Plan: | Heuvelstraat Silvolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000160-VA01 |
Binnen het plangebied aan de Heuvelstraat in Silvolde zijn 36 grondgebonden rijwoningen gelegen. Omdat de bebouwing niet meer voldoet aan de eisen van de huidige tijd, heeft de eigenaar en beheerder van de woningen, Stichting Wonion, het voornemen om dit deel van de wijk te herontwikkelen. De herontwikkeling voorziet in de sloop van 34 bestaande grondgebonden woningen, de realisatie van 28 nieuwe woningen en de transformatie van een twee-onder-èèn-kapwoning naar een energiehuis en museumwoning. Daarnaast wordt met de herontwikkeling de openbare ruimte opnieuw ingericht.
De nieuwbouw en een deel van de herinrichting van de openbare ruimte is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Silvolde' niet mogelijk. Om de herontwikkeling mogelijk te maken, is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied ligt in de kom van Silvolde, circa 450 meter ten zuidoosten van de kern van Silvolde. Het plangebied betreft woonpercelen en omliggende openbare ruimte aan de Heuvelstraat. De Heuvelstraat wordt ontsloten via de Ulftseweg en de Lichtenbergseweg.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Zoals reeds aangegeven vallen de gronden van het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Kom Silvolde', vastgesteld op 24 april 2008 door de gemeenteraad van de gemeente Oude IJsselstreek.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Het geldende bestemmingsplan kent ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Groen', 'Verkeer' en 'Bedrijven'. Vanwege de gewijzigde stedenbouwkundige opzet is de realisatie van de nieuwe woningen en het energiehuis en de museumwoning, op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Kom Silvolde', niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
Het dorp Silvolde is opgebouwd vanuit de bebouwingslinten Terborgseweg/Ulftseweg en de Prins Bernhardstraat. Tussen deze linten in zijn planmatig opgezette woongebieden ontstaan. De woongebieden bestaan hoofdzakelijk uit eengezinswoningen in de vorm van vrijstaande, half- vrijstaande of aaneengebouwde woningen. Sommige woningen zijn gebouwd in de structuur van een hofje of een woonerf. Daarnaast is in het centrum enkele gestapelde woningbouw aanwezig. De architectuur en oriëntatie van de woningen in Silvolde is zeer divers. Karakteristiek voor het gehele dorpsgebied is de zeer gevarieerde, dicht op elkaar staande bebouwing aan korte, gebogen smalle straten. Silvolde heeft een langgerekte vorm, waardoor de relatie met het buitengebied vrijwel overal in de kern voelbaar is. In het dorp zijn op veel plaatsen kleine groenelementen aanwezig, die de relatie met het buitengebied versterken.
Wonen vormt de belangrijkste en meest omvangrijke functie binnen de kern Silvolde. In de kern Silvolde komt in beperkte mate bedrijvigheid voor, verspreid over de kern. De kern Silvolde kent weinig voorzieningen. In het centrum bevinden zich enkele winkels, maar voor overige winkelvoorzieningen is men aangewezen op de wat grotere kernen, zoals bijvoorbeeld het naastgelegen Terborg. De kern Silvolde heeft een landelijk karakter dat mede tot uitdrukking komt in het vele groen dat in en om de bebouwde kom aanwezig is.
De woningen in het zuidwestelijk deel van het plangebied zijn gebouwd in de jaren '20 van de vorige eeuw. De woningen in het noordoostelijk deel van het plangebied zijn eind jaren '40 begin jaren '50 van diezelfde eeuw gebouwd. Deze laatste periode wordt ook wel de wederopbouwperiode genoemd. De wijk laat vele kenmerken zien die typisch zijn voor deze periode, zoals de groenstructuren, de ruime opzet van de openbare ruimte en de stempelverkavelingen. Typerend is het gebruik van rode dakpannen in het zuidwesten van het plangebied.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit 36 grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen. Een deel van het plangebied is verder ingericht als open ruimte in de vorm van wegen en openbaar groen. De woningen zijn allemaal in bezit van Woningcorporatie Wonion.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige bebouwing en inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied gezien richting het noordoosten
Impressie huidige situatie plangebied gezien richting het zuidwesten
Behoud, sloop en nieuwebouw
De huidige woningen in het plangebied voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Om die reden worden er 34 van de 36 woningen in het plangebied gesloopt en blijven er 2 bestaan. Hiervoor in de plaats worden 28 nieuwe woningen teruggebouwd. Van deze woningen worden er 20 uitgevoerd als levensloop bestendige woningen. Deze woningen worden zo gebouwd dat de bewoners er in kunnen blijven wonen als hun levensomstandigheiden veranderen, bijvoorbeeld door ouderdom, ziekte of handicap. De overige 8 woningen worden uitgevoerd als eengezinswoningen. Deze woningen zijn bedoeld voor bewoning door één persoon en zijn of haar eventuele gezin. De twee-onder-een-kap woningen met adres Heuvelstraat 19 en 21 zullen ook worden behouden aangezien deze vanuit historisch perspectief het behouden waard zijn. Het is de bedoeling dat de woning met nummer 19 een museumwoning wordt dat onder andere gebruikt gaat worden als expositieruimte, archief en/of vergaderruimte. De andere woning wordt een gezamenlijke ruimte voor het project 'Energie voor de straat' (E-box) ten behoeve van energie opwek voor de nieuwbouw woningen en zuiveren afval water van de riolering. Mogelijk wordt de museumwoning in de toekomst in gebruik genomen als reguliere woning. In de voortuinen van 6 te behouden woningen aan de noordzijde van het plangebied worden parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Deze maken daarom deel uit van het plangebied.
Het plan
Voor de ontwikkeling is een nieuw plan opgesteld. In het plan is uitgegaan van een hele nieuwe structuur in het plangebied. Hierbij is gewerkt met organische vormen. De woonpercelen hebben bijvoorbeeld een vrij rechte structuur maar zijn gelegen binnen een ovale groenstructuur. Opvallend zijn de terugkomende groenelementen aan de randen van deze ovalen enhet plangebied. Er is gekozen voor natuurlijke verhardingen. Door het plangebied lopen twee wandelpaden. Parkeren vindt met name plaats aan zijkanten van de woonpercelen. Ontsluiting vindt nog steeds plaats via de Ulftseweg en de Lichtenbergseweg. Om sluipverkeer te ontmoedigen is het alleen in noodgevallen mogelijk om het gebied met de auto te doorkruisen. Met deze inrichting is er meer ruimte voor biodiversiteit en biedt de Heuvelstraat een veilige en gezonde woonomgeving, waar het groen bijdraagt aan het voorkomen van hittestress, droogte en wateroverlast.
Op de navolgende afbeelding wordt het stedenbouwkundig plan voor het plangebied weergegeven.
Circulariteit
Daar waar mogelijk worden reeds aanwezige bomen behouden of verplaatst binnen het plangebied. Het streven is om circulair te bouwen met veel groen. Dit betekent dat de vrijkomende materialen uit de sloop weer zo veel mogelijk worden hergebruikt. Hierbij kan worden gedacht aan hergebruik van bakstenen, dakpannen en hout of als grondstof voor nieuwe materialen. Het project bestaat uit twee fasen. Voor de bouw van de woningen in de eerste fase wordt gebruik gemaakt van materiaal dat vrijkomt bij de sloop van de woningen. Voor de woningen die in de tweede fase gerealiseerd worden, worden duurzame bouwconcepten ingezet. Dit betekent dat gebruik wordt gemaakt van natuurlijke materialen die hergroeibaar zijn, of materialen die herbruikbaar zijn.
Energie
Het opwekken van energie en de productie van warmte wordt niet per woning geregeld. Dit gebeurt centraal voor de nieuw te bouwen woningen in de Heuvelstraat. Voor de energieopwekking en warmteproductie wordt de E-box ingezet. Zonnepanelen voorzien de E-box van de benodigde elektriciteit, een warmtepomp levert warmte en met de mogelijke toepassing van waterstof of buurtaccu wordt energieopslag gerealiseerd. Door de inzet van waterstof in de E-box is de Heuvelstraat het hele jaar door zelfvoorzienend, zowel voor wat betreft de woningen als het openbaar gebied. Dit voorkomt grote piekbelastingen op het stroomnet. Het inzetten van de E-box maakt netverzwaring overbodig.
Duurzaam waterbeheer
Het gemiddelde waterverbruik per bewoner is 119 liter per dag. In onderhavig plan wordt dit teruggebracht naar 5 liter per dag. Dit wordt gedaan door regenwater op te vangen, te bufferen en te zuiveren. Het gezuiverde regenwater wordt gebruikt voor wassen en douchen. Het water dat hierbij vrijkomt wordt na zuivering gebruikt om het toilet door te spoelen en de tuin te sproeien. Als laatste stap wordt het toiletwater zover gezuiverd dat het ter plekke geïnfiltreerd kan worden.
De juridisch-planologische kaders voor de bouw van de woning zijn opgenomen in de regels en op de verbeelding van dit plan. Op de verbeelding is het bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofgebouwen (de woningen) moeten worden gebouwd. In paragraaf 4.2.1 van deze toelichting wordt tevens ingegaan op de planologische kaders voor de bouw van de woning.
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing Rijksbeleid
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid. Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het aantal woningen binnen het plangebied zal per saldo afnemen. Om die reden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De nieuwe woningen zijn in aantal en omvang afgestemd op de huidige en toekomstige woningbehoefte (zie hiervoor paragraaf 3.2.4 en 3.2.5).
Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Omgevingsverordening
Gelijktijdig met het vaststellen van de omgevingsvisie is het 'Actualisatieplan 6 Omgevingsverordening' vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing provinciaal beleid
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande 34 woningen in het plangebied worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden 28 nieuwe woningen teruggebouwd. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad binnen de gemeente Oude IJsselstreek en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. De ontwikkeling komt niet voor in de woningbouwprogrammering zoals verwoord in de 'Beleidsnotitie Woningbouwplanning' en het daarbij gehanteerde stoplichtmodel (zie paragraaf 3.2.5). Binnen het plangebied worden echter geen extra woningen toegevoegd, waardoor het plan niet strijdig is met gemaakte woningbouwafspraken. Het plan is daarmee in overeenstemming met de omgevingsvisie en -verordening.
Regionale structuurvisie Achterhoek 2012
De 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' is door de gemeenteraden in april/mei 2012 vastgesteld. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. In de actualisatie zijn de laatste economische en maatschappelijk ontwikkelingen verwerkt, zoals: bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.
Deze ontwikkelingen zullen onder andere gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en en zal ruimtelijk consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid met als doel dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om te wonen en te recreëren.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie: samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid; bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal; balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap; innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening; ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Toetsing regionaal beleid
Het aantal woningen binnen het plangebied zal per saldo afnemen. De woningen worden duurzaam gebouwd en hebben toekomstwaarde. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad binnen de gemeente Oude IJsselstreek en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het plan past daarmee binnen de kaders van de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012'.
Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.
De gemeente Oude IJsselstreek kiest waar mogelijk voor inbreiding. Met de wijkverbeteringsplannen en de geplande nieuwbouwplannen, ziet de gemeente kansen voor het realiseren van meer variatie en onderscheid in het woonaanbod. Hiermee probeert de gemeente Oude IJsselstreek iedereen die woont of wil wonen in de gemeente te voorzien van een passende woning.
Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek
De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Belangrijkste opgave voor de toekomst is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van deze bestaande voorraad. Dit kan door middel van het stimuleren van verduurzaming en levensloopbestendigheid. Daarnaast moeten plannen ontwikkeld worden voor vervangende nieuwbouw. De nieuwbouw is slechts een onderdeel van de totale opgave binnen de volkshuisvesting. Deze notitie gaat in op de beperkte woningbouwopgave in de gemeente en waar deze nieuwbouw de meeste toegevoegde waarde heeft.
Toetsing gemeentelijk beleid
Met het plan is sprake van herstructurering binnen een bestaande woonwijk. De huidige woningen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden nieuwe woningen gebouwd. Het aantal woningen binnen het plangebied zal per saldo afnemen. Het voornemen bestaat om twee type woningen te realiseren, te weten eengezinswoningen en levensloopbestendige woningen. Hiermee wordt aangesloten op het uitgangspunt om bij nieuwbouwprojecten ook levensloopbestendige woningen te realiseren. De woningen worden duurzaam gebouwd en hebben toekomstwaarde. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het initiatief is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Door Econsultancy is in februari 2018 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem1 uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek is in april 2018, eveneens door Econsultancy, een vervolg bodemonderzoek2 uitgevoerd. De onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.
Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem
Algemene bodemkwaliteit
Over het algemeen is zowel in de boven- als in de ondergrond ten hoogste een lichte verontreiniging met enkele metalen en PAK aangetoond. Ter plaatse van een ondergrondse dieseltank zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond. In de voor- en achtertuin van woning nummer 17 is sprake van een, circa 1 meter, opgehoogd terreindeel. Ondanks dat in de ophooglaag in de achtertuin geen verontreinigingen zijn aangetoond wordt geadviseerd de ophooglaag in zijn geheel verder te onderzoeken. De bodem ter plaatse van twee brandplekken is sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd met koper en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, lood en PAK. Op basis van analyseresultaten, in combinatie met de zintuiglijke waarnemingen, wordt de sterke zink verontreiniging ter plaatse van de brandplekken als afgeperkt beschouwd. Geadviseerd wordt de sterke verontreiniging voorafgaande aan de planontwikkeling te saneren. Hiervoor dient een plan van aanpak te worden opgesteld dat goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (Gemeente Oude IJsselstreek/Omgevingsdienst Achterhoek). Vanwege de grondwaterstand van meer dan 5 m -mv heeft geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
Asbest
Over het algemeen is er geen sprake van een (ernstige) verontreiniging onder de asbesthoudende daken zonder dakgoot of ter plaatse van lekkagepunten. Echter ter plaatse van een drietal sleuven, onder de asbesthoudende daken zonder dakgoot of ter plaatse van een lekkagepunt, is wel een asbestconcentratie boven de interventiewaarde van > 100 mg/kg d.s. aangetoond. Gelet op de bron en de aard van de verontreiniging wordt nader (afperkend) onderzoek niet zinvol geacht. Geadviseerd wordt de sterke verontreiniging voorafgaande aan de planontwikkeling te saneren. Hiervoor dient een plan van aanpak te worden opgesteld dat goedgekeurd moet worden door het bevoegd gezag (Gemeente Oude IJsselstreek/Omgevingsdienst Achterhoek). Verder is in één asbest inspectiegat een asbestgehalte boven de 50 mg/kg d.s. aangetoond waardoor ter plaatse een nader onderzoek asbest in bodem wordt geadviseerd. Daarbij wordt geadviseerd om één van de asbestgaten die tijdens het verkennend asbestonderzoek is verplaatst alsnog op de geplande plek uit te voeren.
Vervolg onderzoeken bodem
nader onderzoek asbest in bodem ter plaatse van een voormalige schuur in de tuin van woning nummer 4
Tijdens het onderzoek is een sterke verontreiniging met asbest in de bodem aangetoond en afgeperkt. Verder is een stortgat aangetroffen waarin ten hoogste lichte verontreinigingen met metalen, minerale olie PCB en PAK zijn aangetoond. Geadviseerd wordt voorafgaande aan de herontwikkeling te saneren. Hierbij geldt dat dit, in verband met de zorgplicht, spoedig dient te gebeuren. Hiervoor dient een plan van aanpak te worden opgesteld dat goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Achterhoek). Daarnaast wordt geadviseerd hierbij direct het stortgat mee te ontgraven.
Verkennend/nader onderzoek asbest in bodem ter plaatse van een voormalige garage in de tuin van woning nummer 24
Tijdens het onderzoek is een sterke verontreiniging met asbest in de bodem aangetoond en afgeperkt. Geadviseerd wordt voorafgaande aan de herontwikkeling te saneren. Hierbij geldt dat dit, in verband met de zorgplicht, spoedig dient te gebeuren. Hiervoor dient een plan van aanpak te worden opgesteld dat goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Achterhoek).
Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem ter plaatse van de opgehoogde achter- en voortuin van woning nummer 17
De ophooglaag en de omliggende bodem is ten hoogste licht verontreinigd met metalen, PCB en PAK. In de bodem ter plaatse is geen asbest aangetoond. De opgebrachte grond kan (na zeven) worden afgevoerd als zijnde klasse Industrie.
PFAS
Door Econsultancy is in januari 2020 een verkennend bodemonderzoek PFAS3 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3.
Op basis van de resultaten van het onderzoek voldoet alle grond, met betrekking tot PFAS, minimaal aan de toepassingseis voor de bodemfunctieklasse Wonen. De grond is daarmee binnen de projectlocatie dus vrij toepasbaar. Middels onderhavig onderzoek is de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie met betrekking tot PFAS voldoende in beeld gebracht. Er bestaat geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem vormt, na de bodemsaneringen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
De herontwikkeling voorziet in de sloop van 34 woningen. Hiervoor in de plaats worden 28 nieuwe woningen en een nutsvoorziening gerealiseerd en wordt een bestaande twee-onder-èèn-kapwoning behouden en getransformeerd tot een museumwoning. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen.
De nieuwe woningen liggen op circa 50 meter van de Ulftseweg en circa 50 meter van de Lichtenbergseweg. De Ulftseweg is een 50 km/uur weg en heeft een wettelijke geluidzone van 200 meter. De nieuwe woningen liggen binnen deze geluidzone. De Wet geluidhinder is van toepassing. Tussen de Ulftseweg en de nieuwe woningen liggen bestaande woningen. De geluidbelasting op de gevel van de nieuwbouw bedraagt minder dan 48 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) van de Wet geluidhinder. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.
Er is geen sprake van geluidhinder als gevolg van gezoneerde industrieterreinen of een spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
De herontwikkeling voorziet in de sloop van 34 woningen. Hiervoor in de plaats worden 28 nieuwe woningen en een nutsvoorziening gerealiseerd en wordt een bestaande twee-onder-èèn-kapwoning behouden en getransformeerd tot een museumwoning. Hiermee is sprake van een afname van het aantal woningen van vijf. Verder draagt volgens de ministeriële regeling NIBM een bouwplan met minder dan 1.500 nieuwe woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool4 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2017, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.
Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt in:
De kern van het externe veiligheidsbeleid is ruimtelijke scheiding aanhouden (zoneren) tussen (geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en risicobronnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen). De aan te houden veiligheidsafstanden zijn meestal gebaseerd op (berekende) risico's en soms op te verwachten effecten bij een calamiteit.
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Regeling externe veiligheid inrichtingen en de circulaire effectafstanden LPG tankstations.
Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het besluit externe veiligheid transportroutes(Bevt), de regeling externe veiligheid transportroutes en het basisnet.
Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling externe veiligheid buisleidingen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Beleidsvisie (Oude IJsselstreek)
Door de gemeente Oude IJsselstreek is lokaal externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld op 18 februari 2010.In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oude IJsselstreek wordt een afweging gemaakt tussen twee uitgangspunten:
Gekozen wordt voor een benadering met drie gebiedstypen. Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:
Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico | Toename groepsrisico | |
Wonen en Landelijk gebied | Niet acceptabel | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Acceptabel onder voorwaarden |
Ruimte voor industrie | Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden |
Ruimte wonen en werken | Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Acceptabel onder voorwaarden |
Bij een nieuwe ontwikkeling moet deze getoetst worden aan de hiervoor genoemde wetgeving
Toetsing
De herontwikkeling voorziet in de sloop van 34 woningen. Hiervoor in de plaats worden 28 nieuwe woningen en een nutsvoorziening gerealiseerd en wordt een bestaande twee-onder-èèn-kapwoning behouden en getransformeerd tot een museumwoning. Er is daarmee sprake van een afname van het aantal kwetsbare objecten in het plangebied.
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode marker.
Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied binnen rode contour)
In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire en/of mobiele risicobronnen aanwezig. Daarnaast geldt dat het aantal personen in de dag- en nachtperiode in het plangebied, ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden, afneemt.
Brandveiligheid
Ten aanzien van de E-box wordt advies gevraagd bij de VNOG. Hiermee zal bij de bouw rekening worden gehouden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Toetsing
De woningen aan de westzijde van het plangebied maken deel uit van een 'rustige woonwijk'. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is naast een woonfunctie sprake van andere veroorzakende functies. Het gaat hierbij om een sportschool, lingeriewinkel, verhuur van verkleed artikelen en houden van kinderfeestjes, autoverhuur en een meubelwinkel. Om die reden maakt dit deel van het plangebied deel uit van een 'gemengd gebied'.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
Zoals aangegeven komen er aan de zuidoostzijde van het plangebied andere hinderveroorzakende functies voor. De grootste richtafstand voor deze functies bedraagt 30 m.
De dichtstbijzijnde hinderveroorzakende functie ten opzichte van het plangebied, is gelegen aan de Industrieweg 21 en betreft een locatie voor de verhuur van verkleed artikelen en het houden van kinderfeestjes. De dichtstbijzijnde toekomstige woningen in het plangebied (gelegen op het voormalige perceel Heuvelstraat 32/34) liggen op een afstand van 15 m ten opzichte van deze functie. Omdat dit deel van het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, kan de richtafstand van 30 m met één stap worden verminderd. De richtafstand bedraagt daarmee 10 m. De afstand tussen de hindergevoelige functie en de hinderveroorzakende functies is daarmee voldoende groot. Daarnaast is er sprake van een herstructurering waarbij in de huidige situatie reeds sprake is van een woonfunctie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Watertoets
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
||
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
||
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
||
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Situatie plangebied
In de huidige situatie is er sprake van een gemengd rioleringsstelsel dat wordt vervangen door een gescheiden stelsel.
Door Econsultancy is in februari 2019 een infiltratieonderzoek uitgevoerd5. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de doorlatendheid van de bodem over het algemeen wordt geclassificeerd als zeer goed doorlatend, waarbij k-waarden van > 10 m/dag zijn aangetoond. Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van maximaal 10 m/dag. De zeer goede doorlatendheid van de bodem lijdt niet tot beperkingen voor infiltratiemogelijkheden.
Het afstromend hemelwater wordt in de toekomstige situatie binnen het plangebied geïnfiltreerd. De ambitie is om het vuile water te zuiveren en ook binnen het plangebied in de bodem te infiltreren. Mocht dit niet mogelijk zijn dan zal het vuile water worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Het waterschap Rijn en IJssel is al vroegtijdig in het proces betrokken om zoveel mogelijk gebiedsspecifieke kennis in het plan in te brengen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Het plangebied ligt volgens de beleidskaart in een gebied met een hoge archeologische waarde (categorie 4). Hiervoor geldt dat bij een grondverstoringen met een omvang groter dan 250 m2 en dieper dan 0,3 cm -mv een rapport overlegd dient te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld. Gelet op de grootte van het plangebied (12.040 m²) en de verwachte verstoingsdieptes (> 0,3 m -mv) dient archeologisch bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Derhalve is door Hamaland Advies in maart 2018 een archeologisch onderzoek uitgevoerd6. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er in het plangebied een hoge trefkans is op archeologische waarden als gevolg van de aanleg van funderingen van de woningen en bijgebouwen. Het betreft hierbij archeologische waarden in de periode van het Paleolithicum tot en met de IJzertijd en voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Voor de periode Romeinse tijd – Vroege Middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting.
Booronderzoek
Uit het verkennend en karterend booronderzoek is gebleken dat de bodem op veel plaatsen verstoord is. Verder is gebleken dat in de oorspronkelijke, niet geroerde, bodemlagen geen relevante indicatoren aanwezig zijn.
Selectieadvies en selectiebesluit
Gelet op de resultaten van het bureau- en booronderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en het plangebied vrij te geven. Het onderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag. Uit de beoordeling7 blijkt dat de conclusies uit het onderzoek worden overgenomen.
Cultuurhistorie
Op de 'Cultuurhistoriche waardenkaart gemeente Oude IJsselstreek' wordt geen melding gemaakt van cultuurhistorische objecten, elementen of structuren of andere cultuurhistorisch relevante zaken in het plangebied. Wel wordt opgemerkt dat de watergang 'Stroestrang' (buiten het plangebied) deels als historisch watergang is aangemerkt. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. Derhalve is door Econsultancy in februari 2018 een quickscan flora en fauna uitgevoerd8. De rapportage is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, NSG Hetter-Millinger Bruch, mit Erweiterung en Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein', bevindt zich op circa 6,8 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie. Externe effecten zijn daarom dan ook niet te verwachten.
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Derhalve is door Econsultancy in november 2019 een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd9. De rapportage is als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het projecteffect op de Nederlandse Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Het beoogde plan zal volgens de Duitsche wet- en regelgeving niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Het plangebied ligt niet in, of in de nabijheid van een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 500 meter ten noordwesten van de onderzoekslocatie. Het betreft de omgeving van kasteel Wisch. Met het plan zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast.
Soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. De resultaten hiervan worden hierna kort beschreven.
Broedvogels
De huismus en gierzwaluw kunnen met name tot broeden komen onder de dakpannen van de woningen met schuine daken. Tijdens het veldbezoek zijn diverse huismussen gehoord in de nabijgelegen straat Roomberg. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar de huismus en gierzwaluw is noodzakelijk.
Vleermuizen
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen in een deel van Nederland waar de volgende vleermuissoorten kunnen voorkomen: baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. De bebouwing op de onderzoekslocatie is in principe geschikt als verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger, vanwege de aanwezigheid van losse dakpannen en ruimte langs de dakranden die toegang geeft tot ruimte onder de dakpannen Door de sloopwerkzaamheden kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan en ontstaat mogelijk een overtreding van de Wet natuurbescherming. Om dit uit te sluiten is nader onderzoek naar gebouw bewonende vleermuizen noodzakelijk.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied vormt een geschikt habitat voor de steenmarter vanwege de aanwezigheid van stenen schuurtjes en voor de soort toegankelijke leegstaande bebouwing. Deze soort komt in de omgeving voor. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen, zoals uitwerpselen of prooiresten, aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijfplaats door deze soort. Tijdens het veldbezoek zijn echter niet alle woningen en schuurtjes geïnspecteerd. De kans bestaat bovendien dat een steenmarter gedurende de komende periode van leegstand één van de woningen betrekt. Met de soort dient daarom tijdens de sloop rekening gehouden te worden. In de praktijk betekent dit vooral dat voorkomen moet worden dat tijdens de werkzaamheden dieren verwond of gedood worden. Het voorkomen van overige grondgebonden zoogdieren waarvoor geen vrijstelling geldt, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitgesloten. Het plangebied vormt verder geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren. Het gaat daarbij om algemene soorten als egel, mol en rosse woelmuis. De verblijfplaatsen van deze soorten worden door de voorgenomen ingrepen echter niet aangetast. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroepen niet overtreden. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Overige beschermde soorten
Door de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve gevolgen ontstaan voor algemene soorten amfibieën. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Dit houdt een overtreding van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroepen niet overtreden. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Aanvullend onderzoek
Naar aanleiding van de quickscan flora en fauna is er door Econsultancy in juli 201810 een briefrapportage indicatief ecologisch onderzoek uitgevoerd. De briefrapportage is opgenomen als Bijlage 8. Ten behoeve van het onderzoek zijn een aantal veldbezoeken uitgevoerd naar de soorten vleermuis, huismus en gierzwaluw. Tijdens het onderzoek zijn enkel huismussen aangetroffen buiten het plangebied. Tijdens een avondronde zijn er enkele tientallen gierzwaluwen boven de onderzoekslocatie waargenomen. Op de onderzoekslocatie zelf zijn vier invliegende gierzwaluwen waargenomen dat duidt op een nestlocatie van deze soort. Verder zijn tijdens het veldbezoek twee uitvliegende en een aantal fouragerende vleermuizen waargenomen. Geconcludeerd wordt dat op de onderzoekslocatie beschermde functies voorkomen die mogelijk negatieve gevolgen ondervinden als gevolg van de sloop van de woningen.
Projectplan
Om negatieve gevolgen te voorkomen worden maatregelen uitgevoerd die bestaan uit het vooraf aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen, het zorgvuldig handelen bij de sloopwerkzaamheden en het aanbrengen van faunavoorzieningen in de nieuwbouw. In dat kader is door Econsultancy in oktober 2019 een projectplan opgesteld 11. Het projectplan is opgenomen als Bijlage 9. De in het projectplan voorgeschreven maatregelen zijn inmiddels getroffen en er is een ontheffingsaanvraag gedaan bij het bevoegd gezag.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse. De herontwikkeling voorziet in de sloop van 34 woningen. Hiervoor in de plaats worden 28 nieuwe woningen en een nutsvoorziening gerealiseerd en wordt een bestaande twee-onder-èèn-kapwoning behouden en getransformeerd tot een museumwoning.
Toetsing
Verkeer
Met het plan is sprake van een afname van het aantal woningen in het plangebied. Verder is de verwachting dat de verkeersaantrekkende beweging van de museumwoning beperkt zal zijn. De verkeersbewegingen zullen daarmee naar verwachting dan ook afnemen.
Er is in de toekomstige situatie geen sprake meer van een traditionele infrastructuur. De verkeersstructuur is op een amorfe en speelse wijze opgebouwd. Hiermee wordt een groene structuur aan de leefomgeving gegeven. De Heuvelstraat zal via de bestaande wegen worden ontsloten. De verkeersstructuur nodigt niet uit om de Heuvelstraat als doorgaande weg te gebruiken. Negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied zijn op basis van het voorgaande niet te verwachten.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW12. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woningen uitgegaan van 34 woningen in de categorie 'sociale huurwoningen', waarbij de 6 te behouden woningen aan de noordzijde zijn meegerekend. Voor de woningen is gerekend met een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Voor de museumwoning is gerekend met een 'buurtcentrum' met een bruto vloeroppervlak (BVO) van 140 m². Hiervoor geldt een parkeernorm van 4 per 100 m² BVO. De totale parkeerbehoefte komt daarmee op 64 parkeerplaatsen.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in benodigde parkeerruimte voor de toekomstige functie.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Toetsing
De herontwikkeling inclusief realisatie de 28 woningen gebeurt op initiatief en voor rekening van Wonion, de eigenaar van de huidige woningen in het plangebied. Voor de kosten van de voorgenomen herontwikkeling heeft Wonion een reservering getroffen. Op termijn worden de kosten van herontwikkeling grotendeels gecompenseerd door inkomsten uit huurpenningen.
Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Wonion is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op Wonion worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Bedrijf', 'Gemengd', 'Groen', 'Tuin','Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' opgenomen.
'Bedrijf'
Ter plaatse van het bestaande transformatorhuis is de bestemming 'Bedrijf' met een aanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen.
'Gemengd'
De gronden ter plaatse van de te behouden twee-onder-een-kap woning met het adres Heuvelstraat 19 en 21, waar in de toekomstige situatie in een energiehuis en museumwoning is voorzien, zijn bestemd als 'Gemengd'. Ter plaatse zijn diverse functies mogelijk zoals voorzieningen ten behoeve van (de opwekking van) duurzame energie, horeca en detailhandel als nevenactiviteit, culturele voorzieningen en onder voorwaarden enkele maatschappelijke voorzieningen. Verder is het mogelijk om een 2 woningen te realiseren.
'Groen'
De gronden aan de noord- en zuidrand van het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Deze zones zijn met name bedoeld voor groenvoorzieningen, groensingels en plantsoenen. Ter plaatse is het mogelijk om overige bouwwerken te realiseren, zoals keerwanden om de hoogteverschillen in en om het plangebied op te vangen.
'Tuin'
De gronden aan de voorzijde van de toekomstige en bestaande woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, wegen en paden, erkers en erfafscheidingen. Verder is het mogelijk om parkeervoorzieningen ter realiseren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
De als 'Verkeer - Verblijfsgebied' gronden zijn met name bestemd voor verblijfsgebieden wegen en pleinen, voet- en fietspaden, ondergrondse containers. Verder zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen, groensingels en plantsoenen, speelvoorzieningen en kunstwerken, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, ontmoetingsplekken en straatmeubilair, openbaar vervoersvoorzieningen en nutsvoorzieningen. De groenvoorzieningen bevinden zich met name rondom de woonpercelen en als losse groenelementen, verspreid over het plangebied. Parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Deze bevinden zich aan de zijkanten van de woonpercelen. De mogelijkheid bestaat om ter plaatse van deze aanduiding overkappingen te realiseren.
'Wonen'
De nieuw te bouwen woningen zijn bestemd als 'Wonen'. Dit geldt tevens voor de gronden achter de voorgevelrooilijn van de woningen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepsactiviteiten, tuinen en erven, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, straatmeubilair en nutsvoorzieningen. Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een aan huis gebonden beroep.
Binnen de bestemming mogen aaneengebouwde woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erf- of perceelafscheidingen worden gebouwd. Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen. De woningen (hoofdgebouwen) moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is het maximaal aantal toegestane woningen per bouwvlak en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
'Waarde - Archeologische Verwachting 3'
De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
In het najaar van 2020 wordt er een informatiebijeenkomst gepland voor belanghebbenden en geïnteresseerden.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de verschillende overlegpartners. Het bestemmingsplan gaf voor geen van de overlegpartners aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Heuvelstraat Silvolde' heeft vanaf 6 februari 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn vier zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 10). De zienswijzen hebben niet geresulteerd in aanpassingen aan het plan.
Naast de vier ingekomen zienswijzen heeft Wonion verzocht om twee ambtshalve wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan aan te brengen. Eén van de wijzigingen heeft betrekking op het aanpassen van de maximum goot- en bouwhoogte van een drietal woonblokken op de verbeelding. De andere aanpassing heeft betrekking op het verlengen van een aantal achtertuinen door het wijzigen van de bestemming 'Verkeer – verblijfsgebied' in 'Wonen'. In de eerder genoemde Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen wordt hierop nader ingegaan.