direct naar inhoud van Toelichting
Plan: St. Leonardsweg 19 en ongen. Wanssum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP22034-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemers zijn voornemens om in Wanssum, aan de St. Leonardsweg 19 en een aangrenzend perceel, een agrarische bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning en drie vrijstaande burgerwoningen te realiseren. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de St. Leonardsweg in het woongebied van Wanssum. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0002.png"

Ligging plangebied en de omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de noordkant van het woongebied van Wanssum, op de hoek van de St. Leonardsweg en Het Zandt. Het plangebied is onderdeel van de oorspronkelijke lintbebouwing, die in de loop van de vorige eeuw is vergroeid met de kern Wanssum, ten zuiden van het plangebied. De bebouwing uit de omgeving heeft qua stijl en situering nog een landelijk karakter, maar de woonfunctie is in de loop der jaren dominant geworden. Verder naar het noorden loopt de nieuwe provinciale rondweg N270 (Boomkensweg). Deze rondweg is aangelegd als onderdeel van de grootschalige gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum.

Het plangebied bestaat uit twee percelen. Binnen het noordelijk perceel, kadastraal bekend als sectie D, nummer '2023', ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie St. Leonardsweg 19. Tegen de St. Leonardsweg staat een oude hoeve, een zogenaamde langgevelboerderij die dienst doet als bedrijfswoning. Achter de boerderij staan meerdere voormalige bedrijfsgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca 735 m². Het zuidelijk perceel, kadastraal bekend als sectie D, nummer '134', betreft een weiland dat wordt begrensd door een houten hek. Het totale oppervlak van het plangebied betreft ca 6.000 m². Navolgende afbeeldingen tonen de bestaande situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0003.png"

Huidige situatie plangebied (bron: PDOk viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0004.png"

Aanzicht plangebied vanaf zuidoostelijke hoek (bron: Landschappelijk en stedenbouwkundig inpassingsplan, Ir Guido W.F.M. Paumen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0005.png"

Aanzicht plangebied vanaf noordoostelijke hoek (bron: Landschappelijk en stedenbouwkundig inpassingsplan, Ir Guido W.F.M. Paumen)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een woonlocatie met in totaal vier woningen, de bestaande woning in de hoeve en drie nieuwe vrijstaande burgerwoningen. Eén van de nieuwe woningen wordt ten zuiden van de hoeve, op het onbebouwde weiland, ontwikkeld. Deze woning is georiënteerd op de St. Leonardsweg. De andere twee woningen worden achter de hoeve gerealiseerd, gericht op Het Zandt. Alle woningen worden ten minste 10 meter van de openbare weg gerealiseerd. De huidige bedrijfswoning binnen de hoeve blijft als burgerwoning behouden. Van agrarische bedrijfsvoering aan de St Leonardsweg is in de toekomstige situatie geen sprake meer. De voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

De bestaande en de nieuwe woningen worden stedenbouwkundig ingepast. De zuidelijke woning is te typeren als 'dorpsrandwoning'. De woning krijgt anderhalve anderhalve bouwlaag met kap met de nokrichting parallel aan de St. Leonardsweg. De twee andere woningen worden uitgevoerd als schuurwoning en krijgen één bouwlaag met kap met de nokrichting parallel aan Het Zandt. Parkeren gebeurt straks geheel binnen eigen terrein, zie verder paragraaf 4.4.

Landschappelijke inpassing

De toekomstige woonlocatie wordt landschappelijk ingepast. Aan de basis staat het landschappelijk inpassingsplan uit Bijlage 2 Inpassingsplan van de regels. Uitgangspunt van de landschappelijke inpassing betreft de voormalige inrichting van het gebied als 'oud bouwland aan de rand van de kern'. Landschapselementen die terugkomen in het ontwerp zijn geschoren hagen, losse bomenrijen of boomgroepen en solitaire bomen. Aan de westkant zal een vogelbosje worden gerealiseerd. Voor het opvangen van overtollig hemelwater worden de toekomstige woonkavels deels begeleid door infiltratiegreppels waar water dat op daken en verharding neerslaat naartoe kan worden geleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0006.png"

Toekomstige inrichting en de nieuwe landschapselementen van het plangebied (bron: Landschappelijk en stedenbouwkundig inpassingsplan, Ir Guido W.F.M. Paumen)

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. Verder kan er voor het materiaal gekozen worden voor het hergebruik van bouwmaterialen. Men kan kijken naar circulaire isolatiematerialen (zoals houtvezel en hennep). Het voordeel hiervan is dat deze materialen het leefklimaat bevorderen en langdurig CO2 opslaan op deze wijze.

Planspecifiek

De nieuwe woningen worden gerealiseerd conform de huidige geldende eisen uit het Bouwbesluit op het gebied van isolatie en energie. Kansen met betrekking tot duurzamer energiegebruik worden hiermee benut. Zo krijgen de woningen geen aansluiting op het gasnetwerk maar worden de woningen anderszins verwarmd. Ten opzichte van de huidige versteende locatie St. Leonardsweg 19 neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af (ca. 520 m2, zie paragraaf 4.2) en neemt de hoeveelheid groen op die locatie aanzienlijk toe. Dit is vastgelegd in het landschappelijk inpassingsplan (bijlage 2). De nieuwe bomen en struiken zorgen voor schaduwwerking, met een aangenamer leefklimaat op (zeer) warme dagen tot gevolg. Overtollig hemelwater wordt straks opgevangen in nieuw te graven greppels. Samen met de afname van het verhard oppervlak is daarmee geborgd dat er geen wateroverlast voor de omgeving ontstaat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro, namelijk het 'Rivierbed'.

Rivierbed (artikel 2.4.3 Barro)

Het gehele plangebied ligt binnen het 'Rivierbed' van de rivier de Maas. In de toelichting van het Barro (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.

In artikel 2.4.3 van de regels van het Barro is het volgende opgenomen

  • 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Waterwet

Het gehele plangebied ligt binnen het rivierbed van rivier de Maas. Naar aanleiding van de overstromingen in 1993 en 1995 is het plan Ooijen-Wanssum opgesteld met enerzijds als doel ruimte voor de rivier en anderzijds hoogwaterbeveiliging met ruimte om te ondernemen en te wonen. Het plangebied ligt 'binnendijks' van het inmiddels uitgevoerde plan Ooijen-Wanssum. Overlast van hoogwater is derhalve niet meer te verwachten en het plangebied heeft geen effecten op de afvoercapaciteit van de rivier. Dit is nader uitgelegd in paragraaf 4.2. Het aanvragen van een watervergunning op grond van de Waterwet is daarom niet aan de orde.

Waterbesluit

Op basis van kaartblad 19 van de waterregeling ligt het plangebied binnen het waterstaatkundig beheer. Specifiek ligt het plangebied binnen 'Gebieden waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is'. Deze gebieden zijn op de kaart aangegeven met de gele kleur. Op grond van het bepaalde in de waterregeling geldt er daarom een vrijstelling van de vergunningplicht. Als gevolg van de ligging in het rivierbed kan echter wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. Bouwen op deze locatie is op eigen risico en verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0007.png"

Uitsnede van kaartblad 19 van de waterregeling (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat)

Planologische doorvertaling voorliggend bestemmingsplan

Op de verbeelding van voorliggend plan is gelet op het voorgaande geen dubbelbestemming 'Waterstaat - Rivierbed' opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen negatief effect heeft op het rivierbed. Het initiatief past daarmee binnen het gestelde van artikel 2.4.4. Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief voorziet in het omzetten van een bedrijfswoning in een burgerwoning, en het toevoegen van drie burgerwoningen binnen het plangebied. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat ontwikkelingen van 11 woningen of minder niet beschouwd worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Omdat voorliggend plan hier ruimschoots onder valt, is verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking niet aan de orde.

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.

De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt. In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    • 1. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    • 2. in landelijk gebied
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw transitie;
  • Klimaatadaptatie en energie transitie.

Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'land- en tuinbouw' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening Limburg treedt in werking bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0008.png"

Kaartuitsnede kaart 2 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)

Planspecifiek

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014, zie ook voorgaande kaartuitsnede, ligt het plangebied binnen het 'bebouwd gebied' (stedelijke contour). Binnen het bebouwd gebied zijn stedelijke functies zoals wonen passend. Voorliggend initiatief is daarmee passend binnen het provinciaal beleid.

Provinciaal Inpassingsplan

Op 15 maart 2017 is het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' vastgesteld. De betekenis van dit PIP voor het plangebied komt nader aan bod in paragraaf 3.3.8.

Conclusie

Voorliggend initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'

Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'. De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.

In het Venray van 2030:

  • zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • woon je groen en sociaal;
  • zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
  • stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • is iedereen mobiel.

Planspecifiek

In de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' stelt de gemeente de ambitie om groen en sociaal te wonen. Het plan voorziet in het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning en het oprichten van drie nieuwe burgerwoningen aan de rand van het stedelijk gebied van Wanssum. Het inpassingsplan voorziet in het aanbrengen van groen, zoals de aanplant van geschoren hagen, losse bomenrijen of bomengroepen en solitaire bomen. Het plan sluit hiermee aan op de ambities uit de Toekomstvisie.

Het initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.

3.3.2 Omgevingsvisie Venray

Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:

  • 1. Groen wonen voor iedereen.
  • 2. Een gezond Venray heeft de toekomst.
  • 3. Venray bloeit, bruist en boeit.
  • 4. Natuurlijk Venray!
  • 5. Ambities in regionaal perspectief.

Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.

Woongebieden

Venray en de dorpen kennen een fijn woonklimaat. Tegelijkertijd is er binnen de gemeente een woningtekort. Zowel voor jongeren als voor ouderen. De gemeente wil bouwen voor behoefte en sturen op meer kwaliteit van woningen. Oplossingen ziet de gemeente in het bouwen van woningen die meer aansluiten bij het toekomstperspectief. Een vooruitblik in de toekomst laat zien dat: er voldoende groen en ruimte is waar Venraynaren elkaar dicht bij huis kunnen ontmoeten en er passende woningen zijn voor jong en oud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0009.png"

Uitsnede van de kaart 'Woongebied' uit de Omgevingsvisie Venray (bron: Omgevingsvisie Venray)

Planspecifiek

In de Omgevingsvisie geeft de gemeente Venray aan dat het plangebied ligt binnen het woongebied van de gemeente, zie ook voorgaande afbeelding. De gemeente geeft aan dat er binnen de gemeente sprake is van een woningtekort. Voor de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt in de eerste plaats gekeken naar mogelijkheden binnen de 'woongebieden'. Voorliggend initiatief sluit hier op aan.

Het initiatief past binnen de 'Omgevingsvisie Venray'.

3.3.3 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 - Borging Kwaliteitsmenu

Op 20 december 2011 heeft de gemeente Venray de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011' vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit van een gebied te verbeteren. Het doel daarbij is om bestaande (groene) kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te verbeteren, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied.

Bijdrage RO solitaire woningbouw

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van solitaire woningbouw initiatieven aan de ruimtelijke kwaliteit maakt de gemeente een onderscheid tussen het buitengebied en het stedelijk gebied. Binnen deze twee gebieden zijn deelgebieden aangewezen:

  • P1 = Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • P2 = Provinciale Ontwikkelingszone Groen;
  • P3 = ruimte voor veerkrachtige watersystemen.
  • overige gebieden binnen het buitengebied en stedelijk gebied.

Voor solitaire woningbouwontwikkelingen in het buitengebied geldt dat deze binnen P1 en P2 gebieden op voorhand niet zijn toegestaan. Voor de overige gebieden in het buitengebied komt de financiële bijdrage neer op €100,- per m² kavel of €125,- per m² bvo appartement. Deze bedragen komen ten gunste van het fonds buitengebied. Voor het stedelijk gebied geldt dat nieuwe solitaire woningbouwontwikkelingen binnen P2 op voorhand niet zijn toegestaan. Voor ontwikkelingen binnen P3 komt de bijdrage neer op €100,- per m² kavel of €125,- per m² bvo appartement. Voor ontwikkelingen binnen de overige stedelijke gebieden bedraagt de afdracht uit € 2.500,- per kavel of appartement. Deze bedragen komen ten gunste van het fonds stedelijk gebied.

Planspecifiek

Zoals reeds behandeld in de paragrafen 3.2.2 en 3.3.2 maakt het plangebied onderdeel uit van het stedelijk gebied / woongebied en ligt het plangebied niet in perspectief P2 of P3. Op grond van de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011' is daarmee geen RvR regeling (afdracht in de zin van €100/m2 of een bouwtitel) van toepassing. Wel is de bijdrage overig stedelijk gebied van €2500 per toe te voegen kavel van toepassing, zie ook de inleidende tekst van voorliggende subparagraaf.

Met voorliggend plan wordt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bewerkstelligd door het slopen van overtollige bedrijfsbebouwing en een landschappelijke inpassing aansluitend binnen het ter plaatse voorkomende landschap. Daarmee levert het initiatief een aanzienlijke kwaliteitsverbetering aan het plangebied en de omgeving.

 

Het plan past binnen de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011'.

3.3.4 Visie Veehouderij Venray 2018

Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld. In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen en de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden'' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners. De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat

ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.

Planspecifiek

Voorliggend plan zet een bestaande agrarische bedrijfslocatie om naar een woonlocatie. In de toekomstige situatie is het bedrijfsmatig houden van dieren niet meer toegestaan. Van nadelige milieuhinder, waaronder geurhinder, op de omgeving is dan ook geen sprake meer. Daarmee komt het plan tegemoet aan de doelstellingen uit de Visie Veehouderij Venray 2018.

Het initiatief past binnen de 'Visie Veehouderij Venray 2018'.

3.3.5 Toetssteen Openbare Ruimte

De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde, welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De

Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:

  • 1. Technisch-functionele kwaliteit;
  • 2. Sociaal-maatschappelijke kwaliteit.

De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.

Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.

Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee stappen, te weten:

1. Aanleveren Toetssteen.

2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet alleen in ontwikkelingen binnen privaat terrein, waardoor de Toetssteen Openbare Ruimte met betrekking tot dit plan alleen voor het onderdeel 'Verkeer' relevant is. In paragraaf 4.4 is gemotiveerd dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. Daarmee is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied binnen eigen terrein plaatsvindt en de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. Het perceel blijft ontsloten via de St. Leonardsweg en Het Zandt. In paragraaf 4.4 wordt tevens toegelicht waarom deze weg voldoende capaciteit herbergt voor de toevoeging van drie burgerwoningen. Hiermee is voldaan aan de Toetssteen Openbare Ruimte van de gemeente Venray.

3.3.6 Doelgroepenverordening Wonen Venray 2022

In februari 2022 heeft de gemeenteraad van Venray het Omgevingsprogramma Wonen en de Uitvoeringsagenda Wonen 2022 vastgesteld. In het Omgevingsprogramma is een aantal instrumenten benoemd die kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het Omgevingsprogramma. De Doelgroepenverordening Wonen Venray 2022 (vastgesteld op 13 december 2022) is een van die instrumenten.

In het Omgevingsprogramma Wonen is vastgelegd dat van de 1.500 woningen die de komende 10 jaar gerealiseerd worden voor minimaal 50% in het betaalbare segment gerealiseerd worden. Met de doelgroepenverordening kan publiekrechtelijk worden geregeld dat er voldoende woningen in het sociale en betaalbare segment worden gerealiseerd in nieuwe woningbouwontwikkelingen. Tevens wordt geregeld dat deze woningen ook langjarig beschikbaar blijven voor de betreffende doelgroepen.

Met de doelgroepenverordening neemt de gemeente meer regie op de bouw en het beschikbaar houden van woningen in het sociale en betaalbare segment. De doelgroepenverordening is alleen van toepassing bij nieuwbouw van 12 of meer woningen en regelt niet de toewijzing van woningen.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het herbestemmen van een bestaande bedrijfswoning en het toevoegen van drie nieuwe woningen en blijft daarmee ruim onder de gestelde voorwaarde van 12 of meer nieuwe woningen. De doelgroepenverordening is hiermee niet van toepassing op voorliggend plan. Niettemin zal bij de uitvoering van dit plan aandacht worden besteed aan specifieke doelgroepen zoals ouderen (levensloopbestendigheid).

De Doelgroepenverordening Wonen Venray 2022 staat het plan niet in de weg.

3.3.7 Ruimtelijk KwaliteitsKader

In november 2021 is de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat bij de uitvoering en monitoring opgenomen dat een Ruimtelijk KwaliteitsKader voor het hele gemeentelijke grondgebied opgesteld wordt. In de Omgevingsvisie wordt ook een beschrijving van de waarden gegeven. Het betreft de waarden:

  • Erfgoed,
  • Landschap,
  • Natuur en groen,
  • Water en bodem en
  • Stedenbouwkundig kader (alleen voor de kern Venray).

Deze waarden vormen gezamenlijk de basis voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Door de ruimtelijke kwaliteit van Venray te beschermen en te versterken wordt aangesloten bij het motto van de Omgevingswet ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’. Het opgestelde Ruimtelijk KwaliteitsKader geldt zowel voor het landelijk als voor het stedelijk gebied. Hierin wordt de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd in de vorm van kenmerken en streefbeelden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan het Ruimtelijk KwaliteitsKader waarin wordt vastgelegd welke kwaliteiten belangrijk zijn om te behouden en welke ontwikkelingen waar gewenst zijn. Het Ruimtelijk KwaliteitsKader vormt ook een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden.

Uitgangspunten bij ontwikkelingen in Wanssum:

  • Behoud en versterking van de groene en kleinschalige omgeving;
  • Behoud en versterk de (visuele) relatie tussen de twee delen welke gescheiden zijn door de Groote
  • Molenbeek en jachthaven;
  • Behoud dorpse uitstraling;
  • Behoud open ruimte tussen Venray en Wanssum, waardoor Wanssum als een zelfstandig dorp herkenbaar blijft;
  • Welstandscriteria: Historisch gebied, monumenten en karakteristieke panden.

Opgaven voor Wanssum:

  • Voldoende en betaalbare woningen voor jong en oud, inzetten op levensloopbestendige woningen;
  • Aandacht voor groen en kwaliteiten van de omgeving bij ontwikkellocaties; nieuwbouw in schaal en maat goed afstemmen op de omgeving;
  • Toegankelijkheid van voorzieningen, goede wandel- en fietsverbindingen;
  • Een gezonde en groene woonomgeving die uitnodigt om te bewegen en te ontmoeten.

Planspecifiek

Op de kaart van het Ruimtelijk KwaliteitsKader ligt het plangebied binnen het deelgebied 'Dorp - Wanssum'. Wanssum beschikt over verschillende kwaliteiten. Wanssum wil haar dorpse uitstraling behouden. Leegstaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt en vervangen voor nieuwe woningen. Samen met het behoud van de langgevelboerderij en het aanleggen van nieuwe solitaire bomen, hagen en bosschages ontstaat er een nieuwe kleinschalige groene woonlocatie. Door het toevoegen van nieuwe woningen speelt het plan bovendien in op een urgente maatschappelijke behoefte aan woningen.

Voorliggend plan sluit aan op de uitgangspunten en opgaven voor het dorp Wanssum. Het initiatief past binnen het Ruimtelijk KwaliteitsKader.

3.3.8 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden twee gemeentelijke bestemmingsplannen en een Provinciaal Inpassingsplan:

  • Algemeen Bestemmingsplan, vastgesteld op 12 oktober 1981;
  • Buitengebied - Oost gemeente Venray, vastgesteld op 18 juni 2013;
  • Partiële herziening Mantelzorg Venray, vastgesteld op 10 mei 2011;
  • Gebiedsontwikkeling Ooijen - Wanssum , vastgesteld op 15 maart 2017;
  • Bestemmingsplan Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader, vastgesteld op 31 oktober 2023 (geldt t.p.v zuidelijk deel plangebied (2)).

Algemeen Bestemmingsplan

Ter hoogte van het noordelijke deel van het plangebied, in navolgende afbeelding gemarkeerd met '1', geldt het 'Algemeen Bestemmingsplan' (vastgesteld: 12 oktober 1981). Dit deel van het plangebied is aangeduid met de bestemming 'Agrarisch gebied AG -B'. Het gebruik van de grond voor bebouwing is enkel toegestaan voor bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Voorliggend plan betreft het realiseren van twee burgerwoningen ter hoogte van het plangebied met aanduiding '1'. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0010.png"

Uitsnede illustratie van het 'Algemeen Bestemmingsplan' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Buitengebied - Oost gemeente Venray

Het zuidelijke deel van het plangebied (aangeduid op navolgende afbeelding met '2') is onderdeel van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied - Oost gemeente Venray'. Ter hoogte van dit deel van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 1', 'Waarde - Beekdal' en 'Waterstaat - Rivierbed'. Twee gebiedsaanduidingen zijn van kracht: 'geluidzone - industrie' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is het niet mogelijk een burgerwoning te realiseren. Het plan is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0011.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Partiële herziening Mantelzorg Venray

In het bestemmingsplan 'Partiële herziening Mantelzorg Venray' is het gemeentelijk beleid tot mantelzorg uitgewerkt. Dit beleid is opgesteld om tegemoet te komen aan de toenemende maatschappelijke behoefte aan thuis- en mantelzorg en geschikte woningen hiervoor. De regels uit dit plan zijn geldig voor alle bestemmingsplannen van Venray. Hiermee wordt in voorliggend plan rekening gehouden.

Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum

In het Provinciaal Inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' is de grootschalige gebiedsontwikkeling rond de Maas en het industriegebied ten noorden van Wanssum opgenomen. Het plangebied is hierin niet met enkel- of dubbelbestemmingen aangemerkt. Wel geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Ter plaatse van deze aanduiding is het niet toegestaan een geluidgevoelig object (bijvoorbeeld een burgerwoning) op te richten, behoudens na verlening van een omgevingsvergunning met inachtneming van de Wet geluidshinder. In de paragrafen 4.1.3 en 4.1.5 wordt hierop verder ingegaan.

Buitengebied Venray, Herziening regels Ruimtelijk Kwaliteitskader

In samenhang met de nieuwe Omgevingsvisie Venray heeft de gemeente Venray een nieuw ruimtelijk kwaliteitskader. Daartoe heeft de gemeente in 2023 het Ruimtelijk KwaliteitsKader vastgesteld. In het kader heeft de gemeente vastgelegd welke waarden en kenmerken belangrijk zijn om te behouden, versterken of te herstellen. En welke randvoorwaarden gelden voor toekomstige ontwikkelingen. In diverse bestaande bestemmingsplannen zit in de begrippenlijst nu nog een statische verwijzen naar het Ruimtelijk KwaliteitsKader (RKK). Met de herziening wordt deze statische verwijzing aangepast naar een dynamische.

Conclusie

Het plan is passend binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning in een burgerwoning en de oprichting van drie burgerwoningen. Voor deze ontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportages hiervan zijn terug te vinden in bijlage 1 (St. Leonardsweg 19) en 2 (St. Leonardsweg ong.). De belangrijkste conclusies zijn hieronder terug te vinden.

St. Leonardsweg 19

Voor dit perceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er plaatselijk, onder de druppelzone van een stal, een sterke verontreiniging met asbest is aangetroffen. Het gehalte aan asbest is bij een nieuwe monstername niet bevestigd. Het gebied blijft echter asbestverdacht, omdat onder een verweerd dak de gehaltes plaatselijk kunnen variëren. Het verwijderen/saneren van de asbestverontreiniging in de grond kan echter gelijktijdig met de eventuele sloop van de asbestdakbedekking. Derhalve is het aantreffen van deze gehaltes geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de sloop zal er echter wel rekening mee gehouden moeten worden.

In het onderzoek zijn evenmin andere belemmeringen aangetroffen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Nader bodemonderzoek is niet aan de orde.

St. Leonardsweg, ong.

Voor deze locatie is een vooronderzoek uitgevoerd. De locatie is te beschouwen als een onverdachte locatie ten aanzien van bodem. Ter plaatse wordt, met uitzondering van de bekende verhoogde achtergrondgehalten, geen bodemverontreiniging verwacht. Daarmee wordt het initiatief in het kader van de bestemmingplanprocedure uitvoerbaar geacht.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 15985687 (aan de Venrayseweg ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   16,3 µg/m3   18,8 µg/m3   11,1µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan voorziet in het verwijderen van de planologische mogelijkheden voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Daar komt een kleinschalige woonlocatie voor terug met in totaal 4 woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Hogere waarden geluidbelasting

Gemeenten zijn in sommige gevallen bevoegd om onder voorwaarden een hogere geluidsbelasting te hanteren dan de in de Wet geluidhinder geldende waarden. De gemeente Venray hanteert voor deze gevallen het beleidsdocument 'Geluidbeleid Hogere Waarden Wet geluidhinder'. Bij overschrijding van de norm kan een hogere grenswaarde aangevraagd worden. Hiervoor dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden met betrekking tot:

  • Geluidluwe gevel: De woning(en) hebben ten minste één gevel met een lager (luw) geluidniveau. Het geluidniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de onderscheiden geluidbronnen, of de hogere waarde minus 10 dB;
  • Woningindeling: Bij een geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde +5 dB geldt aangaande de woningindeling dat de verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde(n) liggen en dat ten minste één slaapkamer aan een geluidluwe zijde ligt;
  • Buitenruimte: Indien de woning beschikt over een balkon of loggia, dan dient deze bij voorkeur te zijn gelegen aan een geluidluwe zijde. Ook voor een tuin geldt in eerste instantie dat deze bij voorkeur aan de geluidluwe zijde moet liggen.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten (woningen) toegevoegd aan het plangebied. Voor deze woningen is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en industrielawaai. Voor de bestaande bedrijfswoning geldt dat ook bedrijfswoningen op grond van de Wet geluidhinder zijn aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Voor deze bedrijfswoning, die op de huidige plek blijft behouden als burgerwonig, geldt dat in een eerder stadium is bepaald dat deze woning op de huidige plek passend is. Deze woning maakt daarom in het vervolg van voorliggende paragraaf geen onderdeel uit van de nadere beoordeling.

Omdat het plangebied gelegen is in/bij de geluidzones van zoneplichtige geluidbronnen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is terug te vinden in bijlage 3 (Rapport HMB, datum 7 februari 2024, kenmerk 23204701N). Spoorweglawaai is vanwege het ontbreken van spoorlijnen in de omgeving op voorhand niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek volgt dat voor alle omliggende zoneplichtige wegen voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Ook de totale geluidbelasting voldoet na correctie overal aan de voorkeursgrenswaarde. Hiermee is voor het plangebied sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat als gevolg van wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' van het nabijgelegen bedrijventerrein 'Haven- en industrieterrein Wanssum'. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gecorrigeerde gevelbelasting ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, maar wel voldoet aan de maximale ontheffingswaarde. Derhalve is het aanvragen van een hogere grenswaarde bij het bevoegd gezag noodzakelijk. Hiervoor dient aan de voorwaarden uit het Geluidbeleid Hogere Waarden Wet geluidhinder, zoals eerder in deze paragraaf benoemd, voldaan te worden:

  • Elke woning voorziet in een geluidluwe (achter)gevel;
  • Met voorliggend plan is geen sprake van een waarde die meer dan 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde ligt;
  • Omdat op de achtergevel overal aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, wordt voor de buitenruimtes eveneens voldaan aan de eisen uit het gemeentelijk beleid.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden die de Wet en het gemeentelijk beleid stellen voor de hogere grenswaarde en daarom is er geen reden om aan te nemen dat een dergelijke ontheffing niet verleend kan worden.

Piekgeluiden

In het onderzoek is eveneens rekening gehouden met de invloed van piekgeluiden. Hieruit komt naar voren dat voor dit type lawaai voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 70 dB.

Cumulatie

Omdat enkel voor industrielawaai een hogere grenswaarde aangevraagd dient te worden, is cumulatie niet aan de orde.

Overig

De nieuw beoogde woonbestemmingen doen geen inbreuk op de geluidruimte van omliggende bedrijven/inrichtingen. Een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat in de woningen is gewaarborgd.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Geurverordening Venray

De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening van de gemeente Venray stelt de volgende normen:

  • 1. Bestaande woongebieden 3,0 ouE/m3
  • 2. Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen 8,0 ouE/m3
  • 3. Buitengebied 14,0 ouE/m3

Planspecifiek

Voorgrondbelasting

Navolgende afbeelding toont de 'kaart voorgrondbelasting gemeente Venray'. De twee agrarische bedrijven,

op de kaart, St. Leonardsweg 25 en St. Leonardsweg 19, zijn niet meer operationeel. Voor de locatie St. Leonardsweg 25 is met de vaststelling van het bestemmingsplan 'St. Leonardsweg 25 Wanssum' op 9 mei 2023 de mogelijkheid tot het uitoefenen van een agrarisch bedrijf wegbestemd. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt het agrarische bedrijf op St. Leonardsweg 19 wegbestemd.

In de omgeving zijn geen andere agrarische bedrijven actief die vanwege hun afstand tot het plangebied om een verantwoording vragen. Vanuit de voorgrondbelasting kan geurhinder daarmee op voorhand worden uitgesloten.

Omgekeerd levert het toevoegen van drie nieuwe burgerwoningen geen belemmeringen op voor in de omgeving aanwezig zijnde veehouderijen. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn andere woningen in de omgeving van het plangebied reeds dichterbij gelegen en daarmee maatgevend. Het plan heeft geen negatieve gevolgen met betrekking tot de voorgrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0012.png"

Uitsnede kaart voorgrondbelasting gemeente Venray ter hoogte van plangebied

Achtergrondbelasting

Verder is getoetst aan de achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder. Navolgende afbeelding geeft de beoordeling van de woon- en leefkwaliteit in de omgeving van het plangebied weer. Hierop is te zien dat voor het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat (3 - 7,4 ou). Hiermee voldoet het plangebied aan de norm voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (<20 ou). Volgens de 'Aanvulling op de gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij gemeente Venray'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0013.png"

Uitsnede kaart achtergrondbelasting gemeente Venray ter hoogte van plangebied

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van drie nieuwe milieugevoelige objecten. Het plangebied is gelegen in een overgangszone tussen de bebouwde kom van Wanssum, het buitengebied van de gemeente Venray en het ten noorden gelegen bedrijventerrein. In de omgeving van het plangebied wisselen verschillende functies als wonen (onder meer St. Leonardsweg 14 en Het Zandt 2) en bedrijfslocaties (onder meer St. Leonardsweg 25) elkaar af. Tevens bevindt het plangebied zich in de nabijheid van hoofdinfrastructuur (N270 en toegangswegen naar het bedrijventerrein). Gelet op het voorgaande kan daarmee gesproken worden van een gemengd gebied. Bij het toetsen van de milieueffecten kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' daarom met één stap worden verminderd. Aan de St. Leonardsweg 25 op 40 m ten noorden van het plangebied is een bouw- en timmerbedrijf en statische opslag mogelijk. Er is sprake van milieu-categorie 2 bedrijfsvoering, met een maximale richtafstand van 30 m (10 m vanwege gemengd gebied). Er wordt ruimschoots aan de maximale richtafstanden voldaan.

Bedrijven- en industrieterrein Ooijen-Wanssum

Het plangebied ligt in de omgeving van het bedrijven- en industrieterrein Ooijen-Wanssum. De dichtstbij gelegen bedrijven liggen op 80 m afstand. Het industrieterrein is ingericht volgens een categorisering waarbij de bedrijven met een zwaarder milieueffect op verdere afstand van Wanssum en het plangebied zijn toegestaan. In de zone nabij Wanssum zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan, met een maximale richtafstand van 100 m (50 m gemengd gebied). Ten noorden van de rondweg zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan, met een maximale richtafstand van 300 m (200 m gemengd gebied).

Om te kunnen bepalen wat het milieueffect is van bedrijven- en industrieterrein Ooijen-Wanssum op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen binnen het plangebied, is een akoestisch onderzoek milieuzonering uitgevoerd, zie bijlage 3. De uitkomsten van dit onderzoek naar industrielawaai zijn reeds behandeld in geluidsparagraaf 4.1.3. De belangrijkste conclusie is dat als gevolg van het geluideffect van het industrieterrein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen binnen het plangebied gewaarborgd kan worden. Dit geldt eveneens voor de betonwarenfabriek. Ook piekgeluiden vormen geen belemmeringen.

Ten noorden van het plangebied (op circa 160 m) is een betonwarenfabriek gelegen. Dit betreft een inrichting waar op basis van het vigerende bestemmingsplan een maximale milieucategorie 5.2 is toegestaan. Behalve de milieueffecten voor geluid (zie voorgaande alinea)) geldt voor deze fabriek een minimale richtafstand van 100 m (gemengd gebied) ten aanzien van stof. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze richtafstand. Andere milieueffecten (waaronder geur, stof en gevaar) kennen een lagere richtafstand en vormen derhalve evenmin een belemmering ten aanzien van het plan.

Ten oosten van het plangebied (op circa 80 m) bevinden zich een jachtenmakelaar en leverancier van veiligheidsapparatuur. Dit betreft inrichtingen waarvoor geluid de maatgevende richtafstand bepaalt. De richtafstanden voor de overige milieueffecten overschrijden de feitelijke afstand tot het plangebied niet.

Inrichtingen waarvoor een maximale milieucategorie van 4.2 geldt, zijn op meer dan 300 m afstand (de hoogste minimale richtafstand voor dit type bedrijven) van het plangebied gelegen. Voor bedrijven waarvoor een maximale milieucategorie van 3.2 geldt, geldt dat deze op minimaal 100 m afstand (de hoogste minimale richtafstand voor dit type bedrijven) gelegen zijn. Negatieve effecten in het kader van milieuzonering kunnen daarmee worden uitgesloten. Invloed van andere inrichtingen kunnen, gelet op de afstand en aard van deze bedrijven, op voorhand worden uitgesloten.

Omgekeerde werking

In de omgeving van het industrieterrein liggen bestaande woningen op kortere afstand dan de woningen uit voorliggend plan. Deze bestaande woningen zijn en blijven daarmee maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven van het industrieterrein.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd is een screenshot van die website. Het plangebied is hierop blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0014.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Voorliggend plan voorziet in de oprichting van drie nieuwe burgerwoningen. Dit zijn kwetsbare objecten in het kader van externe veiligheid. Uit voorgaande kaart is op te maken dat het plangebied in de omgeving ligt van basisnetwerkroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, weg of spoor. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi, de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen of het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.  

Venrayseweg

Het plangebied ligt op circa 450 m van de Venrayseweg. Dit betreft een transportroute waar voorheen het transport van gevaarlijke stoffen over weg plaatsvond. Dit is niet meer het geval sinds de realisatie van de rondweg. De Venrayseweg levert daarmee geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

Maas

Het plangebied ligt op circa 1000 meter afstand van de Maas. Dit betreft een route voor het transport van gevaarlijke stoffen over water. Hiermee is het scenario 'ongeval van een schip met toxische stoffen' in het kader van externe veiligheid van toepassing op het initiatief. Een verantwoording in het kader van het groepsrisico is hiervoor van belang.

N270

Ten noorden van het plangebied, op circa 150 m afstand, ligt de Boomkensweg (rondweg N270). Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats.Hiermee ligt het plangebied binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (200 m). Bij de aanleg van de rondweg is het effect op de omgeving onderzocht. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (880 m) van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische of brandbare stoffen. Voor de N270 betreft het scenario 'Toxische wolk' het maatgevende aspect met betrekking tot het groepsrisico. Deze is op basis van Bijlage 25 Verantwoording groepsrisico bij het Inpassingsplan vastgelegd op 880 m. Een ongeval op de N270 met brandbare vloeistoffen (plasbrand) en brandbare gassen (BLEVE) blijven vanwege de afstand en daarmee (zeer) beperkte invloed op het plangebied buiten beschouwing.

In Bijlage 24 van het Provinciaal Inpassingsplan 'Ooijen-Wanssum' is een kaart opgenomen met daarop de PR-contour (10-6) zichtbaar, zie daarvoor navolgende afbeelding. Op de afbeelding is zichtbaar dat het plangebied buiten deze PR-contour van 34 m gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0015.png"

PR-contour N270

Omdat het plangebied gelegen is binnen 200 m van de N270, dient het groepsrisico te worden verantwoord. Voor een volledige Verantwoording Groepsrisico zijn de volgende aspecten van belang:

  • a. de dichtheid van personen binnen het invloedsgebied;
  • b. de hoogte van het groepsrisico (per kilometer);
  • c. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico, zowel bronmaatregelen als ruimtelijke;
  • d. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen ervan (alternatieve locaties);
  • e. de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute; en
  • f. de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Adviezen van de veiligheidsregio (zie ook bijlage 4) zijn in voorliggend plan verwerkt. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Dichtheid van personen

Binnen het invloedsgebied van de N270 (880 meter) bevinden zich woningen, een school, horeca en (grote) bedrijven. Het toevoegen van 3 woningen binnen dit invloedsgebied heeft slechts een zeer beperkte invloed op de bevolkingsdichtheid. Er is geen sprake van een wezenlijke toename van de dichtheid aan personen.

Hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico van de N270 bedraagt op basis van Bijlage 25 Verantwoording groepsrisico bij het Inpassingsplan 0,470 keer de oriëntatiewaarde. Gelet op de kleinschaligheid van het initiatief (toevoegen 3 woningen) wordt gesteld dat het plan een beperkte invloed (toename van minder dan 10%) heeft op de hoogte van het groepsrisico. Voor dit initiatief zal worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Toxische stoffen kunnen op de weg, het water of ten gevolge van tankopslag vrijkomen door een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas (bij vloeistoffen) of een wolk (bij gassen). Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Gelet op de ligging van het plangebied, kunnen de woningen worden blootgesteld als dit scenario zich voordoet. Dit is mede afhankelijk van de windrichting en weersomstandigheden.

Voor de N270 is een maatregel getroffen om het groepsrisico van de N270 te beperken door eisen te stellen aan de komst van Bevi-inrichtingen in het havengebied. Om het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de N270 te beperken, zijn enkel specifieke Bevi-inrichtingen in de haven toegestaan die geen (grote) hoeveelheden transporten gevaarlijke stoffen over de weg kunnen genereren. Deze maatregel is geborgd in de planregels van het Inpassingsplan.

Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

In de huidige situatie wordt binnen het plangebied reeds gewoond. Het toevoegen van nieuwe woningen is daarmee een ontwikkeling die passend is bij het bestaande gebruik van het plangebied en tevens passend is binnen de omgeving van het plangebied (waar eveneens gewoond wordt). Hiermee zijn de mogelijkheden voor andere ruimtelijke ontwikkelingen, gelet op het woon- en leefklimaat van deze woningen, beperkt. Binnen de gemeente Venray bestaat een woningtekort (zie paragraaf 3.3.2). Daarmee bestaat eveneens vraag naar een dergelijke ontwikkeling binnen het plangebied.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

De personen in het plangebied zijn overwegend zelfredzaam. Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, zullen de woningen bescherming kunnen bieden. Verder is het belangrijk dat de bewoners/aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. In het geval van een toxische wolk geldt als handelingsperspectief schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie (met een makkelijk te bereiken schakelaar, bij voorkeur in de meterkast) gesloten kunnen worden. Dit is voor de woningen uit voorliggend plan het geval. Een ander handelingsperspectief betreft vluchten (dwars op de wind), indien de overheid dit aangeeft. De ontvluchting uit het plangebied is mogelijk van de risicobron, de N270 of de Maas, af. Hiermee bestaan voldoende mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid  

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. De inzet van de brandweer richt zich bij een ongeval met een tankwagen op het afdekken van de toxische vloeistofplas en neerslaan van een toxische damp. Hiervoor is aan de N270 een bluswatercapaciteit nodig van 2x 90 m3/uur. Een inzet op een schip op de Maas is vanwege de onbereikbaarheid niet realistisch.

Het plangebied wordt ontsloten door de St. Leonardsweg en is tevens bereikbaar vanaf Het Zandt. Hiermee is het plangebied vanuit meerdere zijden voldoende bereikbaar voor hulpdiensten. De weg wordt beschouwd als mogelijke opstelplaats. In de omgeving van het plangebied, ter hoogte van de St. Leonardsweg 19, is een brandkraan aanwezig met een debiet van 55 m3/uur. Een tweede brandkraan met een debiet van 50 m3/uur is gelegen op 200 meter van het plangebied. De afstand en het debiet is voldoende voor een primaire (brand in een woning) en secundaire brandbestrijding in het plangebied.

Haven Wanssum

In het Provinciaal Inpassingsplan is de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen voor het haven- en industriegebied ten noorden van Wanssum. Het doel van deze zone is om de woonkern van Wanssum zo min mogelijk bloot te stellen aan de externe veiligheidsrisico's om nieuwe kwetsbare objecten mogelijk te maken. Binnen deze zone mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht. Het plangebied ligt hier buiten. Het gebied staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het mogelijk maken van 3 nieuwe woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In Hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 weer, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Gemeentelijk rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).

Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.

Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte worden benut. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook via het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.

Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:

  • 1. de infiltratievoorziening dient minimaal een neerslaggebeurtenis van 60 mm te kunnen verwerken;
  • 2. de infiltratievoorziening dient een leeglooptijd te hebben van 24 uur of minder*;
  • 3. de aanwezigheid van een overloopvoorziening (indien mogelijk bovengronds) voor de afvoer van water bij hevige buien als de voorziening vol is, is zo ontworpen dat deze wateroverlast voorkomt.

* De norm van 60 mm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op oppervlaktewater gelden de normen van het Waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorziening minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Het waterschap adviseert overigens om altijd, dus ook als er geen verbinding is tussen infiltratievoorziening en oppervlaktewater, 100 mm aan te houden.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.

Rivierbed

Het plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Rivierbed'. Voor bouwen in dit gebied is normaliter een omgevingsvergunning nodig. In paragraaf 3.1 is beschreven dat het plangebied in een aangewezen gebied ligt waarvoor de vergunningplicht vervalt.

(Beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving liggen geen watergangen.

Hemelwater

Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen en geïnfiltreerd. Navolgende berekening vergelijkt de hoeveelheid verhard oppervlak in de bestaande situatie met die in de toekomstige situatie. De bestaande hoeve blijft met voorliggend plan intact en kan daarmee buiten beschouwing gelaten worden in de berekening.

Bestaand:

In de bestaande situatie is het perceel D-2023 nagenoeg geheel verhard. De hoeveelheid verhard oppervlak van de aanwezige stallen en bergingen (ten westen van de hoeve) en aangrenzende buitenverharding bedraagt circa 2.260 m2.

Toekomstige situatie

Uitgangspunt van het plan is dat voorzien wordt in een toekomstig verhard oppervlak van 300 m2 per woonperceel. Dit betreft daarmee de woning, bijbehorende bouwwerken, inrit en tuinverharding. Met onderhavig plan worden 3 woningen toegevoegd, waarmee de nieuwe verharding circa 900 m2 bedraagt.

Per saldo

Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de hoeveelheid verhard oppervlak, als gevolg van het initiatief, afneemt met 1.360 m2 (2.260 m2 - 900 m2). Dit leidt tot een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie.

Bergingsvoorzieningen

Voor de te realiseren verharding (ca. 900 m2) dienen bergingsvoorzieningen aangelegd te worden. Hiervoor zijn in het plan infiltratiegreppels aan de randen van de nieuwe woonkavels voorzien, zie ook bijlage 2 bij de regels. Bij de bepaling van de capaciteit/kwaliteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt, op basis van de eisen zoals neergelegd in de Toetssteen Openbare Ruimte 2022 (conform de richtlijnen van het waterschap), uitgegaan van een neerslaggebeurtenis waarbij 60 mm neerslag valt in 24 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door het toe te voegen verhard oppervlak in m2 te vermenigvuldigen met 0,06 m (Benodigde capaciteit bedraagt in casu: 900 m2 * 0,06 m = 54 m3). Binnen eigen terrein is meer dan voldoende ruimte aanwezig om infiltratievoorzieningen met de benodigde capaciteit te realiseren. Daarmee vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Afvalwater

Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd naar het bestaande (vrijverval)riool van de gemeente Venray. Het hemelwater van de bestaande woning wordt nu deels naar het (vrijverval)riool afgevoerd maar deze hemelwaterafvoer zal in de nieuwe situatie volledig worden afgekoppeld.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 7. De uitkomsten zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf uitgewerkt.

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0016.png"

Uitsnede kaart Natura 2000-gebieden (bron: atlasleefomgeving.nl)

Op voorgaande kaart is te zien dat op circa 2,5 km van het plangebied het Natura 2000-gebied Maasduinen gelegen is. Gezien de ruime afstand van de ontwikkeling tot dit gebied en de aard van de ontwikkeling (toevoegen drie burgerwoningen) kunnen significante negatieve effecten, ook vanuit stikstofdepositie, op voorhand worden uitgesloten. Volledigheidshalve zijn voor de drie nieuwe woningen AERIUS-berekeningen opgesteld voor de aanlegfase (zie bijlage 5) en gebruiksfase (zie bijlage 6). Uit deze berekeningen blijkt dat ontwikkeling en ingebruikname van de nieuwe woningen zowel in de aanlegfase als gebruiksfase niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j. De bestaande woning is niet meegenomen in de AERIUS-berekeningen omdat deze woning al aanwezig en in gebruik is. Vanuit gebiedsbescherming is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn van de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied. Eventueel aanwezige kleine zoogdiersoorten of huismussen zullen niet worden verstoord door de werkzaamheden. Er zijn geen overtredingen te verwachten ten aanzien van de Wet natuurbescherming. Vervolgonderzoek is niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeersgeneratie

Voorliggend plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning in een burgerwoning en het toevoegen van drie burgerwoningen. Dit heeft effect op de verkeersaantrekkende werking. Het plangebied ligt binnen een gebied dat getypeerd kan worden als 'landelijk wonen' volgens de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Bij woningen in dit gebiedstype wordt een toename van 7,4 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal verwacht. Het plangebied wordt ontsloten door de St. Leonardsweg en Het Zandt. Deze wegen worden voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. De wegen herbergen voldoende capaciteit om de beperkte toename (22,2 per dagetmaal) van het aantal motorvoertuigbewegingen te dragen. Daar komt bij dat de verkeersbewegingen van het agrarisch bedrijf, waaronder zwaar verkeer, verdwijnt. Voorliggend initiatief heeft daarmee een positief effect op de verkeerskundige situatie ter plaatse.

Parkeren

De gemeente Venray hanteert voor het bepalen van de parkeernormen de Beleidsnota Parkeernormen gemeente Venray. De nieuwe woningen worden opgericht binnen 'rest bebouwde kom'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,0 per woning. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van 3 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein, waardoor ruimschoots aan de parkeernorm wordt voldaan. Parkeren is daarmee geheel binnen eigen terrein op te vangen. In het inpassingsplan (bijlage 2 van de regels) is aangegeven waar het parkeren plaats vindt. Er ontstaat geen parkeerdruk op de openbare ruimte.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Het zuidelijk deel van het plangebied behoort tot een waardevol beekdallandschap. In het vigerende bestemmingsplan zijn regels opgenomen ter bescherming van de voorkomende landschaps- en natuurwaarden van dit gebied. Toegestaan is om binnen het beekdal te bouwen, mits de in artikel 21.1 van het vigerende bestemmingsplan genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast. Dit betreft natuurwaarden die verbonden zijn aan een vochtig milieu, landschapswaarden alsmede behoud van kwelgebieden welke een belangrijk onderdeel vormen van een hydrologisch systeem. In het inpassingsplan (bijlage 2 bij de regels) wordt nader ingegaan op welke manier rekening wordt gehouden met deze waarden.

In de omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in andere waardevolle cultuurhistorische landschappen. Het initiatief heeft geen negatief effect ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

Voor dit plan is aangesloten bij de archeologische beleidskaart (ABK) die is gemaakt voor het Provinciaal Inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' ('Putten, M.J. van 2014: Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum. Archeologische verwachtings- en beleidskaart: BAAC Rapport V-14.0184, 6-11-2014'). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart. Op de kaart is zichtbaar dat het plangebied op basis van onderzoek in het noordelijke deel een hoge verwachting (bruinrood) kent en in het zuidelijke deel vrijgegeven (geel) is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP22034-va01_0017.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart

De hoge verwachting (categorie 3) wordt in voorliggend plan overgenomen. Hiervoor wordt aangesloten bij de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' uit het inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum'. De bijbehorende oppervlakte- en dieptenormen bij deze verwachting betreffen 500 m2 en 50 cm. Indien deze normen overschreden worden, dient archeologisch vooronderzoek (in de vorm van een verkennend onderzoek bestaande uit bureau- en booronderzoek) verricht te worden. Hiertoe is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee wordt geborgd dat als gevolg van realisatie van voorliggend plan eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem niet aangetast worden. Het aspect archeologie staat het plan daarmee niet in de weg.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie). Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst afsluiten. In de exploitatieovereenkomst wordt onder andere het kostenverhaal geregeld van de ambtelijke kosten, de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling (€2.500 per toe te voegen woning, zie paragraaf 3.3.3) en de kosten van de bovenwijkse voorzieningen (€2.500 per toe te voegen woning). Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemers.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De enkelbestemming 'Wonen', ten behoeve van de drie burgerwoningen en de in een burgerwoning om te zetten bedrijfswoning;
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied;
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3', mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.

Het plangebied kent verder twee gebiedsaanduidingen:

  • 'Geluidzone - industrie'
  • Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het

bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben sinds 1 april 2005

via een gemeenschappelijke regeling hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor

toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota Integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray

(2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met

geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt

invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van het volgende

uitgangspunt. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene

leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te

behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavingsbeleid

waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de

burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet

(informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijke

handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/ zij verdient.

De uit deze visie voorvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:

1. Appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid.

2. Preventie gaat boven repressie.

3. Draagvlak creëren.

4. Klantgericht handelen.

5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.

Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers,

bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt

daarbij van uitgegaan dat het maatschappelijk veld met gerichte voorlichting en communicatie,

verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van voor hen geldende wet- en

regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. ln een jaarlijks op te stellen

handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie. Het jaarlijkse HUP wordt vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en ter kennis gebracht van de gemeenteraden.

6.3 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante partijen. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap is paragraaf 3.1 voorzien van een extra toelichting. De provincie Limburg heeft aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben. Adviezen van de Veiligheidsregio zijn in het plan verwerkt.

6.4 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro / omgevingsdialoog

Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Omwonenden zijn door de initiatiefnemers op de hoogte gebracht van het initiatief middels een omgevingsdialoog. Het verslag hiervan is opgenomen in bijlage 8. Vanuit de omgeving zijn er geen bezwaren geuit tegen het plan.

6.5 Verslag zienswijzen

Het plan heeft tussen 29 december 2023 en 8 februari 2024 ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 3 zienswijzen ingediend. In bijlage 9 (Eindrapport adviezen en zienswijzen) is de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen opgenomen. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het akoestisch onderzoek (bijlage 3) aangepast. Omdat de regels en verbeelding van het plan ongewijzigd zijn, kan het plan ongewijzigd vastgesteld worden.