direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kom Etten, locatie Palmlaan en Strik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000224-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wenst op de planlocatie langs de zuidzijde van Etten aan de Palmlaan en de Strik op een ruim, deels onbebouwd terrein 10 grondgebonden woningen te realiseren. Het plangebied grenst aan het perceel van Palmlaan 1 waarop een monumentale boerderij (waarin wordt gewoond) is gevestigd. Op de percelen van Palmlaan 1 en het plangebied rust momenteel een agrarische bestemming.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat de agrarische bestemming het realiseren van de woningen niet toestaat. Om het planvoornemen voor de nieuwbouw van woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen aan de Palmlaan en de Strik in Etten. De locatie ligt aan de zuidzijde van het dorp aan de rand van de bebouwde kom en wordt omgeven door woningen en ten zuidoosten de Zeddamseweg en ten zuidwesten de Slingerparallel. Ten zuiden van het plangebied komen deze wegen samen op een kruispunt.

De planlocatie is gelegen op vier percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Gendringen, sectie M, perceelnummers nummers 2689, 2692, 2816 en 2815 (Palmlaan 1). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 12.510 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede kadastrale kaart met globale aanduiding plangebied (bron: Kadastrale Kaart.com)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kleine Kernen 2004'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 22 december 2005.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch gebied' en deels de enkelbestemming 'Groen'. Op de boerderij van Palmlaan 1 rust een monumentale status.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Agrarisch gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid en voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen. Op deze gronden mag alleen gebouwd worden andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals terreinafscheidingen, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstobjecten, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kleine Kernen 2004', omdat de tien gewenste woningen volgens de regels van de enkelbestemmingen niet gerealiseerd kunnen worden. De woonfunctie en de bouw van de woningen kan alleen doorgang krijgen als de enkelbestemming op de planlocatie wordt gewijzigd naar 'Wonen'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Kom Etten, locatie Palmlaan en Strik' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er op de planlocatie voornamelijk groen (gras en bomen) aanwezig. Daarnaast is er op Palmlaan 1 een monumentale boerderij aanwezig die wordt bewoond, daarnaast gelegen zijn twee schuren. Het terrein is rondom afgezet met laag prikkeldraad. Het plangebied heeft een agrarisch karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: Plangebied vanaf de Strik (bron: Google Maps, Juni 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0005.png" Figuur 2.2: Plangebied vanaf de Slingerparallel (bron: Google Maps, Augustus 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Westelijke weide op plangebied. Bron: Quickscan flora en fauna 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0007.png"

Figuur 2.4: Voorgevel monumentale woonboerderij Palmlaan 1. Bron: Quickscan flora en fauna 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0008.png"

Figuur 2.5: De grote schuur (wordt gesloopt) Bron: Quickscan flora en fauna 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0009.png"

Figuur 2.6: De kleine schuur (wordt gesloopt) Bron: Quickscan flora en fauna 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0010.png"

Figuur 2.7: Plangebied huidige situatie met aanduiding afbeeldingen (bron: Pdok viewer)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden er tien grondgebonden woningen (in een erfopzet) gebouwd op het plangebied. De woningen zijn landschappelijk ingepast. Op onderstaande afbeelding is de toekomstige terreinindeling te zien. De woningen hebben een eigen tuin en er worden in totaal 21 parkeerplaatsen gerealiseerd die geplaatst zijn nabij de woningen. De bestaande boomgaard, monumentale bomen en monumentale bestaande boerderijwoning blijven bestaan. Zuidelijk blijft er een groot gedeelte groen en onbebouwd. Dit om het landschappelijk, agrarisch karakter van het gebied te behouden.

In Bijlage 1 van de toelichting zijn de inrichtingstekeningen van de planlocatie opgenomen. In Bijlage 2 van de toelichting zijn de schetsontwerpen van de te bouwen woningen opgenomen.

Door Kubiek Ruimtelijke Plannen is een landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 15 van de toelichting en Bijlage 1 van de regels). Daarin worden de gewenste beplantingen op het plangebied uiteengezet en onderbouwd. Het landschappelijk inpassingsplan dient als leidraad voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen en is als voorwaardelijke verplichting in de regels (artikel 11.1) van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0011.png" Figuur 2.8: Inrichtingstekening (bron: ANV Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0012.png" Figuur 2.9: Kavelverdeling erf 1 en 2 (bron: ANV Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Beoordeling initiatief

Met voorliggend plan wordt een braakliggend agrarisch perceel herbestemd tot woonlocatie. Hierdoor draagt de ontwikkeling bij aan de maatschappelijke opgaven, namelijk woningbouw. De woningen worden landschappelijk en ruimtelijk ingepast waardoor er aansluiting wordt gevonden op de omgeving van het plangebied. Bij de ontwikkeling van het gebied wordt rekening gehouden met duurzaamheid en biodiversiteit. Het plan voldoet hiermee aan het gestelde in de NOVI. Kortom: Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Beoordeling initiatief

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Hierdoor zal met de gewenste ontwikkeling geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In artikel 1.1.1 van het Bro zijn definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’, en

- stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen´.

Beoordeling initiatief

Onderhavig plan ziet op een herziening die tien nieuwe woningen mogelijk maakt. Uit jurisprudentie blijkt dat woningbouwplannen tot en met 11 woningen worden gezien als kleinschalig en hiermee niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling' vallen. Dit betekent dat de Ladder niet doorlopen hoeft te worden.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het evenwel nog steeds zinvol om in te gaan op de behoefte aan de te bouwen woningen. Hierover kan het volgende worden gesteld.

Door de tien nieuwe woningen binnen het plangebied te realiseren, wordt de dorpsrand van Etten op een kwalitatieve manier ingericht. De woningen zullen ruimtelijk en landschappelijk worden ingericht (in erfopzet) om aansluiting te vinden op de ruimte tussen de bebouwde kom en het buitengebied van Etten. Er wordt met de ontwikkeling een bijdrage geleverd aan de woningvoorraad, leefbaarheid, de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van Etten.

3.1.4 Nationale woon- en bouwagenda

De Nationale woon- en bouwagenda is 11 maart 2022 gepubliceerd door de Rijksoverheid. In de Nationale Woon- en Bouwagenda worden de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de programmatische aanpak voor de komende jaren geschetst. Het doel van de Nationale Woon- en Bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. Uit de integrale analyse van de woon- en bouwagenda blijkt dat er te weinig beschikbare en betaalbare woningen zijn. Daarnaast is de kwaliteit in toenemende mate een probleem: veel woningen passen niet bij de levensfase of woonbehoefte, zijn niet duurzaam of staan in een wijk waar sprake is van slecht onderhoud of waar de kwaliteit van de leefomgeving onder druk staat.

De technische bouwkwaliteit van nieuw te bouwen woningen wordt gewaarborgd door wettelijke eisen over onder meer veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid (waaronder fysieke toegankelijkheid) en het toezicht daarop. Nieuwe woningen worden bijna energieneutraal opgeleverd en worden niet langer op het aardgas aangesloten.

Beoordeling initiatief

De ontwikkeling draagt met het toevoegen van meer beschikbare woningen bij aan de doelen uit de nationale woon- en bouwagenda. De doelgroep van de woningen is in afstemming met de gemeente vastgesteld en sluit aan op de woonbehoefte van Etten. Daarnaast zijn de woningen van hoge kwaliteit, is er de mogelijkheid om zonnepanelen op de daken te realiseren en worden zij gasloos en levensloopbestendig gebouwd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 19 december 2018 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. De Omgevingsvisie is het thematisch ruimtelijk beleidsdocument waarin doelstellingen op de middellange termijn worden vormgegeven. Het doel van de Omgevingsvisie is om een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland te creëren. De provincie hoopt dit te bereiken door te werken aan zeven samenhangende ambities. Deze ambities zijn als volgt:

1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam.

2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer.

3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen.

4. Biodiversiteit: Werken met de natuur.

5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden.

6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!

7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam.

Binnen elke ambitie heeft de provincie verdere ambities en een aanpak geformuleerd. Zo streeft de provincie ernaar om de eerste afvalloze provincie van Nederland te zijn, om in 2030 het busvervoer zonder uitstoot te hebben en aardgasvrije en circulaire nieuwbouw te realiseren. Met name deze ambities rond duurzame nieuwbouw zijn van belang. Het plangebied valt niet binnen voor onderhavige ontwikkeling relevante themakaarten.

Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam: Op woongebied heeft Gelderland een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied is het uitgangspunt. Daarnaast heeft het benutten van bestaande gebouwen de voorkeur. Een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën staat voorop. Daarnaast veranderen de woonwensen van mensen door de tijd heen. Mensen zijn in staat langer zelfstandig te blijven wonen, maar worden ook steeds meer energiebewust.

Beoordeling initiatief

De ontwikkeling draagt bij aan de woningvoorraad van Etten. De nieuwbouwwoningen voldoen aan de woonwensen van de inwoners van Etten, zoals blijkt uit het woonwensenonderzoek (paragraaf 3.4.3.1). Hierdoor sluit de ontwikkeling aan bij de doelstellingen van 'Woon- en leefomgeving' uit de provinciale ruimtelijke structuurvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
  • Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) is op 21 december 2022 geconsolideerd. De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van hun taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Ze geven hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening heeft de provincie alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving.De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen. De Omgevingsverordening heeft daarom de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening:
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer:
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

Beoordeling initiatief

Het plangebied valt binnen de volgende beleidskaarten: 'Regels Glastuinbouw' en 'Regels Erfgoed'. 'Regels Glastuinbouw' zijn niet van belang bij het planvoornemen. 'Regels Erfgoed' beschrijft dat het plangebied binnen een cultuurhistorische gebiedsbegrenzing valt van een molenbiotoop. In artikel '2.7.2 Instructieregels bestemmingsplan Molenbiotoop' worden de regels omtrent een molenbiotoop verduidelijkt. In artikel 2.64 (bescherming windvang molen) staat geschreven dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk mag maken als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. En dat het eerste lid niet van toepassing is op de molens in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem. Er is voorafgaand onderzoek gedaan naar de relatie van de molenbiotoop tot het bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen beperking van de windvang van een molen zal ontstaan met de uitwerking van het voornemen. Het onderzoek naar de molenbiotoop is te vinden in Bijlage 3 van de toelichting en onder 4.1 van de toelichting wordt deze verder geduid. Eerder uitgebrachte adviezen omtrent de molenbiotoop zijn te vinden in Bijlage 19 en Bijlage 20. Daarnaast valt er met het planvoornemen rekening te houden met klimaatadaptatie. De manier waarop is beschreven in artikel 2.65b (klimaatadaptatie). Klimaatadaptatie is een van de vier pijlers binnen het focusthema duurzaamheid. Gelderland wil in al haar taken voorbereid en aangepast zijn aan het veranderend klimaat. Dit doen zij middels eigen beleid en handelen en gevendaarmee het goede voorbeeld. Van belang op het planvoornemen is een duurzaam water-, natuur en bodemsysteem.

Artikel 2.65b (Klimaatadaptatie)

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
    • a. waterveiligheid;
    • b. wateroverlast;
    • c. droogte; en
    • d. hitte.
  • 3. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Wat betreft klimaatadaptatie wordt er middels het toevoegen van een wadi rekening gehouden met het bergen en infiltreren van hemelwater. Het onderdeel water wordt nader toegelicht in paragraaf 4.9.Het onderdeel klimaatadaptatie is nader onderbouwd in paragraaf 4.13.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de regels vanuit de provinciale omgevingsverordening. De thema's molenbiotoop en klimaatadaptatie worden in het bestemmingsplan nader uitgewerkt in hoofdstuk 4, paragraaf 4.1 en 4.9.

  • Actualisatieplan 9 Omgevingsverordening

In dit actualisatieplan is een aanvulling op de Omgevingsverordening opgenomen. De aanvulling gaat over het aanwijzen van Aanvullende Strategische Voorraden (ASV) voor de drinkwatervoorziening. Daarnaast nemen we regels op om het grondwater in deze gebieden te beschermen. In het voorgaande proces hebben we tot nu toe gesproken over ASV-gebieden. In de Omgevingsverordening gebruiken we de benaming ‘drinkwaterreserveringsgebieden’. Deze toelichting gaat over:

  • de aanleiding voor deze actualisatie;
  • onze uitgangspunten;
  • de aanwijzing van 11 drinkwaterreserveringsgebieden;
  • de beleidsinhoudelijke aanvullingen (de regels) met een motivering en een toelichting.

Beoordeling initiatief

Het plangebied valt niet binnen de kaart '1: Regels water'. Hierdoor hoeft het plan niet getoetst te worden aan de regels.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie

De Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 is vastgesteld op 19 april 2012. Het algemeen beoogde effect bestaat uit het behoud van ruimtelijke kwaliteiten van de Achterhoek en daarbinnen ruimte bieden voor diverse activiteiten op het gebied van wonen, werken, recreatie en infrastructuur. Tevens dient het daarmee als ruimtelijk kader voor uitvoering/faciliteren van (lokaal) ruimtelijk beleid, zoals gemeentelijke structuurvisies.

Inhoud van de regionale structuurvisie Achterhoek 2011-2020

1. De Achterhoek; samenwerken aan een uitdagende toekomst.

De Achterhoek is een moderne, vitale regio met een degelijke economische basis. Ook de Achterhoek ondervindt op dit moment de gevolgen van de economische crisis. Bijzondere ontwikkelingen zijn de bevolkingsontwikkeling (ontgroening, vergrijzing en krimp) en de transitie van het platteland. Stuk voor stuk ingrijpende processen die gevolgen hebben voor de sociale samenhang, de kwaliteit van het landschap en de economische kracht.

Behalve bedreigingen zijn er ook kansen die deze ontwikkelingen met zich meebrengen, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie en duurzaamheid. Door onderling samen te werken, vergroten wij de kans op een gezonde regio.

Voorbeelden van diverse ruimtelijk relevante beleidstrajecten:

Volkshuisvesting, waarbij ingrijpende afspraken gemaakt zijn voor de geplande en de (kwaliteit van de) bestaande woningvoorraad. Er vindt een bijstelling van de planvoorraad plaats van ca 14.000 naar 5.900 woningen. Met de provincie blijven wij in gesprek over maatregelen om de woningmarkt vlot te trekken;

Bedrijfsvestigingen, de Achterhoek ontwikkelt drie regionale bedrijventerreinen en werkt aan de herontwikkeling van bestaande terreinen. De provincie speelt hierbij een belangrijke rol;

Functieveranderingsbeleid: de regio Achterhoek heeft in samenwerking met de provincie een regionale nota over functieveranderingsbeleid opgesteld als uitwerking van het Streekplan 2005:

'Functies zoeken plaatsen zoeken functies. Ook bij de evaluatie en aanpassing van dit beleid wordt weer regionaal samengewerkt.

2. De Achterhoek, centraal in een stedelijk netwerk

Voor de economische vitaliteit van de regio is en blijft bereikbaarheid een heel belangrijk onderwerp. Het gaat daarbij primair om bereikbaarheid in reistijd zowel over het spoor als over de weg of digitaal. De Achterhoek maakt deel uit van een groter geheel, waarbij grenzen steeds meer vervagen. De regio moet aangehaakt zijn op de netwerken op nationale en internationale schaal.

De Achterhoekse gemeenten denken in knooppunten en netwerken. De strategische ligging biedt kansen voor de Achterhoek o.a.: als aantrekkelijk woon- en werkgebied, als recreatief inloopgebied, door de nabijheid van onderwijs- en zorgvoorzieningen van hoge kwaliteit, door het aansluiten bij de economische en kennisontwikkeling. Het is belangrijk dat de Achterhoek goed is aangesloten op de omliggende stedelijke netwerken, zowel in Nederland als in Duitsland. De aanwezigheid van daarbij passende infrastructuur is van levensbelang. Verdubbeling van het spoor Arnhem-Winterswijk, doortrekking van de A15 en verbetering van de A18/N18 (maar ook de doorstroming op de A12) blijven speerpunten om de bereikbaarheid en mobiliteit van de regio Achterhoek te versterken.

Voor de leefbaarheid en vitaliteit van de Achterhoek zijn de interne verbindingen van belang. De lokaalregionale knelpunten vragen om een oplossing, die gevonden moet worden samen met de provincie. Goede aansluitingen en efficiënt openbaar vervoer zijn onmisbaar.

3. Economisch perspectief in een bijzonder landschap

De landbouw speelt een belangrijke rol in de vorming van het Achterhoekse landschap. Het is de belangrijkste economische sector in het buitengebied en zorgt voor het beheer van het waardevolle landschap. Er komen grote veranderingen aan voor de sector. Door milieuregelgeving, wijziging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid vanuit Europa en meer economisch gedreven autonome ontwikkelingen, zullen veel bedrijven verdwijnen. Naast landbouw zijn recreatie en toerisme functies die in de Achterhoek steeds meer een stempel drukken op het buitengebied. Zij dragen in steeds grotere mate bij aan een economisch vitaal platteland. Bijvoorbeeld door de koppeling van de agrarische sector en recreatie en toerisme: agro-toerisme. De Achterhoek kiest voor het behoud van haar karakteristieke kleinschalige landschap maar ook voor de ondersteuning van de landbouwsector. Voor de grondgebonden landbouw is kavelruil nodig om vitale bedrijven mogelijk te maken. Daarbij dienen we de kernkwaliteiten van natuur en landschap te behouden en te ontwikkelen of te vernieuwen. Voor de intensieve veeteelt betekent dit het bieden van ruimte voor bestaande bedrijven en sterlocaties in verwevingsgebieden, ook buiten de LOG's. Het gaat om een goede balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten.

4. De Achterhoek duurzaam

De Achterhoek is van oudsher economisch sterk in de maakindustrie en de landbouw. Er is sprake van vakmanschap en innovatie in de toepassing van nieuwe technieken. De kansen voor verdere innovatie worden zowel voor de maakindustrie als de landbouw gezien in verduurzaming van productieprocessen en energievoorziening.

De Achterhoek kiest nadrukkelijk voor een bijdrage aan duurzame energietransitie. Wij zetten in op een klimaat- en energieneutrale 'groene' Achterhoek met een uitgekiende hernieuwbare energiemix, waarbij biomassa zeer kansrijk lijkt. Opwekking, transport en gebruik van energie dienen in de Achterhoek meer dan voorheen gericht te zijn op duurzame bronnen, methoden en technieken. De Achterhoek heeft ambities om tot een 50% reductie van C02 uitstoot in 2020 te komen en uiteindelijk tot een 100% duurzame energieopwekking. Dit is neergelegd in 'Het akkoord van Groenlo'.

De Achterhoek maakt daarbij de keuze voor biogas en zonne-energie. Warmte-koude- opslag wordt waar mogelijk toegepast en mogelijk dat water nog een rol kan spelen in de energievoorziening. Niet iedere gemeente in de Achterhoek is geschikt voor grootschalige winning van windenergie (zowel qua economische rendabiliteit als landschappelijke inpassing).

Beoordeling initiatief

De ontwikkeling zorgt voor behoud van het karakteristieke kleinschalige landschap van de Achterhoek. Dit komt doordat de nieuwe woningen qua grootte, vormgeving en opzet passen bij de bestaande monumentale boerderij. Het perceel wordt optimaal benut en er wordt rekening gehouden met duurzaamheid. De nieuwe woningen zorgen voor het stimuleren van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de kern van Etten.

3.3.2 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030

De woningmarkt in de Achterhoek is de afgelopen jaren aangetrokken. Momenteel staat de woningmarkt in de regio onder een groeiende druk en zijn woningtekorten hoog. Een grote behoefte is ontstaan aan meer betaalbare woningen op de Achterhoekse woningmarkt.

De regio heet de ambitie om 11.500 extra woningen te realiseren in de Achterhoek. Hiermee wordt de woningvoorraad fors uitgebreid. De regionale productie lag de afgelopen jaren gemiddeld op circa 600 woningen netto per jaar. De regio streeft ernaar dit aantal te verdubbelen.

Beoordeling initiatief

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de woningen die worden gerealiseerd. Onder de tabel is de plankaart opgenomen waar de tabel mee correspondeert. In de tabel is aangegeven per woning of ze levensloopbestendig zijn en of ze in de categorie betaalbaar wonen vallen conform de Woondeal. Levensloopbestendige woningen zijn woning die geschikt zijn voor iedere levensfase waarbij (minimaal) alle basisvoorzieningen, zoals onder andere de badkamer, toilet en slaapkamer, op de begane grond of gelijkvloers aanwezig zijn en daardoor tredeloos bereikbaar zijn.

De voorgenomen ontwikkeling vergroot het woningaanbod in een gebied waar kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen zijn gelegen, en speelt zo in op de regionale woonagenda.

Daarnaast zijn de woningen van hoge kwaliteit (allerlaatste duurzaamheidsnormen en gasloos). Daarbij wordt verpaupering van het onbenutte perceel voorkomen. Ten slotte draagt het planinitiatief bij aan de in de samenleving aanwezige woonbehoefte van gezinshuishoudens en levensloopbestendige woningen, zoals ook blijkt uit het gemeentelijke woonwensenonderzoek (paragraaf 3.4.3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0014.png"

Figuur 3.1: Ontwerptekening met nummering van de woningen (bron: AVN Architectuur)

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Gemeentelijke structuurvisie

De gemeentelijke structuurvisie Oude IJsselstreek is in mei 2011 vastgesteld. De visie laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, economie, landbouw, infrastructuur, natuur en landschap en recreatie voor de komende jaren krijgen in de structuurvisie allemaal hun plek.

De visie op wonen is voor het planvoornemen van belang. De gemeente wil Oude IJsselstreek ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid. Hierbij zijn het Kwalitatief WoonProgramma (KWP3), de regionale woonvisie en de woonvisie Oude IJsselstreek kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol.

Een belangrijk onderdeel van de regionale woonvisie is het bijstellen van de nieuwbouwplannen. Om tijdig in te kunnen spelen op de gevolgen van krimp wordt nu al ingezet op het behoud van de kwaliteiten van het wonen in de Achterhoek. De woningbehoefte van de regio Achterhoek ligt tot 2020 op circa 5900 woningen. Gelet op de demografische ontwikkelingen betekent dit voor de gemeente een netto toevoeging van 685 woningen voor de periode vanaf 1 januari 2010 tot 1 januari 2020.

De gemeente wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen, waar ook nieuwe inwoners hun plek kunnen vinden. Voor worden levensloop bestendige woningen gerealiseerd. Ook de sociale woningbouw blijft een belangrijk punt van aandacht. De gemeente wil inspelen op de specifieke woningvraag van nieuwe doelgroepen en het binden en boeien van jonge inwoners. Nieuwe woningen moeten zodanig gebouwd worden dat deze flexibele mogelijkheden bieden. Voor een vitale gemeente is het vasthouden van de kwaliteit van de leefomgeving belangrijk. Ulft, Silvolde, Terborg en Etten zijn de aangewezen woonclusters. Hier zal de meeste nieuwbouw plaatsvinden. Varsseveld is bestempeld als economisch cluster. Daar wordt de woningbouw op afgestemd. De kleine kernen ontwikkelen zich naar eigen behoefte. Rustig en ruim wonen staat voorop.

Beoordeling initiatief

Het planvoornemen leidt niet tot belemmering van het gemeentelijk beleid. Het draagt bij aan de doelstelling de gemeente aantrekkelijker te maken om te wonen, door het toevoegen van tien woningen (waaronder 6 levensloopbestendige). Etten is een wooncluster waar nieuwbouw wenselijk is. Dit planvoornemen past hierdoor extra bij de woonvisie van Oude IJsselstreek.

3.4.2 Gemeentelijke toekomstvisie

Op 25 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin wordt het strategische perspectief voor de gemeente Oude IJsselstreek geschetst; laten zien wie ze zijn en wat ze kunnen. Deze toekomstvisie zal met de intreding van de omgevingswet ook werken als de omgevingsvisie. Oude IJsselstreek heeft zichzelf zeven opgaven gesteld waarmee ze een antwoord kunnen bieden op maatschappelijke uitdagingen en waarmee de gemeente en de gemeenschap verder kunnen groeien. De opgaven zijn geen projectplannen of vast te leggen doelen. Ze moeten richting geven in de ontwikkelingen die de komende jaren gaan plaatsvinden.

  • 1. Goed wonen
    • a. Het Achterhoeks Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (2017) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit wordt verder versterkt door de herontdekking van het platteland door mensen uit het westen, positieve migratiestroom en de banengroei. Waar nodig en mogelijk willen we hierop regie nemen.
    • b. Het Ontwikkelingskader Detailhandel Oude IJsselstreek is gericht op het bewerkstelligen van compacte winkelcentra in een fijne omgeving met groen, horeca en ontmoetingsmogelijkheden. In aanloopstraten kan een transformatie plaatsvinden naar bijvoorbeeld wonen om de leegstand tegen te gaan en de leefbaarheid te behouden .
  • 2. Leven lang leren
    • a. Investeren in onderwijs en stimuleren van kennis en kunde bij jong en oud.
  • 3. Sterke sociale netwerken
    • a. Gemeenschapszin stimuleren via ontmoetingsplekken (scholen, dorps- en buurthuizen, parken en speelplekken) en verenigingen.
    • b. Toegankelijke maatschappelijke voorzieningen, samenwerking tussen professionals en vrijwilligers.
  • 4. Juist klimaat voor ondernemerschap
    • a. Vakmanschap, betrokkenheid en loyaliteit zijn belangrijke pijlers van de arbeidsmarkt in Oude IJsselstreek
  • 5. Recreatie en toerismeAandacht voor gezondheid, sport en bewegen. Gezond en lokaal eten.
    • a. Inzetten in kwantiteit en kwaliteit vrijetijdssector
  • 6. Gezondheid
    • a. Aandacht voor gezondheidsbescherming en -bevordering. Tegengaan van geuroverlast, lichthider, geluidsoverlast en hittestress. Optimale kwaliteit lucht en drinkwater.
    • b. Rookvrije omgeving, gezonde schoolomgeving en gezonde voeding, integrale veiligheid en groene omgeving.
  • 7. Gezond milieu
    • a. Toekomstbestendig maken van de manier van leven.
  • bodem en ondergrond
  • biodiversiteit
  • energietransitie
  • circulaire economie
  • klimaatadaptatie

Er wordt meer ingespeeld op samenwerking tussen bedrijven, instellingen en inwoners (lokaal en samen met de partners in de regio en Duitsland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0015.png"

Figuur 3.2: Kaart toekomstvisie in vogelvlucht (bron: Toekomstvisie Oude IJsselstreek)

Beoordeling initiatief

Met de beoogde ontwikkeling aan de Palmlaan in Etten wordt de eerste opgave van de toekomstvisie gestimuleerd, namelijk goed wonen. Eén van de doelstellingen van deze opgave is het creëren van een geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Daarnaast worden er in de doelstellingen meer nieuwe starterswoningen beoogd. Zes woningen hebben als doelgroep senioren/levensloopbestendig en twee de doelgroep starters met een prijsklasse tot max €225.000,- (prijspeil 2021), en voldoen daarmee aan de doelstellingen vanuit de toekomstvisie.

3.4.3 Gemeentelijke woonvisie

De woonvisie van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgelegd in 2018. De titel luidt 'Flexibel reageren op nieuwe en andere woonvragen'. Thema's die in de visie besproken worden zijn de sociale huurvoorraad, woonzorg, verduurzaming woonvoorraad en woningvoorraad en waardebehoud.

Omtrent jongeren en starters staat het volgende benoemd; Starters klagen dat zij moeilijk aan een woning kunnen komen. Goedkope koop- en huurwoningen voldoen meestal niet aan hun wensen. Jongeren willen meestal een woning die instap klaar is, waar niets/niet veel aan gedaan hoeft te worden omdat de financiële middelen daarvoor (nog) niet voorhanden zijn. Ze letten wel op energiekwaliteit, want ze kunnen daar zelf nog niet in investeren.

Omtrent seniorenwoningen wordt het volgende vermeldt; 'Er is sprake van belemmeringen voor ouderen om te verhuizen naar een beter bij hun situatie passende seniorenwoning. Wij zullen met onze corporaties onderzoeken hoe deze beperkingen weggenomen kunnen worden, ook om op deze manier doorstroming op gang te brengen. Oudere burgers die op een sociale huurwoning zijn aangewezen en andere woonwensen krijgen bij het tellen der jaren, willen graag een meer beschermde woonvorm met zorg in de nabijheid.'

Beoordeling initiatief

Het planvoornemen past bij de doelstelling om voldoende gepaste levensloopbestendige- en starters woningen beschikbaar te maken. Gezien er zes levensloopbestendige, twee starterswoningen en drie woningen onder de NHG grens worden gebouwd, draagt de ontwikkeling bij aan deze gemeentelijke doelstelling.

3.4.3.1 Woonwensenonderzoek Etten 2020

In 2020 is DKK begonnen met het ‘WoonWensenOnderzoek Etten’. DKK ging met de inwoners van Etten en overige geïnteresseerden in gesprek. Diverse gesprekken werden gevoerd en de verschillende woonwensen werden opgehaald. Door de projectleider is een overzicht gegeven van de resultaten:

Presentatie woonwensenplan tijdens digitale Bewonersavond
In december 2020 zijn de voorlopige plannen gepresenteerd aan de inwoners van Etten en alle overige geïnteresseerden. Dit gebeurde tijdens een digitale bewonersavond.

43 woningen op 4 verschillende locaties
Naar aanleiding van het ‘WoonWensenOnderzoek Etten’ liggen momenteel plannen voor de realisatie van in totaal 43 woningen op 4 verschillende locaties.
Op 2 plekken aan de Dorpstraat komen in totaal 17 woningen. Het gaat om 5 woningen in een hofje en 12 levensloopbestendige appartementen op de locatie zaal Köster. Tussen de Palmlaan, de Strik, de Zeddamseweg en de Slingerparallel moeten 10 huizen komen met een ‘agrarische uitstraling’.
De meeste woningen moeten verrijzen aan de Meesterijweg, aan de rand van het dorp. Binnen het ‘Woonprogramma Etten’ staan hier 18 woningen in een groene setting ingetekend.

Van en voor Etten
Volgens wethouder Ben Hiddinga zijn veel Ettenaren betrokken geweest bij de planvorming en is er een urgente behoefte, wat reden is om de plannen te steunen.

Opdracht
Het woonwensenonderzoek in Etten werd uitgevoerd door DKK in opdracht van de Vereniging Comité Dorpsbelangen Etten (VCDE). De gemeente Oude IJsselstreek ondersteunt het onderzoek. Tevens was tijdens het onderzoek een groep inwoners actief betrokken in de ‘Werkgroep Woningbouw Etten’.

Beoordeling initiatief

Gemeente Oude IJsselstreek steunt de plannen voor de realisatie van meer dan veertig woningen op vier verschillende locaties in Etten, waaronder de (levensloopbestendige) woningen aan de Palmlaan/Strik. Deze plannen zijn ontstaan vanuit de woonwensen van de inwoners uit het dorp.

3.4.3.2 De lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek

De lokale kwaliteitscriteria zijn een aanvulling op de ‘Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw’ die zijn vastgesteld tijdens de raadsvergadering van 26 september 2019. Deze Kwalitatieve toetsingscriteria zijn ook door de overige Achterhoekse gemeenteraden vastgesteld en zijn aanvullend op de eerder in de Regionale Woonagenda 2015-2025 gemaakte afspraken. Door de vaststelling hiervan komen de regio en gemeente Oude IJsselstreek los van de knellende contingentenbenadering van de woningmarkt.

  • (Regionale) Kwalitatievetoetsingscriteria voor woningbouw
  • De behoefte is aangetoond
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding

Beoordeling initiatief

De behoefte aan senioren en starterswoningen is in het Achterhoeks Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (2017) aangetoond. De ontwikkeling vindt plaats middels inbreiding aan de rand van de bebouwde kom. Momenteel is er een woonboederij en twee schuren aanwezig op Palmlaan 1. Aan het plangebied worden 10 woningen toegevoegd. Hierdoor sluit het planvoornemen met woningen in de bebouwde kom van Etten aan op de kwalitatieve toetsingcriteria voor woningbouw van de gemeente Oude IJsselstreek.

3.4.3.3 Welstandsnota gemeente Oude IJsselstreek

De welstandsnota is op 16 september 2011 in werking getreden. In de vergadering van 19 september 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Welstandsnota vastgesteld. De aanpassingen hebben betrekking op Thema 4.7.9 "Windturbines en nieuwe windmolens". De aangepaste Welstandsnota is op 20 september 2013 in werking getreden.

In deze nota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Oude IJsselstreek is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Via deze nota voldoet de gemeente Oude IJsselstreek tevens aan de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo), het Besluit Omgevingsrecht (Bor) en de bepalingen in de Woningwet omtrent het welstandstoezicht. Middels een kwaliteitskader en een ruimtelijk kader wordt getoetst of de nieuw te bouwen bouwwerken:

  • 1. voldoen aan redelijke eisen van welstand en dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
  • 2. dat de verschijningsvorm een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
  • 3. verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
  • 4. structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
  • 5. het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
  • 6. materiaal, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.

Beoordeling initiatief

Het ontwerp is ingepast in de omgeving. De bouwhoogte voldoet aan de gestelde maximale bouwhoogte van de molenbiotoop en de architectuur sluit aan op karakteristieke agrarische erfbebouwing van de omgeving Etten. Het landschappelijke karakter van het plangebied wordt zoveel mogelijk behouden. In het landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan (Bijlage 15 van de toelichting en Bijlage 1 van de regels) is een hoofdstuk opgenomen over de beeldkwaliteit. Hierdoor doen de nieuwe gebouwen geen afbreuk aan de landschappelijke kenmerken van de rand van Etten.

Conclusie

Vanuit de woonvisie en overige gemeentelijke beleidsstukken uitgewerkt onder 3.4.3.1 t/m 3.4.3.3 is het planvoornemen passend op deze locatie.

3.4.4 Visie op landschap, natuur en groene kernen

Op 22 april 2022 is de Visie op landschap, natuur en groene kernen vastgesteld door de gemeente Oude IJsselstreek. De visie beschrijft de uitdagingen waar de gemeente zich voor vindt staan. De gemeente heeft daarin de uitdagingen vertaald in drie uitgangspunten: behouden van de basiskwaliteit van het landschap, stimuleren en samenwerken met inwoners voor aanleg van landschap en groen. Daarbij wil de gemeente actief aan de slag met het versterken van landschap en groen, bijvoorbeeld ter voorkoming van de hittestress in de kernen. De visie is in een interactief proces met bewoners en geeft richting aan de gewenste ontwikkeling van het landschap voor zowel het buitengebied als de kernen.

De visie gaat in op de wijze waarop de kenmerkende landschappen voor de toekomst verder versterkt worden, in samenhang met de ontwikkelingen die de komende jaren spelen. Ook gaat de visie in op de gewenste groenstructuur in de kernen. De gemeente realiseert de visie niet alleen, een groot aantal zaken pakt zij zelf op, maar de visie moet vooral ook anderen stimuleren om mee te werken aan een groene en gezonde leefomgeving.

Beoordeling initiatief

In de visie wordt een belangrijke waarde toegeschreven aan het herkennen van (route)structuren binnen de gemeente. De gemeente streeft ernaar om op doorgaande routes, die meerdere landschapstypen doorkruisen, de groene begeleiding mee te laten veranderen. De basis voor de groenstructuur wordt in de ogen van de gemeente gevormd door de hoofdroutes in de kern en door de entrees van kernen, omdat men daar de kern binnengaat. Het plangebied is geen onderdeel van een dergelijk entree. Wel is het plangebied een tussengebied tussen de bebouwde kom en de Zeddamseweg. Bij het ontwerp van de inrichting van onderhavig plan is daarom zorgvuldig omgegaan met de inrichting van de beoogde situatie. Er is daarbij rekening gehouden met belangen van omwonenden, het straatbeeld en het landschappelijk, groene karakter van de omgeving.

Het plangebied wordt op een gebiedseigen wijze gearceerd door groene accenten waaronder monumentale bomen. Een belangrijk aspect, waar in onderhavig plan rekening mee is gehouden is de eenheid met de bestaande groene waarden rondom het plangebied. Er worden struiken en boomsoorten toegevoegd die passen in de omgeving en de monumentale bomen blijven behouden. De hoogte van alle bomen voldoet aan de eisen uit de molenbiotoop. Zowel de landschappelijke identiteit als de gebiedseigen natuur worden hiermee in het plangebied gewaarborgd. De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de voorschriften van de gemeente Oude IJsselstreek.

Beoordeling initiatief

Het aspect 'landschap' vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het initiatief. Tevens is een landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 15 bij de toelichting). Dit plan is als voorwaarde verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Met de voorwaardelijke verplichting is een goede groene inpassing van de woningen geborgd.

3.5 Conclusie

Het relevante beleid op rijks- provinciaal en gemeentelijk niveau vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Planologische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Molenbiotoop

Molens worden in toenemende mate in hun voortbestaan bedreigd door aantasting van de molenomgeving. Bebouwing, begroeiing en andere obstakels belemmeren de windvang van molens. Zonder voldoende wind kan de molen zijn werk niet doen. De molen is tot stilstand gedoemd. Traditioneel staan molens altijd in een open omgeving, zonder belemmering van obstakels. Gezien bovenstaande vraagt de omgeving van een molen dus ook onderhoud. Houtopgroei zonder functie moet worden verwijderd als de windvang van de molen erdoor wordt gehinderd. Verkeerd geplaatste gebouwen kunnen zelden worden verwijderd.

Bij nieuwbouw kan terdege rekening worden gehouden met de eisen die een molen nu eenmaal aan zijn omgeving stelt. Hiertoe wordt rond molens die nog in gebruik zijn of daartoe de potentie bevatten een molenbiotoop getrokken. Binnen deze biotoop dient bij bouwen plantactiviteiten rekening te worden gehouden met de hoogte van deze activiteiten, zodat de werking van de molen niet in het geding komt. De bescherming van de molen, via de molenbiotoop, dient te worden vastgelegd in het bestemmingsplan waarbinnen de molen is gelegen. In het bestemmingsplan kunnen eisen worden gesteld aan beplantings- en bebouwingshoogte van de omgeving, die aansluiten bij de eisen die de molen aan zijn omgeving stelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0016.png"

Figuur 4.1: Windvangzone Molenbiotoop, Korenmolen "De Witten" (bron: Bestemmingsplan Kleine kernen 2004)

Korenmolen "De Witten" Etten

Voor een traditionele belt-/korenmolen, zoals de korenmolen "De Witten" in Etten is het uitgangspunt dat zowel de vrije windvang als het zicht op de molen gegarandeerd moet worden. Hiertoe is in het bestemmingsplan "Kleine Kernen 2004" een gebied binnen een straal van 400 meter rond de molen als molenbiotoop aangewezen. Voor deze zone geldt een restrictie ten aanzien van de bebouwings- en beplantingsmogelijkheden. De bepalende maat is de afstand van het maaiveld tot het onderste punt van de verticaal staande wiek (4,00 m in het geval van deze molen). Rondom de molens dient in principe een vrije zone van 100m te worden gehanteerd. Het streven is er op gericht om de vrije windvang én het zicht op de molen, als gevolg van nieuwe ontwikkelingen binnen de molenbiotoop niet verder te beperken.

Voor nieuwe bebouwing in het molenbiotoop hanteren de provincie Gelderland en de Stichting Behoud Ettense Molen de volgende richtlijn: voor het molenbiotoop wordt door berekening de toelaatbare hoogte in de omgeving van een molen bepaald. In het gebied tussen de molen en de 400 m rondom de molen gaat de maximaal toelaatbare hoogte van bebouwing en/of beplanting in een rechte lijn omhoog vanaf 4 m nabij de molen, tot maximaal 5 m op een afstand van 100 m en maximaal 7 m op een afstand van 400 m.

Beoordeling initiatief

De Hollandsche Molen heeft in opdracht van Kubiek Ruimtelijke Plannen advies gegeven naar de molenbiotoop ten opzichte van het bouwplan. Dit volledige advies is opgenomen als Bijlage 3 van de toelichting. Voor de volledigheid zijn de eerder uitgebrachte adviezen opgenomen als bijlage 19 en 20.

In dit advies komt naar voren dat De Hollandsche Molen positief kan adviseren over het bouwplan, gezien de hoogte van de voorgestelde nieuwbouw niet boven de hoogte van de woningen en het groen tussen de molen en het bouwplan liggende dorpse gebied uit komt. Het bouwplan betekent een geringe uitbreiding van de dorpse bebouwing met dezelfde hoogtes en volumes als bestaande bebouwing. Binnen voorliggend plan wordt het advies van de laagblijvende bomen meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan. Voor de molen betekent dit een uitbreiding van het reeds aanwezige verruwingsoppervlak met vergelijkbare hoogtes.

Bij de nieuwe aanplant van bomen langs de Palmlaan en de Strik en het openbare gedeelte van het bouwplan is gekozen voor voor laagblijvende bomen, die in ieder geval niet uitkomen boven de nokhoogte van de woningen. Het landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan is hierop aangepast zodat de bescherming van de molenbiotoop is gewaarborgd.. Daarnaast worden de bewoners van de nieuwe woningen erop gewezen dat zij een woning kopen binnen de molenbiotoop waarbij rekening gehouden moet worden, en dient te worden vastgelegd, dat het planten van bomen met een maximale hoogte die niet uitkomt boven de nokhoogte van de woningen aan de orde is. Ditzelfde geldt voor te realiseren aanbouwen en bijgebouwen. Binnen de regels, behorende bij voorliggend plan, is artikel 13.1 hierop aangepast zodat er geen afwijkingsregeling voor bouwhoogtes aan de orde is.

4.1.1 Conclusie Molenbiotoop

De Hollandsche Molen adviseert positief over het bouwplan Noaberpark De Erven te Etten d.d. 05-06-2024, gelet op de molenbiotoop van molen De Witten, Oldenhove 5 Etten.

Molen De Witten kent een vrij goede biotoop die relatief weinig en voornamelijk lage belemmeringen kent. Dicht op de molen staan, in de richting van het bouwplan, verschillende vrijstaande woningen langs de Oldenhove die 2,05 tot 3.6m uitsteken boven de belt en daarmee de onderkant van de onderste wiek.

De Hollandsche Molen constateert na onderzoek dat de bouw/nokhoogte van de woningen A7 en de D-woningen die in elkaars verlengde liggen en woning A10 de maximale hoogte passend bij de beschermende molenbiotoop van molen De Witten overschrijdt. De nummering van de woningen is onderstaand in figuur 4.2 zichtbaar. De bouwhoogte van de overige woningen blijft beneden de maximaal toegestane hoogte. Het plan is relatief ruim van opzet, er is veel ruimte tussen de woningen. Daarnaast betrekken zij de verzachtende omstandigheden, dat ondanks de overschrijding van de molenbiotoop, de woningen in het bouwplan niet uitkomen boven de hoogte van de woningen in het tussen de molen en het bouwplan liggende dorpse gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0017.png" Figuur 4.2: Overzichtstekening met nummering (bron: ANV architectuur & vastgoedontwikkeling)

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.2.2 Cultuurhistorie

De bestaande woonboerderij kent een aanduiding als gemeentelijk monument. Deze monumentale woonboerderij blijft bestaan en wordt met de ontwikkeling niet aangetast. De rest van het plangebied kent geen aanduiding tot gemeentelijk monument en heeft ook geen cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.2.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0018.png"

Figuur 4.3: Archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied (bron: Archeologische Verwachtingskaart gemeente Oude IJsselstreek)

Het plangebied ligt in het Bestemmingsplan Kleine Kernen 2004 welke door de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld op 22-12-2005. Hierop is echter geen archeologische verwachting opgenomen voor het gebied. Sindsdien is er een gemeentelijke verwachtingskaart opgesteld die vigerend is. Het plangebied valt hierin deels onder categorie 3 (Dorpskern van vóór 1850) en deels onder categorie 6 (gebied met een specifieke archeologische verwachting). Voor categorie 3 geldt een onderzoekplicht bij ingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 30cm en voor categorie 6 geldt een onderzoek plicht bij ingrepen groter dan 5000m2 en dieper dan 30cm. De bevoegde overheid, de gemeente Oude IJsselstreek, heeft een specifiek archeologisch beleid vastgesteld en beschikt over een Archeologische Verwachtingskaart.

Er is een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Palmlaan/Strik te Etten (Bijlage 10 van de toelichting). De aanleiding voor het onderzoek is de bouw van woonhuizen, het aanleggen van een wadi, uitbreiding van de bestaande sloot en aan te planten bomen, hagen, bosplantsoenen en struwelen/houtwallen. De oppervlakte van de toekomstige bodemverstoring bedraagt 1,12 ha met een maximale diepte van 1 meter beneden maaiveld. De bodem zal waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord. Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan. Door de voorgenomen graafwerkzaamheden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is op basis van het bestemmingsplan, met daarin verwoord het gemeentelijk beleid, in het kader van een bestemmingsplanprocedure voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Beoordeling initiatief

Op basis van de resultaten van het booronderzoek is mogelijk een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig. De resten worden in het gehele gebied verwacht vanaf het maaiveld tot een diepte van 1 meter. Echter is de verwachting op resten in het gedeelte wat buiten de historische kern valt niet groot. Daarom hoeft er alleen vervolgonderzoek gedaan te worden in het gedeelte wat binnen de historische kern valt en voor het gedeelte waar de wadi gegraven wordt (door de grote van de verstoring). Voor de rest van het plangebied wordt vrijgave geadviseerd (zie afbeelding 17 van de betreffende bijlage). Het advies voor het nader te onderzoeken gebied is om een karterend booronderzoek uit te voeren, met een boordichtheid van 20 boringen per hectare. Voor het nader te onderzoeken gebied (bij elkaar 5600 m2) moeten zodanig 12 boringen worden gezet. Het hier gegeven advies geldt in principe voor het onderzochte plangebied. Voor het te verstoren gebied geldt hetzelfde advies, maar hierbij is het zwart omkaderde gedeelte de grens.

4.2.4 Karterend booronderzoek

Het karterend booronderzoek zal plaatsvinden alvorens over kan worden gegaan tot ontwikkeling van het plangebied. In de planregels is hier een voorwaardelijke verplichting voor opgenomen.

Beoordeling initiatief

Voorlopig bestaan er geen belemmeringen op het gebied van archeologie. Het karterend booronderzoek is als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.3.2 Onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van Agrarisch naar Wonen. Ten aanzien van het initiatief zullen er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd. Een verkennend bodemonderzoek is noodzakelijk om een goed woon- en leefklimaat op deze locatie te garanderen.

In opdracht van Kubiek Ruimtelijke Plannen is door bureau Vink een verkennend bodemonderzoek aan de Palmlaan /Strik uitgevoerd. Aanleiding voor het verkenned bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de omgevingsvergunning bouwen. In Bijlage 9 van de toelichting is de rapportage van dit verkennend bodemonderzoek opgenomen. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie in deellocaties onderverdeeld:

- Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie

- Deellocatie B: drupzone westelijk deel schuur

4.3.3 Onderzoeksresultaten

Deellocatie A: Geconcludeerd kan worden dat de hypothese 'onverdacht' formeel verworpen dient te worden. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn echter niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is voldoende bekend.

Deellocatie B: Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdacht diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' dient te worden geaccepteerd. Er is sprake van een verontreiniging met asbest.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van een bodemverontreiniging met asbest. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft de onderzoeksresultaten beoordeld. Voorafgaand aan de (her)ontwikkeling van de locatie adviseert de ODA om de asbestverontreiniging in de grond in horizontale en verticale richting af te perken middels een nader onderzoek en vervolgens te saneren.

4.3.4 Beoordeling initiatief

Er zal sanering van de verontreiniging plaatsvinden middels een plan van aanpak of saneringsplan. Deze zal ter goedkeuring van het bevoegd gezag voorgelegd moeten worden.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.4.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het Natura 2000 gebied Hetter-Millinger Bruch (en beschermd vogelgebied Unterer Nederrhein) in Duitsland ligt op 7 km afstand. Het Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op 15 km afstand ten westen van de planlocatie.

Het plangebied ligt niet in een gebied van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Delen van dit netwerk liggen aan de andere kant van Etten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0019.png"

Figuur 4.4: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden. Het plangebied is met een rode marker aangegeven. (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden/gelderland)

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Foreest Groen Consult B.V. (Bijlage 4 van de toelichting) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, het Natuurnetwerk Noord-Holland (NNNH). Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.

4.4.3 Stikstofdepositie

Door Kubiek Ruimtelijke Plannen is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd naar de stikstofdepositie van de gebruiks- en bouwfase met behulp van de AERIUS Calculator. De rapportage is te vinden onder Bijlage 5 Rapport stikstofdepositieberekening. Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De AERIUS- berekeningen zijn te vinden onder Bijlage 6 en Bijlage 7 van de toelichting. In Bijlage 8 van de toelichting is een overzicht te vinden van de in te zetten machines tijdens de realisatiefase.

Conclusie

De bouw- en gebruiksfase zorgt niet voor stikstofdepositie op de omgeving.

4.4.4 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Foreest Groen Consult B.V. Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de quickscan is gebleken dat het terrein van belang kan zijn voor de volgende soorten:

  • Steenuil;
  • Kerkuil;
  • Kleine marterachtigen;
  • Huismus;
  • Soortgroep vleermuizen;

Het is daarom aanbevolen om nader onderzoek te doen naar het belang van het gebied voor deze diersoorten. Ook wordt een vliegroute onderzocht doordat deze door verlichting verstoord kan worden.

Direct voorafgaand aan de werkzaamheden zal het plangebied tevens onderzocht worden op de aanwezigheid van diersoorten. Worden er dieren aangetroffen moeten deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen. Ook tijdens de werkzaamheden dient met de aanwezigheid van dieren rekening te worden gehouden.

4.4.5 Conclusie quickscan

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Nader onderzoek is noodzakelijk om de gevolgen van het plan op de beschermde diersoorten vast te stellen en mitigerende maatregelen te kunnen treffen zodat negatieve gevolgen op de natuur zoveel mogelijk worden uitgesloten.

4.4.6 Vervolgonderzoek Flora en fauna

Uit de uitgevoerde quickscan is gebleken dat het terrein van belang kan zijn voor de volgende soorten:

  • steenuil;
  • kerkuil;
  • kleine marterachtigen;
  • huismus;
  • soortgroep vleermuizen en vliegroute.

De onderzoeken naar deze beschermde diersoorten is afgerond, het onderzoek is opgenomen als Bijlage 17. Onderstaand is per soort, zoals hierboven benoemd, samengevat wat de resultaten uit het nader onderzoek zijn.

Steenuil
De planlocatie is niet van belang voor de steenuil. Tijdens de onderzoeken zijn geen steenuilen aangetroffen op de planlocatie. De soort is niet gehoord en er zijn ook geen sporen aangetroffen. Wel is er één territorium van een steenuil waargenomen in de omgeving. Deze locatie ligt op meer dan 300 meter (480 meter) waardoor de planlocatie buiten dit territorium ligt. Tussen het territorium en de planlocatie ligt bovendien de N317, en een barrière vormt voor de steenuil. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Kerkuil
De planlocatie is niet van belang voor de kerkuil. Tijdens de onderzoeken zijn geen kerkuilen aangetroffen op de planlocatie en in de omgeving. De soort is niet gehoord en er zijn ook geen sporen aangetroffen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Klein marterachtigen
De onderzochte locatie is niet van belang voor steenmarters of kleine marterachtigen. Op geen van de camerabeelden zijn steenmarters of kleine marterachtigen geregistreerd. Het slopen van de gebouwen en de nieuwbouw leidt niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Huismus
De onderzochte locatie is niet van essentieel belang voor de huismus. Bij het onderzoek zijn geen nesten aangetroffen in de gebouwen en ook geen kwetterbosjes rondom de gebouwen. Wel is één zingend mannetje aangetroffen in een struik langs de Strik, tegenover huisnummer 5, aan de rand van het plangebied. Dit geeft aan dat het plangebied deel uitmaakt van het territorium Er zijn echter genoeg nestplaatsen en kwetterbosjes aangetroffen in de omgeving waardoor de planlocatie niet van essentieel belang is voor de huismus. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Vleermuizen en vliegroutes

De onderzochte locatie is van belang voor vleermuizen wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen. Op de locatie zijn vier zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Daarnaast zijn twee baltsterritorie van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Er zijn geen invlieglocaties vastgesteld. Het paarverblijf kan toegend worden aan één van de drie zomerverblijven. Het betreft daarom een dubbel-doel verblijf. Kraamverblijven en (massa)winterverblijven zijn niet aangetoffen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk.

De onderzochte locatie is tevens van belang voor vleermuizen wat betreft de vliegroute. Er zijn twee vliegroutes waargenomen. Langs de beplanting aan de zuidrand van het plangebied passeerden 12 individuen van de gewone dwergvleermuis en 5 individuen van de laatvlieger. De bomenrij zal behouden blijven, maar mogelijk dat bij de nieuwbouw de verlichting toeneemt. In dat geval vindt er een verstoring van de vliegroute plaats.

Langs de Palmlaan ten noorden van het plangebied passeerden 11 individuen van de gewone dwergvleermuis. De bomenrij langs deze straat blijft voor het grootste deel behouden. Wel is het plan om kleine openingen in de lage tussenliggende beplanting te maken om inritten naar de woningen te kunnen realiseren.. Indien deze openingen een grootte hebben van meer dan 30 meter, vindt er een verstoring van de vliegroute plaats. Dit is niet het geval, zoals ook in de landschappelijke inpassing is opgenomen. Dit geldt ook wanneer er door de nieuwbouw de verlichting bij dit deel van het plangebied toeneemt. Het slopen van de gebouwen en de nieuwbouw leiden mogelijk tot een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft vliegrouten van vleermuizen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk.

Het slopen van de gebouwen en de herontwikkeling leiden niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft foerageergebieden van vleermuizen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

4.4.7 Plan van aanpak ontheffing Wet natuurbescherming

Voor de ontheffing op de Wet natuurbescherming betreffende de gewone dwergvleermuis is een plan van aanpak opgesteld. Deze is te raadplegen in Bijlage 18. Onderstaand is de plan van aanpak in het kort samengevat.

Voor ontvangst van de vergunning

  • Voor 1 juni 2026 realiseren 8 vleermuiskasten op gevels van woonhuizen binnen 100 meter van de planlocatie;
  • Voor 1 juni 2026 realiseren 6 vleermuiskasten van houtbeton op 3 bomen op de planlocatie, twee kasten aan weerszijden van elke boom;
  • Voor 1 juni 2026 realiseren 6 vleermuiskasten van houtbeton op 3 palen op de planlocatie, twee kasten waarvan één wit en één zwart aan weerszijden van elke paal.


Na ontvangst van de vergunning

Na de gewenniningsperiode begint het ongeschikt maken voor de gewone dwergvleermuis:

  • Periode van ongeschikt maken: 1 september 2026 - 15 oktober 2026 bij een nacht temperatuur boven de 10 graden celsius;
  • Het ongeschikt maken voor vleermuizen door het plaatsen van 'exclusion flaps' en schuimband;
  • Controle door een ecoloog op effectiviteit van het ongeschikt maken, minimaal 5 dagen na het ongeschikt maken;
  • Bij afwezigheid van vleermuizen, afgeven van natuurvrijverklaring door de ecoloog. Daarna kan worden gestart met de sloopwerkzaamheden.


Tijdens de werkzaamheden

  • Het realiseren van 20 permanente voorzieningen in de kopse gevels van de nieuwbouwwoningen door het geschikt maken van vlakken, 2 x 2 meter, met gripgaas en 2 entreestenen halverwege elk vlak op minimaal 4 meter hoogte.


Na de werkzaamheden

  • Eventueel het verwijderen van de tijdelijke voorzieningen, deze mogen behouden blijven. Minimaal 3 maanden na de realisatie van de permanente voorzieningen, waarbij enkel de maanden april t/m oktober meetellen. Ongeschikt maken ofwel in de priode van 1 april - 15 mei, ofwel van 1 augustus - 15 oktober;
  • Behoud van permanente verblijven;
  • Bescherming van de permanente verblijven: invliegopeningen niet afsluiten en niet verlichten.


Algemeen

  • De werkzaamheden moeten worden begeleid door een deskundige op het gebied van de gewone dwergvleermuis;
  • De bevinden moeten worden genoteerd in het logboek.

4.4.8 Landschappelijk inpassingsplan

Waar mogelijk wordt de bestaande beplanting w.o. oude bomen gehandhaafd. Om de nieuwe bebouwing in te passen wordt nieuwe gebiedseigen beplanting toegevoegd zoals hagen, fruitbomen, vogelbosjes en struweelhagen. Hierbij wordt rekening gehouden met de molenbiotoop. Er wordt een weide gerealiseerd die begraasd zal worden door kleinvee, de weide wordt omhekt. Het gras buiten het hekwerk wordt ecologisch beheerd. De positionering van deze nieuwe beplanting en weide wordt in het beplantingsplan duidelijk beschreven. Zie het landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan (Bijlage 15). Het plan is tevens gewaarborgd in de regels (Bijlage 1 van de regels). Om voldoende waterbergingscapaciteit te hebben in verband met de nieuwe bebouwing wordt een wadi aangelegd naast de weide. Zie ook onderstaande afbeelding voor de positionering van de wadi en de weide voor kleinvee (omheind). Ten opzichte van het gepubliceerde ontwerpbestemmingsplan is het landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan gewijzigd om extra te waarborgen dat de molenbiotoop niet wordt verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0020.png" Figuur 4.5: Situatietekening positionering weide en kleinvee-weide (bron: ANV architectuur & vastgoedontwikkeling)

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.5.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0021.png"

Figuur 4.6: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

De oranje cirkels tonen de LPG terreinbegrenzing en LPG brand- en explosieaandachtsgebied aan. Het plangebied is buiten deze cirkels gelegen en daarmee vormen de LPG vulpunten geen gevaar / belemmering op de leefomgeving van de beoogde woningen.

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. De buisleiding onderaan op de afbeelding is op ruim 300 meter van het plangebied gelegen.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.5.3 Beoordeling initiatief

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geluid

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Palmlaan, de Strik, de Slingerparallel en de Zeddamseweg. Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Voor de Zeddamseweg (BiKo) en de Palmlaan/Strik geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. Dit omdat:

  • de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door degeluidbelasting;
  • bij het realiseren van de woningen deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van een goed woonklimaat.

Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door SPA WNP. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 11 van de toelichting.

Onderzoeksresultaten

De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom in de geluidzones van de Zeddamseweg (BuKo) en de Slingerparallel. Voor de Zeddamseweg (BiKo) en de Palmlaan/Strik geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen vanwege het verkeer op de:

  • Zeddamseweg en de Slingerparallel (beide 80 km/uur) hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager zal zijn dan de maximale ontheffingswaarde;
  • Zeddamseweg en de Palmlaan/Strik (beide 30 km/uur) ruim lager zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente Oude IJsselstreek hogere waarden vanwege het wegverkeerslawaai en vastleggen in het kadaster conform tabel 4 van hoofdstuk 5.1 .

De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen, zonder aftrek 110g overeenkomstig de Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 63 dB.

4.6.3 Beoordeling initiatief

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek. De gemeente Oude IJsselstreek zal een hogere waarde procedure moeten volgen om de hogere geluidsbelasting toe te staan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Wettelijk kader

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0022.png"

Bovenstaande afbeelding voorziet in een berekening met een NIBM-tool. Er is uitgegaan van 80 extra voertuigbewegingen bij 10 woningen. Hieruit blijkt dat het project van niet in betekende mate is op de luchtkwaliteit.

4.7.2 Beoordeling

Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving van de Rijksoverheid.

Stof   Jaar 2019   Jaar 2020   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   19.2 µg/m3   15.6 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   17.5 µg/m3   15.4 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   10.5 µg/m3   8.6 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.

De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Palmlaan liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden en in het geval van PM10 op deze advieswaarde. Voor wat betreft PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. Dit komt mede door de toenemende elektrificatie van installaties en voertuigen, zoals elektrische mobiliteit en warmtepompen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.7.3 Beoordeling initiatief

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.8 Milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.8.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustige woonwijk, gelet op de twee functies groen en wonen.

De beoogde woningen bevatten geen overlastgevende functie op de directe leefomgeving.

In de directe nabijheid van het plangebied is een Zaalsportvereniging en een basisschool gelegen op circa 150 meter.

Een sporthal geldt een milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Voor een basisschool geldt een milieucategorie 2 waarbij een richtafstand van 30 meter aangehouden dient te worden.

Aan alle VNG-richtafstanden wordt voldaan.

4.8.3 Beoordeling initiatief

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Water

4.9.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.9.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. In het Waterbeheerplan 2022-2027 zijn uitgangspunten vastgesteld die de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode tot en met 2027, met een vooruitblik richting 2050. Het waterschap zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's:

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.

Gezonde leefomgeving

Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.

Gemeente Oude IJsselstreek

De gemeente Oude IJsselstreek heeft in 2016 het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) Oude IJsselstreek 2017-2020 vastgesteld. Het is de taak van de gemeente om voor een goede riolering te zorgen: ze hebben de zorgplicht voor stedelijk afvalwater, voor afvloeiend hemelwater en voor grondwatermaatregelen. Dit GRP geeft aan hoe zij met deze drie zorgplichten omgaan.

Panden die niet op het riool zijn aangesloten, moeten aansluiten. Hierop handhaaft de gemeente. Voor nieuwbouw binnen nieuwe bestemmingsplannen moet altijd een waterparagraaf opgesteld worden, op basis van ons programma van eisen met randvoorwaarden en ontwerpgrondslagen voor het waterhuishoudkundige systeem. Met het waterschap maken we afspraken over de waterhuishouding in nieuwe gebieden en de aanleg van waterberging. We houden daarbij 10% van het bruto-oppervlak beschikbaar voor water. Kleinschalige inbreidingen sluiten we aan op de bestaande riolering. Als het redelijkerwijs mogelijk is, moeten particulieren het hemelwater verwerken op eigen terrein. Als dat niet kan, moeten ze hun afvalwater altijd gescheiden aanleveren aan de perceelgrens. Hemelwater moet bij voorkeur bovengronds worden gehouden. Bij grootschalige uitbreidingen wordt altijd gescheiden riolering aangelegd. Alle nieuwbouwprojecten dienen rekening te houden met een duurzame oplossing voor hemelwater conform het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel. Hemelwater moet altijd gescheiden van het overig afvalwater worden aangeleverd aan de perceelgrens. Op drukriolering mag alleen huishoudelijk afvalwater worden geloosd, daar is het systeem op ontworpen.

4.9.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 12 van de toelichting ). Op basis van de watertoets zijn er een aantal adviezen te volgen, gebaseerd op de normale procedure.

  • 1. advies drainage
  • 2. advies klimaatadaptatie
  • 3. advies kwaliteit oppervlaktewater
  • 4. advies afvalwaterketen
  • 5. advies grondwaterbeheer

Bovenstaande aspecten moeten in een waterparagraaf opgenomen en toegelicht worden met een motivering hoe er in het plan rekening wordt gehouden met de afwatering van hemelwater en afvalwater. Vooraf is er afstemming geweest met het waterschap Rijn en IJssel, over de risico's ten opzichte van wateroverlast op de locatie. Dit omdat het gebied bij heftige buien het hemelwater niet voldoende kan afvoeren.

Waterparagraaf toekomstgericht waterbeheer

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2022-2027, waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2027 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Palmlaan/Strik Etten

De voorgenomen ontwikkeling met de bouw van 10 woningen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Er worden geen grote wijzigingen aangebracht aan het watersysteem en geen werkzaamheden in de keurzone uitgevoerd. Hierdoor is een watervergunning niet noodzakelijk.

Een toename van het afvalwater door de ontwikkeling heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de toename van afvalwater verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. In de milieuzone van de RWZI of rioolgemaal worden geen hindergevoelige functies opgenomen, die het functioneren van de installatie nu of in de toekomst kunnen belemmeren.

Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het waterschap Rijn en IJssel adviseert dat er 80 mm hemelwater per nieuw verhard oppervlakte geïnfiltreerd moet worden op het plangebied.

Er wordt volgens de Klimaatatlas Oude IJsselstreek gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel. Onderstaande afbeeldingen geven dit weer. De kaart toont het effect van extreme neerslag binnen de hele gemeente. In de praktijk komen dergelijke extreme buien slechts lokaal voor.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0023.png"

Figuur 4.7: Plangebied waterdiepte 5-20 cm bij een bui van 70 mm (1 uur).

 afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0024.png"

Figuur 4.8: Plangebied waterdiepte 30 cm bij een bui van 160 mm (2 uur).

Motivering hemelwater en afvalwater

Op de betreffende locatie wordt rekening gehouden met de afwatering van het hemelwater en afvalwater. Voor het afvalwater geldt dat er voor één woning minimaal 2 personen aangehouden dienen te worden, waardoor het totaal verbruik per huishouden zal bestaan uit minimaal 117.000 liter. Er zijn in totaal 10 huishoudens. De toename van het afvalwater leidt niet tot belemmeringen, doordat er op de bestaande riolering aangesloten kan worden.

Het hemelwater, uitgaande van een bui van 80 mm, zal apart worden afgewaterd en geïnfiltreerd, waarvoor nog een infiltratieberekening uitgevoerd dient te worden. Hierna zal er bij de woningen een waterberging worden aangebracht middels infiltratiekratten/wadi (overleg gemeente). Wanneer het harder regent zal er een overloop moeten zijn om de toename van water te kunnen afvoeren. Er zal een overloop moeten worden aangelegd van het plangebied naar een wadi ten zuiden van het plangebied. Een inrichtingsschets voor deze wadi is toegevoegd in Bijlage 14 van de toelichting.

Motivatie grootte/opslag wadi: Uitgaande van de eerder aangegeven totale bebouwde en verharde oppervlak van 1.841 m2, een buffercapaciteit van 0,08m1/m2 en een wadidiepte van 0,4m1 resulteert dat in een minimale buffer van circa 150m2/375m2. In de bijlage is voorzien in een wadi van 600m2 ter plaatse van de bovenzijde van het talud. Inclusief verrekening van de taluds geeft dit voldoende bufferruimte.

Aanvulling daarop: Het berekende aan m2 verharding is exclusief de prive verhardingen. Uitgaande van 50m2 per perceel betekent dit 40m3 en dus 16m2 extra wadi. De wadi is zoals eerder aangegeven groter dan noodzakelijk en de kan eenvoudig deze gevraagde extra capaciteit opnemen.

Advies na vooroverleg Waterschap Rijn en IJssel (per email ontvangen op 14-3-2023):

Het Waterschap Rijn en IJssel adviseert positief over het aanbrengen van de wadi op het zuidelijke deel van het perceel om op deze manier water te kunnen bergen en infiltreren. Wel adviseert het Waterschap om de totale verharding op het plangebied opnieuw uit te rekenen en de wadi hierop af te stemmen.

Daarnaast adviseert het Waterschap om rekening te houden met de stresstest. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om te voorkomen dat door ophoging en verharding van (delen van) het perceel voor zowel de toekomstige bewoners, als de omgeving en de watergang van het waterschap wateroverlast en knelpunten ontstaan.

Bij de stresstest gaat het om de kortdurende extreme bui: de bui T100 van 70 mm in 1 uur moet goed afgehandeld kunnen worden, zonder wateroverlast en zonder problemen in relatie tot de watergang van het waterschap. Zoals eerder aangegeven is het afvoeren van het hemelwater na een extreme bui geen optie: het water kan niet meteen weg en verzamelt zich daar. Er zal samen met de gemeente Oude IJsselstreek gekeken moeten worden naar infiltratie- en afvoermogelijkheden van het hemelwater op het plangebied. Er kunnen infiltratiekratten worden aangebracht op de noodzakelijke plaatsen op het plangebied, dit middels nadere afstemming met het Waterschap Rijn en IJssel. Wellicht is het aanbrengen van een greppel naar de naastgelegen watergang nog een optie voor het afvoeren van hemelwater bij extreme buien.

Geohydrologisch onderzoek en watercompensatie

Voor een klimaatbestendige inrichting van het plangebied is een nader onderzoek naar de geohydrologische situatie en de waterbergingsopgave binnen het plangebied uitgevoerd.

Op het gebied van geohydrologie wordt geadviseerd om bij het afgraven van de kleilaag in het plangebied de stijghoogte te onderzoeken. Voor vrijwel alle infrastructurele werkzaamheden is tevens bemaling noodzakelijk.

Op basis van eisen vanuit Waterschap Rijn en IJssel moet worden voldaan aan een bergingsopgave van 278 m³. In het ontwerp wordt rekening gehouden met een wadi met een oppervlakte van 1.045 m². In de wadi is een overcapaciteit van 26% bij peilopzet en 61% bij volledige vulling gedimensioneerd. Om overlast te voorkomen wordt geadviseerd een overstort toe te passen op 0,1 m-mv. Het volledige advies is te vinden in Bijlage 16.

4.9.4 Beoordeling initiatief

Op basis van de opgestelde notitie waterhuishouding blijkt dat er in het plangebied voldoende rekening gehouden kan worden met het aspect water. Aanbevelingen uit de notitie worden opgevolgd binnen de daadwerkelijke uitvoering van de plannen.

4.10 M.e.r.-beoordeling

4.10.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.10.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het project betreft de bouw van 10 woningen op een plangebied dat momenteel een agrarische bestemming heeft, maar niet meer actief in gebruik is.

Plaats van het project

De omgeving van het project betreft woningen, agrarisch gebied en buitengebied van Etten. Het dichtsbijzijnde natura-2000 gebied is Hetter-Millinger Bruch (en beschermd vogelgebied Unterer Nederrhein) in Duitsland en ligt op 7 km afstand van het plangebied. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied.

Kenmerken van het potentiële effect

Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.

In het plan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten.

4.10.3 Beoordeling initiatief

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Parkeren

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied. In onderstaande tabel zijn de gemiddelde parkeernormen in relatie tot het initiatief uiteengezet.

  Gem. parkeernorm per woning   Totaal per woningtype  
Vrijstaande koopwoning (6 x)   2,2   13,2  
Tussen/hoek koopwoning (4 x)   1,9   7,6  
     
Totaal     19,8  

De parkeerplaatsen zullen op het terrein bij de woningen gerealiseerd worden. Er is rekening gehouden met 21 parkeerplaatsen verdeeld over het plangebied. Op onderstaande afbeelding is in de rode vlakken te zien hoe de parkeerplaatsen plaats krijgen binnen het verkavelingsontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000224-VA01_0025.png"

Figuur 4.9: Situatietekening parkeerplaatsen (bron: ANV architectuur & vastgoedontwikkeling)

4.11.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Palmlaan en de Strik. Dit zijn beiden 30 km/u wegen.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is één vrijstaande koopwoning aanwezig. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van maximaal 8,6 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een een vrijstaande koopwoning is de verwachte verkeersgeneratie maximaal 8,6 mvt/etmaal woning. Gemiddeld geldt voor zes koopwoningen een verkeersgeneratie van 51,6 mvt/etmaal. Voor een koopwoning tussen/hoek geldt een verkeersgeneratie van maximaal 7,5. Gemiddeld geldt voor vier tussen-/hoekwoningen een verkeersgeneratie van 30 mvt/etmaal. In totaal geldt voor het plangebied een totale verkeersaantrekkende werking van 81,6 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met 73 mvt/etmaal. Dit is een beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen. De Palmlaan functioneert als weg voor bestemmingsverkeer. In de huidige situatie is hier geen sprake van enige verkeersdrukte. De toename zal hier bij passen. Daarnaast is de ontsluiting met omliggende wegen goed. De snel te bereiken aansluiting op de Zeddamsweg, en eventueel de N317/N335 laat bestemmingsverkeer snel opgaan in het heersende verkeersbeeld.

4.11.3 Beoordeling initiatief

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.12 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Kleine Kernen 2004' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.13 Klimaatadaptatie

4.13.1 Waterveiligheid

Voor de beoogde ontwikkeling is op het gehele plangebied rekening gehouden met het aspect water. Het water wordt in eerste instantie zo veel mogelijk vastgehouden. Door onder andere de aanwezigheid en aanplanten van veel groen. Daarnaast wordt het overige water geborgen in de wadi ten zuiden van het plangebied.

4.13.2 Hitte

Met het aspect Hitte wordt op verschillende manieren rekening gehouden. Ten eerste is er op het plangebied aandacht voor:

  • 1. het behoud van het aanwezige groen: in het planvoornemen is aandacht voor het behoud van de monumentale bomen en aanwezige struwelen
  • 2. het toevoegen van meer groen: met het oog op de landschappelijke inpassing van het plan worden veel verschillende groen-onderdelen toegevoegd. Dit gebeurt door het aanplanten van bomen, het uitbreiden van groenzones, het planten van struweelhagen, knip- en scheerheggen en het toevoegen van vogelbosjes.

Al met al gaat het plangebied beschikken over de aanwezigheid van veel groen, waaronder bomen. De aanwezigheid van groen draagt bij aan het verminderen van hittestress. Groen zorgt voor de verdamping van water (verlagen van de luchttempratuur) en het creëren van schaduw (verlagen van de gevoelstempratuur).

Tot slot draagt het verminderen van het aantal steen in en rondom het plangebied bij aan het verminderen van hitte. Stenen absorberen zonnestraling waardoor het materiaal opwarmt. Daarnaast zorgt steen in plaats van groen ervoor dat er een gebrek aan verdamping ontstaat, waardoor een groot deel van de zonnestraling wordt omgezet in voelbare warmte.

4.13.3 Droogte

Naast een positieve invloed op de hittestress en tempratuur van de omgeving heeft groen ook een positieve invloed op het verminderen van droogte.

  • 1. Bomen, planten, bosjes, heggen en struwel vergroten de infiltratie van de ondergrond. De ondergrond waar de bomen en planten in geworteld zijn, neemt water op en houdt die ook vast.
  • 2. Het toevoegen van een wadi draagt bij aan het opvangen en opslaan van water, in plaats van het water direct af te voeren.
4.13.4 Wateroverlast

In paragraaf 4.9.3 wordt nader ingegaan op het aspect water, en de maatregelen die in het plan worden genomen om wateroverlast te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO Standaarden.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen

5.2 Toelichting op de plansystematiek

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Kleine Kernen 2004'.

Het bestemmingsplan 'Kom Etten, locatie Palmlaan&Strik' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan '' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

De archeologische verwachting op de gemeentelijke beleidskaart komt tot uiting in de vigerende dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting 2’ in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Oude IJsselstreek 2017’. Deze dubbelbestemming blijft in het voorliggende bestemmingsplan gehandhaafd.

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:

  • 'Groen’;
  • ‘Verkeer’;
  • 'Tuin';
  • 'Wonen';
  • ‘Waarde - Archeologische verwachting 2’;

Tevens is gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ van kracht welke navolgend net als de geldende bestemmingen wordt toegelicht.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor groen- en voorzieningen, watergangen en -partijen, waterberging in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen. Daarnaast is het gebruik ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren toegestaan. Ten behoeve van dit gebruik wordt een schuilstal mogelijk gemaakt.

Als gevolg van de functieaanduiding 'landschapswaarden' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets-. en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen en groenvoorzieningen en bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

Tuin

De gronden om de woningen heen kennen binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Tuin'. De gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor tuinen met bijbehorende paden, toegangswegen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein. Als gevolg van de functieaanduiding 'landschapswaarden' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Het bouwen van gebouwen, overkappingen en overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) is niet toegestaan. Door de aanduiding 'landschapswaarden' op te nemen is omgevingsvergunningvrij bouwen niet toegestaan ter plaatse van deze aanduiding. Het voorgaande dient het doel om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse te beschermen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepsactiviteiten. Op de verbeelding wordt aangegeven of er sprake is van een vrijstaande woning of aaneengebouwde woningen.

Voorts is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt bepaald dat het gebruiken van bebouwing ten behoeve van de bestemming Wonen slechts is toegestaan op voorwaarde dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen, de gronden binnen  zijn ingericht en vervolgens ingericht blijven overeenkomstig het inrichtingsplan.

Ook zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor zowel het gebruik van de gronden als de bouwregels.

Waarde - Archeologie 2 Hoog

De voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Op grond van deze dubbelbestemming geldt bij bepaalde bodemingrepen een vergunningenstelsel voor het bouwen en voor uitvoeren van een werk, geen gebouwwerk.

Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’

Daarnaast kent het plangebied een gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ in verband met de aanwezigheid van een molen in de dorpskern. De gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de functie van de molen als werktuig.

Aanduiding ‘waardevolle boom’

Binnen het plangebied zijn enkele beeldbepalende bomen aanwezig. Deze bomen worden doormiddel van een aanduiding beschermd.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeen- stemming komt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.3 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oude IJsselstreek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2017 geleid tot vaststelling van de beleidsnota Handhavingbeleidsplan 2017-2019. In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in het gemeentelijk plan onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota is naleving van bestemmingsplannen één van de doelstellingen. Daar wordt gesteld dat de gemeente een beperkt toezicht houdt: ze laat zich leiden door klachten van omwonenden en zichtbare excessen.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beeindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

6.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van een plankostenscan. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.3.1 Woonwensenonderzoek 2020

In 2020 is DKK (Vereniging Dorpshuizen en Kleine Kernen Gelderland) begonnen met het ‘WoonWensenOnderzoek Etten’. Het woonwensenonderzoek in Etten werd uitgevoerd door DKK in opdracht van de Vereniging Comité Dorpsbelangen Etten (VCDE). DKK ging met de inwoners van Etten en overige geïnteresseerden in gesprek. Diverse gesprekken werden gevoerd en de verschillende woonwensen werden opgehaald. Met betrekking tot de beoogde ontwikkeling aan de locatie Palmlaan-Strik is het volgende opgenomen in de onderzoeksrapportage; Tussen de Palmlaan, de Strik, de Zeddamseweg en de Slingerparallel moeten 10 huizen komen in goed overleg met de omwonenden met een ‘agrarische uitstraling’. Veel Ettenaren zijn betrokken geweest bij de planvorming en is er een urgente behoefte, wat reden is om de plannen te steunen.

6.3.2 Overleg met omwonenden

Er is aan buurtparticipatie gedaan door initiatiefnemer. Hiervan is een verslag gemaakt, toegevoegd in Bijlage 14 van de toelichting. De participatie is gestart in mei 2022. Naar aanleiding van de overstemming tussen de gemeente en de initiatiefnemer over doelgroepen en stedenbouwkundige/landschappelijke invulling heeft de initiatiefnemer de direct aanwonenden geïnformeerd over de bouwplannen. Er is gekozen om alle omwonenden persoonlijk te benaderen om het bouwplan te presenteren. Daarnaast is gesproken met de woordvoerder van comité De Groene Grens en is het bouwplan gepresenteerd aan Comité Dorpsbelangen Etten. Comité De Groene Grens heeft als streven dat de "tuin van Etten" onbebouwd blijft. Comité Dorpsbelangen Etten streeft naar een te ontwikkelen en te behouden leefomgeving waarin elke inwoner van Etten zich thuis voelt. Tijdens de gesprekken zijn de belanghebbenden geïnformeerd over:

  • het gevolgde proces na december 2020
  • de ontwerpuitgangpunten
  • woningaantallen en doelgroepen
  • inrichting van het openbare groen
  • verschijningsvorm van de woningen
  • de parkeervoorzieningen.

Totaal zijn 25 adressen benaderd. Een aantal heeft aangegeven een presentatie niet op prijs te stellen.

Hierna volgde in juni 2022 een nieuw overleg tussen de omwonenden en intiatiefnemer. Daarin is het aangepaste plan voorgelegd en hierop volgde opnieuw enkele opmerkingen op het plan. De initiatiefnemer gaf hierbij aan dat het ontwerpprincipe van het openbaar groen uit het landschapsplan dat in opdracht van Comité de Groene Grens is vervaardigd als uitgangspunt heeft gediend voor de aansturing van Bureau Haver Droeze. Comité de Groene Grens geeft aan dat het comité zich alleen richt op het behoud van de kwaliteit van plangebied. Eventuele persoonlijke bezwaren worden per individu ingediend. Uitgangpunt binnen het plan is dat alle bestaande bomen en het waardevol groen gehandhaafd blijven. De bestaande bomen zijn op de tekening op bladzijde 37 van het landschappelijk inpassingsplan en beedkwaliteitsplan (Bijlage 15 bij de toelichting) aangegeven met een cirkel. De toe te voegen bomen zijn op de zelfde tekening aangegeven in het groen.

In de ontwerpen is zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van Comité de Groene Grens en de direct omwonenden die uitkijken over het plangebied. De woningen op het plangebied zijn qua positie aangepast zodat er zichtlijnen bewaard blijven richting het achterliggend groenperceel. Kenmerkende beplantingen/bomen blijven behouden en daar waar kan wordt groen toegevoegd, hiervoor is een inpassingsplan opgesteld. De bouw van de woningen blijft kleinschalig van aard en de parkeerplaatsen zijn met name aan de achterzijde van de planlocatie gelegen waardoor de omwonenden geen zicht hebben op de parkeerplaatsen. De verkeersgeneratie neemt met de ontwikkeling licht toe maar doordat de planlocatie op twee plaatsen wordt ontsloten zorgt dit niet voor onevenredige verstoring van het verkeer. De initiatiefnemer en architect hebben het ontwerpbestemmingsplan nog voor een laatste keer gepresenteerd aan belanghebbenden in de Glazeren Kast, voordat deze ter inzage wordt gelegd.

6.3.3 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.3.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december tot en met 24 januari ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn 13 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in bijgevoegde Nota van Zienswijzen (Bijlage 21). Onderstaand is een opsomming opgenomen van de wijzigingen binnen zowel de toelichting als de regels van onderhavig plan.

6.3.4.1 Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen

Toelichting

  • Paragraaf 3.2.2: Verwijzing naar de klimaatadaptatieparagraaf (4.13) is toegevoegd aan de tekst.
  • Paragraaf 4.1: Aangepast ten behoeve van het aanvullende advies van de Hollandsche Molen over de molenbiotoop.
  • Paragraaf 4.4: Aangevuld met het afgeronde aanvullende ecologische onderzoek.
  • Paragraaf 4.13: opgenomen met een motivering over klimaatadaptatie.
  • Bijlage 3: Aangepast naar het laatste advies van de Hollandsche Molen betreffende de molenbiotoop.
  • Bijlage 9: Plan van Aanpak Worst case benadering (zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan) is uit het plan gehaald en vervangen door het nader onderzoek flora en fauna (bijlage 17) en plan van aanpak ontheffing Wet Natuurbescherming (bijlage 18).
  • Bijlage 19 en 20: Eerste adviezen van de Hollandsche Molen als bijlage toegevoegd.

Regels

  • Artikel 13..1: gewijzigd, waarbij de afwijkingsregel niet meer in gaat op 'bouwhoogten', ten behoeve van de molenbiotoop.

Bijlagen

  • Landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan (bijlage 15 van de toelichting en bijlage 1 van de regels) is inhoudelijk aangepast ten behoeve van de molenbiotoop.

6.3.4.2 Ambtshalve wijzigingen

Toelichting

  • Paragraaf 2.2: Juiste verwijzing naar bijlage 'Landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan' toegevoegd (bijlage 15 van de toelichting en bijlage 1 van de regels).
  • Paragraaf 3.2.2: Juiste verwijzing naar adviezen molenbiotoop toegevoegd (bijlage 3, 19 en 20).
  • Paragraaf 3.4.3.3.: Verwijzing naar 'Landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan' (bijlage 15 van de toelichting en bijlage 1 van de regels) is toegevoegd.
  • Paragraaf 6.3 is aangevuld met een subparagraaf over binnengekomen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en welke wijzigingen zijn doorgevoerd.
  • Bijlage 15 (in ontwerpbestemingsplan bijlage 16) van de toelichting en bijlage 1 van de regels zijn hernoemd naar 'Landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan' om zo in het bestemmingsplan eenduiding naar deze bijlage te verwijzen. Hierbij is de verwijzing in paragraaf 2.2, 4.1 en 4.4.8 aangepast.

Regels

  • Artikel 3.2.3: Dit artikel wordt aan artikel 3 (bestemming 'Groen') toegevoegd waarin vergunningsvrij bouwen wordt uitgesloten. Dit is in het ontwerpbestemmingsplan al wel opgenomen in paragraaf 5.2 van de toelichting.
  • Artikel 11.1 wordt ambtshalve gewijzigd. De term 'landschappelijke inpassing/erfinrichtingsplan' is aangepast naar 'landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan' om voor eenduidigheid te zorgen.

Verbeelding

De functieaanduiding 'landschapswaarden' wordt alsnog op de verbeelding aangeduid ter plaatse van de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin', met uitzondering van de tuin behorend bij Palmlaan 1 en de gronden waar de aanduiding 'Specifieke vorm van wonen - Bijgebouw 1' geldt.