraagt om extra inzet omdat de kernkwaliteiten onder druk staan.
Het rivierengebied in Utrecht bestaat uit vijf duidelijke verschillende deelgebieden: Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Schalkwijk en Nederrijn/Lek. Het perceel van de Middelweg 83b ligt in de Flank. Dit is in essentie een bosrijk gebied rond de oude weg van Utrecht naar Keulen, met statige landhuizen, tabaksschuren, een kralensnoer van dorpen en talrijke lanen en zichtrelaties de helling af.
In de kwaliteitsgids zijn verschillende thema's uitgewerkt in de deelgebieden. De ruggengraat van de Flank is veelal een stevig beplante weg door dorpen en bossen. De ruggengraat voert door opeenvolging van dorpen, bossen en ruimten. Meer van belang is hier dat het landgebruik binnen de flank. Hier wisselen bos, akkers als weidegrond elkaar af. Er is een rafelige bosrand onder aan de stuwwalhelling. Het bos omringt tevens de open ruimte en wordt steeds opener de helling af.
Het nationaal landschap in het deelgebied de Flank vraagt om:
In paragraaf 2.2 is ingegaan op de stedenbouwkundige uitgangspunten van het perceel. In het stedenbouwkundig ontwerp zijn bovenstaande kernkwaliteiten opgenomen.
Een groot probleem in de Gelderse Vallei is de milieukwaliteit en de teruggang van de landbouw. Water, bodem en lucht zijn sterk vervuild waardoor de natuur in kwaliteit sterk achteruit is gegaan, zowel binnen het gebied als in de directe omgeving. Ook de ruimtelijke kwaliteit wordt verregaand bedreigd. Veel van het van oorsprong gevarieerde landschap is door het geïntensiveerde agrarische gebruik verloren gegaan of wordt nog bedreigd. Door de goede ontsluiting van het gebied en de nabijheid van de Randstad is de verstedelijkingsdruk goed merkbaar. Daarnaast is er een groeiende belangstelling voor wonen in het landelijk gebied en ontstaan er nieuwe en soms ongewenste soorten van bedrijvigheid in vrijkomende agrarische gebouwen en boerderijen. Dit leidt tot steeds verdere verrommeling van het landschap. Veel agrarische bedrijven kunnen zich niet ontwikkelen en worden bedreigd in hun bestaan door knellende ammoniak- en stankregelgeving, slechte verkaveling en beperkte ontwikkelingsruimte. De dag- en verblijfsrecreatieve accommodaties zijn weinig gedifferentieerd en van matige kwaliteit en de recreatieve routestructuren vormen een niet voldoende geïntegreerd netwerk. Kortom: de kwaliteit en identiteit van het gebied en zijn functies gaan steeds verder achteruit.
Door een drietal leegstaande opstallen te slopen en hier een woning te bouwen verbetert de kwaliteit van het landschap. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 wordt er bij het ontwerp van de woning aangesloten bij de landschappelijke kwaliteiten. Ook zorgt de voorgenomen ontwikkeling niet voor een onevenredige hinder voor omliggende bedrijven. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.4.5.
Op 28 januari 2010 is de 'Structuurvisie 2030, groen dus vitaal' door de gemeenteraad definitief vastgesteld. De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het (ruimtelijk) beleid voor het hele grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode tot 2030.
De gemeente streeft naar een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving. Zij heeft de volgende deelambities:
De gemeente heeft voor de ontwikkelingsrichting 2030 zes thema's opgesteld waaruit zij werken. De volgorde van de thema's weerspiegelt de houding 'groen dus vitaal': eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven.
Het perceel valt binnen de gemengde zone. Hier wordt gestreefd naar een duurzame functiemengingen. Een veranderingsvraag wordt integraal behandelt, de verandering moet niet alleen een verbetering zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor andere belanghebbenden.
![]() |
![]() |
Afbeelding - Gemengde zone en legenda
Het perceel valt onder zone 1.6 uit de structuurvisie, zie bovenstaande afbeelding. Het gebied dat hier wordt aangeduid is voor de helft een eigen en oude landschappelijke en sociale eenheid. De andere helft is laaggelegen grasland dat voor een deel onder de Natuurschoonwet valt. Het beleid voor dit gebied is gericht op een levensvatbare toekomst voor de agrarische sector in combinatie met het versterken van de natuurstructuur. Binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan zijn in het gebied (her-) ontwikkelingen mogelijk voor functies als recreatie, wonen of werken. Hierbij is wel de voorwaarde dat de uitstraling op het gebied zoveel mogelijk vermindert (licht, autoverkeer, geluid, enzovoort).
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de structuurvisie. Met de (gedeeltelijke) functieverandering van agrarisch naar wonen wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatsen. De sloop van de opstallen ter plekke en de bouw van één woning verhinderen niet de ontwikkeling van de agrarische bedrijven in de omgeving (zie verder paragraaf 4.4.5).
De gemeente heeft in 2008 de Woonvisie opgesteld. Deze is herzien in 2013. De Woonvisie uit 2008 had enkele belangrijke pijlers. Deze blijven overeind in de Woonvisie 2020.
Vitale dorpen rust op de volgende pijlers:
De gemeente wil werken aan fysiek en sociaal duurzame dorpen, waarin alle inwoners prettig en veilig kunnen (blijven) wonen in hun eigen leefomgeving en waar de sociale cohesie in stand blijft c.q. wordt versterkt. Daarin is binnen kaders ruimte voor maatwerk op het laagste schaalniveau. Groei is nog wel aan de orde, maar zal gericht zijn op het voorzien in de eigen behoefte van de huishoudens van onze gemeente in de komende jaren.
De belangrijkste doelen zijn:
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de gemeentelijke Woonvisie. De nieuwe woning is gericht op maatwerk en voorziet in de eigen behoefte van de bewoners.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht).
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
Het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen.
Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken daaraan worden geacht te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Het plangebied valt binnen het deelgebied ‘Overgangsgebied Langbroekerwetering en Nederrijn’. Dit gebied kent een hoogwaardig natuur- en cultuurlandschap waar open grasland afgewisseld wordt door bospercelen. Het bebouwingsbeeld in dit gebied wordt gedomineerd door agrarische bebouwing. De boerderijen bestaan uit grote complexen die veelal haaks op de doorgaande wegen georiënteerd staan. De oorspronkelijkheid van deze boerderijen is goed bewaard gebleven. Detailleringen, materialen en kleuren ademen nog de historische sfeer. De kwaliteit van de bebouwing ligt in de historische en architectonische waarden van de oude, karakteristieke bebouwing.
Voor het welstandsbeleid in het deelgebied is de versterking van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet, kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van het zeer afwisselend kleinschalig open landschap te behouden. De welstandstoets besteed extra aandacht aan speciale bebouwingskenmerken.
Voor de verschillende deelgebieden gelden verschillende welstandscriteria. Bij de voorgenomen ontwikkeling dient te worden voldaan aan de welstandscriteria. De omgevingsvergunning om te bouwen wordt getoetst aan bovenstaande welstandsnota.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een voorgenomen ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Doordat het agrarische bedrijf is beëindigd, vinden er voor het voormalige bedrijf geen aan- en afvoerbewegingen van en naar de locatie plaats.
Op grond van het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) wordt aan de hand van de meest recente 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen door de Adviesdienst Verkeer en Vervoer' (ASVV) beoordeeld hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien. De CROW-publicatie 'ASVV 2012 - Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom', betreft een handboek met daarin een bundeling van alle kennis over verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom.
Op basis van de ASVV 2012 is de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie voor het plan bepaald. De berekeningen zijn gebaseerd op de bouw van één vrijstaande woning, gelegen in het buitengebied.
Op basis van de parkeerkencijfers uit het ASVV 2012 kan voor de nieuwe woningen de parkeerbehoefte worden bepaald. Voor vrijstaande woningen in het buitengebied geldt een parkeerkencijfer van minimaal 2,0. Dit is de parkeerbehoefte waarvan wordt uitgegaan voor de onderhavige ontwikkeling. In de vrijstaande garage wordt voorzien in twee parkeerplaatsen. Verder is op het voorterrein is voldoende ruimte om te parkeren voor bezoekers.
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen geprojecteerde woningen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
Gemeentelijk milieubeleidsplan
Het milieubeleidsplan beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het voorgenomen gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, moet in veel gevallen een bodemonderzoek worden uitgevoerd op de locatie. Door middel van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de voorgenomen functie van het plangebied bij elkaar passen.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt ingenieursbedrijf, zie bijlage 1. Onderdeel van een verkennend bodemonderzoek op basis van de NEN 5740 vormt een vooronderzoek, uit te voeren conform de Nederlandse norm (NEN) 5725. Het vooronderzoek heeft bestaan uit het verzamelen van de volgende informatie over de te onderzoeken locatie:
Een deel van de benodigde informatie is ingewonnen bij de eigenaar/gebruiker. Voor het verkrijgen van de overige informatie heeft een bureaustudie plaatsgevonden en is een locatie inspectie voorafgaand aan de veldwerkzaamheden uitgevoerd.
Zintuiglijke waarnemingen
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn plaatselijk op het maaiveld asbestverdachte materialen aangetroffen. Deze asbestverdachte materialen zijn zeer waarschijnlijk afkomstig van de aanwezige opstallen en betreffen golfplaten en wanden.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetoond.
Grondwater
In het ondiepe grondwater is een lichte verontreiniging aan barium, koper en naftaleen gemeten.
Resumé
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De in eerder uitgevoerd onderzoek aangetoonde matig verhoogde concentratie aan koper is niet aangetroffen. Op basis van de huidige analyseresultaten is geen verdenking van een sterke verontreiniging aan koper op de onderzoekslocatie.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de bodem vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de geplande wijziging op het bestemmingsplan en de eventuele nieuwbouw. Opgemerkt wordt dat na de sloop van de aanwezige opstallen er een asbestonderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd dient te worden.
Indien er grond vrijkomt bij toekomstige werkzaamheden wordt deze grond, op basis van de indicatieve toetsing van de huidige resultaten aan het Besluit Bodemkwaliteit, geclassificeerd als zijnde 'Altijd toepasbaar'.
Op 23 september 2017 is door Buro Springweg een asbestinventarisatie uitgevoerd aan de Middelweg 83b, zie bijlage 2. Hiervoor zijn de drie varkensstallen en de drie bijgebouwen onderzocht op de aanwezigheid van asbesthoudend of asbest verdacht materialen.
Op basis van het vooronderzoek, visuele inspectie en materiaalanalyses wordt geconcludeerd dat op de onderzochte locaties wel asbesthoudende en /of asbestverdachte toepassingen zijn aangetroffen.
Geadviseerd wordt om het gehele gebied, met een straal van 5 meter, om de gebouwen niet te betreden zonder gebruik te maken van asbest gerelateerde persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast wordt geadviseerd om alle bronnen op korte termijn te saneren. De asbestbronnen welke in deze asbestinventarisatie vermeld zijn kunnen met deze rapportage door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf worden gesaneerd. In december 2017 is er behoorlijk wat molest gepleegd op de 3 schuren.
De gemeente heeft om die redenen begin 2018 onder voorwaarden ingestemd met de sloop van de opstallen voordat er planologisch juridische zekerheid bestaat over de nieuwe planologische mogelijkheden (als opgenomen in dit bestemmingsplan) op de locatie. Daartoe is onder andere de te slopen oppervlakte vastgelegd. Initiatiefnemers hebben een melding gedaan voor de voorgenomen sloop en vanwege de aanwezige asbest. De melding is geaccepteerd en nadien is het asbest verwijderd en is er gesloopt.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Er is asbest aangetroffen in de opstallen en de bijgebouwen. Nu de sloop van de opstallen heeft plaatsgevonden wordt het onderzoek naar asbest in de bodem conform NEN5707 uitgevoerd.
De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming.
Door LievenseCSO is 8 september 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 3. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten uit het onderzoek weergegeven.
Bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn verkeersgegevens opgevraagd met betrekking tot de omliggende wegen. De enige relevante weg in de omgeving is de Middelweg. Door de gemeente is aangegeven dat er geen verkeersgegevens beschikbaar zijn van deze weg en dat ook in de nabijheid geen bruikbare metingen zijn uitgevoerd.
De Middelweg in Leersum valt volgens het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) binnen de categorie 'erftoegangsweg'. Door de gemeente is ingeschat dat op deze weg hooguit een etmaal intensiteit van 1500 tot 2000 voertuigen per etmaal toepasbaar is. Deze inschatting is gemaakt op basis van metingen van de Scherpenzeelsweg in Leersum, wat als een vergelijkbare weg kan worden gezien.
Weg | Intensiteit [mvt/etmaal] | Snelheid [km/uur] | Wegdektype |
Middelweg | 2000 | 60 | Referentiewegdek |
Tabel - algemeen overzicht verkeersgegevens
Op basis van de representatief te achten snelheid bedraagt de aftrek conform art. 110g Wgh 5 dB voor de Middelweg.
De berekeningen van de geluidbelastingen Lden als gevolg van wegverkeer zijn uitgevoerd conform het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012”, zoals bedoeld in art. 110 Wgh. Gezien de situatie ter plaatse is voor de berekeningen gebruik gemaakt van standaard rekenmethode II uit bijlage III.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de onderzochte weg ten hoogste 38 dB bedraagt inclusief aftrek art. 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, zijnde 48 dB. De Wet geluidhinder legt verder geen restricties op aan het plan.
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.
Door LievenseCSO is op 5 oktober 2017 een inventariserend onderzoek gedaan. Zie hiervoor bijlage 4. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten uit het onderzoek weergegeven.
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.
In dit geval wordt slechts 1 woning gerealiseerd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c Wet milieubeheer jo. artikel 5.16 lid 4 Wet milieubeheer jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 1 nieuw woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan voorziet in één nieuwe woning, waardoor ruim onder de grenzen uit de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt gebleven. Op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit niet in betekenende mate draagt de bouw van de woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer en de eisen omtrent een goed woon- en leefklimaat.
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven- en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woning mogelijk een belemmering vormt voor bestaande omringende bedrijven.
Ten behoeve van de milieu hygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Door LievenseCSO is een inventariserend onderzoek gedaan, zie bijlage 4. Dit onderzoek is aangepast en aangevuld vanwege de wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) zie voor de rapportage bijlage 5. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten uit het onderzoek weergegeven.
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.
Milieu categorie |
Richtafstand [m] |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
Tabel - richtafstanden t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied
Volgens het 'bestemmingsplan Leersum Buitengebied 2005/2009 geconsolideerd' liggen er vier bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.
De ligging van deze bedrijven ten opzichte van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.
Afbeelding - Ligging bedrijfsterreinen in de omgeving van het plangebied (blauwe cirkel)
Een overzicht van de richtafstanden op basis van de bedrijfsactiviteiten is opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel - richtafstanden omringende bedrijven
Middelweg 85
De kortste afstand tussen het agrarische bouwperceel op Middelweg 85 en de nieuwe woonbestemming op Middelweg 83b bedraagt circa 55 meter. Deze afstand is kleiner dan de maximale richtafstand van 200 meter voor het milieuaspect geur. Bijgevolg dient een nader geuronderzoek uitgevoerd te worden.
Nieuwe Steeg 2
De kortste afstand tussen het agrarische bouwperceel op Nieuwe Steeg 2 en de nieuwe woonbestemming op Middelweg 83b bedraagt circa 150 meter. Aangezien ook niet voldaan wordt aan de richtafstand van 200 meter voor het aspect geur is een nader geuronderzoek noodzakelijk.
De Snuffelschuur, Nieuwe Steeg 4
De kortste afstand tussen de grens van de bestemming van de kringloopwinkel aan de Nieuwe Steeg 4 en de nieuwe woonbestemming op Middelweg 83b bedraagt circa 360 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 10 meter, waardoor de bedrijfsvoering niet wordt beperkt.
Nieuwe Steeg 4/6/8
De kortste afstand tussen het agrarische bouwperceel op Nieuwe Steeg 4/6/8 en de nieuwe woonbestemming op Middelweg 83b bedraagt circa 380 meter. Er wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 200 meter, waardoor sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Uit het onderzoek blijkt dat er voor het milieuaspect geur een nader geuronderzoek dient te worden uitgevoerd. Zie hiervoor de volgende paragraaf.
Directe geurhinder
De wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het toetsingskader voor geur vanwege tot een veehouderij behorende dierenverblijven bij vergunningverlening. Vergunningsplichtige veehouderijen vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en met betrekking tot geur wordt aangesloten bij de systematiek uit de Wgv. De normen en afstanden, gesteld in de Wgv en het Activiteitenbesluit gelden voor bedrijven of inrichtingen. Indirect hebben deze eisen ook invloed op nieuwe geurgevoelige functies en dus op de ruimtelijke ordening. Indien veehouderijen aan de eisen van de Wgv en het Activiteitenbesluit voldoen, kan via de 'omgekeerde werking' aangetoond worden dat nieuwe geurgevoelige bestemmingen op voldoende afstand zijn gelegen van deze veehouderijen.
Volgens artikel 3.116 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3 lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij geldt dat de afstand tussen deze veehouderijen en een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:
Cumulatie van geur
Voor het bepalen bij welk geurniveau nog sprake is van een aanvaardbare leefomgeving zijn geen wettelijke normen vastgelegd. Men kan zich in ieder geval niet beperken tot een toets aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij, mede omdat deze slechts betrekking hebben op de geurhinder als gevolg van het individuele bedrijf. Om te kunnen toetsen aan de cumulatie van geurhinder heeft Infomil de “Handreiking geurhinder en veehouderij” gepubliceerd. In deze handreiking is op pagina 98-99 de relatie opgenomen tussen de milieukwaliteit en het percentage geurgehinderden (onderstaande tabel). In bijlage 6 van de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij, aanvulling” is een relatie gelegd tussen de voor- en achtergrondbelasting en de geurhinder. De voorgrondbelasting is het geurniveau dat duidelijk door een bepaald bedrijf wordt veroorzaakt. De achtergrondbelasting heeft betrekking op de cumulatie van geur als gevolg van alle bedrijven in de omgeving.
Tabel - relatie tussen milieukwaliteit, geurgehinderden en geurbelasting
Wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderi
j
Op 20 juli 2018 is de conceptregeling tot wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) in werking getreden. Met deze wijziging wil het ministerie de emissiefactoren voor geur in overeenstemming brengen met de daadwerkelijke geuremissie van luchtwassystemen in de praktijk. De emissiefactoren van gecombineerde en biologische luchtwassystemen met hoge reductiepercentages (> 50%) zijn verhoogd. Voor omwonenden heeft de wijziging tot gevolg dat wordt voorkomen dat meer situaties ontstaan waar de geurbelasting feitelijk hoger is dan berekend.
Voorgrondbelasting
Voor de veehouderijen aan de Middelweg 85 en de Nieuwe Steeg 2 werd niet voldaan aan de richtafstand conform de VNG-publicatie waardoor nader geuronderzoek noodzakelijk is. Voor beide veehouderijen is een berekening van de voorgrondbelasting uitgevoerd.
Middelweg 85
Voor de geurbelasting ten gevolge van de Middelweg 85 is uitgegaan van de revisievergunning van 13 april 2005. Aangezien de vergunde veebezetting nog is omgerekend tot mestvarken eenheden, is de geuremissie berekend aan de hand van de vergunde veebezetting met behulp van de geuremissiefactoren volgens bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij.
Nieuwe Steeg 2
De Nieuwe Steeg 2 heeft plannen om het veebestand te wijzigen/uit te breiden. Echter is deze nieuwe situatie nog niet vergund waardoor er voor de geuremissie van de veehouderij aan de Nieuwe Steeg 2 is uitgegaan van V-stacks berekening bijhorende bij de vergunning van 6 november 2012. Het agrarisch bedrijf heeft een gecombineerd luchtwassysteem op stal 16 en op stal 24/25 met een reductiepercentage van 45% (conform de wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij).
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting wordt berekend met het programma V-stacks gebied versie 2010. De handleiding V-Stacks gebied geeft als vuistregel dat alle bedrijven binnen een straal van 2 km rondom de ontvanger moeten worden meegenomen. Een uitzondering op de vuistregel zijn bedrijven groter dan 5.000 mestvarkens in een traditioneel stalsysteem of qua geuremissie daarmee vergelijkbaar en situaties waar zich binnen 2 km nauwelijks bedrijven van enige omvang bevinden. Veehouderijen die de voorgrondbelasting veroorzaken, worden ook meegenomen bij de berekening van de achtergrondbelasting.
Nieuwe Steeg 4/6/8
De veehouderij aan de Nieuwe Steeg 4/6/8 heeft plannen voor een nieuwe varkensschuur. Door de gemeente Utrechtse heuvelrug is aangegeven dat deze nieuwe situatie nog niet is vergund en dat er dient uit te gaan van de bestaande milieuvergunning uit 2011. Voor de invoergegevens voor de geuremissie van de Nieuwe Steeg 4/6/8 is uitgegaan van de V-stacks berekening bijhorende bij de vergunning van 28 september 2011. De bestaande vergunning heeft betrekking op een combiluchtwasser met een geurreductie van 85%.
Er wordt voldaan aan de afstandsnorm van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderijen en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omliggende veehouderijen worden daardoor niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Er is daarbij rekening gehouden met de gewijzigde Regeling geurhinder en veehouderij.
De voorgrondbelasting als gevolg van de Middelweg 85 bedraagt minder dan 6 OU/m3. Het kwaliteitsniveau ter plaatse wordt daarmee beschouwd als redelijk goed. De achtergrondbelasting als gevolg van de bedrijven in de omgeving is lager dan 9,5 OU/m3. Het kwaliteitsniveau ter plaatse wordt daarmee eveneens beschouwd als zijnde redelijk goed. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt de geurbelasting geen belemmering voor het plan.
Door LievenseCSO is op 5 oktober 2017 een onderzoek gedaan naar de externe veiligheid, zie hiervoor bijlage 4. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten uit het onderzoek weergegeven.
In de onmiddellijke omgeving van het plangebied is slechts één externe veiligheidsrisicobron gesitueerd. Het betreft een hogedruk aardgastransportleiding (W-526-01) van de Gasunie. In onderstaande afbeelding is de situering van het plangebied ten opzichte van deze risicobron grafisch weergegeven.
![]() |
Afbeelding - Ligging van risicobronnen ten opzichte van het plangebied (blauwe cirkel)
De betreffende leiding heeft een diameter van 8.35 inch en een werkdruk van 40 bar. Conform het handboek buisleidingen in bestemmingsplannen heeft de leiding een invloedsgebied van 95 meter. De leiding ligt op circa 1.650 meter verwijderd van het plangebied, waardoor verder onderzoek met betrekking tot het plaatsgebonden- en groepsrisico niet noodzakelijk is.
De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijn ter hoogte van de A12 ligt. De indicatieve zone voor de hoogspanningslijn bedraagt 80 meter aan weerszijden. Het plangebied ligt op een afstand van circa 4,8 km, waardoor de hoogspanningslijn geen risico op levert voor de nieuw te bouwen woning.
Afbeelding -Ligging hoogspanningslijn ten opzcihte van het plangebied (rode cirkel)
Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand van groter dan 500 meter liggen. Dit betreffen zendamateurs, GSM-masten en UMTS-masten.
Afbeelding - ligging zendmasten ten opzichte van het plangebied (rode cirkel)
Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen die een belemmering vormen voor de nieuw te realiseren woning.
De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. Deze zijn als volgt:
Milieuprestatie Gebouw (MPG):
Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.
Hoe te voldoen
Om te voldoen aan deze eisen dient er bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC-berekening en een MPG berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. In dit beleid wordt ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.
Gemeentelijk beleidskader
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het "Programma Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal 2017 - 2022'. Het programma bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de aanpak en een uitvoeringsprogramma dat jaarlijks wordt geactualiseerd. Uitgangspunt is het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat. De gemeente functioneert als netwerkpartner en schept waar nodig randvoorwaarden.
In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Per gebiedstype zijn via een zogenaamd milieukwaliteitsprofiel doelen gesteld aan de EPC en GPR-score van nieuwbouw projecten.
Vanuit het milieukwaliteitsprofiel streeft de gemeente voor nieuwbouw naar een 25% scherpere EPC en GPR dan wettelijk verplicht is.Voor kansrijke projecten worden nog scherpere doelstellingen (50%) gehanteerd. De gemeente streeft voor woningen naar een EPC = 0,30. Daarnaast wordt gestreefd naar een minimale gemiddelde GPR Gebouw-score van 7,5. Bij kansrijke projecten geldt een score van 8 als ambitie.
GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.3). |
Aanbod gemeente
Om deze gemeentelijke ambitie te realiseren biedt de gemeente ondersteuning in dit kader, hiertoe wordt het volgende aangeboden:
Geen aardgasgebruik
Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook het klimaatakkoord van Parijs getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden is te stoppen met aardgas. Het Rijk heeft in december 2016 de energieagenda gepubliceerd waarin de overgang naar een aardgasloze maatschappij is beschreven; bij elke nieuwe ontwikkeling in de bestaande bouw zou aardgasvrij het streven moeten zijn. De gemeente Utrechtse Heuvelrug steunt dit uitgangspunt en stelt in de routekaart klimaatneutraal dat de ontwikkeling aardgasvrij 2050 en aardgasvrije nieuwbouw dient te worden meegenomen in de milieuadvisering in ruimtelijke projecten.
De voorziene ontwikkeling voor Middelweg 83b omvat nieuwbouw waardoor het makkelijker is om toekomst voorbereid te zijn en geen aansluiting te krijgen op het aardgasnet.
Energiemaatregelen
Voor bouwplannen in de gemeente is het van belang dat er gekeken wordt welke energiemaatregelen genomen kunnen worden om duurzame warmtebronnen te gebruiken. Het is van belang om in ieder geval te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om:
Onderhavige ontwikkeling
De plannen voor de nieuw te bouwen woning zijn nog niet tot op detail uitgewerkt. De verwachting en ambitie is dat de woning aan strengere EPC eisen zal voldoen dan wettelijk nodig is. Tevens zullen bij de bouwplannen worden gekeken naar de te nemen energiemaatregelen.
In het kader van de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) dienen alle nieuwe woningen die na 1 juli 2018 worden ingediend voor een omgevingsvergunning aardgasvrij te worden gerealiseerd.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen en dergelijke) worden voorkomen en kan de kwaliteit van het water hoog worden gehouden.
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Op 7 december 2015 is door de Provincie Utrecht het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 vastgesteld. Met dit plan draagt de provincie bij aan het realiseren van de ontwikkelopgaven (krachtige steden en dorpen, vitaal landelijk gebied, bereikbaar Utrecht en Utrecht TOP-regio) door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein.
Het beleid wordt uitgewerkt aan de hand van vier prioriteiten die aansluiten bij de ontwikkelopgaven:
Naast bovenstaande prioriteiten wordt er gewerkt vanuit een zestal basiskwaliteiten:
De zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven. Zij vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-. werk- en leefomgeving.
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de watertoets. Hier wordt verder ingegaan op water huishoudkundige thema's die relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan.
Waterkoers 2016 - 2021
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel 'Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving'. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De 'Watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Voor het perceel aan de Middelweg 83b geldt een 'standstill beginsel'. Het beginsel houdt in dat er door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Na het doorlopen van de watertoets (zie bijlage 6) was niet duidelijk of de beoogde ontwikkelingen aan het beginsel voldoet.
Er is contact opgenomen met zowel de gemeente als het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden om te kijken naar de waterkansen en de eventuele waterknelpunten.
Reactie Hoogheemraadschap
Het Hoogheemraadschap heeft als reactie op de plannen wateraspecten beschreven waar rekening mee moet worden gehouden.
De reden dat er een normale procedure moest worden doorlopen komt omdat het plangebied in het noorden de keurzone van een primaire watergang raakt. Binnen deze keurzone gelden beperkingen.
Reactie Gemeente
De gemeente heeft de volgende aandachtspunten meegeven naar aanleiding van de voorgenomen plannen.
Bij nieuwbouw hanteert de gemeente het principe om bij voorkeur geen nieuwbouw toe te staan in gebieden met hoge grondwaterstanden. Indien na een integrale afweging toch gekozen wordt voor deze locatie, moet het maaiveld voldoende worden opgehoogd. De ophoging dient zodanig te zijn, dat de as van een weg zich minimaal 70 cm boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand bevindt. Het vloerpeil van woningen dient 30 cm boven de as van de weg te worden aangelegd.
Volgens de hemelwaterzorgplicht (art. 3.5 Waterwet) draagt de gemeente zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen. De zorg voor verwerking van het hemelwater begint dus bij de perceeleigenaar: hij moet het op het eigen perceel opgevangen en gevallen hemelwater zo veel mogelijk ter plaatse in de bodem infiltreren of in oppervlaktewater lozen. Alleen als dat redelijkerwijs niet kan, heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van het afstromende hemelwater
Het advies van de gemeente is het volgende:
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen - B1'. Het bouwvlak is ruim buiten de keurzone van de primaire watergang geplaatst. Er wordt rekening gehouden met de hoogte van de te bouwen woning, de afwatering en de aansluiting. De wateraspecten waar rekening mee moet worden gehouden, worden tevens meegenomen bij de omgevingsvergunning om te bouwen.
De Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voorziet sinds 1 januari 2017 in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. De Wnb voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten. De basis wordt gevormd door de zorgplicht (artikel 1.11) waarin gesteld wordt dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
In de Wnb zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.
In opdracht van initiatiefnemer heeft LievenseCSO Milieu B.V. een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd, zie bijlage 7.
Het projectgebied en de directe omgeving hebben een functie voor verschillende grondgebonden zoogdiersoorten, amfibieën, vleermuizen, grote vos, steenuil en algemene broedvogels. In de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:
In de quickscan wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplangebied geen status als beschermd Natura 2000-gebied heeft. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (‘Kolland & Overlangbroek’) is aanwezig op circa 1,85 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Gezien de locatie van het plangebied en de aard van de ingreep doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een onderzoek in het kader van de Wnb (Natura 2000-Voortoets) is niet nodig.
Het plangebied heeft ook geen status als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 190 meter ten noordwesten van het plangebied. Het voornemen heeft door de locatie buiten het NNN en de aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling (‘nee, tenzij’-beoordeling) is niet nodig.
Advies
In de quickscan wordt advies gegeven met betrekking tot het uitvoeren van verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen en de wijze waarop met de verlichting (tijdens de werkzaamheden en in de gebruikssituatie) kan worden rekening gehouden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). In de quickscan (zie bijlage 7) wordt de aangepaste verlichting verder uitgewerkt
Aangegeven wordt dat nieuwbouw kansen biedt voor het creëren van nestgelegenheden voor vogels en/of vleermuizen. Geadviseerd wordt om nestkasten voor deze soorten te integreren in het ontwerp van de nieuwe bebouwing.
Tot slot wordt gewezen op de mogelijkheid dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het plangebied geschikt kan raken voor rugstreeppad. Indien de uitvoering plaatsvindt tussen september en november dient voorkomen te worden dat in het plangebied goedbegraafbare grond aanwezig is. Geadviseerd wordt om eventueel aanwezige gronddepots in deze periode kaal te gehouden en te ploegen. Op deze manier wordt voorkomen dat de rugstreeppad in het plangebied overwinterd.
Conclusie
Om de aan- of afwezigheid van de steenuil aan te tonen is nader onderzoek noodzakelijk. In de quickscan wordt geadviseerd om dit onderzoek uit te voeren volgens het kennisdocument van steenuil (BIJ12, 2017). De aanwezigheid van een nest of van een rustplaats van een steenuil kan het hele jaar worden aangetoond. Alle waarnemingen in een geschikt gebied duiden op de mogelijke aanwezigheid van een nestplaats in het gebied. De resultaten van het nader onderzoek zijn verwoord in paragraaf 4.6.1.4.
In de planregels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen m.b.t. de aangepaste verlichting. Hierdoor wordt gewaarborgd dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met alle lichtgevoelige soorten. In de Quickscan Natuurwetgeving (zie bijlage 7) wordt de aangepaste verlichting verder uitgewerkt.
Gelet op de Quickscan Natuurwetgeving is in de periode februari t/m april 2018 nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van een steenuil in het plangebied.
In het nadere onderzoek (zie bijlage 8) is vastgesteld dat er geen nestlocatie is aangetroffen, maar dat in de middelste en zuidwestelijke schuur een essentiële rustplaats voorkomt die onderdeel uitmaakt van leefgebied van de steenuil. De planontwikkeling (de sloop van de schuren) heeft daarom een negatieve effect op de vaste rust en verblijfplaats en het leefgebied van de steenuil.
Door het treffen van voldoende mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten op de gunstige staat van de instandhouding van deze soort worden voorkomen. Initiatiefnemers hebben mitigerende maatregelen getroffen en zijn daarna overgegaan tot het (laten) slopen van de opstallen. Het aspect natuur op dit onderdeel geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling
Inmiddels zijn alle bestaande opstallen gesloopt. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.
Passende beoordeling
Conform art. 2.7 eerste lid van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb) kan een plan dat een significant verstorend effect kan hebben op soorten en habitats pas worden vastgesteld nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Wanneer vooraf niet kan worden vastgesteld dat het plan de natuurlijke kenmerken niet zal aantasten is vaststelling van het plan in beginsel niet mogelijk. Op basis van art. 2.8, vierde lid Wnb is het mogelijk een plan alsnog vast te stellen indien:
Voortoets
Om te kunnen bepalen of een passende beoordeling noodzakelijk is, wordt in het algemeen eerst een voortoets uitgevoerd. In de voortoets wordt beoordeeld of er als gevolg van het afzonderlijke plan dan wel van het plan in combinatie met andere plannen of projecten sprake kan zijn van significante gevolgen. Of een gevolg als significant wordt beschouwd, is afhankelijk van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor het betreffende Natura 2000-gebied. Indien de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen, zijn significante gevolgen uitgesloten.
Door LievenseCSO is 11 september 2017 een onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 9. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten uit het onderzoek weergegeven.
De AERIUS berekening laat geen resultaten zien. Dit betekent dat de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden lager is dan de grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Uit de toelichting bij het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof blijkt dat 'op basis van indicatieve berekeningen de maximale bijdrage van alle voorziene projecten of andere handelingen die stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar veroorzaken, in combinatie met andere plannen of projecten, afgezet tegen de te verwachten effecten van de maatregelen die in het programma zijn opgenomen, de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet kunnen aantasten'.
Op basis van hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
Door de wijziging in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) per 1 januari 2012 dienen cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden.
Het plangebied omvat weliswaar geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of waardevolle landschapselementen, maar het is wel zaak om de cultuurhistorische waarde in het gebied zelf te benoemen. Het perceel grenst direct aan de beschermde historische buitenplaats Broekhuizen en meer specifiek aan het historische boerderijcomplex Schevichoven van het historische landgoed Broekhuizen. Vroeger zal waarschijnlijk het perceel Middelweg 83 B ook tot de gronden van landgoed Broekhuizen behoord hebben. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Wet op de archeologische monumentenzorg
In 1992 is het verdrag van Malta in werking getreden. Het verdrag voorziet in bescherming va het Europees archeologisch erfgoed. Onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Het verdrag van Malta is onder meer vastgelegd in de met ingang van 1 september 2007 Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Sindsdien geldt de wettelijke plicht om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezig, dan wel te verwachten monumenten (artikel 38a). Ook regelt de Wet dat van een aanvrager van een vergunning kan worden verlangd dat hij een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van de bodem of het terrein naar het oordeel van het college van B&W in voldoende mate is vastgesteld.
Ruimtelijke structuurvisie
Het archeologische beleid van de provincie is beschreven in de ruimtelijke structuurvisie en richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraag de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richt het beleid zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.
Archeologische waarden- en beleidskaart
In april 2013 heeft de gemeenteraad de beleidskaart 'Archeologie' vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologische waardevolle gebieden aangegeven. Ingevolge de gemeentelijke beleidskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde.
![]() |
![]() |
Afbeelding - uitsnede archeologische beleidskaart
Omdat er op het perceel een hoge archeologische waarde ligt is er in 2013 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 10. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden voor een ander project op het perceel aan de Middelweg 83b. Het rapport is voorgelegd aan de archeoloog van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Zij geeft aan dat het onderzoek destijds is getoetst aan de regels die op dat moment golden, zoals de beleidskaart archeologische 2013 (van de gemeente) en de KNA versie 3.2. Ook al zijn de huidige plannen t.o.v. 2013 gewijzigd is het rapport als voldoende te beschouwen en adviseert de archeoloog geen aanvullende voorwaarden te stellen vanuit de archeologische monumentenzorg.
Uit het rapport blijkt dat er rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode van af het mesolithicum. Om de verwachting te toetsen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het primaire doel hiervan betrof het in kaart brengen van de bodemopbouw en dan met name het voorkomen van eventueel aanwezige verstoringen en hun diepte.
Uit de verkregen boorresultaten kan gesteld worden dat het plan- en onderzoeksgebied conform de verwachting is gelegen op dekzand afzettingen, die op hun beurt worden afgedekt door een gemiddeld 50-70 cm dik pakket enkeergrond.
De meeste boringen hebben plaatsgevonden tussen de huidige bebouwingen. Op de locaties van de huidige bebouwing zal het eventueel oorspronkelijk aanwezige archeologische niveau bij de aanleg van de ondergrondse mestopvang reeds geheel vernietigd zijn.
Omdat in het huidige plan enkel wordt gebouwd op de plek waar de schuren zich momenteel bevinden en er toch al verstoring heeft plaatsgevonden, wordt geadviseerd dat het niet nodig is om de bouw plaats te laten vinden onder archeologisch toezicht. Vanwege de verstoring is het niet nodig om een dubbelbestemming Archeologie op te nemen binnen het bouwvlak. Voor de gronden eromheen wordt deze dubbelbestemming wel opgenomen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. De verbeelding (het GML-bestand) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.
De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de bestemmingen (hoofdstuk 2) en algemene regels (hoofdstuk 3) volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn 2 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is bedoeld voor de gronden die in het agrarisch verwevingsgebied en het extensiveringsgebied liggen. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.
De bestemming Wonen B1 is bedoeld voor vrijstaande woningen in het buitengebied. Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwregels
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woning moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. De woning mag een inhoudsmaat hebben van maximaal 950 m³.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.
Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Welstandsnota.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorenden bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
Afwijken van de bouwregels
Binnen de bestemming Wonen - B1 is een aantal voor het buitengebied specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
In de regels is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen t.b.v. naar beneden schijnende verlichting. Deze verplichting is opgenomen vanwege de aanwezigheid lichtgevoelige soorten in het buitengebied.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 1 dubbelbestemming. De dubbelbestemming valt als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn bedoeld voor zones met een hoge archeologische verwachting.
Dubbelbestemming |
Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde - Archeologie 3 | Zones met een hoge archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
Verboden gebruik
In dit artikel is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Bed & breakfast
Onder voorwaarden is het mogelijk om in de woning een bed & breakfastvoorziening uit te oefenen.
Milieuzone - stiltegebied
Binnen de aanduiding Milieuzone - stiltegebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte.
In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Afwijking 10% overschrijding
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Parkeernormen
Om te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd is een bepaling hieromtrent opgenomen. Wat onder voldoende parkeerplaatsen wordt verstaan blijkt uit toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in het GVVP.
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De voorgenomen ontwikkeling wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin afspraken zijn vastgelegd over planschade, plankosten en dergelijke. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
Voor de bestemmingsplanwijziging heeft eind september 2017 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en enkele omwonenden. De reactie van de aanwezige omwonenden was positief. De omwonenden zijn blij met de positionering van de nieuw te bouwen woning. Op deze manier wordt niemand in zijn uitzicht belemmerd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan 'Middelweg 83b, Leersum' voorgelegd aan de provincie en het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat het plangebied de keurzone van een primaire watergang raakt. Zolang de plannen buiten de zone blijft is er geen probleem, zie voor het uitgebreide advies paragraaf 4.5.2. De overige wateraspecten waar rekening mee moet worden gehouden spelen bij de omgevingsvergunning om te bouwen en te slopen.
Het bestemmingsplan is ook voorgelegd aan de Omgevingsdienst regio Utrecht. Op basis van dit advies zijn enkele milieuaspecten nader onderzocht en aangepast.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan twee instellingen toegezonden, te weten Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden en de Provincie Utrecht. Aan hen is gevraagd om een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het bestemmingsplan en zijn te vinden in de Nota van beantwoording vooroverlegreacties, zie bijlage 11.
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Middelweg 83b, Leersum' gedurende zes weken (van 7 september 2018 tot en met 18 oktober 2018) ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de gelegenheid voor eenieder om hiertegen een zienswijze in te dienen. Tijdens de zes weken termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
Van de terinzagelegging is kennis gegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via gemeentenieuws in het huis-aan-huisblad De Kaap, op de gemeentelijke internetpagina, in de Staatscourant en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl).
Het bestemmingsplan is vastgesteld op 29 november 2018. Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.
Ad voetnoot 1: Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding. |