direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kaagstraat en Norremeerstraat, Warmond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Teylingen werkt samen met Woningstichting Warmunda uit Warmond aan een nieuw bestemmingsplan voor woningen aan de Norremeerstraat en woningen aan de Kaagstraat in Warmond. De huidige woningen zijn verouderd en aan vervanging toe. De Woningstichting Warmunda wil de verouderde woningen slopen en vervangen door nieuwe woningen.
De situering verandert enigszins, in die zin dat één vrijstaande woning aan de Norremeerstraat wordt toegevoegd. De nieuwe situatie wijkt af van het geldende bestemmingsplan 'Kom Warmond', zodat een nieuw - ontwikkelingsgericht - bestemmingsplan nodig is.

1.2 ligging plangebied

Het plangebied ligt in de kern Warmond, aan de Norremeerstraat en deels aan de Kaagstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is 'Kom Warmond', vastgesteld op 17 december 2009, gedeeltelijk in werking getreden op 4 mei 2010. De geldende bestemmingen zijn 'wonen', 'tuin' en 'verkeer - verblijfsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'

De nieuwe woningen komen in het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' buiten het bouwvlak binnen de woonbestemming en komen deels op gronden met de bestemming 'Tuin'.
Dit is voor een deel het gevolg van een andere blokindeling, maar ook omdat ervoor gekozen is de bebouwing naar voren te plaatsen. Hierdoor worden de voortuinen kleiner. Dit komt ten gunste van de bezonning van de woningen en tuinen van zowel de Sweilandstraat als van de nieuw te bouwen woningen.

Binnen het geldende bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' zijn geen binnenplanse afwijkingen opgenomen die de voorgenomen bouwplannen mogelijk maken. Om medewerking te kunnen verlenen is het dan ook noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Planproces

Op 4 december 2012 en op 27 november 2013 zijn informatieavonden gehouden waarbij stichting Warmunda de bewoners en omwonenden heeft geïnformeerd over de bouwplannen. Tijdens deze bijeenkomsten konden vragen worden gesteld. Verder wordt in de reguliere nieuwsbrief van Warmunda periodiek aandacht besteed aan de voortgang van het project.

Het bestemmingsplan doorloopt de reguliere procedure. Het voorontwerp heeft van 18 september 2014 tot en met 29 oktober 2014 ter inzage gelegen. Op 1 oktober 2014 is een informatiebijeenkomst georganiseerd. Op basis van het voorontwerp-bestemmingsplan zijn inspraakreacties en vooroverleg reacties ingediend.

In het tweede kwartaal van 2015 is duidelijk geworden dat de Woningstichting de voorkeur geeft aan een alternatieve verkaveling en bouwplan. Deze is gepresenteerd in twee informatie-avonden (voor omwonenden en bewoners) en naar aanleiding van opmerkingen tijdens deze avonden aangepast. Het aantal woningen blijft gelijk. De verkaveling wordt gewijzigd en er wordt ruimte gecreëerd voor parkeren.

Naar aanleiding van het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp en naar aanleiding van de inspraak- en vooroverleg reacties is het plan gereed als ontwerp-bestemmingsplan. De alternatieve verkaveling heeft overigens slechts op enkele punten aanleiding gegeven tot het aanpassen van al eerder uitgevoerde onderzoeken. Waar dit aan de orde is, is dat in de tekst aangegeven.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de resultaten van het overleg met belanghebbenden, het vooroverleg en de inspraak.

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk 1 volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan, waaronder de bestaande situatie en de geplande ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische beschrijving. Hoofdstuk 4 bevat het relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 wordt het uitgevoerde onderzoek beschreven. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is sprake van een overwegende woonomgeving. Aan de zuidwestzijde van de huidige woningen bevindt zich water en enkele watergebonden functies, waaronder een jachthaven. De straat in het zuidwaartse verlengde van de oude as Dorpsstraat – Jan Steenlaan, de huidige Norremeerstraat, loopt in feite dood op een toentertijd al bebouwd perceel, dat blijkbaar niet door gemeente is aangekocht. De noordzijde van de straat is in 1947 buiten het gezicht van de Sweilandstraat bebouwd. De Norremeerstraat is een doodlopende straat, die alleen wordt gebruikt wordt door mensen die aan deze straat wonen. Daardoor is het een vrij rustige straat.

De geringe breedte van de straat maakt dat vrachtverkeer soms moeite heeft met manoeuvreren. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de verkeerssituatie en de verkeersafwikkeling in de Norremeerstraat.

De woningen aan de Norremeerstraat zijn geformeerd in zes woonblokken van een aantal woningen. Aan de Kaagstraat is sprake van één woonblok.

2.2 Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401_0003.jpg"

Afbeelding - Aanzicht - woonblok Norremeerstraat

De nieuwe situatie verschilt qua functie en opzet niet wezenlijk van de huidige. Aan de Norremeerstraat worden de woningen in twee blokken aansluitend gebouwd, met een (nieuwe) vrijstaande woning aan de noord-oostzijde. De bestaande voorgevelrooilijn is als uitgangspunt genomen, met hier en daar een kleine verspringing, zodat er geen massieve bouwwand ontstaat. De bouwhoogtes van de hoekwoningen zijn ten opzichte van het voorontwerp verlaagd.
Aan de Kaagstraat wordt weer één woonblok gebouwd in een andere vorm.

Er zijn tijdens de voorbereiding van het plan diverse bezonningsstudies uitgevoerd (zie bijlage 1 en 2). Uit de vergelijking van de bestaande woningen met de nieuwe woningen (bijlage 1) blijkt dat de bezonning en daglichttoetreding in de nieuwe situatie niet worden belemmerd.
Wanneer de maximale planologische mogelijkheden op basis van het geldende bestemmingsplan worden vergeleken met de maximale planologische mogelijkheden op basis van het voorliggende bestemmingsplan (bijlage 2) blijkt dat de bezonning en daglichttoetreding vergelijkbaar is (nauwelijks verschil). Op sommige tijdstippen is, op basis van het nieuwe bestemmingsplan, sprake van minder schaduwwerking.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

Niet-locatie gebonden evenementen
In de gemeente vinden (jaarlijks terugkerende) evenementen plaats, die niet aan één locatie zijn gebonden. De gemeente Teylingen wil ook deze evenementen in het plan kunnen toestaan. Om niet-locatie gebonden evenementen direct toe te staan, is in artikel 'Algemene gebruiksregels' van dit bestemmingsplan hiervoor een aparte bepaling opgenomen. Het gaat hierbij om de evenementen uit artikel 2.24 lid 2 sub c van de APV Teylingen.

Erkers
De volgende figuur geeft een toelichting op de planregel 'Tuin' met betrekking tot erkers aan voor- en zijgevel van woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401_0004.png"

De volgende figuren geven ten aanzien van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen een toelichting op de volgende planregels:

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401_0005.png"

3.1 Planvorm

Omdat de verkaveling en, mede daarom, de afmetingen van de bebouwing wijzigt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Kom Warmond is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan te maken en niet te werken met een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
De bestemmingsregeling sluit wel zo veel mogelijk aan bij het bestemmingsplan Kom Warmond, om te voorkomen dat er in één gebied verschillende regelingen gelden. Er is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan.

3.2 Verbeelding (plankaart)

Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering zorgt er voor dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak
De meeste bestemmingen bestaan doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen
Op de digitale plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen. Op de verbeelding is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte.

3.3 Uitleg planregels

3.3.1 Opbouw van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregel.

3.3.2 Inleidende regels

Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

3.3.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.

Tuin (artikel 3)
De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen, erven en parkeervoorzieningen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Op de verbeelding is het achterpad specifiek aangeduid, ter plaatse mogen geen bouwwerken worden gerealiseerd.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
Deze bestemming geldt voor dat deel van de gronden waarop nu ook een verkeersbestemming rust.

Wonen - 1 (artikel 5)
Gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen in een vrijstaande woning.
De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is onder voorwaarden toegestaan. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Wonen - 2 (artikel 6)
De gronden met de bestemming 'Wonen - 2' zijn bestemd voor wonen, in de vorm van aaneengebouwde woningen.
De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is onder voorwaarden toegestaan. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
Op de verbeelding zijn de achterpaden specifiek aangeduid, ter plaatse mogen geen bouwwerken worden gerealiseerd.

Waarde - Archeologie (artikel 7)
De gronden ter hoogte van de Norremeerstraat hebben de bestemming Waarde - Archeologie gekregen, met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van waarde - speciaal' (zie paragraaf 5.4). Hiermee worden de archeologische waarden veiliggesteld voor alle bouwwerkzaamheden (0 m2) en grondwerkzaamheden dieper dan 80 cm.

3.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Tevens zijn algemene regels opgenomen voor ondergronds bouwen en aanleggen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en de dubbelbestemming Waarden - Archeologie te verwijderen.

Overige regels
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

3.3.5 Overgangs- en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, welke op 22 november 2011 door de Tweede Kamer is aangenomen en begin 2012 in werking is getreden, geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De doelstellingen zijn vertaald in 13 Nationale belangen. Hiervan is 'Nationaal belang 1' van toepassing, namelijk: "een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren". Het plangebied ligt in de stedelijke regio Den Haag. Het bestemmingsplan bevat geen wezenlijke ontwikkeling, anders dan de toevoeging van één woning. Het plan is niet in strijd met de doelstellingen die het rijk heeft verwoord in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Het bestemmingsplan ziet op de vervanging van bestaande woningen, inclusief de toevoeging van één extra woning. Dit is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Barro vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit 2014

Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van de Provincie Zuid Holland de Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld. De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. Deze Visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie, waarvan de kern is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Verder zijn in de VRM 4 thema's te onderscheiden:

  • Beter benutten en opwaarderen
    De provincie wenst de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op te vangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven.
  • Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
    Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratie-locaties met goede ontsluiting aan.
  • Versterken ruimtelijke kwaliteit
    Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
    De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
  • Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
    In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Programma ruimte 2014
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Verordening Ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Volgens de begripsomschrijvingen van de verordening is een stedelijke ontwikkeling: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Volgens artikel 2.1.1 van de verordening moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    - gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    - passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    - zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

De bouw van de woningen is, al is dit in feite de vervanging van bestaande woningen en de toevoeging van slechts 1 nieuwe woning dus geen volledig nieuwe ontwikkeling, een stedelijke ontwikkeling in de zin van de verordening. Dit betekent dat de 'Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkelingen' van artikel 2.1.1 moet worden doorlopen.

De woningen voorzien in een actuele behoefte van de initiatiefnemer en liggen net buiten bestaand beschermd stads- en dorpsgezicht. De aard en omvang van de ontwikkeling is zodanig dat regionale afstemming niet aan de orde is, deze kan op lokaal niveau plaatsvinden. Zonder nieuwbouw zouden de woningen bovendien ook blijven bestaan. Het toevoegen van 1 nieuwe woning stuit niet op problemen.

Van belang is verder nog artikel 2.2.1, eerste lid van de verordening.

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, als deze past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Het gaat om een ontwikkeling in bestaande stedelijk gebied: de vervanging van 28 bestaande woningen en de toevoeging van slechts 1 woning. Dit past geheel binnen de kaders van het provinciaal beleid.

4.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland, bestaande uit de gemeenten Alkemade, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
De Regionale Structuurvisie bevat de koers voor de ruimtelijke inrichting van de regio tot 2020, weergegeven in de volgende zeven kernbeslissingen:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio.
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie.
  • 3. Concentratie van stedelijke ontwikkeling.
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal.
  • 5. De Bollenstreek en het Veenweide- en Plassengebied blijven open.
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport.
  • 7. De verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Programma van Afspraken Toekomst Duin- en Bollenstreek en Leidse regio (2002)
De Duin- en Bollenstreek, de Leidse Regio en de provincie kiezen voor een behoedzame en duurzame ontwikkeling op alle gebieden. Dit houdt een koerswijziging in wat betreft het ruimtebeslag van infrastructuur, wonen en werken: van 'groei door meer ruimtebeslag' naar 'groei door slim, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte'. In deze optiek is een groter ruimtebeslag hiervoor slechts bespreekbaar indien mogelijkheden tot betere benutting van bestaande locaties uitgeput zijn.

Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (2006)
Tussen 2020 en 2030 moeten in de hele regio Holland Rijnland circa 14.000 woningen worden gebouwd waarvan 4.000 in de vijf bollen gemeenten. In de Gebiedsuitwerking wordt ten aanzien van het wonen een viersporig beleid voorgesteld. Het eerste spoor is bouwen binnen de rode contouren. Een tweede spoor is het intensiveren van het Offensief van Teylingen. Het derde spoor is ontwikkeling van stationslocaties in lijn met de Stedenbaan gedachte. Als vierde spoor ten slotte bestaat de mogelijkheid om te komen tot uitleglocaties aan de rand van bestaande kernen.

4.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Teylingen
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Teylingen tot 2030 is in de Structuurvisie op hoofdlijnen vastgelegd. De Structuurvisie omvat het hele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op de periode tot 2030. De kern van de visie is dat Teylingen duurzaam bloeit in een krachtige regio, met ruimtelijk hoogwaardige en sociaaleconomisch sterke kernen Voorhout, Sassenheim en Warmond, een vitale Greenport en aantrekkelijk plassengebied.

De Structuurvisie beschermt waardevolle gebieden, zoals het bollengebied en het gebied van de Kagerplassen, en geeft integraal richting en fundament aan belangrijke ambities, zoals de bouw van woningen, de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen, de aanleg van nieuwe ligplaatsen aan de Kaag en de realisatie van glastuinbouw op de locatie Trappenberg-Kloosterschuur. In een Plan-MER zijn de milieueffecten van de ambities beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013WAR10013-0401_0006.png"

In bovenstaande uitsnede van de structuurvisie blijkt dat het plangebied wordt aangemerkt als 'Warmond, behoud en vernieuwing woongebied'. De inzet is dan ook op behoud en versterking van de vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaatsvinden in kleinschalige projecten die het karakter van het dorp versterken.

Het project Kaagstraat/Norremeerstraat wordt in bijlage 5 van de structuurvisie genoemd als één van de verschillende locatieontwikkelingen. Aangegeven wordt dat de gemeente voor deze ontwikkeling een faciliterende rol heeft.

Strategische Visie Teylingen 2040 (2009)
Centraal in deze visie staat Teylingen als ideale gemeente om te wonen.

  • Ideale uitvalsbasis om te werken in de centra om ons heen;
  • ideaal om te winkelen en te recreëren;
  • Met heel eigen kwaliteiten in de drie dorpen;
  • Met een openbare ruimte van hoge kwaliteit die uitnodigt tot ‘ontmoeten’, verblijven en recreëren en;
  • een sociaal klimaat dat uitnodigt tot sociale contacten en sociale verbondenheid.

Verder is het de bedoeling om Teylingen uit te bouwen tot een voorbeeldgemeente op het gebied van toekomstbestendigheid en duurzaamheid. Het centrale thema in de visie is: Teylingen 2040, moderne dorpen, midden in de wereld. Het centrale thema is uitgewerkt tot zeven uitgangspunten voor beleid:

  • Koesteren van de drie dorpen met ieder hun eigen karakter;
  • Verder verhogen van de kwaliteit van de openbare ruimte (ook in het buitengebied);
  • Toekomstbestendig en hoogwaardig maken van het woningbestand:
  • Bevorderen van duurzaamheid;
  • Vasthouden van de sociale samenhang en de actieve betrokkenheid van de inwoners;
  • Samenwerken met inwoners, bedrijven en instellingen;
  • Versterken van de samenwerking binnen de Bollenstreek.

Woonvisie Teylingen 2008-2020
De gemeente Teylingen en Woonstichting Vooruitgang, Woningstichting Warmunda en Woningstichting Stek werken sinds 2007 samen om het woningaanbod in Teylingen kwantitatief én kwalitatief op peil brengen.
Als natuurlijk partner hebben zij gezamenlijk de Woonvisie Teylingen 2008-2020 opgesteld. Deze Visie behandelt de ambitie en concrete doelen en gaat in op nieuwbouw, de bestaande bebouwing in interventies op de woningmarkt.
Aanvullend op de Visie worden eens per vier jaar prestatieafspraken gemaakt om de brug te slaan van ambities naar resultaten. In de prestatieafspraken is vastgelegd hoe de Visie gerealiseerd gaat worden.

De Woonvisie schetst de gemeentelijke kijk op het wonen voor de periode tot 2020. Voor de toekomstige ontwikkeling staan de volgende beleidsdoelstellingen centraal:

  • 1. het inzetten van instrumenten om de ruimte tussen huur en koop te verkleinen;
  • 2. het bouwen voor jonge starters, gehandicapten en senioren op de woningmarkt;
  • 3. het bouwen van sociale en middeldure huurwoningen en goedkope en middeldure koopwoningen;
  • 4. het faciliteren van de vraag naar dure huur- en meergezinswoningen (senioren) en ruimere eengezinswoningen;
  • 5. het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving in de bestaande woningvoorraad;
  • 6. bij woningbouw het maximaal en kwalitatief goed benutten van de mogelijkheden die de uitbreidingslocaties binnen de rode contouren bieden. Bovendien het transformeren en mogelijk daarbij verdichten binnen de bestaande bebouwde gebieden.

Gemeentelijk verkeer en vervoersplan
De gemeente Teylingen is volop in ontwikkeling (nieuwe woningbouw, centrumontwikkeling, toenemende recreatieve functie, herstructurering en uitbreiding bedrijventerreinen) en is gelegen in een dynamische regio tussen de Hollandse kuststrook en de rijksweg A4. De ontwikkelingen gaan vaak gepaard met groeiende verkeersstromen die in goede banen moeten worden geleid. Behoud van bereikbaarheid en leefkwaliteit en verbetering van de verkeersveiligheid en de parkeersituatie zijn dan ook belangrijke aandachtspunten. Het doel van een GVVP is een kaderstellende beleidsvisie op Verkeer en Vervoer ontwikkelen voor de tijdshorizon 2020. Hierin is een samenhangend beleid vastgelegd voor alle modaliteiten, waarbij:

  • een verkeersstructuur ontstaat die een goede bereikbaarheid voor alle modaliteiten garandeert, verkeersveilig is ingericht en de leefbaarheid verbetert;
  • een parkeersituatie ontstaat waarbij voor iedereen een plek is en parkeeroverlast wordt beperkt.

Samengevat kent het GVVP vier doelen:

  • 1. Bieden van een kaderstellend, samenhangend en richtinggevend verkeers- en vervoerbeleid van waaruit verkeersplannen worden ontwikkeld en verkeersvraagstukken worden opgelost;
  • 2. Inspelen op toekomstige lokale, provinciale en regionale ruimtelijke ontwikkelingen;
  • 3. Eenduidige en heldere visie op het gebied van verkeer en vervoer, ten behoeve van communicatie naar burgers, belanghebbenden en andere overheden;
  • 4. Voldoen aan de Planwet verkeer en vervoer.

Archeologisch erfgoed
De gemeente Teylingen is verplicht archeologische waarden en verwachtingen binnen bestemmingsplannen mee te nemen. De gemeente Teylingen stelde haar eigen archeologiebeleid op om zelf zorg te dragen voor de bewaking van archeologische waarden op haar grondgebied. Het doel van dit beleid is het archeologisch erfgoed van Teylingen te behouden en te beschermen. Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota ‘Onder de grond 2015– Beleid voor archeologie in Teylingen’ (vastgesteld door de raad op 29 oktober 2015). Als uitgangspunt voor deze nota dienden de archeologische verwachtings- en beleids-advieskaart. Bij deze kaarten hoort een uitleg in de vorm van een rapport.

Duurzaamheidsagenda 2010-2014
Samen met de Milieudienst West-Holland heeft de gemeente de Duurzaamheidsagendag 2010-2014 vastgesteld. De gemeente wil, samen met bewoners en bedrijven, zo veel mogelijk duurzaamheidskansen benutten. Voorbeelden van speerpunten en prioriteiten voor de komende periode op het gebied van gezondheid, veiligheid en duurzaamheid zijn:

  • Controleren van luchtkwaliteit en geluidsnormen om overlast tegen te gaan, en waar mogelijk zwaardere normen toe te passen dan de Milieuwet voorschrijft.
  • Stimuleren van duurzaam vervoer door onder andere bevorderen van gebruik van deelauto’s en elektrisch rijden. De gemeente geeft hierin zelf het goede voorbeeld.
  • Alle nieuwbouwprojecten worden zoveel mogelijk duurzaam ontwikkeld.
  • Particulieren en woningbouwcorporaties worden gestimuleerd energiebesparende maatregelen te nemen.
  • Aandacht voor opwekking van duurzame energie (onder andere door vergisting van GFT-afval).

4.5 Conclusie

Het gaat om een herstructurering van bestaande woningen. Verder wordt slechts één woning toegevoegd, in stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de hiervoor geschetste relevante beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en planologische aspecten

In dit onderdeel van de toelichting komen de verschillende milieu- en planologische aspecten aan bod, indien en voor zo ver deze relevant zijn voor de planontwikkeling.

5.1 Milieueffectrapportage

De activiteit woningbouw valt onder categorie 11.2 van de bijlage D bij het Besluit m.e.r. 1994: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De drempelwaarde voor deze categorie (100 ha of meer, 2.000 woningen) wordt in het bestemmingsplan niet overschreden. Sinds 1 april 2011 moet ook bij activiteiten onder de drempelwaarde worden bekeken of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is het gevolg van een uitspraak op basis van Europese regelgeving, met ingang van 1 april 2011 vertaald in artikel 2, lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage 1994.

Een dergelijke toets is een nieuw element in de m.e.r.-regelgeving en wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Als belangrijke nadelige gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, moet een formele m.e.r.-beoordeling volgen.

In dit geval gaat het om vervangende woningbouw van een relatief beperkt aantal woningen, en de toevoeging van één nieuwe woning, in een bestaande stedelijk gebied op ruime afstand van mogelijke gevoelige gebieden en functies.
Uit het onderzoek dat is gedaan in het kader van dit bestemmingsplan blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten. Een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure is niet noodzakelijk.

5.2 Bodem

In opdracht van Woningstichting Warmunda heeft CSO een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Norremeerstraat (CSO 13A040-A, d.d. 25 september 2013, zie bijlage 3) en Kaagstraat in Warmond (CSO 13A040-B, d.d. 23 oktober 2013 zie bijlage 4). De aanleiding voor dit bodemonderzoek zijn een bestemmingsplanwijziging en de eisen voortvloeiend uit de omgevingsvergunning (aanvraag bouwvergunning). Op basis van de resultaten van het voorafgaand aan het bodemonderzoek uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot de verontreinigingssituatie, namelijk onverdacht voor bodemverontreiniging. Voor de Kaagstraat is vervolgens een nader onderzoek uitgevoerd, dat is geïntegreerd in het hiervoor genoemde rapport.

Situatie Norremeerstraat
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn:

  • Tijdens het veldonderzoek zijn in de bodem sporen puin en zwak puinhoudend en zwak kolengruishoudend materiaal aangetroffen;
  • Tijdens het veldonderzoek zijn op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen aangetroffen;
  • In de bovengrond zijn verhoogde gehalten aan kobalt, kwik, lood zink en PAK aanwezig;
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aanwezig
  • In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen.

De hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is voor bodemverontreiniging moet formeel worden verworpen, vanwege de licht verhoogde gehalten aan kobalt, kwik, lood zink en PAK in de bovengrond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond brengen geen onaanvaardbare risico’s mee. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

Situatie Kaagstraat
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • Tijdens het veldonderzoek zijn in de bodem plaatselijk matige bijmengingen met puin aangetroffen;
  • Tijdens het veldonderzoek zijn op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen aangetroffen;
  • In de bovengrond zijn in het algemeen lichte tot sterke verontreinigingen met zink en licht verhoogde gehalten aan overige zware metalen (cadmium, koper, kwik, lood, molybdeen en/of nikkel) en/of PAK aanwezig;
  • Het volume matig tot sterk met zink verontreinigde grond wordt geschat op 100 m3 (opp. 200 m2; diepte gemiddeld 0,5 m), waarvan circa 20 m3 sterk verontreinigd is met zink (twee spots van circa 12,5 m3 en 7,5 m3);
  • Ter plaatse van boring 01 is in de bovengrond een sterke verontreiniging met barium aanwezig. De sterke verontreiniging met barium is van beperkte omvang (circa 7 m3);
  • In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aanwezig;
  • In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen.

De hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is voor bodemverontreiniging moet worden verworpen, vanwege de licht tot sterk verhoogde gehalten in de bovengrond. Op de onderzoekslocatie is geen geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming aanwezig. De sterke verontreinigingen met barium en zink zijn in horizontale en verticale richting voldoende in kaart gebracht. Onder de bestaande aanwezige woningen is geen onderzoek verricht. Het is niet de verwachting dat de verontreinigingen onder de huizen aanwezig zijn. Bij het huidige en beoogde gebruik (wonen met tuin) zijn geen onaanvaardbare risico’s aanwezig. Opgemerkt dient te worden dat de verontreinigingen in de grond wel beperkingen met zich mee brengen. Een deel van de grond op de locatie is sterk verontreinigd en daarom niet geschikt voor hergebruik buiten de locatie.

Bij de ontwikkeling van het terrein moet rekening worden gehouden met mogelijke aanvullende eisen, zoals:

  • Het treffen van veiligheidsmaatregelen voor werken in (sterk) verontreinigde grond;
  • Het opstellen van een plan van aanpak en het werken onder milieukundige begeleiding (voor werken in sterk verontreinigde grond), dit plan van aanpak dient ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst West-Holland te worden aangeboden;
  • Het afvoeren van sterk verontreinigde grond naar een erkend verwerker.

Algemeen
Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van (licht) verontreinigde grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Daarom wordt aanbevolen om bij grondverzet (licht) verontreinigde grond zoveel mogelijk op de locatie zelf te laten.
De grond onder de bebouwing is niet onderzocht. Indien hier bij herontwikkeling bodemvreemde lagen worden aangetroffen dient contact te worden opgenomen met de Omgevingsdienst.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling en uitvoering van het plan, als rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde aanvullende eisen ten aanzien van de locatie aan de Kaagstraat.
Het gewijzigde bouwplan heeft geen invloed geen invloed op de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater.

5.3 Geluid

De woningen in het plangebied zijn krachtens de Wet geluidhinder gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Leiden-Schiphol/Haarlem. In de omgeving van het plangebied liggen de Sweilandstraat, Padoxlaan en Lockhorstlaan. Voor deze wegen geldt een wettelijke rijsnelheid van 50 km/uur, op basis van de rijsnelheid zijn de wegen gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder.
Voor deze wegen moet onderzocht worden of wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. LievenseCSO heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de genoemde wegen en de spoorweg (LievenseCSO, Akoestisch rapport bestemmingsplan Norremeerstraat Warmond, rapportnummer 13A040.RAP07.NP.WL, d.d. 21 oktober 2015 zie bijlage 5).

Wegverkeer
Een deel van de Lockhorstlaan, de Jan Steenlaan en de Van Wassenaarstraat hebben een wettelijke rijsnelheid van 30 km/uur en zijn daarom niet gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Op basis van de wet is een onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van deze wegen niet noodzakelijk. In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of, als gevolg van alle gezoneerde en niet-gezoneerde wegen samen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat:

  • De geluidbelasting als gevolg van de zoneplichtige wegen Sweilandstraat, Padoxlaan en Lockhorstlaan is na toepassing van de aftrek conform artikel 110g Wgh lager dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een hogere waarde als gevolg van wegverkeer is niet noodzakelijk.
  • Als gevolg van de niet-gezoneerde wegen bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 46 dB exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh. Aangezien het niet-gezoneerde wegen betreft is een wettelijke toets aan de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
  • De gecumuleerde geluidbelasting is niet hoger dan de vast te stellen hogere waarden. Bij de woningen waarvoor geen hogere waarde hoeft te worden vastgesteld bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 54 dB. Op basis van de gecumuleerde geluidbelastingen zijn geen aanvullende maatregelen met betrekking tot de gevelgeluidwering noodzakelijk.

Railverkeer
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de woningen als gevolg van railverkeer ten hoogste 62 dB bedraagt. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, de maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt echter gerespecteerd.

In het akoestisch onderzoek is aangetoond dat maatregelen aan de bron (raildempers) en/of maatregelen in de overdracht (verhogen van bestaande schermen) niet doelmatig toegepast kunnen worden. Het is daarom noodzakelijk om voor 16 woningen een hogere grenswaarde aan te vragen bij het bevoegd gezag, het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Teylingen.

Hogere grenswaarden getoetst aan gemeentelijk geluidbeleid
Door de Omgevingsdienst West-Holland zijn richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder opgesteld. Deze richtlijnen worden door de gemeente Teylingen onderschreven.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de algemene voorwaarden van de Wet geluidhinder zijn reeds getoetst. Maatregelen om de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde terug te brengen zijn onvoldoende doeltreffend. De gecumuleerde geluidbelasting is niet hoger dan de hogere grenswaarde en wordt daarmee aanvaardbaar geacht.

Wanneer wordt getoetst aan de specifieke criteria voor railverkeer dan is hier sprake van woningen die ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.
Verder wordt geconcludeerd dat bij alle woningen sprake is van een stille buitenruimte aangezien voor de begane grond geen hogere waarden noodzakelijk zijn.
De geluidbelasting is niet hoger dan 63 dB en dove gevels zijn niet noodzakelijk.

Voor het meest nabij het spoor gelegen blok van 4 woningen, is het gewenst dat de verblijfsruimten niet aan de gevel worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt. Gezien de ligging van de woningen ten opzichte van het spoor is dit niet mogelijk. De voor- en achtergevel hebben een ongeveer vergelijkbare geluidbelasting.
Gezien de afmetingen van de woningen is het niet mogelijk om op de eerste verdieping de verblijfsruimten anders in te delen. Als gevolg van de hogere gevelgeluidwering kan echter ook in deze ruimten, met gesloten ramen, een acceptabel binnenniveau bereikt worden.

Conclusie
Voor de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het spoorweglawaai zal een ontheffing bij burgemeester en wethouders van Teylingen worden aangevraagd.
De Omgevingsdienst West-Holland zal, namens burgemeester en wethouders van de gemeente Teylingen, de procedure voor het vaststellen van hogere waarden railverkeerslawaai voorbereiden en doorlopen. De hogere waarden dienen bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn verleend.

5.4 Archeologie

Bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek IVO-O
In 2013 heeft Archeodienst BV een archeologisch onderzoek uitgevoerd op de locatie Kaagstraat en Norremeerstraat (Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase: Locatie Kaagstraat, Norremeerstraat Warmond, zie bijlage 6). Dit onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek IVO-O (booronderzoek).
Het onderzoek is uitgevoerd conform het gemeentelijk beleid voor archeologie uit 2009, de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2 (CCvD 2010) en de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek versie 2.0 (Tol et al. 2012).

Het doel van het bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden. Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de opgestelde verwachting door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren.

Aanvullend onderzoek
In 2015 is aanvullend onderzoek gedaan door Historisch Genootschap Warmelda in Warmond, zie bijlage 7. Dit onderzoek bestond uit archiefonderzoek. Het doel van het onderzoek was om de ligging van het verdwenen kasteel Lockhorst uit de 13e eeuw te bepalen.

Conclusie
Tijdens het onderzoek van Archeodienst BV zijn archeologische indicatoren gevonden, die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats. De locatie Norremeerstraat ligt bovendien grotendeels binnen het kasteelterrein van het verdwenen kasteel Lockhorst. Archeodienst BV adviseert vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven bij verstoringen die dieper gaan dan 80 cm – Mv.

Het onderzoek van Warmelda laat zien waar het kasteel Lockhorst heeft gestaan. Daarbij moeten we wel rekening houden met afwijkingen bij projectie op historische kaarten.
Archeodienst en Warmelda trekken dezelfde conclusie, namelijk er ligt een kasteelterrein, dus er kunnen resten aangetroffen worden.
De gemeente is het eens met deze conclusie voor de Norremeerstraat. Dit betekent dat vervolgonderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 80 cm –Mv (opp. 0 m2). In de regels van het bestemmingsplan is voor de Norremeerstraat een dubbelbestemming archeologie opgenomen met bovenstaande voorwaarden.

De gemeente is het niet eens met de conclusie voor de Kaagstraat, omdat er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen en de locatie buiten het kasteelterrein valt. Dit betekent dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is bij bodemingrepen. In de regels van het bestemmingsplan is voor de Kaagstraat geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.

5.5 Flora en fauna

5.5.1 Quickscan Natuurwetgeving

Om te beoordelen of in het plangebied beschermde planten- of diersoorten aanwezig zijn, heeft CSO adviesbureau een zogenaamde quick scan uitgevoerd (quick scan natuurwetgeving d.d. 9 augustus 2013, 13A040, zie bijlage 8). Het doel van de quick-scan is om op basis van een literatuuronderzoek en een veldbezoek een inschatting te maken of:

  • beschermde flora- en faunasoorten op het plangebied en directe omgeving voorkomen;
  • de planontwikkeling mogelijk effect(en) heeft op de al dan niet aanwezige beschermde flora- en faunasoorten en daarmee mogelijk strijdig is met de soortbescherming conform de Flora- en faunawet;
  • een noodzaak aanwezig is voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar de mogelijk voorkomende beschermde flora- en faunasoorten, door een gerichte veldinventarisatie volgens de geldende protocollen;
  • de planontwikkeling plaatsvindt in of nabij een beschermd natuurgebied (zoals: Natura 2000-gebied, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en beschermd Natuurmonument) en/of daarbij sprake is van de noodzaak voor het uitvoeren van een apart onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet en/of de EHS (gebiedsbescherming/externe werking).

Op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek, de overige verzamelde gegevens en de bevindingen tijdens het veldbezoek wordt op basis van de quick-scan en de planontwikkeling het volgende geconcludeerd.

Flora
Binnen het plangebied en directe omgeving zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.

Fauna
De zwaarder beschermde soorten (tabel 2 & 3 soorten) die volgens het literatuuronderzoek en/of veldbezoek mogelijk ter plaatse van het plangebied voorkomen zijn vleermuizen en vogels.

Vleermuizen
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als vliegroute, foerageer- en/of verblijfsgebied. De aanwezige bebouwing op het plangebied zijn in potentie geschikt als verblijfplaats (zomer- en paarplaats) vanwege de aanwezigheid van holten, spouwmuren, kieren en gaatjes in de gevels en dergelijke. Het verdwijnen van de woningen en lijnvormige elementen zal mogelijk een negatief effect hebben op de aanwezigheid van deze soorten. Een nader onderzoek naar vleermuizen is nodig en zal voor de sloop van de woningen worden uitgevoerd.

Vogels
Het plangebied biedt mogelijkheden voor broed- en standvogels. Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd (ontheffing is niet mogelijk). Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de Flora- en faunawet geen standaardperiode aangehouden, wel kan globaal uitgegaan worden van april tot augustus. Buiten het broedseizoen zijn nesten doorgaans niet beschermd, behalve als het jaarrond beschermde nesten betreft. Voor de huismus (standvogel) geldt dat het een koloniebroeder is en deze speciale bescherming geniet conform de Flora- en faunawet. De nesten van huismussen zijn het gehele jaar beschermd en (categorie 2, DR, 2009): “nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar”. Een nader onderzoek naar het voorkomen van de huismus is nodig en zal voor de sloop van de woningen worden uitgevoerd.

In het algemeen geldt nog het volgende advies. De te verwijderen bomen, struiken en opstallen vergen controle op in gebruik zijnde schuil- en broedplaatsen van vogels en vleermuizen. Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (meestal tussen 15 maart en 15 juli) uit te laten voeren. Aangeraden wordt bij het nader onderzoek naast de vleermuizen en huismus ook de overige vogels in kaart te brengen die mogelijk gebruik maken van het plangebied als schuil- en broedplaats. Opgemerkt wordt dat het nader onderzoek naar vleermuizen verspreid over een jaar wordt uitgevoerd om de zo de mogelijke verschillende functies van het plangebied voor vleermuizen vast te stellen. Meer informatie hierover is te vinden in het vleermuisprotocol 2013 www.netwerkgroenebureau.nl.

Conclusie
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de sloop van de bestaande bebouwing onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van de beschermde soorten vleermuizen en huismussen. Als deze soorten worden aangetroffen wordt een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd.
De aanwezigheid van beschermde soorten is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan maar stelt voorwaarden aan de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden. Voor het overige vormt het aspect flora en fauna geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

5.5.2 Aanvullend natuuronderzoek

In 2014 heeft Adviesbureau E.C.O.Logisch een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde vleermuizen, de huismus en de gierzwaluw. De rapportage 'Briefrapport aanvullend onderzoek vleermuizen, huismus en gierzwaluw' is als bijlage 9 in de toelichting opgenomen.

Uit de rapportage blijkt het volgende:

  • Er zijn tijdens de inventarisatie naar vleermuizen géén verblijfplaatsen vastgesteld. Wel zijn er foeragerende vleermuizen waargenomen in het plangebied. Het betreft de gewone dwergvleermuis en de rosse vleermuis.
  • Tijdens de inventarisatie naar de gierzwaluw zijn er géén broedlocaties van deze soort waargenomen.
  • Van de huismus zijn twee nestlocaties waargenomen in het plangebied. Nestlocaties van deze soort zijn jaarrond beschermd.

Bij het slopen van de bebouwing komen de beide beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen van de huismus te vervallen.

Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen is een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd en verleend (zie paragraaf 5.5.3).

5.5.3 Ontheffing ruimtelijke ingreep

Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen, dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het vernietigen van twee vaste rust- of verblijfplaatsen (artikel 11) van de huismus inclusief functioneel leefgebied. In het kader van de aanvraag voor ontheffing is door het Adviesbureau E.C.O.Logisch het 'Activiteitenplan Kaagstraat/Norremeerstraat te Warmond' (nr. WANA1301A, d.9 januari 2015) opgesteld. Het plan is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.

In het activiteitenplan wordt omschreven op welke wijze zorgvuldig zal worden gehandeld. Er wordt een omschrijving gegeven van de geplande werkzaamheden, inclusief planning, doel en belang van de activiteiten. Ook wordt weergegeven welke mitigerende maatregelen zullen worden toegepast, teneinde de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten te waarborgen.

Uit de brief van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 17 februari 2015 blijkt dat de ontheffing is verleend (zie bijlage 11) voor de periode van 17 februari 2015 tot en met 1 december 2019.

5.5.4 Update natuuronderzoek

Vanwege de aanpassingen voor de nieuwbouw is door het Adviesbureau E.C.O.Logisch beoordeeld of deze ecologisch gezien gevolgen hebben. De rapportage 'Update natuuronderzoek Kaagstraat/Norremeerstraat Warmond' (nr. WANA1501, d.d. 15 september 2015) is als bijlage 12 bij de toelichting gevoegd.

Uit de rapportage blijkt dat de wijzigingen van het ontwerp door de geringe omvang niet van invloed zijn op eerdere conclusies met betrekking tot natuuronderzoek. De wijzigingen hebben geen negatieve invloeden op beschermde natuur in de toekomst.
De resultaten uit de eerdere onderzoeken met betrekking tot beschermde natuurwaarden zijn hedendaags actueel en volledig. Er is geen noodzaak nadere onderzoeken te laten uitvoeren.

5.6 Verkeer en parkeren

5.6.1 Verkeersafwikkeling

In het kader van de planontwikkeling heeft Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer het ontwerp getoetst op basis van de richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer en het ASVV. Ook is gekeken naar de ontsluiting voor vrachtwagens en is op basis van de rijcurve nagegaan of aanpassingen noodzakelijk zijn (Verkeerskundig advies Norremeerstraat en Kaagstraat Warmond 15-03-2014, zie bijlage 13).

Op basis van de verkeerskundige beoordeling van het voorlopig ontwerp voor de herstructurering van de Norremeerstraat en de Kaagstraat kan geconcludeerd worden dat het plan op hoofdlijnen voldoet aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer. Hoewel het afwikkelen van zwaar verkeer door woonstraten gezien de enorme verschillen in massa tussen zwaar verkeer en de lichtere verkeersdeelnemers niet gewenst is, wordt dit in belangrijke mate gecompenseerd door de lage rijsnelheid waarmee vrachtwagen moeten rijden om door deze straten te kunnen manoeuvreren.

In formele zin voldoen de wegprofielen van de Kaagstraat en de Norremeerstraat niet aan de richtlijnen van het ASVV 2012. Echter gezien de zeer lage verkeersintensiteiten van zowel het langzame als het gemotoriseerde verkeer zijn concessies aan deze richtlijnen acceptabel. Voor de Norremeerstraat, op het gedeelte tussen de Eymerspoeldam en Teijlingerkade, wordt geadviseerd om het trottoir aan de woningzijde met de even huisnummers aan te leggen als een rabatstrook waardoor er voor vrachtwagens meer manoeuvreerruimte ontstaat om de bocht met de Teijlingerkade te kunnen maken en bij tegemoetkomend verkeer meer ruimte is om elkaar te passeren.

Aanvullend wordt op het eigen terrein van de nieuwe vrijstaande woning aan de Norremeerstraat in het bestemmingsplan de aanleg en instandhouding van twee parkeerplaatsen (dubbele parkeerkoffer) vastgelegd.
Hierdoor wordt bewerkstelligd dat ter plaatse zo min op de openbare weg geparkeerd behoeft te worden. Bijkomend voordeel is dat de keermogelijkheden voor hulpdiensten wordt verbeterd (zie paragraaf 5.8).

Conclusie
De verkeersafwikkeling vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.6.2 Parkeren

De gemeente Teylingen heeft parkeerbeleid waarin het voorliggende initiatief is getoetst. Er is sprake van vervanging van bestaande woningen, waarbij er 1 woning extra wordt gerealiseerd.
Het gemeentelijke parkeerbeleid geeft aan dat alleen voor deze extra woning de huidige parkeernorm mag worden gevraagd. De andere woningen worden vervangen, hiervoor mag niet de huidige parkeernorm worden gevraagd.

Dit resulteert in het volgende:

  • Kaagstraat:
    In de huidige situatie zijn 4 woningen aanwezig, in de nieuwe situatie worden er ook 4 woningen gebouwd. Er hoeven daardoor geen extra parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
  • Norremeerstraat:
    Huidige situatie: 24 eengezinswoningen, voorgesteld plan: 25 woningen.
    Hiermee wordt 1 extra woning toegevoegd, waardoor er conform het gemeentelijke beleid 1,8 parkeerplaats moet worden toegevoegd.
    Voor de extra woning is in de planregels (artikel 13.2) vastgelegd dat deze op eigen terrein gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden.

Gemeente Teylingen beseft ook dat de openbare parkeermogelijkheden in dit deel van Warmond niet ruim zijn. Ondanks dat het voor realisatie van het plan niet noodzakelijk is, zag de gemeente hier wel een gelegenheid om het aantal openbare parkeerplaatsen te vergroten.
Met Woningstichting Warmunda is overeengekomen dat ze grond beschikbaar stellen en dat de gemeente hierop openbare parkeerplaatsen realiseert in de vorm van een parkeerkoffer tussen de twee woningblokken aan de Norremeerstraat. Hierdoor worden circa 12 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de Kaagstraat blijven de 4 parkeerplaatsen op de weg gehandhaafd.

Conclusie
Voor beide locaties wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.

5.7 Water

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te kunnen bieden tegen overstromingen en wateroverlast.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat bij een bestemmingsplan een zogenaamde 'watertoets' verplicht is. Doel van de watertoets is dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij het opstellen van deze plannen en dit moet inzichtelijk worden gemaakt. Vooroverleg over de wateraspecten van het plan tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerders is verplicht. Er is een rapportage opgesteld waarin het wateraspect is beschouwd (CSO 13A040.R005.EP.GL.RP zie bijlage 14).

Op 11 september 2013 heeft CSO, namens de opdrachtgever, een digitale watertoets uitgevoerd. Middels deze toets wordt snel inzicht verkregen in de waterbelangen van het project. Op 13 februari 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland (de heer A. Noort) middels een email positief gereageerd op de digitale watertoets.

Voor de waterbelangen in dit project gelden de volgende conclusies:

  • de nieuwe bebouwing wordt niet op het riool aangesloten; het hemelwater zal onder vrij verval via goten in de straat naar het oppervlaktewater in de haven van Warmond worden afgevoerd;
  • vanwege deze directe afvoer zullen de goten direct na een bui weer droog zijn en in staat om een eventueel nieuwe bui te verwerken;
  • de voorgestelde inrichting heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Voor het nieuwe ontwerp is deze digitale watertoets nog steeds van toepassing, met daarbij een toevoeging.

Doordat in het gewijzigde ontwerp, zoals voorligt in het ontwerp bestemmingsplan, extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden neemt het oppervlak verharding toe ten opzichte van de huidige situatie.

In de onderstaande berekening is dit inzichtelijk gemaakt:

Verharding Warmunda   Bestaand
(m2)  
Nieuw
(m2)  
Voetprint villa   0   104,29  
Villa parkeerplaatsen eigen terrein (2stuks)     25  
Voetprint woningen Norremeerstraat   1100,31   1336,65  
Voetprint woningen Kaagstraat   203,19   238,34  
Totaal Warmunda   1303,5   1704,28  
Verschil   400,78   

Verharding gemeente   Bestaand
(m2)  
Nieuw
(m2)  
Parkeerkoffer   0   327,57  
Bocht kop Norremeerstraat   0   45,38  
Totaal gemeente   0   372,95  
Verschil   372,95   

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het oppervlakte verharding met 774 m² (= 401 m² + 373 m²) toeneemt.
Conform de eisen van de Keur van het waterschap Holland Rijnland is compensatie nodig als het verharde oppervlak met meer dan 500 m² toeneemt. Er dient dan 15% van de toename gecompenseerd te worden in oppervlakte water in hetzelfde peilvak.
Voor het voorliggende plan is het daarom nodig 116 m² oppervlaktewater te realiseren. Op recreatie eiland Koudenhoorn is reeds een overcompensatie oppervlaktewater gerealiseerd. Kaag- en Norrmeerstraat en Koudenhoorn liggen in hetzelfde peilvak (boezem). Door middel een watervergunning zal een deel van de overcompensatie oppervlaktewater ingezet worden door de Kaag- en Norremeerstraat.

Conclusie
Het waterbelang is op juiste wijze bij de planvorming betrokken en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Compensatie voor het aspect water is aan de orde. Er wordt gebruik gemaakt van de reeds gerealiseerde overcompensatie op Koudenhoorn.

5.8 Externe veiligheid

Op 10 juni 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna afgekort tot: Bevi) gepubliceerd in het staatsblad. De risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen zijn hiermee wettelijk vastgelegd. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en het daarbij horende Regeling externe veiligheid inrichtingen) naleven. In de omgeving van het plangebied zijn geen Bevi-inrichting gelegen.

Transportroutes
Over de nabijgelegen spoorlijn vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen wegen of waterwegen aangewezen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Buisleidingen
In of in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.

Brandweer Advies
In het kader van het bestemmingsplan is het plan door de brandweer getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende ”Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid’’ en ”Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening’’ van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde voorontwerp bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid.

De Brandweer Hollands Midden is echter van mening dat de adequate hulpverlening in het plangebied ontoereikend is voor het aspect bereikbaarheid omdat niet wordt voldaan aan de richtlijn tweezijdige ontsluiting of een tweede ontsluiting (een zogenoemde calamiteitenontsluiting).
Gezien de bestaande stedelijke situatie is het niet mogelijk een tweede ontsluiting te maken. Er is hier sprake van vervangende nieuwbouw. In overleg met de brandweer is geconcludeerd dat deze beleidswens niet uitvoerbaar is. De bestaande situatie is daarmee acceptabel.
Door verbeteren van de bochtstraal en het realiseren van de parkeerkoffer wordt de toegankelijkheid verbeterd. Het realiseren van een parkeerkoffer heeft als bijkomend voordeel dat de keermogelijkheden voor hulpdiensten wordt verbeterd.

Wel kan worden voldaan aan de praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening waarin is aangeven datvoor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 m vanaf de brandweeringang aanwezig moet zijn. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 m zijn.
In de huidige situatie wordt hier al aan voldaan. Er hoeven dus geen extra bluswatervoorzieningen aangelegd te worden.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.9 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De herstructering van de woningen aan de Norremeerstraat en de Kaagstraat wordt mogelijk gemaakt op basis van een nieuw bestemmingsplan. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.

Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.

  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1)
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2)

In dit geval worden 28 bestaande woningen vervangen en slechts één woning toegevoegd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 28 vervangende en één nieuwe woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Leefklimaat
De ontwikkeling van de woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van woningen toe.
De verkeersaantrekkende werking van het plan verandert slechts marginaal, omdat aan de al bestaande situatie slechts één woning wordt toegevoegd. Bovendien liggen de woningen al in verstedelijkt gebied. De luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied wordt dan ook niet significant beïnvloed door de ontwikkeling.

Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in 28 vervangende en één nieuwe woning. Dit aantal blijft ruim onder de grenzen uit de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’. Daarbij draagt het plan niet significant bij aan de lokale luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van de woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer en de eisen omtrent een goed woon- en leefklimaat.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is het van belang inzichtelijk te maken of het woon- en leefklimaat niet wordt gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving. Anderzijds is het ook van belang dat de nieuwe woningen niet leiden tot beperkingen op de bedrijfsvoering van de reeds aanwezige/mogelijke bedrijvigheid.

Om dit inzichtelijk te maken wordt uitgegaan van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk). De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien.

Tussen de twee huizenblokken Norremeerstraat en Kaagstraat ligt een jachthaven. De jachthaven is in het geldende bestemmingsplan als zodanig bestemd. Een jachthaven (sbi2008-code 932) heeft een milieucategorie 3.1 met een indicatieve richtafstand van 50 m vanwege het aspect 'geluid'. De afstand van de jachthaven ten opzichte van de woningen is kleiner.
Echter, de bestaande jachthaven is een Activiteitenbesluit-inrichting (type B). Dit betekent dat een jachthaven moet voldoen aan de algemene milieuregels voor bedrijven. Dit betekent dat voldaan moet worden aan 50 dB(A) op de meest nabij gelegen gevel van woningen.
De afstand tussen woningen en jachthaven verandert niet door dit bouwplan. De nieuwe woningen worden herbouwd op nagenoeg dezelfde locatie als de bestaande woningen. Door de Omgevingsdienst West-Holland wordt dan ook geconcludeerd dat het bouwplan geen gevolgen heeft voor de jachthaven en andersom.

Binnen de directe omgeving van het voorliggende plangebied bevinden zich geen andere bedrijven die voor hinder kunnen zorgen voor de nieuwe woningen dan wel die door de nieuwe woningen in de bedrijfsvoering kunnen worden gehinderd.

5.11 Duurzame stedenbouw

In het kader van het bestemmingsplan is het nieuwbouwplan voor de Kaag- en Norremeerstraat, Warmond langs de ambities gelegd die zijn weergegeven in het regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) en worden gemonitord door de ambitietabel Duurzame Stedenbouw.

Het resultaat daarvan is vastgelegd in en Ambitietabel duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen en Checklist Gebiedontwikkeling (zie bijlage 16).
Uit het rapport blijkt dat het bestemmingsplan Kaag- en Norrmeerstraat, Warmond aan het minimale ambitieniveau voldoet. Alle relevante basisambities voldoen. Daarnaast kan worden voldaan aan de ambitie van duurzaam bouwen door het halen van GPR Gebouw score minimaal 7.0 per thema.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak

Van 18 september tot en met 29 oktober 2014 heeft het voorontwerp-bestemmingsplan Kaagstraat en Norremeerstraat, Warmond ter inzage gelegen voor inspraak. Op 1 oktober 2014 heeft bovendien een inloopavond plaatsgevonden, waar reacties gegeven konden worden op het plan.

De ontvangen inspraakreacties zijn door de gemeente in een aparte nota Inspraak- en overlegnota verwerkt. De nota is als bijlage 17 opgenomen in de toelichting. Indien een inspraakreactie heeft geleid tot wijziging van het bestemmingsplan, staat dit aangegeven in de nota.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp-bestemmingsplan Kaagstraat en Norremeerstraat, Warmond is in het kader van het vooroverleg, ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende personen en instantie toegezonden:

  • Provincie Zuid Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Veiligheidsregio Hollands-Midden / Brandweer Hollands-Midden;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • TenneT TSO B.V.;
  • Omgevingsdienst West Holland;
  • Gemeente Teylingen;
  • Liander Infra West NV
  • Dunea duin&water;
  • Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek
  • Monumentencommissie Teylingen

Een aantal instanties hebben een reactie ingediend op het bestemmingsplan. Van de andere wordt aangenomen dat ze in kunnen stemmen met het voorliggende bestemmingsplan.
De overlegreacties zijn verwerkt in de Inspraak- en overlegnota in bijlage 17. De reacties zijn samengevat en voorzien van beantwoording. Indien een overlegreactie heeft geleid tot wijziging van het bestemmingsplan, staat dit aangegeven in de nota.

6.3 Ontwerp-terinzagelegging

Het ontwerp-bestemmingsplan Kaagstraat en Norremeerstraat, Warmond heeft ter inzage gelegen van 21 januari 2016 tot en met 2 maart 2016. In deze periode heeft iedereen een zienswijze naar voren kunnen brengen. In de genoemde periode zijn in totaal 11 zienswijzen binnengekomen. Alle zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ingediend er daarmee ontvankelijk. Vijf overlegpartners hebben een zienswijze ingediend waarin ze aangegeven geen belang, dan wel geen bezwaar te hebben op het ontwerp bestemmingsplan.
In de Nota beantwoording zienswijzen wordt verslag gedaan van de inhoud van de binnengekomen zienswijzen en zijn deze voorzien van een antwoord. De Nota beantwoording zienswijzen is als bijlage 18 aan deze toelichting toegevoegd.

Ambtshalve wijzigingen
Tot slot zijn er in het bestemmingsplan enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn aangegeven in de Nota beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in bijlage 18 van deze toelichting.

Vaststelling
Het bestemmingsplan Kaagstraat en Norremeerstraat, Warmond is op <datum> door de gemeenteraad van Teylingen vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van bouwplannen, aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan als:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie op een andere manier is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.
De gemeente en de initiatiefnemer zullen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro sluiten. In de overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, eisen aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte. Op grond van deze overeenkomst wordt het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en daarom kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Economische uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden onderzocht. In dit geval levert het onderzoek het volgende op. De risico's verbonden aan de realisering van het project liggen bij de initiatiefnemende partij. Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. Ter beperking van eventuele risico’s, waaronder planschade, voor de gemeente wordt in deze overeenkomst bovendien een garantiestelling opgenomen.

De economische uitvoerbaarheid is verzekerd.