direct naar inhoud van REGELS
Plan: Kom Etten, locatie Palmlaan en Strik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000224-VA01

REGELS

behorende bij het bestemmingsplan Kom Etten, locatie Palmlaan en Strik

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kom Etten, locatie Palmlaan en Strik met identificatienummer NL.IMRO.1509.BP000224-VA01 van de gemeente Oude IJsselstreek.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1509.BP000224-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten dat in (een gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.7 archeologische waarde

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder, met uitzondering van een internetwinkel voor zover geen sprake is van opslag en verzending, een afhaalmogelijkheid of van uitstalling van goederen ter plaatse;

1.10 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een bij het hoofdgebouw horend gebouw;

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak;

1.15 bijzondere woonvorm

een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meer huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.26 huishouden

van een huishouden is sprake wanneer een persoon dan wel personen in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen de intentie bestaat om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan te gaan;

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.28 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van natuurlijke en menselijke factoren;

1.29 maaiveld

de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.30 molenbiotoop

de omgeving waarin een molen functioneert;

1.31 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een vergunning voor bedrijfsactiviteiten die mogelijke hinder voor mens en milieu zullen veroorzaken (milieuvergunning);

1.32 ondergronds

onder peil;

1.33 overkapping

een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.34 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 tuin

door mensen aangelegde gebruiks- en/of sierpercelen in verschillende vormen: er zijn b.v. siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen;

1.37 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.38 voorgevel

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.39 waardevolle boom

een boom van grote cultuur-, landschaps- of natuurbeschermingswaarde vanwege zijn hoge leeftijd, grootte of conditie;

1.40 wonen

gebruiken van een woning of wooneenheid voor het huisvesten van niet meer dan één huishouden;

1.41 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) perceelsgrens en enig punt van een bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 het bebouwingspercentage

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

het laagste punt van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf peil.

2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel/bestemmingsvlak

de oppervlakte van alle op een bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen.

2.10 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  • c. vanaf het waterpeil tot het hoogste punt van het bouwwerk.
2.11 Toepassing van maten

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in dit bestemmingsplan in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • a. afstanden loodrecht;
  • b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en;
  • c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Bij de toepassing van bovenstaande, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, groensingels en plantsoenen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. speelvoorzieningen, kunstwerken en ontmoetingsplekken;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. straatmeubileur;
  • g. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking op het bepaalde onder a zijn gebouwen wel toegstaan voor speelvoorzieningen, kunstwerken en ontmoetingsplekken, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van masten en kunstwerken is maximaal 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen is maximaal 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter;
  • d. overkappingen zijn niet toegestaan.
3.2.3 Uitsluiting vergunningvrij bouwen

Gronden nader aangeduid met de aanduiding 'landschapswaarden' zijn niet aan te merken als erf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 bijlage II Besluit omgevingsrecht op grond waarvan vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erf- terreinafscheidingen en toegangspoorten;
  • c. paden, toegangswegen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' de instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen' (bg) uitsluitend bijbehorende bouwwerken ten behoeve van opslag en berging.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken met een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter worden gebouwd.
4.2.2 Bouwen van bouwwerken geen gebouwen
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten is maximaal:
    • a. voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning 1 m;
    • b. achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning 2 m.
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn niet toegestaan.

met dien verstande dat de erf- en terreinafscheidingen groen worden ingeplant conform het inpassingsplan, zoals is opgenomen in artikel 11.1.

4.2.3 Uitsluiting vergunningvrij bouwen

Gronden nader aangeduid met de aanduiding 'landschapswaarden' zijn niet aan te merken als erf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 bijlage II Besluit omgevingsrecht op grond waarvan vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets-. en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen;
  • b. bermen en groenvoorzieningen;
  • c. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepsactiviteiten;
  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeer-, speel- en groenvoorzieningen en ontsluitingswegen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Binnen het bouwvlak mag maximaal één woning worden gebouwd;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' moeten woningen vrijstaand worden gebouwd;
  • d. De goothoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • e. De bouwhoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij woningen gelden de volgende regels:

  • a. a.de gezamenlijke oppervlakte mag per woning maximaal 80 m2 bedragen;
  • b. b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen moeten minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de betreffende woning worden gebouwd;
  • c. c. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • d. d. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij woningen gelden de volgende regels:

  • a. voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 1 meter;
  • b. vanaf één meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van masten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van kleinschalige windturbines mag maximaal 15 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van grondgebonden installaties ten behoeve van zonnepanelen mag maximaal 1,5 m en de oppervlakte mag maximaal 50 m2 bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Aan huis verbonden beroep
  • a. de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep beslaat maximaal 30% van het woonoppervlak met een maximum van 50 m²;
  • b. het aan huis verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;
  • c. er mag geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefendee beroep.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Aan huis verbonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de regels voor het gebruik van een gedeelte van de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarden dat:

  • a. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • b. de oppervlakte van de voor het bedrijf uit te oefenen ruimte maximaal 30% is van het woonoppervlak, met een maximum van 50 m2;
  • c. in afwijking van het bepaalde bij sub b mag ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' de volledig aangeduide oppervlakte gebruikt worden voor het aan huis verbonden bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;
  • e. er geen milieutechnische belemmeringen zijn.
6.4.2 Bijzondere woonvormen

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het hoofdgebouw dient in overwegende mate de woonfunctie te behouden;
  • b. de woonvorm een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepsactiviteiten.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Het maximum aantal wooneenheden mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven.

7.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding:

'vrijstaand [vrij]' moeten woningen vrijstaand worden gebouwd;

'aeg [aeg]' moeten woningen aaneen worden gebouwd.

  • c. De goothoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. De bouwhoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'afwijkende goothoogte' mag de goothoogte x% hoger zijn dan de op het bouwvlak aangegeven goothoogte.
7.2.3 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vrijstaande bijbehorende bouwwerken' is het niet toegestaan vrijstaande bijbehorende bouwwerken te realiseren.

7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Aan huis verbonden beroep
  • a. De oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep beslaat maximaal 30% van het woonoppervlak met een maximum van 50 m2;
  • b. Het aan huis verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;
  • c. Er mag geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
7.4.1 Aan huis verbonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de regels voor het gebruik van een gedeelte van de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarden dat:

  • a. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • b. de oppervlakte van de voor het bedrijf uit te oefenen ruimte maximaal 30% is van het woonoppervlak, met een maximum van 50 m2;
  • c. in afwijking van het bepaalde bij sub b mag ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' de volledig aangeduide oppervlakte gebruikt worden voor het aan huis verbonden bedrijf;
  • d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;
  • e. er geen milieutechnische belemmeringen zijn.
7.4.2 Bijzondere woonvormen

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van het toestaan van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het hoofdgebouw dient in overwegende mate de woonfunctie te behouden;
  • b. de woonvorm een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2 Hoog

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

8.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 8.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  • b. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  • c. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m2 beslaat;
  • d. de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken ten behoeve van grotere bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 mits de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
8.3.2 Voorwaarden

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.3.3 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 8.3.2 onder c, van toepassing is, wordt in de voorwaarden aan de omgevingsverguninng tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

8.3.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 8.4.1 is niet vereist indien:

  • a. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven / booronderzoek);
  • b. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  • c. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m2 beslaat;
  • d. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m2 beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
  • e. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • f. het voor 'Verkeer' aangewezen gronden betreft die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en het betreft:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen tot een diepte van 1,5 meter, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren tot een breedte van 1 meter;
    • 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tot een diepte van 1,5 meter.
8.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 8.4.1 wordt slechts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
8.4.4 Voorwaarden

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in artikel 8.4.4 onder c, van toepassing is, wordt in de voorwaarden aan de omgevingsverguninng tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.

8.5.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 8.5.1 is niet vereist indien:

  • a. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  • b. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m2 beslaat;
  • c. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m2 beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
8.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.5.1 wordt slechts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
8.5.4 Voorwaarden

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande afmetingen

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

10.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

10.3 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentages in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

10.4 Parkeerregels
10.4.1 Algemene parkeerregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor een bouwplan of een wijziging van het gebruik van gronden en/of bouwwerken kan slechts worden verleend, indien ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's en voor wat betreft de toename in parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte is aangebracht op eigen terrein. De parkeer- en stallingsbehoefte moet voldoen aan de parkeernormen zoals vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020;
10.4.2 Afwijken van de parkeerregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4.1 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en/of;
  • b. aannemelijk wordt gemaakt dat een lagere parkeernorm kan worden toegepast en/of;
  • c. er op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing/erfinrichting

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen met de bestemming 'Wonen' conform de bestemming is slechts toegestaan:

  • a. indien de landschappelijke inpassing en erfinrichting van de gronden in dit bestemmingsplan worden gerealiseerd binnen 2 jaren na onherroepelijk worden van de eerste omgevingsvergunning, overeenkomstig de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de planregels;
  • b. zolang de landschappelijke inpassing en erfinrichting overeenkomstig de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de planregels, duurzaam in stand wordt gehouden.
11.2 Voorwaardelijke verplichting karterend booronderzoek

Het uitvoeren van bouwwerkzaamheden is uitsluitend toegestaan nadat een karterend booronderzoek is uitgevoerd, en eventuele aanbevelingen hieruit zijn opgevolgd.

11.3 Voorwaardelijke verplichting bodemsanering

Het uitvoeren van bouwwerkzaamheden is uitsluitend toegestaan nadat een bodemsanering is uitgevoerd conform de conclusies uit het uitgevoerde bodemonderzoek, zoals uiteengezet in de toelichting behorende bij dit plan.

11.4 Parkeren
  • a. Om de woningen in gebruik te nemen dienen binnen het plangebied 21 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden.
  • b. Na realisatie van de woningen als bedoeld onder lid a geldt bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, dient voor de bouw of functieverandering te worden aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. Daarbij worden de gemiddelde parkeernormen in de categorie 'rest bebouwde kom' gehanteerd.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.5 sub a en b en worden toegestaan dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van het bouwperceel, hetgeen met een parkeeronderzoek aangetoond kan worden.
11.5 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in:
    • 1. volumineuze goederen;
    • 2. goederen waarvan de verkoop redelijkerwijs niet past in stedelijk gebied, zoals: brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
12.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' rondom molens mag de bouwhoogte van bouwwerken:

a. binnen 100 m tot de betreffende molen, niet meer bedragen dan 4 meter, zijnde de referentiehoogte van de onderste punt van de verticale wiek tov van het maaiveld uitgedrukt in NAP. afwijkingen in de woiningpeilmaat tov NAP dienen hiermee verrekend te worden;

b. tussen 100 en 400 m tot de betreffende molen, niet meer bedragen dan: - 1/50 van de afstand tussen het betreffende bouwwerk respectievelijk de desbetreffende beplanting en de molen'; plus 3 m, zijnde de askophoogte (15 m) vermenigvuldigd met de windreductiecoëffictient.

12.1.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op gronden binnen een op de plankaart aangegeven 'molen/windvangzone' nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en hoogte van bouwwerken en van beplanting met een grotere hoogte dan 4 m, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van de windvang en het zicht op betreffende molen.

12.1.3 Vrijstelling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betrefende, andere bestelling, mits hierdoor de windvangzone van de molen of de waarde van de molen als landschapsbepalend element niet onevenredig wordt aangetast

12.1.4 Aanlegvergunning

Onverminderd het overigens in deze voorschriften met betrekking tot aanlegvergunning bepaalde, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en in de gronden als bedoeld in lid 1, de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, behoudens het bepaalde in lid 5 (Uitzonderingen vergunningplicht):

  • a. bebossen of anderzijds beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • b. het ophogen van de gronden.
12.1.5 Uitzonderingen aanlegvergunningplicht

Het in lid 4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan
12.1.6 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting van de windvang en de andere belangen van de molen ontstaat op kan ontstaan.

12.2 Waardevolle boom
12.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' zijn, naast voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de aanwezige boom.

12.2.2 Bouwverbod

Bouwen op de gronden met de aanduiding 'waardevolle boom' is niet toegestaan.

12.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' is het verboden om zonder of in afwijking van een door bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het vellen of rooien van de boom;
  • b. de aanleg van verhardingen / halfverhardingen;
  • c. het ophogen, afgraven en egaliseren van gronden;
  • d. de aanleg of verwijdering van kabels en leidingen, tenzij gebruik wordt gemaakt van mantelbuizen.
12.2.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning een voorwaarde verbinden met betrekking tot herplantplicht:

  • a. Het verbod bedoelt in artikel 12.2.3, geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    • 1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • b. Werken als bedoeld in artikel 12.2.4, onder a zijn slechts toelaatbaar indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beeldwaarde van de boom;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de boom;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de wortels en ondergrondse delen van de boom.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Overschrijding van afmetingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van in het plan genoemde goothoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.

13.2 Overschrijding van bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor het overschrijden van bouwgrenzen. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarden dat:

  • a. de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt;
  • b. de noodzakelijkheid is aangetoond in verband met de uitmeting van het terrein of uit oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.
13.3 Gebouwen voor nutsdoeleinden

Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken worden gebouwd voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, transformatorhuisjes en bouwwerken ten behoeve van het rioolstelsel, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen. De afwijking wordt toegepast onder de voorwaarde dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de inhoud maximaal 50 m3 bedraagt, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het rioolstelsel.
13.4 Nadere voorwaarden voor afwijken van de regels

Het bevoegd gezag wijkt enkel af van de regels zoals hierboven genoemd onder de voorwaarden dat:

  • a. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat;
  • b. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden benadeeld;
  • c. De sociale veiligheid niet onevenredig wordt benadeeld;
  • d. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden benadeeld;
  • e. Er geen milieutechnische belemmeringen zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Ontheffing

Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kom Etten, locatie Palmlaan en Strik.