direct naar inhoud van Toelichting
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22F MFC Hout-Blerick
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel en aanleiding

De gemeente Venlo is voornemens op de locatie van de Omni-vereniging H.B.S.V. te voorzien in een herinrichting van het sportpark met de realisatie van een multifunctioneel centrum (MFC) waarin ook basisschool de Springbeek en een kinderopvang worden ondergebracht. Op het sportpark wordt ook voorzien in nieuwe tennisbanen en padelbanen voor Tennis- en Padelclub Blerick.

De locatie van het nieuwe sportpark met het MFC heeft in het geldende bestemmingsplan “Buitengebied" - van rechtswege onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo - een grote diversiteit aan bestemmingen, op basis waarvan de realisatie van het voornemen niet mogelijk is.

In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, is een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Venlo nodig om het voorgaande planologisch mogelijk te maken. Per voornoemde datum is het voor deze locatie geldende bestemmingsplan onderdeel geworden van het omgevingsplan, dat naast alle geldende ruimtelijke plannen binnen de gemeente bestaat uit een set regels die door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente door middel van de zogenoemde 'bruidsschat', als opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan.

1.2 Ligging en afbakening projectlocatie

De locatie is gelegen ten zuidwesten van de kern Hout-Blerick, tussen de Baarlosestraat en de Schansheideweg. De locatie omvat het huidige sportpark, maar ook de weide op de hoek Baarlosestraat en de Brookerhofweg (kadastraal Venlo, sectie R nummer 323 en 324), de Brookerhofweg (gedeeltelijk) en het huidige perceel Baarlosestraat 338 (kadastraal Venlo, sectie R nummer 335 + 336) is onderdeel van de locatie waarop het nieuwe sportpak met het MFC is voorzien. De begrenzing van de locatie is op navolgende afbeelding globaal weergegeven, de exacte begrenzing volgt uit de digitale begrenzing van de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan ziet. De totale oppervlakte van de locatie waarop de wijziging ziet bedraagt circa 6,2 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0001.png"

Ligging locatie waarop de wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft met globale begrenzing in rood

1.3 Plaats binnen het omgevingsplan

In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, is een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Venlo nodig om het voorgaande planologisch mogelijk te maken. Per voornoemde datum is het voor deze locatie geldende bestemmingsplan "Buitengebied", als vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 2011, onderdeel geworden van het omgevingsplan, net als de voor de locatie geldende partiële herzieningen van dat bestemmingsplan:

  • Parapluplan plattelandswoningen Venlo, vastgesteld d.d. 3 februari 2016;
  • Paraplubestemmingsplan kamerbewoning, vastgesteld d.d. 25 november 2020.

Naast voornoemde bestemmingsplannen en de overige binnen de gemeente geldende ruimtelijke plannen bestaat het geldende omgevingsplan uit een set regels die door het Rijk is overgedragen aan de gemeente door middel van de zogenoemde 'bruidsschat', als opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Deze ruimtelijke plannen en de bruidsschat vormen samen het zogenoemde 'tijdelijke deel' van het omgevingsplan.

Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet in beginsel een gehele vervanging van de voor de projectlocatie geldende bestemmingsplannen die onderdeel zijn van voornoemd tijdelijke deel van het omgevingsplan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5 van de Omgevingswet. Een uitzondering geldt voor de locatie 'Spuitvrije zone', die de vooralnog geldende bestemmignsplannen slecht aanvult c.q. wijzigt voor zover dat uit de planregels volgt.

Aangezien het nog niet (goed) mogelijk c.q. wenselijk is een wijziging van het omgevingsplan vorm te geven en beschikbaar te stellen volgens de nieuwe STOP/TPOD-standaarden, wordt gebruik gemaakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel “TAM-IMRO”. Hoewel daarbij de IMRO2012-standaard wordt toegepast die ook werd gebruikt voor het opstellen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen via ruimtelijkeplannen.nl, dient een zogenoemd “TAM-omgevingsplan” inhoudelijk wél te voldoen aan de wettelijke kaders die voortvloeien uit de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving, waaronder het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Het TAM-omgevingsplan wordt ook onderdeel van het zogenoemde 'nieuwe deel' van het omgevingsplan.

1.4 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Voorliggende motivering voorziet in de onderbouwing dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)'. Daartoe wordt hierna in hoofdstuk 2 eerst de beoogde ontwikkeling geschetst, waarbij ook wordt ingegaan op (de strijdigheden met) het geldende omgevingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders en instructieregels vanuit Rijk en provincie, net als het regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de fysieke leefomgeving, waarna in hoofdstuk 5 tot slot wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 De beoogde ontwikkeling

2.1 Beschrijving van de beoogde ontwikkeling

2.1.1 Ligging en omgeving

De locatie is gelegen ten zuidwesten van de kern Hout-Blerick, tussen de Napoleonsbaan en de Baarlosestraat en bestaat in de huidige situatie uit het sportpark van HBSV, een woning met bijbehorende gronden (Baarlosestraat 338), een gedeelte van de Brookerhofweg en enkele agrarische percelen (weides) aan weerszijden van de Brookerhofweg. Rond de locatie liggen enkele woningen, aan de Brookerhofweg, Schansheideweg en aan de Baarlosestraat. Aan de overzijde van de Baarlosestraat ligt het gebied Laerbroeck. Van oudsher is dit een gebied met veel glastuinbouw, maar dat is grotendeels verdwenen in het kader van het bieden van ruimte aan de rivier de Maas, omdat een groot deel van het gebied onderdeel uitmaakt van het stroomvoerend rivierbed van die rivier. Verspreid door het gebied komen wel nog relatief veel woningen voor.

Tussen het sportpark en de Napoleonsbaan ligt nog een bosgebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0002.png"

Luchtfoto van de huidige situatie, met een globale aanduiding van de projectlocatie in rood

2.1.2 De beoogde ontwikkeling

Het sportpark

De beoogde ontwikkeling ziet op een herinrichting van het bestaande sportpark dat in de huidige situatie wordt doorkruist door de Brookerhofweg. Door dat deel van de Brookerhofweg te laten vervallen en daar ook het huidige perceel Baarlosestraat 338 bij te betrekken, net als de weide op de hoek van de huidige Brookerhofweg en de Baarlosestraat, ontstaat meer ruimte voor een aaneengesloten sportpark met alle beoogde functies en hoeft geen weg meer te worden overgestoken om de beoogde nieuwe sportvelden te bereiken. Hoewel de Brookerhofweg binnen de grenzen van het nieuwe sportpark komt te vervallen, blijft het tracé wel zichtbaar door te voorzien in een zogenoemde 'groene as' tussen het nieuwe hoofdveld en de overige sportvelden.

Op het sportpark zijn drie voetbalvelden, zes padelbanen en vier tennisbanen voorzien. De bestaande twee voetbalvelden ten zuidwesten van de Brookerhofweg worden daarbij een kwartslag gedraaid, waardoor ze in de lengterichting parallel aan de Baarlosestraat komen te liggen. Door de velden te draaien ontstaat aan de noordzijde van de velden ruimte ruimte voor de realisatie van de zes padelbanen en de vier tennisbanen. Het hoofdveld komt wel 'haaks' op de Baarlosestraat te liggen, ter hoogte van de huidige Brookerhofweg. Door deze herinrichting ontstaat op de plek van het huidige hoofdveld, de huidige twee padelbanen en de huidige kantine en kleedfaciliteiten ruimte voor realisatie van het multifunctioneel centrum. De bereikbaarheid van alle sportvelden binnen het park is voorzien door de aanleg van een promenade die langs het MFC en alle sportvelden voert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0003.png"

Indicatieve weergave van de beoogde inrichting van het sportpark en de situering van het MFC (bron: CB5)

Het multifunctioneel centrum

Het multifunctioneel centrum wordt gerealiseerd aan de zijde van de Schansheideweg, maar krijgt een meerzijdige oriëntatie. Gelet op de ligging aan de rand van de kern, op de overgang naar het buitengebied wordt daar voor wat betreft hoogte (maximaal twee bouwlagen) en architectuur (waar mogelijk natuurlijke materialen, aardse kleuren en groene gevels en beeldkwaliteit) rekening mee gehouden. Door het beperkt aantal bouwlagen wordt - in combinatie met de landschappelijke inpassing en geluidswerende voorzieningen inkijk in woningen en tuinen zoveel mogelijk voorkomen. Het dak krijgt een groene invulling. Aan de zijde van de sportvelden wordt voorzien in een trappartij die toegang geeft tot de kantine / ondersteunende horecafaciliteiten en die tevens kan dienen als tribune bij het aangrenzende hoofdveld. Daarmee wordt een verbinding gecreëerd tussen het MFC en de sportfaciliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0004.png"

(bron: CB5)

In het gebouw wordt een kindcentrum ondergebracht bestaande uit de te verplaatsen basisschool Springbeek en te verplaatsen kinderopvang waar kinderen tot 12 jaar de hele dag door kunnen leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten. De daarmee gepaard gaande brutovloeroppervlakte is voor de school, uitgaande van circa 275 leerlingen, circa 1590 m2 en voor de opvang circa 525 m2.

Daarnaast wordt voorzien in sportvoorzieningen, waarbij het gaat om een gymzaal met bijbehorende faciliteiten voor gebruik door de school en de opvang, maar ook voor gymnastiek en andere sporten. Ook wordt voorzien in een sportkantine met bijbehorende voorzieningen en vergaderfaciliteiten voor de sportverenigingen. De brutovloeroppervlakte voor het programma aan sportvoorzieningen bedraagt samen circa 1.532 m2. De totale minimale brutovloeroppervlakte van het MFC bedraagt daarmee circa 3.650 m2.

Aanvankelijk maakte ook een nieuw gemeenschapshuis onderdeel uit van het programma van het multifunctioneel centrum, maar dat maakt in deze (eerste) fase geen onderdeel uit van het planvoornemen. Mogelijk dat dit later als tweede fase als uitbreiding aan de zuidzijde alsnog wordt toegevoegd aan het MFC, maar dat zal dan op dat moment door middel van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of door middel van een nieuwe wijziging van het omgevingsplan planologisch moeten worden gefaciliteerd.

Rond het multifunctioneel centrum wordt voorzien in een natuurlijke en schaduwrijke speelomgeving ten behoeve van de school en de opvang. Daarbij is van belang dat dit wordt beperkt tot het oostelijk deel van het plangebied, aangezien rekening moet worden gehouden met risico's vanwege de onder de huidige Brookerhofweg gelegen gasleiding. (zie paragraaf 4.1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0005.png"

Impressie inrichting omgeving MFC (Bron: CB5)

Zoals de hiervoor opgenomen impressies blijkt wordt met name langs de randen van het terrein en rond het MFC ruim voorzien in groen en is ook genoeg ruimte gereserveerd voor voorzieningen voor de berging en infiltratie van hemelwater.

2.1.3 Verkeer en parkeren

De hoofdtoegang tot het terrein is voorzien aan de zijde van de Schansheideweg. Er wordt voorzien in één parkeerterrein ten noorden van het MFC, langs de Schansheideweg. Dat terrein dient overdag met name voor parkeren voor personeel en het stoppen dan wel parkeren voor het brengen en halen van kinderen. Aan de zijde van de Baarlosestraat wordt voorzien in een ontsluiting ten behoeve van het aanleveren van goederen, waardoor personen- en goederenverkeer van elkaar wordt gescheiden.

2.1.3.1 Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie aan personenauto's per etmaal is te berekenen aan de hand van kengetallen c.q. publicaties van CROW als weergegeven in onderstaande tabel. Gemiddeld gaat het dan 832 motorvoertuigbewegingen per etmaal, weekdaggemiddeld. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat op één dag zowel de school, de opvang, alle sportvelden en de sportzaal volledig worden gebruikt. In de praktijk zal de nadruk van het gebruik van het MFC met name op weekdagen liggen, terwijl een volledig gebruik van de sportvelden hoofdzakelijk in de weekenden aan de orde zal zijn. Op weekdagen vinden echter wel trainingen plaats, waardoor toch wordt uitgegaan van onderstaande optelsom van bewegingen per dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0006.png"

Personenauto's

Deze verkeersbewegingen betreffen hoofdzakelijk personenauto's en ze zijn uiteraard niet allemaal nieuw, aangezien in de huidige situatie al sprake is van een sportpark, bestaande uit drie voetbalvelden, twee kleinere trainingsvelden en twee padelbanen. De totale verkeersgeneratie kan voor wat betreft verwerkingscapaciteit goed worden verwerkt, verdeeld over een etmaal, waarbij van belang is dat sprake is van een 'piek' bij aanvang en na afloop van de lessen op school. Uitgaande van voornoemde aantallen gaat het dan om de helft van de 273 + 12 bewegingen in de ochtend en de helft in de middag: circa 142 bewegingen.

De verkeersbewegingen ten behoeve van het sportpark zullen op doordeweekse dagen hoofdzakelijk in de avondperiode plaatsvinden en in de weekend hoofdzakelijk overdag, waardoor er niet of nauwelijks overlap zal zijn met de verkeersbewegingen die de school genereert. Ook is sprake van meer spreiding over de dag, aangezien trainingstijden en wedstrijdtijden per team verschillen. Er is gerekend met vier verkeersbewegingen per parkeervak, wat inhoudt dat elk vak gemiddeld twee keer op een dag wordt gebruikt. Uitgaande van een situatie dat voor een bepaalde trainingstijd en/of wedstrijdtijd alle voor de sportvelden parkeervakken nodig zijn, gaat het om 1/4 deel van het aantal berekende verkeersbewegingen: 60. Mocht op een piekmoment - bijvoorbeeld bij een toernooi - de gehele parkeerplaats worden benut, dan gaat het om 83 parkeerplaatsen en daarmee 83 bewegingen.

De Schansheideweg heeft geen functie als doorgaande weg voor auto's c.q. gemotoriseerd verkeer. Vanaf de kruising met de Brookerhofweg is de Schansheideweg niet toegankelijk (geslotenverklaring beide richtingen en ook fysiek afgesloten met een slagboom). De Brookerhofweg kan vanaf die kruising in noordelijke richting wel worden gebruikt door auto's, maar het is een doorlopende weg, aangezien ter hoogte van de overkluizing van de Springbeek, nabij de aansluiting op de Hoverhofweg, geen doorgang meer mogelijk is voor auto's door een aangebrachte vluchtheuvel / rijbaanscheiding. Daarmee heeft de weg voor autoverkeer alleen een functie voor de ontsluiting van een tweetal woningen / woonpercelen en aan de Schansheideweg grenzende agrarische percelen. Daarmee is het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie zeer laag en zal de Schansheideweg het aantal hiervoor berekende verkeersbewegingen goed kunnen verwerken.

Verder is ook van belang dat de Brookerhofweg tussen de Baarlosestraat en het perceel Brookerhofweg 16 komt te vervallen. Hiervoor is al geconstateerd dat de Brookerhofweg en de Schansheideweg geen functie hebben voor doorgaand verkeer gelet op de geslotenverklaring van de Schansheideweg vanaf die kruising (in westelijke richting) en het feit dat de Brookerhofweg doodlopend is. Het vervallen van het deel van de Brookerhofweg dat nodig is voor de beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid van andere functies en percelen, aangezien die percelen nog steeds kunnen worden bereikt via de Schansheideweg en dat het huidige lage aantal verkeersbewegingen en de voorziene verkeersbewegingen als gevolg van de planontwikkeling niet leiden tot aantallen die de Schansheideweg niet kan verwerken.

Overigens is het vanuit het oogpunt van het optimaliseren van de verkeersveiligheid wel het voornemen te voorzien in een herinrichting van de kruising Baarlosestaat-Schansheideweg, maar de uitwerking daarvan moet nog plaatsvinden. Mogelijk wordt daarbij ook het profiel van de Schansheideweg aangepast, waardoor de weg het passeren van tegemoetkomend verkeer beter mogelijk is. Mocht oplevering en in gebruikname van het MFC plaatsvoiden vóór de beoogde herinrichting, dan zal zo nodig met tijdelijke aanpassingen in/aan de berm worden voorzien in afdoende passeermogelijkehden van tegemoetkomend verkeer, ook voor hulpdiensten.

Leveranciers

Tot slot is van belang dat leveranciers gebruik zullen maken van een uitweg van de planlocatie naar de Baarlosestraat, waardoor dit verkeer gescheiden blijft van het personenverkeer. Daarbij zal het redelijkerwijs gaan om bestelbussen (licht wegverkeer) en middelzwaar wegverkeer, geen zwaar wegverkeer. Gezien de aard van het planvoornemen zal dit aantal verkeersbewegingen zeer beperkt zijn. Leveringen aan de school en de kinderopvang zijn gelet op de aard en omvang van de activiteiten redelijkerwijs beperkt (bijvoorbeeld verbruiksmaterialen, voedingsmiddelen ten behoeve van ontbijt en lunch op de opvang en incidenteel lesmaterialen of inventaris). Voor het sportpark zal het hoofdzakelijk gaan om bevoorrading van de kantine. Uitgaande van gemiddeld 2 leveringen per dag gaat het dan om 4 verkeersbewegingen per etmaal, hetgeen goed en veilig kan worden afgehandeld via de beoogde nieuwe uitweg op de Baarlosestraat.

Fietsers en voetgangers

Een deel van het verkeer zal bestaan uit fietsers en voetgangers gelet op de relatief korte afstand tot de kern. De bereikbaarheid van het MFC en het sportpark is ook voor die verkeersdeelnemers goed en voor wat betreft het sportpark ook al de bestaande situatie.

Ontwikkelingen in de omgeving

Voor de noordzijde van de Schansheideweg geldt dat wordt verkend of hier woningbouw mogelijk is en als gevolg waarvan ook een toename van het aantal verkeersbewegingen voor de Schansheide weg zou kunnen toenemen Dit initiatief is voor wat betreft programma, inrichting van het gebied en de beoogde ontsluiting echter nog onvoldoende concreet uitgewerkt, waardoor daarmee geen rekening mee kan worden gehouden c.q. de uitvoerbaarheid daarvan in dit stadium nog niet kan worden beoordeeld in het kader van deze wijziging van het omgevingsplan. Bij de besluitvorming over de betreffende ontwikkeling zal in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties ook moeten worden onderzocht van de invloed van dat planvoornemen is op de infrastructuur.

2.1.3.2 Parkeervoorzieningen

In de huidige situatie is er op het sportpark geen parkeerterrein aanwezig. Parkeren geschiedt op de openbare parkeerplaats aan de overzijde van de weg, tussen de Schansheideweg, Baarlosestraat en Holleweg. De parkeerbehoefte voor de beoogde nieuwe ontwikkeling wordt als volgt berekend, aan de hand van de de gemeente Venlo gehanteerde parkeernormen

Sportfaciliteiten

Voetbalvelden, padel- en tennisbanen:

  • de norm is 20 pp per netto hectare terrein
  • uitgaande van drie voetbalvelden à 0,7 ha gaat het om 2,1 ha netto terrein
  • uitgaande van 4 tennisvelden à 264 m2 gaat het afgerond om 0,11 ha nettoterrein
  • uitgaande van 6 padelbanen à 200 m2 gaat het om 1,2 ha nettoterrein
  • daarmee bedraagt de parkeerbehoefte: 2,33. Afgerond op 3 hectare gaat het dan om 3*20 = 60 pp

Sportzaal

  • de norm is 2,8 pp per 100 m2 BVO
  • de oppervlakte van de sportzaal bedraagt 404 m2 BVO
  • daarmee bedraagt de parkeerbehoefte: 4,04*2,8 = (afgerond) 11 pp

MFC

Basischool

  • de norm is 0,8 pp per klaslokaal
  • daarmee bedraagt de parkeerbehoefte uitgaande van 10 klaslokalen: 10*0,8 = 8 pp

Kinderopvang

  • de norm is 1,4 pp per 100 m2 BVO
  • daarmee bedraagt de parkeerbehoefte uitgaande van 525 m2 BVO: 5,25*1,4 = (afgerond) 7pp.

De totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee 86 parkeerplaatsen. Bij die berekening is echter geen rekening gehouden met dubbelgebruik. De basisschool zal alleen worden gebruikt tijdens reguliere schooltijden en de kinderopvang slechts beperkt langer, tot het begin van de avond. Er kan daarom rekening worden gehouden met een bepaalde mate van dubbelgebruik, aangezien de sportvoorzieningen hoofdzakelijk in het weekend en in de avonduren (na sluitingstijd en veelal ook pas na sluitingstijd van de kinderopvang) Daarom zal worden voorzien in minimaal 83 parkeerplaatsen. Met het genoemde aantal van 83 kan de parkeerbehoefte goed worden opgevangen en is geen (onevenredige) parkeerhinder te verwachten voor de omgeving. Daarbij is ook van belang dat reeds sprake is van een sportpark met 3 sportvelden zonder dat sprake is van parkeervoorzieningen op eigen terrein en dat op loopafstand een openbare parkeerplaats aanwezig is die eventuele pieken kan opvangen.

2.2 Het geldende omgevingsplan

Voor de locatie gelden vooralsnog en als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo de volgende bestemmingsplannen:

Naam   Vaststellingsdatum  
Buitengebied Venlo   30 maart 2011  
Parapluplan plattelandswoningen Venlo   20 april 2016  
Paraplubestemmingsplan kamerbewoning   25 november 2020  

De bestemmingen die in het bestemmingsplan "Buitengebied Venlo" aan de locatie zijn toegekend zijn 'Sport' (S), 'Verkeer' (V), 'Agrarisch met waarden' (AW) en 'Wonen'. Het huidige sportpark is daarbij bestemd voor Sport, de overige bestemmingen hebben betrekking op de huidige Brookerhofweg (V) en de bij het nieuwe sportpark te betrekken percelen Baarlosestraat 338 (kadastrale percelen R335 en R336, deels AW deels W) en de aan de overzijde van de weg gelegen weide (kadastraal perceel R324, AW).

Verder loopt er door het plangebied een hartlijn leiding - gas, met een dubbelbestemming Leiding - Gas ter breedte van 5 meter aan weerszijden van die hartlijn. Deze leiding ligt binnen het profiel van de huidige Brookerhofweg.

Daarnaast zijn een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen. De gehele locatie is aangeduid als 'milieuzone - grondwaterbescherming venlo schol', 'robuuste landbouw en natuur' en 'middelhoge /hoge archeologische verwachting'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0007.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Venlo

De bestemming Sport maakt een herinrichting van die gronden als sportpark wel mogelijk, maar een gebruik van de gronden als sportpark voor zover ze zijn bestemd voor Verkeer, Wonen of Agrarisch met waarden is niet mogelijk gelet op de daaraan verbonden bestemmings- en gebruiksregels. De realisatie van een multifunctioneel centrum op gronden met de bestemming Sport en Agrarisch met waarden is ook niet mogelijk, gelet op de daaraan verbonden bestemmings-, gebruiks- en bouwregels.

De ter plaatse geldende parapluplannen betreffen partiële herzieningen en wijzigen de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Venlo voor wat betreft het gebruik van (voormalige) agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning en het gebruik van woningen binnen de bestemming Wonen voor kamerbewoning. Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling zijn die herzieningen niet van belang voor of van invloed op die ontwikkeling.

Gezien de beoogde ontwikkeling als beschreven in paragraaf 2.1 en hetgeen het geldende bestemmingsplan c.q. omgevingsplan mogelijk maakt, is een wijziging van het omgevingsplan nodig om het sportpark en het multifunctioneel centrum te kunnen faciliteren.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld en in werking getreden. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zaak goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

In de NOVI worden een viertal prioriteiten benoemd, met de bijbehorende beleidskeuzes. De voor onderhavige wijziging van het omgevingsplan relevante keuzes worden hierna samengevat weergegeven.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het behouden en versterken van het voorzieningenniveau in Hout-Blerick, waarbij door de beoogde clustering en filosofie (leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten) van de brede bundeling van voorzieningen ook wordt voorzien in een duurzame en integrale ontwikkeling op een goed bereikbare locatie op (hemelsbreed) slechts 400 meter afstand van het dorpshart van Hout-Blerick. Bovendien vindt zowel stedenbouwkundig als architectonisch een zorgvuldige inpassing in de omgeving plaats, met behoud van waardevol groen en een klimaatadaptieve inrichting. Daarmee past het voornemen binnen de uitgangspunten voor de NOVI, ook al is de ontwikkeling gelet op de aard en omvang niet van invloed op het bereiken van nationale doelstellingen.

3.2 Besluit kwaliteit leefomgeving: instructieregels Rijk

3.2.1 Inleiding

Het Rijk kan met het oog op nationale belangen en die belangen die niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kunnen worden behartigd instructieregels stellen over de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeentebesturen. Bij het wijzigen van het gemeentelijk omgevingsplan – als hier aan de orde – gelden instructieregels als opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze instructieregels hebben betrekking op de volgende onderwerpen, waarbij is aangegeven in hoeverre ze relevant zijn voor deze wijziging van het omgevingsplan, gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling en de ligging van de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft.

Afdeling 5.1. Instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties
 
Paragraaf
 
Betreft   Relevant voor deze wijziging?  
Paragraaf 5.1.2
 
Waarborgen van de veiligheid   Ja  
Paragraaf 5.1.3
 
Beschermen van de waterbelangen   Ja  
Paragraaf 5.1.4
 
Beschermen van de gezondheid en het milieu   Ja  
Paragraaf 5.1.5
 
Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
 
Ja  
Paragraaf 5.1.6
 
Behoud van ruimte voor toekomstige functies   Ja  
Paragraaf 5.1.7
 
Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten
 
Ja  
Paragraaf 5.1.7a
 
Het gebruik van bouwwerken   Ja  
Paragraaf 5.1.8
 
Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen   Ja  

Afdeling 5.2 Instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving  
Artikel
 
Betreft   Relevant voor deze wijziging?  
Artikel 5.163
 
Voorkomen belemmeringen gebruik en beheer hoofdspoorinfrastructuur en rijkswegen   Nee  
Artikel 5.164
 
Lokale spoorwegen binnen vervoerregio’   Nee, geen lokale spoorweg vervoersregio op of nabij locatie waarop deze wijziging omgevingsplan ziet  
Artikel 5.165   Lozen industrieel afvalwater in openbaar vuilwaterriool
 
Nee, niet aan de orde gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling  
Artikel 5.165a   Bebouwingscontour jacht
 
Nee, wordt later verwerkt in het gemeentelijk omgevingsplan  
Artikel 5.165b   Bebouwingscontour houtkap
 
Nee, wordt later verwerkt in het gemeentelijk omgevingsplan  

Hierna wordt de strekking van de relevante instructieregels beknopt beschreven, waarna toepassing plaatsvindt op het beoogde planvoornemen.

3.2.2 Het waarborgen van de veiligheid

Inleiding 

In paragraaf 5.1.2 van het Bkl is voorzien in instructieregels met betrekking tot omgevingsveiligheid. De kern van deze paragraaf is dat bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het voorkomen en beperken van risico's van branden, rampen en crises (verder: incidenten), het bestrijden van de gevolgen van dergelijke incidenten en de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen wanneer zich een incident voordoet.

Deze instructieregel is opgenomen in artikel 5.2 Bkl en verder geconcretiseerd in een aantal instructieregels die zijn opgenomen in paragraaf 5.1.2 Bkl. Kort samengevat wordt in die instructieregels uitgegaan van een onderscheid in vijf kwetsbare functies: beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Bij het toelaten van dergelijke kwetsbare functies dient te worden getoetst aan de opgenomen instructieregels, waarbij – net als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet – onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en groepsrisico vanwege risicobronnen. Andersom zijn deze instructieregels ook relevant bij het toelaten van nieuwe risicobronnen nabij kwetsbare functies.

Toepassing en conclusie

In paragraaf 4.1.2 van deze motivering wordt inhoudelijk ingegaan op dit aspect. Zoals uit die paragraaf blijkt dat wordt voldaan aan de relevante instructieregels en is er op dat punt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

3.2.3 Het beschermen van de waterbelangen

Inleiding 

Bij het wijzigen van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van die wijziging voor het beheer van watersystemen, zo volgt uit paragraaf 5.1.3 Bkl. Daarbij worden de opvattingen van de beheerder van het watersysteem betrokken. Verder is in genoemde paragraaf voorzien in instructieregels ten aanzien van primaire waterkeringen, het kustfundament, het rivierbed van en reserveringsgebieden voor grote rivieren en het IJsselmeer.

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen is niet van invloed op primaire waterkeringen, het kustfundament, het rivierbed van of reserveringsgebieden voor een grote rivier of het IJsselmeer. In paragraaf 4.5 van deze motivering wordt inhoudelijk ingegaan op de relevante wateraspecten. Zoals uit die paragraaf blijkt, zijn geen waterbelangen in het geding en is daarover ook advies ingewonnen bij het Waterschap Limburg. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.4 Het beschermen van de gezondheid en het milieu
3.2.4.1 Inleiding

In paragraaf 5.1.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn instructieregels opgenomen ten aanzien van diverse milieuaspecten zoals luchtkwaliteit, geluid, trillingen, bodemkwaliteit en geur. Die aspecten komen hierna achtereenvolgens aan bod.

3.2.4.2 De kwaliteit van de buitenlucht

Inleiding

Wanneer met de wijziging van het omgevingsplan activiteiten worden toegelaten die een toename van de verkeersintensiteit veroorzaken op wegen, vaarwegen of spoorwegen of het activiteiten betreft waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van de verontreiniging van de lucht, dienen de gevolgen voor de kwaliteit van de buitenlucht te worden beschouwd. Wanneer de betreffende activiteiten niet leiden tot een verhoging van de kalendergemiddelde concentratie van stikstofdioxide en fijnstof (PM10) in de buitenlucht van meer dan 1,2 µg/m3 en geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 5.53, eerste lid Bkl of wanneer sprake is van een 'standaardgeval' als bedoeld in artikel 5.54 Bkl, draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Wanneer sprake is van het mogelijk maken van meerdere activiteiten binnen een bepaalde afstand die gebruik gaan maken van dezelfde ontsluitingsweg binnen een periode van vijf jaar na vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan, worden gevolgen cumulatief beschouwd, voor zover die activiteiten afzonderlijk een bijdrage aan de luchtverontreiniging opleveren van 0,1 µg/m3 of meer.

Toepassing en conclusie

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling en zoals ook blijkt uit de inhoudelijke toets van de gevolgen voor de kwaliteit voor de buitenlucht als opgenomen in paragraaf 4.1.3 draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.4.3 Geluid door activiteiten

Inleiding 

Bij het toelaten van activiteiten – anders dan wonen – die geluid kunnen veroorzaken op geluidgevoelige gebouwen bij het wijzigen van het omgevingsplan, dient rekening te worden gehouden met dat geluid op geluidgevoelige gebouwen en moet erin worden voorzien dat het geluid van die activiteiten op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Daarvan is sprake wanneer de standaardwaarden als opgenomen in artikel 5.65 Bkl worden overgenomen in het omgevingsplan. Dit betreft standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevel van (geprojecteerde) geluidgevoelige gebouwen en locaties voor woonschepen en woonwagens en grenswaarden voor toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. Op een bedrijventerrein zouden de standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevels van geluidgevoelige gebouwen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,L) en het maximaal geluidniveau (LAmax) eventueel met 5 dB(A) kunnen worden verhoogd, in agrarisch buitengebied kan de standaardwaarde voor toelaatbaar geluid op de gevels van geluidgevoelige gebouwen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,L) juist met 5 dB(A) worden verlaagd. Daarnaast bieden de instructieregels op onderdelen ruimte om andere waarden te hanteren in het plan of om er op een andere wijze in te voorzien dat het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Verder zien de instructieregels onder meer op het uitsluiten van bepaalde activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken en het uitzonderen van de regels over geluid voor activiteiten op geluidgevoelige gebouwen voor bepaalde activiteiten zoals het geluid van hulpverleningsvoertuigen, gladheidsbestrijdingsvoertuigen en traumahelikopters en menselijk stemgeluid.

Verder zijn er voor enkele specifieke activiteiten ook specifieke instructieregels opgenomen, zoals voor windturbines en windparken, civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen. Deze instructieregels zijn niet relevant voor onderhavige planlocatie en worden daarom niet verder beschreven.

Toepassing en conclusie

In paragraaf 4.1.4 wordt inhoudelijk op deze aspecten ingegaan aan de hand van onder meer een akoestisch onderzoek. Uit die paragraaf blijkt dat wordt voldaan aan deze instructieregels en dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

3.2.4.4 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

Inleiding

Voor zover het geluid van wegen en spoorwegen betreft wordt onderscheid gemaakt tussen wegen en spoorwegen met geluidproductieplafond en zonder geluidproductieplafond. Ook voor industrieterreinen waarop activiteiten worden toegelaten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken, geldt een systematiek van geluidproductieplafonds, voor andere bedrijventerreinen niet. De instructieregels die in het Bkl zijn opgenomen ten aanzien van industrieterreinen met een geluidproductieplafond blijven hierna buiten beschouwing, aangezien de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan ziet niet is gelegen op of nabij een industrieterrein waarvoor een geluidproductieplafond is vastgesteld. Overigens is de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan ziet ook niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein waarvoor nog géén geluidproductieplafond is vastgesteld en vooralsnog de systematiek van de Wet geluidhinder geldt.

De instructieregels voor geluid door wegen en lokale spoorwegen zonder geluidproductieplafonds hebben betrekking op de aanleg of het wijzigen van een gemeenteweg of waterschapsweg, dan wel lokale spoorweg en een wijziging van het gebruik van een lokale spoorweg. In die gevallen dient rekening te worden gehouden met het geluid van die wegen en spoorwegen op geluidgevoelige gebouwen en dient het omgevingsplan erin te voorzien dat dat geluid binnen een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Ook is voorzien in instructieregels aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Deze instructieregels gelden voor zowel geluidaandachtsgebieden langs wegen met als zonder geluidproductieplafond. Hierbij is verder relevant dat de instructieregels enkel gelden voor wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal (kalenderjaargemiddelde) en dat zolang voor een weg nog geen geluidaandachtsgebied is bepaald aan de hand van de basisgeluidemissie, in de Omgevingsregeling is voorzien in overgangsrecht dat inhoudt dat het geluidaandachtsgebied wordt bepaald aan de hand van vaste afstanden tot de (spoor)weg.

Tot slot dient bij het wijzigen van het omgevingsplan ook rekening te worden gehouden met indirecte akoestische effecten. Zo dient bij wijzigingen die een toename van de verkeerintensiteit op een weg of spoorweg veroorzaken te worden onderzocht of die wijziging leidt tot een toename van het geluid op geluidgevoelige gebouwen van 1,5 dB en zo ja, of bijvoorbeeld beperking van die toename door geluidbeperkende maatregelen mogelijk is. Ook is voorzien in instructieregels die gelden voor situaties waarin wijzigingen in een geluidaandachtsgebied plaatsvinden die gevolgen hebben voor de geluidsoverdracht.

Toepassing en conclusie

De wijziging van het omgevingsplan voorziet onder meer in een multifunctioneel centrum dat gedeeltelijk is aan te merken als een geluidgevoelig gebouw en dat is gelegen binnen het (voorlopig) geluidaandachtsgebied van de Schansheideweg en de Baarlosestraat. Daarnaast genereert het planvoornemen extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie, welke gevolgen ook dienen te worden beschouwd op basis van de beschreven instructieregels en/of het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dat geldt ook voor de geluidemissie die is te verwachten als gevolg van het nieuwe sportpark en (stem)geluid vanwege het gebruik van de buitenruimte bij de basisschool en de kinderopvang.

Zoals blijkt uit de inhoudelijke toets in paragraaf 4.1.4 zijn er op die punten geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

3.2.4.5 Trillingen

Inleiding

Bij een wijziging van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen en dient er in te worden voorzien dat die trillingen in de genoemde ruimten van de genoemde gebouwen aanvaardbaar zijn. Trillinggevoelige ruimten zijn onder meer verblijfsruimten en verblijfsgebieden in gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied of bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied. Ruimten in een gebouw met een industriefunctie vallen er niet onder en de instructieregels gelden niet voor trillinggevoelige ruimten in trillinggevoelige gebouwen die een (voormalige) functionele binding hebben met de activiteit die de trillingen kan veroorzaken.

Toepassing en conclusie

Het MFC is aan te merken als een trillinggevoelig gebouw, voor zover dat een onderwijsfunctie krijgt (basisschool) en voor zover dat een 'bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied' krijgt (kinderopvang). Gelet op de grote afstand tot de meest nabijgelegen spoorlijnen, autosnelwegen en bedrijventerreinen zijn redelijkerwijs geen onaanvaardbare trillingen op de beoogde locatie te verwachten als gevolg van wegverkeer, spoorwegverkeer of industrie. Ook zijn in de omgeving geen andere activiteiten aanwezig of toegelaten die voor onaanvaardbare trillingen kunnen zorgen. Bovendien geldt voor eventuele nieuw te starten milieubelastende activiteiten in de omgeving dat de planregels in paragraaf 22.3.5 van het omgevingsplan van de gemeente Venlo reeds voorkomen dat onaanvaardbare trillingen kunnen ontstaan. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.4.6 Slagschaduw van windturbines

Gelet op het bepaalde in paragraaf 5.1.4.4a Besluit kwaliteit leefomgeving moet bij het wijzigen van een omgevingsplan rekening worden gehouden met slagschaduw door windturbines in verblijfsruimten van slagschaduwgevoelige gebouwen. Eventuele slagschaduw moet aanvaardbaar zijn. Daar wordt binnen een cirkel van 12 maal de rotordiameter van de windturbine rond die windturbine aan voldaan indien ten hoogste gemiddeld zeventien dagen per jaar gedurende niet meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt.

De meest nabij de planlocatie gesitueerde windturbines staan op enkele kilometers afstand. Daarmee kunnen gevolgen vanwege slagschaduw redelijkerwijs geheel worden uitgesloten en kan een verdere inhoudelijke toets in Hoofdstuk 4 verder achterwege blijven.

3.2.4.7 Bodemkwaliteit

Inleiding 

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn instructieregels opgenomen over de bodemkwaliteit voor bodemgevoelige locaties. Dit zijn locaties waarop bodemgevoelige gebouwen en daarbij behorende aangrenzende, aaneengesloten tuinen en terreinen zijn toegelaten op basis van het omgevingsplan. Dit zijn gebouwen die geheel of gedeeltelijk de bodem raken en waarvoor het aannemelijk is dat er voor meer dan twee uur per dag aaneengesloten mensen aanwezig zullen zijn. De instructieregels gelden ook voor locaties waar woonschepen of woonwagen zijn toegelaten op basis van het omgevingsplan. De strekking van de instructieregels is dat in een omgevingsplan waarden worden opgenomen voor de toelaatbare bodemkwaliteit voor het bouwen van bodemgevoelige gebouwen op bodemgevoelige locaties en dat bij een overschrijding van die waarden sanering plaatsvindt of andere beschermende maatregelen worden getroffen. Bij het bepalen van voornoemde waarden dient rekening te worden gehouden met de interventiewaarden bodemkwaliteit als opgenomen in Bijlage IIA van het Bal, maar er kan ook worden voorzien in hogere waarden. Verder dient in het omgevingsplan te worden voorzien in bepaalde regels voor locaties waarvoor nazorg aan de orde is, zoals het in stand houden en onderhouden c.q. vervangen van na sanering aangebrachte afdeklagen en tijdelijke beschermingsmaatregelen die blootststelling aan een niet weggenomen bron van verontreiniging voorkomen. Vooralsnog is dit alles geborgd in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (hoofdstuk 22).

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen heeft betrekking op het realiseren van een bodemgevoelig gebouw met bijbehorende terreinen op een bodemgevoelige locatie. Daarom is een onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Zoals blijkt uit de inhoudelijke toets als opgenomen in paragraaf 4.1.5 wordt voldaan aan de toelaatbare kwaliteit van de bodem. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels en zijn er op dit punt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling, mits de benoemde noodzakelijke sanering wordt uitgevoerd.

3.2.4.8 Geur

Inleiding 

In paragraaf 5.1.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn voorts instructieregels opgenomen over het veroorzaken van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit zijn in ieder geval gebouwen of delen van gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied of bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied, alsmede nevengebruiksfuncties van die functies. Het gaat niet alleen om feitelijk bestaande gebouwen, maar ook om gebouwen die op basis van het omgevingsplan zijn toegelaten, maar nog niet zijn gerealiseerd. In het omgevingsplan kunnen verder ook andere gebouwen of locaties als geurgevoelig worden aangewezen, mits in die gebouwen c.q. op die locaties hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Ook voor geur geldt dat de aan te houden afstanden of geurnormen (waarden) niet gelden voor geurgevoelige gebouwen die een (voormalige) functionele binding hebben met de geurveroorzakende activiteit. Bij het wijzigen van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen en het omgevingsplan dient er in te voorzien dat die geur aanvaardbaar is.

In aanvulling op de hiervoor beschreven 'algemene' instructieregels voor geur, gelden voor enkele specifieke activiteiten aanvullende instructieregels. Het betreft geur vanwege zuiveringstechnische werken, geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf (bijvoorbeeld stallen), geur door andere agrarische activiteiten (bijvoorbeeld de opslag van mest en compost en de opslag van kuilvoer).

Toepassing en conclusie

Die delen van het MFC die een onderwijsfunctie krijgen (de basisschool) of een 'bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied' krijgen (de kinderopvang), zijn aan te merken als een geurgevoelig gebouw. Daarom dient rekening te worden gehouden met eventuele geurhinder en dient te worden onderzocht of de geursituatie aanvaardbaar is.

Zoals blijkt uit de inhoudelijke toets in paragraaf 4.1.7 is redelijkerwijs echter geen onaanvaardbare geurhinder te verwachten vanwege het planvoornemen. Daarmee vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen en wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.5 Landschappelijke waarden, stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
3.2.5.1 Inleiding

In paragraaf 5.1.5 zijn een aantal uiteenlopende instructieregels gebundeld die betrekking hebben op de bescherming van landschappelijke waarden, stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. Ook de ladder voor duurzame verstedelijking is hier in onder gebracht. Een deel van de instructieregels heeft betrekking op de kustlijn, de Waddenzee en het Waddengebied. Die worden buiten beschouwing gelaten, maar de overige instructieregels komen hierna aan bod.

3.2.5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Inleiding 

Artikel 5.129g Bkl is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

Voor zover een wijziging van een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:

  • de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  • als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

Toepassing en conclusie

Deze afwegingsladder was voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In dat kader is ook jurisprudentie gevormd die kan worden toegepast bij de beantwoording van de vraag wanneer een stedelijke ontwikkeling voldoende substantieel is. Ontwikkelingen van minder dan 12 woningen werden voorheen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling omdat ze daarvoor te kleinschalig waren. Bij andere ontwikkelingen lag die grens op 500 m2. Daarbij aansluitend is in ieder geval het multifunctioneel centrum aan te merken als een 'voldoende substantiële' stedelijke ontwikkeling. In navolgende motivering wordt ook de herinrichting van het sportpark betrokken.

Behoefte

Basisschool de Springbeek en de kinderopvang betreffen bestaande voorzieningen binnen de kern Hout-Blerick, vooralsnog gevestigd op het adres Hoverhofweg 35. Ook de te realiseren kinderopvang betreft de verplaatsing van bestaande kinderopvang vanaf twee locaties binnen Hout-Blerick (Bouteshof 13 of Zalzerskampweg 64). Voor die functies is behoefte aan nieuwe huisvesting, afgestemd op de anno 2025 daaraan te stellen eisen en wensen. Op de huidige locatie is daarvoor onvoldoende ruimte beschikbaar. Daarbij is nadrukkelijk de wens te voorzien in een multifunctionele locatie met naast ruimte voor onderwijs, opvang ook ruimte voor andere maatschappelijke functies zoals sport en verenigingsleven om zo ook een impuls te geven aan de leefbaarheid in de kern.

Voor het programma aan onderwijs en kinderopvang is een uitgebreid programma van eisen opgesteld, uitgaande van een geprognotiseerd aantal van 275 leerlingen en een bij die omvang en bij het verzorgingsgebied Hout-Blerick passend aanbod aan kinderopvang (2 KDV-groepen à 16 kinderen, 6 BSO-groepen à 11 kinderen en 1 peuteropvanggroep à 16 kinderen). Dat leidt samen tot een ruimtebehoefte van circa 3.650 m2 waarop het beoogde bouwplan en het daarop gebaseerde bouwvlak is afgestemd. Overigens is dit geen 'geheel nieuwe' oppervlakte, aangezien het een verplaatsing van een bestaande basisschool en kinderopvang betreft, als momenteel gevestigd op het adres Hoverhofweg 35, waar de school is gevestigd in een gebouw met een brutovloeroppervlak van circa 1.385 m2. Die locaties krijgen een nieuwe invulling.

Voor wat betreft de sportfaciliteiten heeft eveneens een uitwerking van een programma van eisen plaatsgevonden op basis van de wensen en behoeften van de gebruikers, waaronder de omnivereniging HBSV die voetbal, tennis, padel en gymnastiek aanbiedt. Hoewel enkele percelen worden toegevoegd aan het sportpark ten opzichte van de huidige situatie, vindt per saldo geen nieuw ruimtebeslag plaats aangezien een deel van het sportpark een nieuwe invulling krijgt met het hiervoor beschreven MFC.

Locatiekeuze

Hoewel de keuze voor de locatie voor een school en voor een kinderopvang aan de rand van de kern op het eerste oog wellicht niet logisch lijkt, is dit toch een weloverwogen keuze, vanwege de eerder beschreven voordelen die het combineren van de functies in het MFC en het sportpark biedt: één plek om te leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten.

Hoewel de locatie strikt genomen wellicht geen onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied, is de locatie wel gelegen in een stadsrandzone waarin in de gemeentelijke omgevingsvisie ruimte voor uitbreiding van het stedelijk gebied wordt voorzien. Voor Hout-Blerick is dit ook de meest logische locatie, aangezien uitbreiding in andere richtingen niet mogelijk is vanwege beperkingen door de bestaande infrastructuur (Rijksweg A73, Napoleonsbaan) en de beperkingen die gelden voor het riverbed van de Maas. Bovendien is de afstand tot het dorpshart/wijkhart van Hout-Blerick relatief klein. Gerekend vanaf het Kerkplein en via de Holleweg bedraagt dit circa 400 meter. Bovendien is langs die route is al sprake van woningbouw en ook het parkeerterrein tussen de Holleweg en Schansheideweg en het cluster van bebouwing op de hoek van de Baarlosestraat en Schansheideweg maakt dit al tot een gebied dat wel is verbonden met het bestaand stedelijk gebied. Er is dus geen sprake van bouwen in 'het vrije veld'. In dit geval prevaleert het creëren van een omgeving die voorziet in een concentratie van voorzieningen om te leren, ontwikkelen, spelen en ontmoeten op het bestaand sportpark. Voor het realiseren van een nieuw sportpark binnen het bestaand stedelijk gebied van Hout-Blerick is gelet op de benodigde oppervlakte logischerwijs geen ruimte beschikbaar of beschikbaar te maken. Als gevolg van de sluiting van de bestaande school komt die locatie wel beschikbaar voor herontwikkeling met andere stedelijke functies, zoals bijvoorbeeld woningbouw.

Voor wat betreft regionale afstemming geldt dat het voorzieningen betreft die voorzien in een lokale behoefte die geen impact hebben op het voorzieningenniveau buiten de gemeente Venlo.

3.2.5.3 Cultureel erfgoed en werelderfgoed

Inleiding 

Bij een wijziging van het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten en met het oog op het belang van het behoud van dat cultureel erfgoed moet in een omgevingsplan in ieder geval worden voorzien in regels ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening wordt gehouden met een aantal beginselen:

  • het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten en archeologische monumenten;
  • het voorkomen van verplaatsing van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist voor het behoud van die monumenten;
  • het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden;
  • het voorkomen van aantasting van:
    • 1. de omgeving van rijksmonumenten, voorbeschermde rijksmonumenten en monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, voor zover die monumenten door die aantasting worden ontsierd of beschadigd; en
    • 2. het karakter van in het omgevingsplan beschermde stads- of dorpsgezichten of beschermde cultuurlandschappen door de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen of andere belangrijke veranderingen; en
  • het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Daarnaast kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan ook regels worden gesteld over in welke gevallen onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie moet worden verricht (bij een bodemverstoring meer dan 100m2), de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

Toepassing en conclusie

In paragraaf 4.3 van deze motivering is een beschouwing van de cultuurhistorische waarde van de planolocatie en de impact van de beoogde ontwikkeling daarop opgenomen. Daaruit blijkt dat er op dit punt geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Uit diezelfde paragraaf blijkt dat het gebied op basis van archeologisch onderzoek de archeologische verwachtingswaarde kan worden bijgesteld en dat het gebied kan worden vrijgegeven. Gezien het voorgaande is geen sprake van belemmeringen voor het planvoornemen en wordt voldaan aan de instructieregels ten aanzien van cultureel erfgoed.

3.2.6 Het behoud van ruimte voor toekomstige functies
3.2.6.1 Inleiding

In paragraaf 5.1.6 van het Bkl is voorzien in instructieregels die het behoud van ruimte voor toekomstige ontwikkelingen moeten borgen door te voorkomen dat in de betreffende reserveringszones ontwikkelingen plaatsvinden die die toekomstige ontwikkelingen kunnen belemmeren. Het betreft enkele concrete ontwikkelingen voor specifieke locaties zoals Mainportontwikkeling Rotterdam, maar ook enkele meer algemene ontwikkelingen zoals reserveringsgebieden voor autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen en reserveringsgebieden voor (nieuwe) leidingen van nationaal belang. Geen van die aspecten spelen een rol op de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft. Deze instructieregels zijn daarom niet van belang voor c.q. van invloed op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

3.2.7 De staat en goede werking van infrastructuur en voorzieningen

Inleiding

In paragraaf 5.1.7 van het Bkl zijn enkele instructieregels gebundeld die betrekking hebben op het behoud van de staat en goede werking van infrastructuur en bepaalde voorzieningen. Het betreft voorzieningen in het kader van de landsverdediging en nationale veiligheid (o.a. militaire terreinen, laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen, militaire radarinstallaties), grootschalige energieproductieinstallaties, Rijksvaarwegen, communicatie-, navigatie- en radarapparatuur voor de burgerluchtvaart, landelijke fiets- en wandelroutes en hyperscale datacentra.

Toepassing en conclusie

Gelet op de ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkeling is enkel de mogelijke verstoring van het radarbeeld van de radarinstallatie bij vliegbasis Volkel relevant. Aangezien de planlocatie is gelegen binnen de zone op een afstand tussen de 15 en 75 kilometer van de radarinstallatie, gelden enkel beperkingen ten aanzien van de tiphoogte van windturbines. Nu de beoogde wijziging van het omgevingsplan geen windturbines mogelijk maakt, vormt deze instructieregel geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.8 Instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving

Inleiding

In afdeling 5.2 van het Bkl zijn enkele specifieke instructieregels gebundeld omtrent de aanwijzing van gebieden in relatie tot bepaalde bevoegdheden en het stellen van eisen aan bepaalde industriële lozingen op een vuilwaterriool:

  • géén regels opnemen in het omgevingsplan voor de hoofdspoorweginfrastructuur en wegen in beheer bij het Rijk die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van die infrastructuur belemmeren (artikel 5.163 Bkl);
  • het aanwijzen in het omgevingsplan van een beperkingengebied waarbinnen een omgevingsvergunningplicht beperkingengebiedactiviteit overeenkomstig het gebied dat door het dagelijks bestuur van een vervoersregio is aangewezen (art.5.164 Bkl);
  • het stellen van eisen aan lozingen van industrieel afvalwater, niet afkomstig uit van een milieubelastende activiteit als aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal (art 5.165 Bkl);
  • het aanwijzen van een bebouwingscontour jacht (art. 5.165a Bkl) en een bebouwingscontour houtkap (art. 5.165b Bkl).

Toepassing en conclusie

Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling en ligging van de planlocatie zijn deze instructieregels niet relevant voor de beoogde wijziging van het omgevingsplan. Voor wat betreft het aanwijzen van de genoemde bebouwingscontouren ligt het voor de hand dit in één keer voor de hele gemeente te regelen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Algemeen

Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Die Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en bestaat uit een thematisch deel waarin de provincie haar visie geeft op thema's als Wonen & leefomgeving, Veiligheid en gezondheid en Werklocaties. Daarnaast bestaat de visie uit een gebiedsgericht deel waarin wordt voorzien in een regiovisie voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

De provincie onderscheidt in haar nieuwe omgevingsvisie drie hoofdopgaven:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk c.q. bebouwd gebied als in landelijk gebied
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie)
  • Klimaatadaptatie en energietransitie

Om afwegingen te kunnen maken en daarbij een balans te vinden tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving worden de zogenoemde Limburgse principes gehanteerd:

  • streven naar een inclusieve, gezonde en veilige leefomgeving;
  • de kenmerken en identiteit van gebieden centraal stellen;
  • meer stad, meer land;
  • zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;
  • procesmatige uitgangspunten:
    • 1. de maatschappelijke opgaven en kansen staan centraal;
    • 2. (grensoverschrijdende) samenwerking, participatie en eigenaarschap;
    • 3. we werken gebiedsgericht;
    • 4. we werken adaptief aan de opgaven;
    • 5. we werken als één overheid.

De visie gaat verder uit van een 'algemene zonering', waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verstedelijkte gebieden en landelijke gebieden. Landelijke gebieden worden onderverdeeld in de categorieën Natuurnetwerk Limburg, Groenblauwe mantel en Buitengebied. De bebouwde gebieden worden onderverdeeld in de categorieën Stedelijk gebied, Stedelijk Centrum , Landelijke kern en Werklocaties. De begrenzing daarvan is vastgelegd in de provinciale verordening (zie paragraaf 3.4), maar daarbij is van belang dat deze kaart een zeker indicatief karakter hebben. De begrenzing ervan op perceelsniveau dient plaats te vinden in de gemeentelijke omgevingsplannen.

 

Regiovisie Noord-Limburg

De regio Noord-Limburg kenmerkt zich in ruimtelijk, economisch en maatschappelijk opzicht het beste door twee dominante, voor iedereen herkenbare assen: een snelle, hoog-dynamische Oost-West-as en een rustige, meer op (be)leefkwaliteit gerichte Noord-Zuid-as. De hoog-dynamische, economisch-georiënteerde Oost-West-as is de wereld van infrastructuur en logistiek, agrofood, maar ook de maakindustrie in z'n vele gedaanten. Samen wordt werk gemaakt van de Greenport-ontwikkeling, het stimuleren en verder uitbouwen van de reeds aanwezige bedrijvigheid door innovatie en onderwijs en het versterken van de samenwerking met omliggende regio's. Vanwege haar strategische ligging op de Oost-West-as en de nabijheid van grote afzetgebieden, zoals de regio Eindhoven, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied, levert de regio een significante bijdrage aan de Nederlandse economie. De regio kent daarnaast een wereld van rust, ruimte en schoonheid, met de Maas als herkenbare kwaliteits-as. Het landschap is afwisselend met het terrassenlandschap van het Maasdal, Maasmeanders, natuur- en bosgebieden, Peelvenen en ontginningsgebieden en gevarieerde landbouwactiviteiten. Juist de afwisseling van landschappen, natuur en cultuur, de nabijheid van steden en dorpen en economische activiteiten en voorzieningen, maakt Noord-Limburg prettig divers.

Binnen Noord-Limburg vormen Venlo en Venray samen een logistieke hotspot; goed ontsloten over weg, water en spoor én met ruimte voor ontwikkeling.

Een belangrijke opgave voor Noord-Limburg ziet op vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving, waarbij er (voor zover relevant voor deze ontwikkeling) aandacht is voor o.a.:

  • a. het behouden van een vitale en bereikbare basisvoorzieningenstructuur om een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving te borgen. Speciale aandacht is nodig voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen voor inwoners in kleine kernen;
  • b. een prettige woon- en leefomgeving die ook een gezonde levenswijze stimuleert;
  • c. duurzame en klimaatbestendige dorpen en steden door ruimte efficiënt te benutten;
  • d. de toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen op het gebied van zorg, educatie, werk en vrije tijd, die niet afhankelijk moet zijn van de woonplaats, buurt of bestaande collectieve vervoersvoorzieningen.

Thema Wonen en leefomgeving

Voor wat betreft woning ligt de kern van de opgave en het provinciaal belang in het bieden van een woning(plan)voorraad waarbij vraag en aanbod zowel kwalitatief als kwantitatief in evenwicht zijn. De juiste woningen van de juiste kwaliteit moeten voor de juiste doelgroep op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar zijn. Hoewel deze wijziging van het omgevingsplan geen betrekking heeft op bestaande woningen of de toevoeging van nieuwe woningen aan de voorraad, is het thema wel van belang voor de beoogde ontwikkeling. Het succes van de woningmarkt en de woon- en leefkwaliteit is namelijk onlosmakelijk verbonden met de sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en de veiligheid.

De provincie bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dat vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij die keuzes moet rekening worden gehouden met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast wordt de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid bezien en wordt gestreefd naar het gebruikmaken van meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en -adaptieve woonomgeving.

De provincie acht het daarbij van belang dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking dient de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal te worden gebruikt, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes.

Thema Veiligheid en gezondheid

De thema's veiligheid en gezondheid vormen een belangrijke verbinding tussen het fysieke domein en het sociale domein. Een belangrijke opgave binnen dit thema is het inrichten van een leefomgeving die bewegen. ontmoeten, zelf- en samenredzaamheid, educatie en een gezonde levensstijl stimuleert. Voor wat betreft gezondheid gaat het niet alleen om lichamelijk gezondheid, ook de zes pijlers van het gedachtegoed van positieve gezondheid (mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal maatschappelijk participeren en dagelijks functioneren) dragen bij aan de gezondheid. Voor deze opgaven liggen er niet alleen uitdagingen en plichten op persoonlijk vlak, maar is er ook betrokkenheid en verantwoordelijkheid nodig van maatschappelijke initiatieven, bedrijfsleven en (semi-)overheden.

Thema Cultuur, sport en erfgoed

Voor wat betreft dit thema is het provinciaal belang - voor zover relevant voor de beoogde ontwikkeling - te voorzien in een divers aanbod van regionale voorzieningen voor sport en cultuur, gelet op de ontmoetingsfunctie en het bieden van een aantrekkelijke vrijetijdsbesteding, wat weer bijdraagt aan een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Ook het bieden van ruimte aan verenigingsleven en de daarbij behorende accommodaties is een belangrijk onderdeel van de maatschappij. Bovendien draagt sporten bij aan de mentale en fysieke gezondheid. Daarbij is een trend dat sportbeoefening in geijkte verbanden zoals sportclubs afneemt. Mensen sporten meer individueel of in niet-reguliere verbanden. Sportvoorzieningen moeten daarom zijn afgestemd op de veranderende behoefte.

Voor wat betreft cultureel erfgoed en archeologische waarden geldt dat daarmee zorgvuldig dient te worden omgegaan, ook bij nieuwe ruimtelijke plannen.

Thema land en tuinbouw

Landbouwgrond wordt schaarser. Verstedelijking neemt toe. Het buitengebied wordt gezien als vindplaats voor oplossingen voor stedelijke opgaves. Denk bijvoorbeeld aan de ruimtevraag voor de energietransitie, klimaatadaptatie, natuurherstel, infrastructuur en verstedelijking. De afname van het aantal agrarische bedrijven en de transitie naar kringlooplandbouw zal daarnaast vragen om andere benutting van de landbouwgrond. De komende tijd zal, meer dan in het verleden, verweving van functies voor landbouw, natuur, waterbeheer, landschapsbeheer en andere maatschappelijke diensten én meervoudig grondgebruik van belang zijn.

Overige Thema's

De hiervoor beschreven thema's betreffen de meest relevante thema's voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast zijn ook thema's als natuur, water en landschap meer in algemene zin van belang voor deze wijziging van het omgevingsplan. Deze thema's en de wijze waarop (zorgvuldig) met die aspecten wordt omgegaan komt in elders deze motivering aan bod.

Toepassing en conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij de opgave om te voorzien in een goed voorzieningenniveau, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het behouden en versterken van de leefbaarheid en daarmee ook aan een goed functionerende woningmarkt. Verder is van belang dat verschillende voorzieningen voor verschillende doelgroepen en voor alle leeftijden worden samengebracht, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan een inclusieve en gezonde omgeving om te sporten en te ontmoeten. Bovendien wordt voorzien in een duurzaam ruimtegebruik, gelet op het beoogde meervoudige gebruik van ruimten in het gebouw en overige faciliteiten. Met een goede landschappelijke inpassing wordt voorzien in een aantrekkelijke en klimaatbestendige omgeving om te leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten, die ook goed bereikbaar is vanuit de kern en de verdere omgeving. Zowel voor gemotoriseerd verkeer, voetgangers en fietsers en met het openbaar vervoer.

Voor wat betreft de locatie is van belang dat die uitgaande van de in de omgevingsvisie benoemde en in de omgevingsverordening vastgelegde algemene zonering is gelegen in het buitengebied. De omgevingsvisie vermeldt dat die zonering een zeker indicatief karakter heeft, dat de begrenzing ervan op perceelsniveau dient plaats te vinden in de gemeentelijke omgevingsplannen en dat geen rekening is gehouden met bestaand ruimtegebruik dat niet aansluit bij die zonering. Stedelijke voorzieningen zoals een MFC horen blijkens provinciaal beleid in beginsel thuis in het stedelijk gebied. In dit geval is het bieden van de combinatie van leren, ontwikkelen, spelen en ontmoeten op één locatie in de vorm van zowel een (reeds bestaand) sportpark als een MFC een belangrijke pijler voor de ontwikkeling en voor de locatiekeuze.

Vanuit de kern Hout-Blerick bezien is de Springbeek altijd een duidelijke afbakening van het stedelijk gebied geweest, terwijl langs de doorgaande Baarlosestraat altijd lintbebouwing aanwezig is geweest, waarbij een duidelijke functiemenging aan de orde is en is geweest. Nog steeds komen in dit lint woningen, bedrijven, glastuinbouwbedrijven, maar ook horeca, winkels en het bestaand sportpark voor. Ook richting het zuidwesten vanaf de Holleweg is dat het geval, maar vanaf dat punt zijn de percelen langs de Baarlosstraat aangemerkt als 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0008.png"

Zonering planlocatie en omgeving in de Omgevingsverordening, met globale begrenzing planlocatie in blauw

Ook is van belang dat het gebied tussen de Springbeek, de Napoleonsbaan, Baarlosestraat en dan zeker het deel rond de Holleweg, Schansheideweg en Brookerhofweg zijn oorspronkelijke functie als agrarisch gebied heeft verloren en de ontwikkeling nagenoeg geheel plaatsvindt binnen de begrenzing van het huidige sportpark en een perceel dat vooralsnog in gebruik is voor wonen. Het bestaande sportpark wordt anders en meer optimaal en toekomstbestendig ingericht en waarbij ook ruimte wordt gecreëerd voor de realisatie van het multifunctioneel centrum. Er vindt in feite dus geen nieuwe 'stedelijk' ruimtebeslag in het buitengebied plaats. Voor wat betreft toekomstbestendigheid is ook van belang dat HBSV als hoofdgebruiker van het sportpark een zogenoemde omnivereniging is die binnen één vereniging een grote diversiteit aan activiteiten aanbiedt en waarmee c.q. waarbinnen kan worden meebewogen met wensen en behoeften vanuit sporters.

Verder is van belang dat de locatie grenst aan de in de gemeentelijke omgevingsvisie aangegeven 'perifere stadsrandzone'. In feite is dat ook de enige uitbreidingsmogelijkheid voor Hout-Blerick, gelet op de beperkingen vanuit de bestaande infrastructuur (Rijksweg A73 en Napoleonsbaan) en de beperkingen vanwege het rivierbed van de Maas. Daarmee zal naar verwachting het gebied tussen Springbeek en het sportpark verder verdichten. In de inrichting van het terrein zal verder op een goede manier rekening worden gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische waarden en worden voorzien in een natuurlijke overgang naar het buitengebied.

3.4 Omgevingsverordening Limburg: instructieregels provincie

3.4.1 Inleiding

De Provincie Limburg heeft met het oog op provinciale belangen instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg (OvL). Die instructieregels zijn deels gericht aan het Waterschap Limburg en deels aan gemeenten. Niet alle instructieregels zijn relevant voor de beoogde planwijziging, gelet op de mogelijk te maken activiteiten of de ligging van het de planlocatie. Hierna is een overzicht opgenomen van de instructieregels die voor gemeenten zijn opgenomen en daarbij is aangegeven of ze relevant (kunnen) zijn voor deze wijziging van het omgevingsplan. Voor zover de instructieregels inderdaad relevant (kunnen) zijn worden ze vervolgens inhoudelijk behandeld.

Paragraaf
 
Betreft   Relevant voor deze wijziging?  
Afdeling 2.1   Infrastructuur: reserveringsgebieden provinciale wegen en lokaal spoor   Nee  
paragraaf 3.2.3   Watersystemen: motiveringsplicht klimaatadaptatie   Ja  
Paragraaf 4.2.2   Grondwater: waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden   Nee  
Afdeling 6.2   Geluid: motiveringsplicht kernkwaliteiten stiltegebieden   Nee  
Afdeling 7.1
 
Landschappen: motiveringsplicht kernkwaliteiten beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg   Nee  
Afdeling 7.3   Landschappen: en motiveringsplicht kernkwaliteiten groenblauwe mantel   Nee  
Paragraaf 8.1.2   Natuurgebieden: motiveringsplicht Natuurnetwerk Limburg   Ja  
Paragraaf 8.1.3   Natuurgebieden: motiveringsplicht natuurbeekzones   Nee  
Paragraaf 10.1.1   Landbouw: intensieve veehouderijen   Nee  
Paragraaf 10.1.2   Landbouw: geitenhouderijen   Nee  
Paragraaf 10.1.3   Landbouw: glastuinbouw   Nee  
Afdeling 11.1   Cultureel erfgoed: herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen   Ja  
Paragraaf 12.1.1   Wonen: planvoorraad wonen   Nee  
Paragraaf 12.1.2   Werken: vestigingsmogelijkheden detailhandel   Nee  
Paragraaf 12.1.3   Werken: vestigingsmogelijkheden kantoren   Nee  
Paragraaf 12.1.4   Werken: vestigingsmogelijkheden bedrijventerreinen   Nee  
Paragraaf 12.1.5   Recreëren: vestigingsmogelijkheden vrijetijdseconomie   Nee  
Paragraaf 12.1.6   Recreëren: wonen in recreatieverblijven en huisvesting speciale doelgroepen   Nee  
Paragraaf 12.1.7   Huisvesting internationale werknemers   Nee  
Paragraaf 12.1.8   Na-ijlende effecten steenkolenwinning   Nee  
Afdeling 13.1   Energie: uitsluitingsgebieden windturbines   Nee  
Afdeling 13.2   Energie: zonnepanelen op daken bedrijfsgebouwen   Ja  
Afdeling 13.2   Energie: zonneparken   Nee  
Afdeling 16.1   Beschermingsgebied Einstein Telescope   Nee  

3.4.2 Klimaatadaptatie

Inleiding 

In de motivering bij wijziging van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet worden beschreven op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering, welke maatregelen en voorzieningen worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Bij die beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Toepassing en conclusie

De locatie is gelet op de ligging ten opzichte van beken en rivieren niet (bijzonder) gevoelig voor overstromingen. De locatie ligt buiten het rivierbed van de Maas. In de omgevingsverordening is de locatie aangeduid als een gebied waarvoor een overstromingsrisico voor regionale wateren (als omgevingswaarde) geldt van 1:25 per jaar. Dat wil zeggen dat het waterschap zich moet inspannen om de bergingscapaciteit en afvoercapaciteit van regionale wateren af te stemmen op dat overstromingsrisico, uiterlijk in 2035. Dat levert geen onaanvaardbaar risico op voor de beoogde ontwikkeling. Ook zijn gelet op het kaartmateriaal van Waterpanel Noord dat raadpleegbaar is via wpn.klimaatmonitor.nl geen knelpunten of aandachtspunten aan de orde ten aanzien van wateroverlast, droogte of hittestress. Als gevolg van het planvoornemen zal dat gelet het beoogde gebruik (veelal sportvelden met gras, natuurlijke inrichting rond het MFC en voldoende ruimte voor de berging van hemelwater) ook niet wijzigen.

Gezien het voorgaande zijn er geen onaanvaardbare risico's te verwachten in het kader van klimaatadaptief bouwen en ontwikkelen en zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0009.png"

Uitsnede gecombineerd kaartbeeld stedelijke en regionale wateroverlast ,met globale aanduiding planlocatie

3.4.3 Natuurnetwerk Limburg

Inleiding 

Binnen het Natuurnetwerk Limburg mogen in een (wijziging van) een omgevingsplan géén nieuwe activiteiten worden toegelaten of bestaande activiteiten worden gewijzigd, indien dat nadelige gevolgen kan hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg of kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen gebieden binnen dat Natuurnetwerk Limburg, hetgeen in de motivering op de wijziging van het omgevingsplan moet worden gemotiveerd.

Een uitzondering op het voorgaande geldt voor ontwikkelingen van groot openbaar belang, waarvoor geen andere reële mogelijkheden zijn om in dat belang te voorzien. Voor dergelijke ontwikkelingen dient dan te worden aangegeven hoe negatieve effecten worden beperkt en de resterende negatieve gevolgen worden gecompenseerd, in financiële dan wel fysieke vorm. Daarnaast biedt de omgevingsverordening mogelijkheden voor activiteiten die negatieve effecten kunnen hebben op het Natuurnetwerk Limburg bij toepassing van een saldobenadering op basis van een gebiedsvisie die per saldo leidt tot een verbetering van de natuurwaarden in en rond het betreffende gebied en voor individuele kleinschalige ingrepen die leiden tot een verbetering van het Natuurnetwerk Limburg.

De buitengrenzen van het Natuurnetwerk Limburg passen bij het karakter van de Omgevingsverordening: vrij precies, schaal 1:10.000, maar zeker niet op perceelsniveau, zo blijkt uit de toelichting op de verordening. Zijn er ontwikkelingen waardoor het omgevingsplan moet worden aangepast, dan is er afstemming tussen gemeente en provincie gewenst over de vraag waar de begrenzing in het omgevingsplan precies moet worden gelegd. De bestaande natuur ligt wel (bijna) altijd al precies vast in een omgevingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0010.png"

Uitsnede kaartbeeld Natuurnetwerk Limburg met globale aanduiding planlocatie in rood

Toepassing en conclusie

Zoals voorgaand kaartbeeld laat zien, zijn er geen gronden binnen de planlocatie gelegen die in de verordening zijn aangewezen als Natuurnetwerk Limburg. De verordening bevat geen instructieregels die zien op zogenoemde externe werking. Dat wil zeggen dat geen instructieregels zijn opgenomen over effecten van activiteiten buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Limburg op gronden die wel als Natuurnetwerk Limburg zijn aangewezen. Het planvoornemen ziet niet op een verandering van de bestemming van, de activiteiten binnen of de oppervlakte van aangrenzende gronden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk LImburg. Daarmee leidt het planvoornemen ook niet tot een verandering van de externe effecten op de aangrenzende gronden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Limburg. Daarmee zijn er op dat punt geen belemmeringen voor het planvoornemen. Uiteraard is in het kader van de bescherming van beschermde soorten wel van belang dat de uitvoerbaarheid van planontwikkeling op dat punt wordt onderzocht en onderbouwd. Daar wordt in paragraaf 4.4 verder op ingegaan. Ook kan volledigheidshalve worden opgemerkt dat de beoogde ontwikkeling - zoals blijkt uit het ontwerp en het inrichtingsplan goed wordt ingepast in de omgeving.

3.4.4 Herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen

Indien een omgevingsplan nieuwe activiteiten toestaat, wordt daarbij de mogelijkheid betrokken die activiteiten onder te brengen in leegstaande monumenten of beeldbepalende gebouwen. Uit de motivering/toelichting moet blijken hoe die afweging is gemaakt.

Toepassing en conclusie

In de omgeving is geen sprake van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen waarin het beoogde programma kan worden ondergebracht. Daarbij is ook van belang dat het verzorgingsgebied voor de basisschool en en kinderopvang bestaat uit de kern Hout-Blerick. Huisvesting op een (aanzienlijke) grotere afstand van deze kern is daarom niet opportuun en doelmatig.

3.4.5 Zonnepanelen op daken bedrijfsgebouwen

Inleiding 

In de motivering bij een omgevingsplan dat voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van een bedrijfsgebouw moet worden beschreven op welke wijze gebruik is gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) tot het stellen van maatwerkregels gericht op het maximaal benutten van het dakoppervlak van bedrijfsgebouwen voor het plaatsen van zonnepanelen.

Toepassing en conclusie

Uit het genoemde artikel 2.3 van het Bbl volgt slechts in algemene zin dat maatwerkregels (kunnen) worden opgenomen in het omgevingsplan. De mogelijkheden om maatwerkregels te stellen zijn beperkt tot de regels die zijn opgenomen in afdeling 4.5 Bbl, zo volgt uit artikel 4.7 Bbl. Die afdeling gaat over de bruikbaarheid van bouwwerken en heeft enkel betrekking heeft op nieuwbouw. Aanvankelijk was in artikel 4.7 Bbl ook opgenomen dat maatwerkregels konden worden gesteld ten aanzien van artikelen 4.149 en 4.159, welke artikelen betrekking hebben op bijna energieneutraal bouwen (BENG) en de milieuprestatie van gebouwen. Die artikelen zijn echter door een wijziging van het Bbl nog vóór de inwerkingtreding van het Bbl op 1 januari 2024 weer geschrapt. De aanleiding daarvoor is dat maatwerkregels op dat punt industrieel bouwen in de weg staan en dat niet wenselijk is gelet op de woningbouwopgave. Er kan daarom geen invulling (meer) worden gegeven aan deze instructieregel van de provincie. De systematiek van het Bbl is – net als gold voor het Bouwbesluit 2012 – dat de daarin geregelde onderwerpen worden geacht uitputtend te zijn geregeld en daarin opgenomen minimale eisen niet mogen worden aangescherpt, tenzij expliciet ruimte wordt geboden door het stellen van maatwerkregels.

3.4.6 Venloschol

Inleiding

In de provinciale omgevingsverordening zijn ook waterwingebieden en (grondwater)beschermingsgebieden aangewezen, waaronder ook twee boringsvrije zones: de Roeldalslenk en Venloschol. De locatie is gelegen binnen de begrenzing van de Venloschol, zoals die is begrensd in de provinciale verordening. De regels die daaraan zijn verbonden bestaan uit instructieregels gericht aan het waterschap en rechtstreeks werkende regels voor specifieke activiteiten, dus géén instructieregels voor gemeenten ten aanzien van het omgevingsplan. De instructieregels gericht aan het waterschap hebben betrekking op het opnemen van een verbod om grondwater te onttrekken of te infiltreren dieper dan 5 meter boven NAP, in combinatie met een vergunningplicht voor dergelijke activiteiten (paragraaf 4.2.1 verordening). In de Waterschapverordening Waterschap Limburg is daar ook in voorzien in Afdeling 4.1. De rechtstreeks werkende regels hebben betrekking op het aanleggen en in gebruik hebben van bodemenergiesystemen, het opsporen en winnen van aardwarmte, het boren van putten en andere grondroeringen dieper dan 5 meter boven NAP (paragraaf 4.3.1, 4.3.2 en 4.3.6).

Toepassing en conclusie

Het maaiveldniveau op de locatie bedraagt circa 20 meter boven NAP. Gelet op de aard van de ontwikkeling wordt - bij eventuele bouwactiviteiten of andere activiteiten - niet voorzien in zodanig diepe boringen of grondroeringen dat een niveau dieper dan 5 meter boven NAP wordt gehaald. Ook wordt niet voorzien in de aanleg van een bodemenergiesysteem of het opsporen en/of winnen van aardwarmte. Gelet op de regels die ter bescherming van de Venloschol zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van de provincie en de Waterschapsverordening Waterschap Limburg van het waterschap, bestaat ook geen aanleiding aanvullende regels op het nemen in deze wijziging van het omgevingsplan voor de locatie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Strategische Visie Venlo 2040

De Strategische Visie Venlo 2040 die is vastgesteld op 26 mei 2021 vervangt de eerder in 2010 opgestelde Strategische Visie Venlo 2030, die opgesteld rondom de laatste herindeling, waarbij de voormalige gemeente Arcen en Velden onderdeel is geworden van de gemeente Venlo. Deze nieuwe visie is bijgesteld en aangevuld ten opzichte van de vorige versie, om zo in te kunnen spelen op nieuwe, grote ontwikkelingen zoals de ontwikkelingen rondom de thema's klimaat en energie, groeiende verschillen binnen de gemeenschap en het veranderen van de samenstelling van de gemeenschap en verder de versterking van het economisch fundament van Venlo. Hierna wordt per thema het perspectief voor 2040 kort samengevat.

Gezondste regio

De ambitie om de Gezondste regio te zijn heeft geleid tot een breed aanbod aan economische activiteiten die hieraan invulling geven. Gezonde voeding en een gezonde levensstijl hebben gemaakt dat niet alleen onze economie, maar vooral ook onze inwoners daarvan hebben geprofiteerd. Onze vrijetijdseconomie heeft mede daardoor een stevige impuls gekregen. Venlo is niet alleen omwille van haar historie, winkelaanbod en ligging de moeite van het bezoeken waard, maar ook door de mogelijkheden om te kunnen wandelen, te kunnen fietsen, te kunnen ontspannen en te genieten van al het goede en lekkers dat specifiek in onze regio aan voeding wordt geproduceerd.

Een (t)huis om van te houden

Er wordt ingezet op bescheiden groei van het aantal inwoners. Het aantal Venlonaren met een niet-Venlose oorsprong zal toenemen vanwege de aantrekkingskracht van onze economie. Internationale medewerkers, kenniswerkers en studenten vragen om aantrekkelijke woonmilieus en voorzieningen. Door de toename van het aantal huishoudens vraagt dit om passende woonruimte voor alle doelgroepen, met name de doelgroepen die ondervertegenwoordigd zijn. Woningbouw vindt vooral plaats binnen de huidige stedelijke contouren. De woningvoorraad zal een kwaliteitsslag moeten maken gelet op de noodzakelijke verduurzaming.

Verdergaande informatisering zorgt voor grotere verschillen binnen de gemeenschap. Elkaar ontmoeten krijgt andere vormen. De openbare ruimte en onze voorzieningen vervullen daarin een belangrijke rol. Digitalisering en domotica zal een belangrijke rol vervullen bij het langer dan voorheen thuis wonen van inwoners die zorg nodig hebben. De overheid garandeert een fatsoenlijk basisniveau van voorzieningen. De overheid en inwoners moeten bescheiden zijn in hun verwachtingen over en weer.

Ruimte voor initiatieven

De binnenstad heeft in 2040 een andere aanblik. Deze is groener geworden, beken zijn zichtbaar en nog meer een aantrekkelijk woon- en verblijfsgebied met aantrekkelijke voorzieningen. Ook in de wijken en dorpen is ontsteend en hebben is er werk gemaakt van de klimaatopgave gecombineerd met een impuls om een kwaliteitsslag in de openbare ruimte te maken. De klimaatopgaven hebben geleid tot een andere samenstelling van energiebronnen. Landbouwgrond heeft hierdoor deels een andere invulling gekregen, desondanks zijn de opbrengsten gegroeid. De ruimte tussen de kernen worden opengehouden en wordt gebruikt voor landbouw, recreatieve en toeristische functies. Natuurwaarden zijn versterkt in combinatie met energieopwekking en klimaatadaptatie.

Ruimtelijke ontwikkelingen hebben er toe bijgedragen dat er aan de westoever een stadsdeel is ontstaan dat aanvullend is op de historische stadskern. In de dorpskernen hebben gerichte investeringen bijgedragen aan unieke en kwalitatieve hoogwaardige dorpse woonmilieus.

Werken in Venlo

In de toekomst bevindt Venlo zich op een sleutelpositie binnen het Europese economische kerngebied. De opkomst van China als economische grootmacht en handelspartner heeft geleid tot een strategische heroriëntatie. Het logistieke belang van Venlo is gegroeid door digitalisering en robotsering. Er wordt binnen de logistiek ingezet op vergroting van de toegevoegde waarde. En dat geldt ook voor de toegevoegde waarde die Venlo biedt op het gebied van voedselproductie en gezonde voeding. De Brightlands Campus Greenport Venlo heeft haar vleugels uitgeslagen en er vindt fundamenteel en toegepast onderzoek plaats. Met een aanzienlijke economische spin-off als gevolg. Daarmee is het economisch fundament die dankzij de sterke basis op het gebied van de maakindustrie, logistiek en agribusiness verder is verbreed.

Meer economie en minder beroepsbevolking biedt ook kansen voor diegenen die in het verleden minder gemakkelijk aan betaald werk konden komen. We hebben ontdekt dat menselijk kapitaal schaarser is geworden en er zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Een keur aan instrumenten en arrangementen hebben het in Venlo mogelijk gemaakt om zoveel mogelijk inwoners de kans te bieden op betaald werk, passend bij de mogelijkheden van zowel de werkgever als werknemer.

Grenzeloos

Wat betreft onze grensligging is het (relatieve) gemak toegenomen waarmee over en weer gebruik wordt gemaakt aan beide zijden van de grens van elkaars kwaliteiten en profiteren van elkaars aanwezigheid. De stedelijke en regionale programmering op een breed scala aan onderwerpen is veel hechter geworden

Rol van de gemeente Venlo

In de toekomst is de gemeente in staat op basis van ervaring een onderscheid te maken tussen de verschillende vormen die er bestaan tussen loslaten enerzijds en overnemen anderzijds. De gemeentelijke organisatie heeft ook een transformatie doorgemaakt. Digitalisering heeft het mogelijk gemaakt dat iedere inwoner, op ieder moment van de dag, snel zijn gegevens kan inzien en van onze dienstverlening gebruik kan maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0011.png"

Uitsnede 'praatplaat' Strategische Visie Venlo 2040

Toepassing en conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt in algemene zin bij aan de bieden van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving en het bieden van een fatsoenlijk basisniveau aan voorzieningen. Verder is de ontwikkeling niet van invloed op of in strijd met de strategische koers als geschetst in deze visie.

3.5.2 Omgevingsvisie Venlo 2040

De omgevingsvisie voor de gemeente Venlo, die is vastgesteld op 15 mei 2025, schets het beoogde toekomstbeeld voor Venlo voor 2040 aan de hand van een vijftal ambities:

  • 1. Venlo maakt een schaalsprong;
  • 2. Venlo gaat voor een vitale leefomgeving;
  • 3. Venlo zet in op een mobiliteitstransitie;
  • 4. Venlo werkt aan een waardevolle economie;
  • 5. Venlo wordt klimaatbestendig.

De vijf ambities

Venlo maakt een schaalsprong

Venlo ziet grote kansen om een forse schaalsprong te maken op het gebied van woningbouw, het voorzieningenniveau, bedrijvigheid en mobiliteit om zo ook een grote bijdrage te leveren aan de kwaliteit van leven in de hele gemeente in 2040 en daarna. Hoe dat invulling krijgt verschilt per gebied en wordt gebiedsgericht uitgewerkt en waarbij wordt ingezet op dynamische, gedifferentieerde en duurzame stedelijke woon- en werkmilieus. Bouwen in dorpen wordt gezien als sociaal investeren, waarbij het bouwen van voldoende woningen voor de (boven)lokale behoefte bijdraagt een de vitaliteit en levendigheid van dorpskernen en een impuls kan geven aan het voorzieningenniveau.

Venlo gaat voor een vitale leefomgeving

De schaalsprong ziet niet alleen op een woningbouwopgave. Als contramal wordt ingezet op het bieden van een klimaatadaptieve en vitale leefomgeving, zowel vanuit ecologisch perspectief als vanuit het oogpunt van leefbaarheid. Dit onder meer door in te zetten op een robuuste groen-blauwe structuren binnen en buiten de stedelijke gebieden. De ambitie is daarbij ook te zorgen voor een omgeving die beweegvriendelijker is en waarbij de verkeersveiligheid en de luchtkwaliteit is verbeterd. Het bieden van voldoende passende ontmoetingsplekken, sportfaciliteiten en culturele voorzieningen is onderdeel van de ambitie, gelet op de gewenste sociale verbondenheid en vitale gemeenschappen.

Venlo zet in op een goede mobiliteitstransiti e

Het mobiliteitssysteem zal op een toekomstbestendige manier moeten meegroeien om de gewenste schaalsprong goed tot zijn recht te kunnen laten komen. Daarbij gaat het om zowel de regionale als de lokale bereikbaarheid. Voor wat betreft de lokale bereikbaarheid wordt beoogd een transitie in gang te zetten naar een situatie waarin verplaatsing met het openbaar vervoer, de fiets en te voet maximaal wordt gefaciliteerd. Deze benadering past ook bij de ambitie om de verkeersveiligheid en leefbaarheid te verbeteren.

Venlo werkt aan een waardevolle economie

Venlo richt zich op een duurzame en toekomstbestendige economische groei, waarbij het begrip brede welvaart vanuit economisch perspectief centraal staat en wil zich door te investeren in de kenniseconomie steviger profileren als innovatieve kennisstad, onder meer door goed functionerend onderwijs, het aantrekken van buitenlandse studenten en het maken van koppelingen tussen studenten en bedrijven. Zo gaat de economie 'van volume naar waarde'. Naast het bieden van ruimte voor het MKB en bedrijven in de circulaire economie op bestaande werklocaties is er ook ruimte voor nieuwe werklocaties. Voorts wordt ingezet op een verbreding van het economisch profiel, waarin de vrijetijdseconomie en de zorgsector steeds grotere rol speelt.

Venlo wordt klimaatbestendig

Venlo wil in 2040 een toonbeeld zijn van een groene en duurzame gemeente. Door robuust natuur-, water- en bodembeheer ontstaat een gezond en veerkrachtig ecosysteem. De Maas, bossen en andere natuurgebieden worden optimaal beleefbaar en bereikbaar gemaakt voor recreatie en toerisme, aansluitend op het stedelijk gebied. Ook wordt ingezet op het verhogen van de waterveiligheid en het vergroenen van de bebouwde omgeving, waarbij c.q. waarmee bescherming wordt geboden tegen hitte, droogte en wateroverlast. Verder gaat een klimaatbestendig Venlo hand in hand met verduurzaming en de energietransitie. Het streven is in 2050 klimaatneutraal te zijn en een volledig circulaire economie te zijn. Voor het buitengebied is van belang dat bodem en water sturend zijn. Nieuwe functies volgen het landschap en de ondergrond.

Drie deelgebieden

De verdere uitwerking van de ambities vindt in de visie plaats aan de hand van een visiekaart en een drietal deelgebieden, waarbinnen weer deelgebieden worden onderscheiden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0012.png"

 

Voor de planlocatie is het deelgebied 'Een beleefbaar, veerkrachtig en toekomstbestendig buitengebied' van belang. De kern Hout-Blerick is aangemerkt als 'stedelijk woongebied' binnen het deelgebied 'Een aantrekkelijk en sterk Centraal stedelijk gebied. Aangezien de planlocatie is gelegen nabij de grens tussen het beide gebieden en de keuzes voor het stedelijk gebied deels ook relevant zijn voor de hier beoogde ontwikkeling met onder meer een MFC, wordt op beide deelgebieden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0013.png"

Uitsnede visiekaart met globale aanduiding ligging planlocatie met zwarte marker

Stedelijk woongebied: Hout-Blerick

Hout-Blerick wordt beschreven als een historisch kerkdorp, direct gelegen aan de rand van Blerick, maar daarvan afgescheiden door de A73. Hout-Blerick kent ondanks haar bescheiden grootte van bijna 3.000 inwoners een aantal belangrijke voorzieningen en levendig verenigingsleven, zo volgt uit de visie. Hout-Blerick is niet aangeduid als 'dorp' als dorp, maar als stedelijk woongebied vanwege het feit dat het is gelegen binnen het Centraal stedelijk gebied en dat het binnen 15 minuten fietsen van een treinstation is gelegen. Net als voor de rest van de stedelijke woongebieden gelden voor Hout-Blerick als gebiedsspecifieke keuzes:

  • Ruimte voor woningbouw wordt benut zowel binnen als buiten de bestaande stedelijke woongebieden, waarbij dat buiten die gebieden aan de randen gebeurt: beperkte uitbreiding in de stadsrandzones. Koppelkansen worden daarbij zoveel mogelijk benut: aanpak van de energiestransitie, het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte (vergroening en water). Inbreiding wordt in samenwerking met de bewoners opgepakt, waarbij de kwaliteit van de woon- en leefomgeving centraal staat en waarbij zuinig wordt omgegaan met het bestaande groen.

  • Voor de stadsrandzones geldt dat opgaven in samenhang met elkaar worden opgepakt, waarbij het streven is de stadsrandszones als visitekaartjes van de stad te laten dienen. Bodem en water zijn daarbij sturend en een gezonde leefomgeving is randvoorwaardelijk. Natuur en landschap zijn in die gebieden de identiteitsdragers en leesbare stedenbouwkundige structuren worden als kwaliteit gezien. Woningbouw kan een koppelkans zijn, maar is geen doel op zich. De stadsrandzones moeten nog worden uitgewerkt, maar zijn wel al indicatief aangegeven in de visie, waaruit blijkt dat aan de zuidzijde van Hout-Blerick een 'perifere stadsrandzone' is aangegeven, net als 'focusgebied / aandachtsgebied erfgoed' overigens. Voor perifere stadsrandzones geldt dat er kansen worden gezien om ruimtelijke kwaliteit toe te voegen via het inpassen van kleinschalige woningbouw en/of werklocaties, voor zover die passen bij het landelijk karakter en de cultuurhistorische waarden van een gebied, met voldoende ruimte voor toekomstbestendige groen- en waterstructuren en goed aansluitend op de bestaande woongebieden.

  • Binnen de stedelijke woongebieden wordt gestreefd naar vitale en veerkrachtige wijken, waarbij wordt voorzien in een passend niveau van voorzieningen. Ook wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk clusteren van maatschappelijke functies en sociale voorzieningen, bij voorkeur in één gebouw in het centrum van de wijk: het 'wijkhart'.

  • Groen-blauwe structuren worden versterkt ten behoeve van een fijne leefomgeving door te ontstenen en door het vergroenen van de openbare ruimte.

  • Er wordt ingezet op een optimale bereikbaarheid tussen de woongebieden en de voorzieningenclusters, waarbij het streven os de dagelijkse voorzieningen zoveel mogelijk goed bereikbaar te maken en te houden voor fietsers en voetgangers. Verplaatsen per fiets of te vot wordt gestimuleerd (actieve mobiliteit).

  • Bestaand cultureel erfgoed wordt gekoesterd, of het nu gaat om immaterieel erfgoed of materieel erfgoed en of het nu gaat om bebouwing of structuren, ze bepalen mede de identiteit en aantrekkelijkheid van een gebied. Actief behoud en benutten wordt gestimuleerd: behoud door ontwikkeling. Bij herontwikkelingen en gebiedsontwikkelingen worden kansen benut om oude structuren te herstellen en oude gebouwen weer terug te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0014.png"

Kaartje visie met aanduiding perifere stadsrandzone, ligging planlocatie is aangegeven met de blauwe marker

Een beleefbaar, veerkrachtig en toekomstbestendig buitengebied

Voor zover relevant voor de beoogde ontwikkeling benoemd de visie de volgende gebiedsspecifieke keuzes:

  • In halfopen landschappen van het agrarisch productielandschap wordt ingezet op versterking van de bestaande groene structuren zoals houtwallen en kleine bosjes. Waar mogelijk worden ze ook uitgebreid. In de overgang tussen bebouwing en buitengebied wordt gezorgd voor robuuste, herkenbare groenstructuren als verbindingszones, waarmee de kwaliteiten van het buitengebied worden verbonden met het stedelijk gebied.
  • Voor activiteiten in het buitengebied wordt een grove zonering gehanteerd waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een 'groene zone' en een 'gele zone', zoals aangegeven op de visiekaart. Voor de groene zone liggen de doelen op het gebied van natuurontwikkeling en klimaatadaptatie. Voor de gele geldt dat er ruimte blijft voor buitengebied gerelateerd gebruik, harmonie met verduurzaming, de transitie naar kringlooplandbouw, een robuust water- en bodemsysteem en het behoud van cultuurhistorische (agrarische landschappen).

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan een aantal van de hiervoor genoemde ambities. Zo sluit de combinatie van het sportpark en het MFC en de gehanteerde visie op om één plek te kunnen leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten goed aan bij de wens om te voorzien in een vitale leefomgeving, waarbij bovendien goed wordt aangesloten op en wordt voortborduurd op de groen-blauwe structuren door de landschappelijke en klimaatadaptieve inrichting. Ook draagt deze ontwikelling bij aan het behouden en doorontwikkelen van het voorzieningenniveau in Hout-Blerick en daarbij aan het behoud van de leefbaarheid. Ook al is in algemene zin de ambitie de in de visie bedoelde wijkharten centraal in de wijken te realiseren, is dat niet altijd mogelijk. In dit geval is sprake van een duidelijke meerwaarde om het nieuwe MFC te combineren met de herinrichting met het sportpark, aan de rand van de kern. Voor wat betreft bereikbaarheid geldt dat de locatie vanuit het directe verzorgingsgebied (kern Hout-Blerick) goed bereikbaar is, ook te voet of per fiets.

De locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan ziet valt onder het deelgebied / de beleidslijn 'Een beleefbaar, veerkrachtig en toekomstbestendig buitengebied', maar gelet op de aanduiding 'perifere stadsrandzone' is ook het deelgebied / de beleidslijn 'Een aantrekkelijk en sterk Centraal stedelijk gebied' van toepassing, waarbinnnen Hout-Blerick is aangeduid als 'Stedelijk woongebied'. Daarbij is er ruimte voor beperkte uitbreiding in stadsrandzones. Het gebied tussen de Napoleonsbaan en de Baarlosestraat heeft zijn functie als agrarisch productielandschap (grotendeels) verloren en tussen de Springbeek - als grens van het huidige stedelijke gebied - en het sportpark komen al diverse stedelijke functies voor. Voor Hout-Blerick geldt ook dat gelet op de aangrenzende infrastructuur (Rijksweg A73 en Napoleonsbaan) alleen ruimte is voor uitbreiding aan de zuidzijde, waardoor het 'gat' tussen de huidige kern en het sportpark verder zal worden verdicht. Daarop sluit een intensivering van het gebruik van het sportpark door dit voor zowel sport als andere maatschappelijke voorzieningen te benutten goed aan. Daarbij moeten koppelkansen worden benut en zorgvuldig worden opgegaan met bestaand groen, zoals hier ook gebeurt. Hetzelfde geldt voor het respecteren van cultuurhistorische waarden. Daarmee past de voorziene ontwikkeling binnen de kaders van de Omgevingsvisie

3.5.3 Agenda Groen en Water

Met de in september 2020 vastgestelde Agenda Groen & Water verbreedt Venlo de traditionele koers van het groen- en waterbeleid en richt zich daarmee meer op functionaliteit, want groen en water dragen bij aan heel veel verschillende doelen. Dit is vertaald naar een multifunctionele groenblauwe basisstructuur, die men beter kan benutten en versterken. Ook de economische waarde van het groen en water wordt (h)erkend. Groen en water zijn onderdeel van het ruimtelijk vastgoed en dat vraagt een goed beheer. Zo blijft het groen en water duurzaam in stand en wordt vernietiging van dit kapitaal voorkomen: de basis op orde. Verder geldt uiteraard dat bij nieuwe ontwikkelingen ook groen en water als ontwerpprincipe worden meegenomen en zo klimaatdaptatief en toekomstbestendig te ontwikkelen.

Gezien het voorgaande dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met klimaataspecten. Vermindering van verharding en bebouwingsoppervlak ten behoeve van het toevoegen van groen hebben hierop een gunstig effect en dragen in de regel ook bij aan de biodiversiteit en leefbaarheid. Het afkoppelen en infiltreren van water is ook van belang om droogte en wateroverlast te beperken. In de Agenda Groen en Water zijn deze zaken vertaald als beleidsrichtingen. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen deze beleidsrichtingen vertaald te worden in de plannen.

Toepassing en conclusie

De Groenblauwe basiskaart die bij de Agenda Groen en Water duidt de bestaande sportvelden aan als 'groen'. Verder zijn rond de planlocatie enkele waardevolle houtopstanden aangegeven, net als gronden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland c.q. Natuurnetwerk Limburg. De bestaande sportvelden worden opnieuw en anders ingericht, waarbij de oppervlakte ook wordt uitgebreid. Dit doet geen afbreuk aan de groen-blauwe basisstructuur. Langs de Brookherhofweg worden kansen gezien voor bomenstructuren (net als voor de meeste andere wegen in de omgeving). Die weg komt als gevolg van het planvoornemen weliswaar te vervallen, maar de gewenste structuur krijgt bij de herinrichting van het sportpark alsnog wel invulling door op die plek te voorzien in een 'groene as'. Het planvoornemen leidt niet tot een aantasting van bestaande structuren. Bovendien levert de beoogde nieuwe inrichting van de planlocatie juist een aanzienlijke positieve bijdragen aan de groen-blauwe structuur. Zo wordt de bestaande bomenrij die langs de bestaande velden aan de zijde van de Baarlosestraat aanwezig is doorgetrokken tot aan de huidige Brookerhofweg en daarmee ook verbonden met de genoemde 'groene as' die op die plek wordt gerealiseerd. Ook krijgt de ruimte rond het MFC een overwegend groene inrichting en is voldoende ruime gereserveerd voor het bergen en infiltreren van hemelwater. Daarmee past de voorziene ontwikkeling binnen de kaders van de Agenda Groen en Water. De aanleg en instandhouding van de genoemde structuren is ook geborgd in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0015.png"

Uitsnede kaart Groenblauwe basisstructuur met planlocatie rood omlijnd

3.5.4 Venlo.Fit Sportvisie 2030

Als onderdeel van het programma 'Gezond en actief Venlo' is de sportvisie voor de periode 2019 tot 2030 vastgesteld. Als onderdeel van de programmalijn 'Gezond en Vitaal' wordt ingezet op sportontwikkeling, sportvoorzieningen en activiteiten op het gebied van het behouden en versterken van de gezondheid en vitaliteit van de inwoners van Venlo, met speciale aandacht voor de jeugd. De visie op dit punten voor de periode tot 2030 is vastgelegd in de sportvisie.

De visie gaat uit van een viertal ambities:

  • 1. Wij leren bewegen : Het streven is de jeugd op te laten groeien met sport en bewegen. Dit moet in het 'DNA' van kinderen komen om zo de basis te leggen voor een leven lang sport en bewegen.
  • 2. Iedereen kan sporten: Sport en bewegen moet voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor ouderen.
  • 3. Sportvereniging en haar voorzieningen: sportverenigingen zijn een belangrijke hoeksteen van de samenleving op zowel sportief als sociaal vlak. Verenigingen moeten daarom worden gefaciliteerd, maar de sportvoorzieningen moet ook beter aansluiten op de behoefte van de inwoners gelet op de opkomst van onder meer ongebonden sporten.
  • 4. Onze ruimte daagt uit: de openbare ruimte wordt steeds meer gebruikt als sport- en beweegruimte. De openbare ruimte moet dit faciliteren en uitdagen tot sport, bewegen, spelen en recreëren.

In de visie is ten aanzien van sportvoorzieningen benoemd dat die beter moeten inspelen op de behoefte van inwoners en dat ze verenigingen moeten (blijven) faciliteren. Daarmee is het streven te voorzien in meer vitale, open en toekomstbestendige sportverenigingen. Clustering en/of samenwerken van zowel binnen- als buitensport is daarbij noodzakelijk. Uitbreiding van het aantal sportparken is niet aan de orde gelet op de bestaande overcapaciteit, de genoemde clustering moet daarom worden gezocht binnen de contouren van de bestaande sportparken. Multifunctioneel gebruik is daarbij gewenst.

Gelet op de ambitie om de openbare ruimte uitdagend te laten zijn om te sporten, bewegen, spelen en recreëren is de wens schoolpleinen en sportparken onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte, beweegvriendelijk in te richten en toegankelijk te laten zijn voor alle inwoners.

De visie bevat nog geen concrete keuzes ambities ten aanzien van specifieke locaties. Wel is opgenomen dat voor wat betreft de sportaccommodaties een separate, verdiepende visie zal worden opgesteld. De betreffende visie (Accommodatievisie sport 2020-2030) omvat geen concrete keuzes voor het huidige sportpark van HBSV. Wel is vermeld dat HBSV een eigen toekomstvisie heeft opgesteld die uitgaat van behoud van de huidige locatie in plaats van verplaatsing naar Maassenhof in Boekend, gelet op de rol van de vereniging binnen de gemeenschap van Hout-Blerick.

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen sluit goed aan bij het gemeentelijk sportbeleid, aangezien door de clustering van de basisschool, de kinderopvang en het sportpark naadloos wordt aangesloten op de eerste ambitie om de jeugd te laten opgroeien met sport en bewegen. Ook wordt voorzien in een multifunctionele en toegankelijke buitenruimte, beschikbaar voor alle leeftijden. Door de herinrichting van het sportpark wordt ook de omnivereniging HBSV gefaciliteerd en wordt door de gehele ontwikkeling te realiseren op de locatie van het bestaande sportpark en het multifunctioneel gebruik van het gebouw (het MFC) voorzien in optimaal en duurzaam ruimtegebruik.

Hoofdstuk 4 Gevolgen voor de fysieke leefomgeving

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is van belang de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de fysieke leefomgeving te beoordelen. Daarbij zijn de gevolgen van het planvoornemen voor de omgeving relevant, maar ook de invloed van die omgeving op (de locatie van) de beoogde ontwikkeling. Die aspecten komen hierna aan de orde. Voor een belangrijk deel van deze aspecten geldt dat instructieregels vanuit het Rijk en/of provincie aan de orde zijn aan de hand waarvan die beoordeling dient plaats te vinden. Deze instructieregels zijn reeds beschreven in Hoofdstuk 3 van deze motivering, hierna vindt de inhoudelijk toetsing plaats. Ook wordt ingegaan op andere aspecten waarvoor geen instructieregels zijn gesteld door het Rijk of de provincie maar die wel van belang zijn voor de beoordeling of de beoogde wijziging van het omgevingsplan voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.1.2 Omgevingsveiligheid
4.1.2.1 Kaders

De instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving zien op het voorkomen, beperken dan wel vertragen van de gevolgen van een branden, rampen en crises voor 'kwetsbare functies', waarbij voor wat betreft die kwetsbare functies een onderscheid wordt gemaakt in zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen en kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties. Uitgaande van die indeling en de definities daarvan in bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving geldt voor onderhavig planvoornemen dat:

  • die delen van het MFC die worden gebruikt als basisschool of voor de (kinder)opvang zijn aan te merken als zeer kwetsbaar gebouw. Daarbij is ook van belang dat daarbij ook de bijbehorende buitenruimte (speelplaatsen) dient te worden betrokken, gelet op het bepaalde in artikel 5.9, tweede lid Besluit kwaliteit leefomgeving.
  • die delen van het MFC die worden gebruikt voor een sportfunctie zijn aan te merken als beperkt kwetsbaar gebouw, voor zover in die delen van het gebouw niet gedurende een groot deel van de dag een groot aantal personen aanwezig is. Is dat wel het geval, dan is dat deel van het MFC aan te merken als een kwetsbaar gebouw. Voor zover sprake is van een nevengebruiksfunctie van een gebruiksfunctie die als zeer kwetsbaar moet worden aangemerkt, dan is sprake van een zeer kwetsbaar gebouw.
  • de sportvelden zijn aan te merken als beperkt kwetsbare locatie, voor zover op die sportvelden niet gedurende een groot gedeelte van de dag een groot aantal personen aanwezig is. Is dat wel het geval, dan zijn de sportvelden aan te merken als kwetsbare locatie.

Beleidsplan Externe Veiligheid Venlo 2012-2015

Omdat een volledige risicoloze maatschappij niet bestaat, is de vraag welke risiconiveaus acceptabel zijn, hetgeen de gemeente Venlo heeft uitgewerkt in het nog altijd geldende Beleidsplan Externe veiligheid Venlo 2012-2015. Er wordt ingegaan op de vraag waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en wonen, onder welke veiligheidsverhogende condities en hoe moet worden gezorgd voor een goede beheersbaarheid van bestaande en toekomstige externe veiligheidsrisico's. Ook worden oplossingsrichtingen aangegeven voor bestaande knelpunten.

In het document wordt het op dat moment (2011) geldende beleid geïnventariseerd en er is voorzien in een inventarisatie van risicobronnen met knel- en aandachtspunten. Die hebben geen betrekking op onderhavige planlocatie. Ook zijn diverse ontwikkelingen benoemd die op dat moment in ontwikkeling waren of op basis van beleid werden voorzien, waarbij ook eventuele knel- en aandachtspunten zijn benoemd in het kader van externe veiligheid. Onderhavige ontwikkeling dan wel die locatie is niet benoemd.

Wat (nog) relevant is voor deze wijziging van het omgevingsplan is het beleid ten aanzien van beheersbaarheid van effecten als gevolg van calamiteiten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen bestrijdbaarheidsaspecten en zelfredzaamheidsaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0016.png"

Voor wat betreft bestrijdbaarheid gaat het om de mogelijkheden van de brandweer om een calamiteit te voorkomen en de effecten van een calamiteit zo goed mogelijk te bestrijden. Relevante aspecten zijn de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen, de mogelijkheden om de locatie van een incident binnen de voorgeschreven dan wel een aanvaardbare tijd te bereiken. Voor specifieke risicobronnen zijn bestrijdingsplannen of andere documenten ter voorbereiding op de bestrijding van eventuele incidenten nodig, naast de meer algemene regionale en gemeentelijke plannen die ter voorbereiding op mogelijke calamiteiten worden gemaakt.

Het aspect zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor mensen om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen in geval van een incident. Daarbij speelt alarmering een rol (dekking Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS) en tegenwoordig ook NL Alert), maar ook de aanwezigheid van voldoende en geschikte vluchtmogelijkheden en aspecten die de zelfredzaamheid van de personen zelf betreffen. Daarbij speelt onder meer leeftijd en fysieke gesteldheid een rol.

Voorts worden ambities ten aanzien van externe veiligheid benoemd in het beleidsplan. De voor deze locatie c.q. deze ontwikkeling relevante ambities zijn:

  • extra kwetsbare groepen (verminderd zelfredzame personen) niet in de nabijheid van risico's plaatsen;
  • streven naar een optimalisatie van beheersmaatregelen;
  • vergroten van de zelfredzaamheid van inwoners door risicocommunicatie;

Aan de opgenomen ambities zijn ook concrete acties gekoppeld, zowel ten aanzien van risicobronnen, de beoordeling van ontwikkelingen in het fysieke domein, de beheersbaarheid van calamiteiten als organisatorische ontwikkelingen. Voor deze locatie c.q. deze ontwikkeling zijn relevant:

  • bij ontwikkelingen toetsen aan de wettelijke kaders voor buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen;
  • geen extra kwetsbare objecten (zeer kwetsbare gebouwen) binnen invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen
  • advies inwinnen bij de brandweer.
4.1.2.2 Inventarisatie

Risicobronnen in de omgeving betreffen volgens het Register Externe Veiligheid (raadpleegbaar via de Atlas Leefomgeving):

  • een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie, gelegen binnen het profiel van c.q. parallel aan de Brookerhofweg (Z-513-07);
  • de Maas(corridor);
  • de Rijksweg A73;
  • enkele propaantanks.

Voor wat betreft de Rijksweg A73 geldt dat de locatie is gelegen buiten het brand- en explosieaandachtsgebied. De afstand tussen de weg en de planlocatie bedraagt circa 800 meter, waardoor de locatie ook is gelegen buiten het gifwolkaandachtsgebied dat is begrensd op 300 meter. Ook voor wat betreft de Maascorridor geldt dat de locatie is gelegen buiten de relevante aandachtsgebieden.

Zoals uit navolgende afbeelding kan worden opgemaakt is op grotere afstand, ten westen van de locatie en de Napoleonsbaan een propaantank aanwezig, maar op een zodanige afstand dat voor het planvoornemen geen rekening meer hoeft te worden gehouden met gevolgen van een eventueel incident met die tank. Hetzelfde geldt voor enkele andere gasleidingen, parallel aan de Romeinenweg/de Maas.

Verder laat de afbeelding ten westen van de planlocatie een propaantank zien binnen een bedrijf aan de Hei, maar daarvan reiken de aandachtsgebieden (brand- en explosieaandachtsgebied) niet tot aan de planlocatie. Ook ten zuidwesten van de planlocatie is binnen een bedrijf een propaantank aanwezig, maar ook die is niet van invloed op het planvoornemen c.q. de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0017.png"

Uitsnede kaartbeeld met risicobronnen, risicocontouren en aandachtsgebieden, aanduiding planlocatie in rood

De hoge drukgasleiding van de Gasunie die het sportpark doorkruist, is wel van belang voor het planvoornemen. Het betreft een leiding met een ontwerpdruk van 40 bar en een diameter van circa 220 mm. Hierna is een afbeelding opgenomen die de begrenzing van het bijbehorende brandaandachtsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0018.png"

Uitsnede brandaandachtsgebied gasleiding ter hoogte van de planlocatie

Plaatsgebonden risico

Blijkens voorgaande afbeeldingen kent de gasleiding van de Gasunie die het beoogde sportpark doorkruist géén plaatsgebonden risicocontour 10-6. Binnen een dergelijke contour mogen in een omgevingsplan géén (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties mogelijk worden gemaakt en bij het toestaan van beperkt kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare locaties moet rekening worden gehouden met die risicocontour. Op dit punt is er geen belemmering omdat de leiding geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 kent.

Groepsrisico

De gasleiding kent wel een brandaandachtsgebied en een (plaatsgebonden) risicocontour 10-8. Waar de plaatsgebonden risicocontour 10-6 wordt begrensd door de kans op overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon als rechtstreeks gevolg van een incident met die gasleiding van 1 op 1 miljoen, is binnen de contour PR10-8 die kans 1 op 100 miljoen. Dat vormt geen belemmering, maar het is wel een factor om rekening mee te houden, net als het feit dat het sportpark deels is gelegen binnen het brandaandachtsgebied van de leiding. Dit gebied wordt voor wat betreft de omvang bepaald door de te verwachten warmtestraling bij een incident die leidt tot een fakkelbrand en omvat het gebied waarbij die warmtestraling hoger is dan 10 kW/m2. In aandachtsgebieden moet gelet op het Besluit kwaliteit leefomgeving rekening worden gehouden met het groepsrisico: de kans op overlijden van 10 of meer personen per jaar als gevolg van een incident met de gasleiding.

Daaraan wordt in ieder geval voldaan indien:

  • 1. geen (zeer) kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen, kwetsbare locaties of beperkt kwetsbare locaties worden toegelaten binnen het aandachtsgebied; of
  • 2. Waar het omgevingsplan dat wel mogelijk maakt, in het plan wordt gewaarborgd dat:
    • a. maatregelen worden getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties; of
    • b. dat het aantal doorgaans aanwezige personen op de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt is.
4.1.2.3 Toepassing en verantwoording

Zoals eerder in deze paragraaf is aangegeven zijn die delen van het MFC die worden gebruikt door de basisschool en de kinderopvang aan te merken als zeer kwetsbare gebouwen. Het is niet wenselijk zeer kwetsbare gebouwen toe te laten binnen een brandaandachtsgebied. Dat geldt ook voor de bijbehorende buitenruimte. Zou dat wel worden toegestaan dan zou bovendien een brandvoorschriftengebied moeten worden bepaald en vastgelegd in het omgevingsplan. Het MFC komt echter geheel buiten het brandaandachtsgebied te liggen, zoals ook blijkt uit de begrenzing van het bouwvlak. Bovendien is in de planregels geborgd dat binnen dat gebied géén zeer kwetsbare gebouwen kunnen worden gerealiseerd c.q. als zodanig kunnen worden gebruikt, waarbij ook is geborgd dat de bijbehorende buitenruimten (speelplaatsen) binnen het brandaandachtsgebied worden aangelegd en als zodanig worden gebruikt.

Aangezien het gehele gebouw buiten het brandaandachtsgebied komt te liggen zijn ook die delen van het MFC die worden gebruikt voor een sportfunctie - en die afhankelijk van de intensiteit van het gebruik ervan moeten worden aangemerkt als kwetsbaar dan wel beperkt kwetsbaar gebouwen - buiten dat gebied gelegen.

Een deel van de sportvelden is wel gelegen binnen het brandaandachtsgebied. Afhankelijk van de intensiteit van het gebruik van die velden (verblijven er gedurende een groot gedeelte van de dag een groot aantal personen?) zijn die sportvelden aan te merken als een kwetsbare locatie, dan wel een beperkt kwetsbare locatie.

Tussenconclusie

Gezien het voorgaande wordt er bij de inrichting van de locatie voor gezorgd dat en in het omgevingsplan geborgd dat in ieder geval geen zeer kwetsbare, kwetsbare of beperkt kwetsbare gebouwen kunnen worden gerealiseerd en als zodanig worden gebruikt binnen het brandaandachtsgebied. Ook de buitenruimten van de school en de kinderopvang (zeer kwetsbare gebouwen) dienen op basis van de planregels buiten de begrenzing van het aandachtsgebied te blijven. Het aanwijzen van een brandvoorschriftengebied is daarmee ook niet aan de orde. Daarmee wordt ook voldaan aan de in het eerder aangehaalde beleidsplan benoemde ambitie om geen extra kwetsbare groepen c.q. zeer kwetsbare gebouwen in de nabijheid van c.q. binnen het invloedsgebied van risicobronnen toe te laten.

Aanvaardbaarheid sportvelden binnen het brandaandachtsgebied

Voor wat de activiteiten die worden toegelaten binnen het brandaandachtsgebied van de gasleiding betreft het risico's vanwege het gebruik van de twee voetbalvelden binnen het brandaandachtsgebied en geldt dat - afhankelijk van de intensiteit van het gebruik daarvan - sprake is van een kwetsbare dan wel een beperkt kwetsbare locatie. Daarbij is bepalend of gedurende een groot gedeelte van de dag een groot aantal personen aanwezig is. Voor die beoordeling kan aansluiting worden gezocht bij de beoordelingsrichtlijnen die worden gebruikt bij het invullen van het Register Externe Veiligheid (REV), als beschikbaar via www.registerexterneveiligheid.nl/kglinfo. Daarbij wordt gehanteerd:

  • groot aantal mensen: 50 personen
  • groot deel van de dag: groot deel van de uren tussen 07:00 en 18:00 uur.

Dit is vervolgens geconcretiseerd naar functie, maar aangezien het vullen van het REV in fase 1 alleen is gericht op gebouwen, wordt niet ingegaan op locaties met sportfunctie, maar wel gebouwen met een sportfunctie. In aansluiting op de beoordelingscriteria voor gebouwen wordt 'een groot gedeelte van de dag' geïnterpreteerd als 6 uur en een groot aantal mensen als 50 mensen. Indien op beide velden een voetbalwedstrijd wordt gespeeld of training plaatsvindt, dat gaat het al snel om meer dan 50 personen, inclusief trainers en enkele toeschouwers. Van maandag tot en met vrijdag zal het normaliter alleen gaan om de avonduren, in de weekenden de ochtend en de middag. Daarmee zal alleen in het weekend sprake zijn een periode langer dan 6 uur. Zekerheidshalve wordt er toch van uitgegaan dat de sportvelden zijn aan te merken als kwetsbare locatie.

Ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de risico's kan het volgende worden opgemerkt:

  • het maatgevende scenario is een fakkelbrand, waarbij hittestraling en een drukgolf tot slachtoffers kunnen leiden.
  • Het risico op een incident wordt hoofdzakelijk bepaald door schade bij graafwerkzaamheden. Daarbij is van belang dat de sportvelden - voor zover gelegen binnen het brandaandachtsgebied - bovenop en binnen korte afstand van de leiding worden gerealiseerd. De planregels voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden. Onderdeel van de beoordeling is het inwinnen van advies bij de leidingbeheerder en aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter waarborging van de veiligheid gedurende de werkzaamheden. Dat kan ook zijn het uitvoeren van werkzaamheden alléén op die momenten dat de sportvelden niet worden gebruikt. Het ligt voor de hand dat werkzaamheden op werkdagen en tijdens de dagperiode worden uitgevoerd. Dan worden de voetbalvelden normaliter ook niet gebruikt. Bovendien kan uiteraard geen gebruik worden gemaakt van het veld waar op dat moment wordt gegraven.
  • Vluchten is goed mogelijk in beide richtingen van de leiding af. Daarbij kan het MFC ook bescherming bieden.
  • Door middel van communicatiemiddelen kan voorts een handelingsperspectief worden geboden aan sporters en gebruikers: wat te doen bij een incident of een dreigend incident, waardoor het effectgebied snel veilig kan worden gesteld.

Uitgaande van het voorgaande kan kunnen gevolgen van een incident zoveel mogelijk worden voorkomen en beperkt en is geen sprake van onaanvaardbare risico's.

Verder is van belang dat in de huidige situatie ook de bestaande en als zodanig bestemde sportvelden deels zijn gelegen binnen het brandaandachtsgebied. Tot slot is van belang dat de bestaande woning Baarlosestraat 338 (kwetsbaar gebouw) juist komt te vervallen als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Advies Veiligheidsregio

Ten behoeve van deze wijziging van het omgevingsplan is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Uit dit advies d.d. 3 april 2025 blijkt dat de ten behoeve van de bereikbaarheid van het sportpark en het MFC de inrichting van de Schansheideweg zodanig moet zijn dat een veilige afwikkeling van verkeer in twee richtingen mogelijk is, ook voor hulpdiensten. Ook moet het keren van auto's, met inbegrip van blusvoertuigen mogelijk zijn. Voor de verschillende functies in het MFC geldt dat binnen 40 meter van de toegang tot die functies (school kinderopvang, sportvoorzieningen) een opstelplaats voor blusvoertuigen aanwezig moet zijn. Dat geldt ook voor aan later eventueel nog te realiseren gemeenschapshuis.

Vanwege de hoge druk gasleiding moet rekening worden gehouden met een fakkelbrand die één tot twee uur kan duren en alleen kan worden bestreden door inblokken. Binnen het brandaandachtsgebied moet rekening worden gehouden met secundaire branden. Het blus daarvan is pas aan de orde nadat de intensiteit van de fakkelbrand afneemt.

Het MFC is gelegen buiten het brandaandachtsgebied van de leiding en biedt bescherming tegen hittestraling afkomstig van een eventuele fakkelbrand en is te ontvluchten via de Schansheideweg, dus van de risicobron vandaan.

Ten aanzien van de bluswatervoorziening geldt dat de aan de Schansheideweg ter hoogte van nummer 65 een brandkraan aanwezig is, maar dat in verband met de realisatie van het MFC het plaatsen van een extra brandkraan nodig is.

Gezien het voorgaande wordt geadviseerd:

  • 1. in het ontwerp van de openbare ruimte rekening te houden met het realiseren van opstelplaatsen binnen 40 meter van de toegangen van de verschillende gebruiksfuncties in het gebouw;
  • 2. de Schansheideweg inrichten voor een veilig verkeer in twee richtingen, ook voor hulpdiensten;
  • 3. het plaatsen van een extra brandkraan met een capaciteit van 60 m3/uur aan de noordzijde van het MFC;
  • 4. rekeninghouden met een extra opstelplaats bij een toekomstige uitbreiding van het MFC met een gemeenschapshuis.

Verder wordt opgemerkt dat de planregels voorzien in waarborgen voor de omgevingsveiligheid door het opgenomen vergunningstelsel voor werkzaamheden en het uitsluiten van zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen binnen het brandaandachtsgebied. Tot slot wordt opgemerkt dat optreden van de brandweer alleen mogelijk is in een gebied waar de hittestraling kleiner is dan 3 kW/m2 en dat het blussen van secundaire branden en het redden van personen pas mogelijk is nadat de intensiteit van de fakkelbrand afneemt door het inblokken van de gasleiding.

Reactie op het advies

De veiligheidsregio constateert dat in de wijziging van het omgevingsplan voorziet in waarborgen ten aanzien van omgevingsveiligheid, maar adviseert een aantal maatregelen te treffen ten aanzien van de bereikbaarheid van de locatie, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid c.q. de toegang tot het MFC.

Ad 1) Bij de uitwerking van de inrichting van de buitenruimten bij het MFC wordt rekening gehouden met de genoemde opstelplaatsen. In het omgevingsplan is ook reeds geborgd dat hierin wordt voorzien (artikel 22.15)

Ad 2) Het voornemen is te voorzien in een verbetering van de kruising van de Schansheideweg met de Baarlosestraat, waarbij zo nodig ook het profiel van de Schansheideweg wordt aangepast. In de huidige situatie is passeren van tegemoetkomend verkeer mogelijk. Mocht de hiervoor bedoelde herinrichting nog niet hebben plaatsgevonden voor de ingebruikname van het MFC, dan worden zo nodig tijdelijke maatregelen getroffen in de huidige berm om goed en veilig passeren ook voor hulpverleningsvoertuigen (over de rijbaan) te garanderen, door bijvoorbeeld extra uitwijkmogelijkheden te creëren voor het overige verkeer, om hulpverleningsvoertuigen de vrije doorgang te geven.

Ad 3) Aan het advies om te voorzien aan de realisatie van een extra brandkraan aan de noordzijde van het MFC zal invulling worden gegeven. Dat moet worden voorzien in een toereikende bluswatervoorziening is reeds geborgd in het omgevingplan (artikel 22.13).

Ad 4) het realiseren van een gemeenschapshuis is momenteel niet aan de orde en deze wijziging van het omgevingsplan maakt de uitbreiding van het MFC met een gemeenschapshuis ook niet mogelijk. Mocht dat in een later stadium wel aan de orde komen, zullen de gevolgen daarvan voor onder meer opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen opnieuw worden beoordeeld, met inachtname van de eerder genoemde artikelen 22.13 en 22.25 van het omgevingsplan.

Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er vanuit het oogpunt van omgevingsveiligheid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling en is afdoende rekening gehouden met de veiligheidsaspecten waarop de instructieregels zien.

4.1.3 Kwaliteit van de buitenlucht

De beoogde wijziging van het omgevingsplan voorziet in het mogelijk maken van een multifunctioneel centrum en de herinrichting van een bestaand sportpark. Uitgaande van de berekende verkeersgeneratie (zie paragraaf 2.1.3) en (worst case) enkele goederenleveringen per vrachtauto per dag (aandeel 1% van het totale aantal bewegingen van 832, is circa 8 bewegingen per dag), blijkt uit toepassing van de NIBM-rekentool dat die wordt voldaan aan het criterium 'Niet in betekenende mate'. Voor de beoogde planwijziging is daarom geen verder onderzoek naar de gevolgen van die wijziging voor de kwaliteit van de buitenlucht nodig. Overigens bedraagt het genoemde aantal van 832 verkeersbewegingen de totale verkeersgeneratie en niet slechts de toename.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0019.png"

Verder is van belang ten aanzien van de kwaliteit van de buitenlucht, uitgaande van kaartmateriaal van het RIVM over 2023 (jaargemiddelde) als beschikbaar via de Atlas Leefomgeving ten tijde van het opstellen van deze rapportage, de volgende cijfers beschikbaar zijn over de luchtkwaliteit op de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft:

  • fijnstof (PM2,5) : circa 7,8-8,0 µg/m3 (norm is 25, EU-grenswaarde 2030 is 10, WHO-advieswaarde 2021 is 5);
  • fijnstof (PM10) : circa 14,2-14,3 µg/m3 (norm is 40, EU-grenswaarde 2030 is 20, WHO-advieswaarde 2021 is 15);
  • stikstofdioxide (NO2) : circa 11,1,-11,6 µg/m3 (norm is 40, EU-grenswaarde 2030 is 20 WHO-advieswaarde 2021 is 10).

Gezien voorgaande cijfers voldoet de kwaliteit aan de normen (EU-grenswaarden, tevens vastgelegd als omgevingswaarden in paragraaf 2.2.1.1 Bkl). Voor wat betreft fijnstof PM10 wordt ook voldaan aan de door de WHO geadviseerde waarde, maar voor fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide worden de WHO-advieswaarden nog beperkt overschreden. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de advieswaardes door de WHO eind 2021 zijn aangescherpt (PM2,5 was 10 µg/m3, PM10 was 20 µg/m3 en NO2 was 40 µg/m3). Aan de tot voor kort geadviseerde waarden wordt dus wel voldaan en het verschil met de huidige advieswaarden is niet groot. De concentraties laten ook al enkele jaren een daling zien. Daarnaast wordt in het kader van het Schone Lucht Akkoord in Nederland gewerkt aan de ambitie om de luchtkwaliteit permanent te verbeteren. Daarbij wordt een gezondheidswinst van 50% in 2030 nagestreefd, ten opzichte van de situatie in 2016. Een verdere verslechtering van de kwaliteit van de buitenlucht ligt daarom niet in lijn der verwachtingen.

Conclusie

Zoals uit het voorgaande blijkt, draagt het planvoornemen niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging en is voor de beoogde planwijziging geen verder onderzoek naar de gevolgen van die wijziging voor de kwaliteit van de buitenlucht nodig. Ook vormt de huidige luchtkwaliteit geen belemmering voor de vestiging van de beoogde functies op de beoogde locatie.

4.1.4 Geluid

Inleiding

De eerder geschetste instructieregels met betrekking tot geluid zijn van belang bij het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in de buurt van bronnen die geluid veroorzaken en waarvoor instructieregels gelden. Relevante bronnen zijn onder meer wegen spoorwegen en industrie (bedrijfsactiviteiten). In dit geval is kortgezegd van belang:

  • wat de geluidbelasting van wegen en activiteiten in de omgeving op het MFC is, voor zover dat is aan te merken als geluidgevoelig gebouw en of die geluidbelasting aanvaardbaar is;
  • of het mogelijk maken va het MFC - voor zover dat is aan te merken als geluidgevoelig gebouw - beperkingen oplevert voor activiteiten in de omgeving voor wat betreft geluid;
  • wat de geluidbelasting van het MFC en de beoogde (nieuwe) activiteiten op omliggende geluidgevoelige gebouwen is en of die geluidbelasting aanvaardbaar is.

Daarbij zijn overigens niet alleen de instructieregels relevant, in het kader van het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties vindt een bredere beoordeling en afweging plaats, waarbij onder meer ook onversterkt stemgeluid van kinderen in de buitenruimten bij de school en de kinderopvang worden betrokken.

Geluidgevoelig gebouw?

Gelet op het bepaalde in het Besluit kwaliteit leefomgeving is het MFC aan te merken als een geluidgevoelig gebouw voorzover dat zal worden gebruikt voor een onderwijsfunctie (de basisschool) en voor een 'bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied' (de kinderopvang). Die delen van het gebouw die worden gebruikt voor sportactiviteiten zijn niet aan te merken als geluidgevoelig gebouw c.q. geluidgevoelige ruimten. Buitenruimten (speelplaats e.d.) bij het MFC en het sportpark zijn geen gebouwen en daarmee ook geen geluidgevoelige gebouwen.

Geluid door activiteiten - invloed omgeving op (locatie) initiatief

In de omgeving is sprake van enkele bedrijven c.q. milieubelastende activiteiten waarvoor hierna wordt beschouwd of ze van invloed zijn op het planvoornemen. Het betreft de navolgende bedrijven, waarbij de afstand tussen de voor die bedrijven van toepassing zijnde bestemmingsvlakken en het bouwvlak voor het MFC tussen haakjes is aangegeven:

  • Café de Elze, Baarlosestraat 324, (65 meter)
  • Partyservice/catering-bedrijf Kaneman, Baarlosestraat 342; (300 meter)
  • Glastuinbouwbedrijf Baarlosestraat 311; (50 meter, tot vlak glastuinbouw)
  • Glastuinbouwbedrijf De Berktweg 4; (180 meter)

Voor zowel het café als de partyservice geldt dat de in het geldende bestemmingsplan aan die locaties toegekende bestemming is beperkt tot die activiteiten.

Gebruikmakend van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009) gelden voor het café richtafstanden voor geluid van respectievelijk 10 meter voor een regulier café en 30 meter voor een discotheek/muziekcafé. Aan beide afstanden wordt voldaan. Bovendien is van belang dat in basisscholen en in de kinderopvang in de dagperiode activiteiten ploaatsvinden, terwijl activiteiten in een café die geluid veroorzaken hoofdzakelijk in de avond- en nachtperiode plaatsvinden en dat de geluidruimte van het café voorheen op basis van het Activiteitenbesluit en sinds 1 januari 2024 op grond van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan reeds werd en wordt beperkt door de naastgelegen woningen Schansheideweg 7 en Baarlosestraat 328 en 330 die (in de richting van het MFC) maatgevend zijn. Het MFC vormt in daarom voor wat betreft geluidemissie geen beperking voor het café ten opzichte van de bestaande situatie.

Volgens de eerder aangehaalde uitgave Bedrijven en milieuzonering geldt voor de partyservice (catering) een richtafstand voor geluid van 30 meter. Gelet op de afstand tussen het bouwvlak voor het MFC en het bestemmingsvlak Bedrijf voor de partyservice in het geldende bestemmingsplan van circa 300 meter, is geen onaanvaardbare geluidbelasting op de geluidgevoelige delen van het MFC te verwachten. Bovendien is in de huidige situatie Baarlosestraat 338 bepalend voor de geluidruimte van het bedrijf, in de richting van het MFC. Hoewel die woning komt te vervallen als gevolg van het planvoornemen is de afstand tussen die woning en de partyservice van circa 200 meter kleiner dan de afstand tussen de partyservice en het MFC. Daaruit volgt dat de partyservice niet zal worden beperkt in zijn geluidruimte door het MFC en dat er wellicht zelfs meer ruimte kan ontstaan, als gevolg van het vervallen van de woning Baarlosestraat 338.

Voor wat betreft de glastuinbouwbedrijven geldt voor geluid een richtafstand van 30 meter. Beide bedrijven zijn gelegen op grotere afstand van het bouwvlak voor het MFC. In beide gevallen is ook sprake van woningen op kortere afstand van de betreffende bedrijven dan de locatie waarop het MFC is voorzien, waardoor het MFC ook geen belemmering zal vormen voor de huidige geluidruimte.

Gezien het voorgaande wordt in alle gevallen ruim voldaan aan de richtafstanden en kan daarmee zonder nader onderzoek worden gesteld dat geen onaanvaardbare geluidhinder is te verwachten voor de geluidgevoelige delen van het MFC. Bovendien zijn in het omgevingsplan (hoofdstuk 22) waarmee onaanvaardbare geluidhinder voor toekomstige activiteiten wordt voorkomen.

Geluid door activiteiten - invloed initiatief op de omgeving

Op een eventuele inperking van de geluidruimte van bedrijven c.q. milieubelastende activiteiten in de omgeving is hiervoor reeds ingegaan. De beoogde activiteiten zorgen zelf ook voor geluidemissie naar de omgeving, onder meer in de vorm van de beoogde sportactiviteiten (voetbal, tennis, padel), verkeersbewegingen van en naar het parkeerterrein en op het parkeerterrein zelf, stemgeluid afkomstig van de buitenruimten bij de basisschool en de kinderopvang en op het terras bij de sportkantine. Daarom is ter toetsing aan de relevante instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (zie ook paragraaf 3.2.4.3) en in het kader van het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties een akoestisch onderzoek "industrielawaai" uitgevoerd door Aelmans. Dat rapport (d.d. 11 juni 2025, kenmerk AMV240025.001.002/JME) is als Bijlage 1 bij deze motivering gevoegd.

In dat rapport is de representatieve (bedrijf)situatie in beeld gebracht door middel van inventarisatie vand e te verwachten geluidbronnen en door algemeen aanvaarde kengetallen gebruiken, onder meer ten aanzien van bronvermogens. Vervolgens is op de gevels van omliggende geluidgevoelige gebouwen de gevelbelasting in beeld gebracht aan de hand van de instructieregels (standaardwaarden) in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Daarbij gaat het dan om 50 dB(A) in de dagperiode (langtijdgemiddeld), hetgeen overeenkomt met hetgeen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een gemengd gebied werd aangehouden voor een 'gemengd gebied' ter beoordeling of sprake was van 'een goede ruimtelijke ordening' aan de hand van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". Ook in de opvolgende VNG-uitgave "Activiteiten en milieuzonering" komt deze 50 dB ter beoordeling of sprake is van evenwichtige toedeling van functies aan locaties in een gemengd gebied. Gelet op de menging aan activiteiten in dit gebied (wonen, bedrijvigheid, horeca, grenzend aan een gebiedsontsluitingsweg). Voor de avondperiode is uitgegaan van 45 dB(A) (langtijdgemiddeld) conform Bkl. In de nachtperiode vinden geen activiteiten plaats. Opgemerkt wordt dat alle activiteiten samen (sport en functies MFC) zijn beschouwd en getoetst aan voornoemde waarden.

Voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden) is voor de avondperiode uitgegaan van de 65 dB als genoemd in het Bkl (artikel 5.65). De instructieregels geven geen standaardwaarde voor het maximaal geluidniveau voor de dagperiode. Daarom is daarvoor aansluiting gezocht bij artikel 22.70 van het Omgevingsplan gemeente Venlo (opgenomen in de zogenoemde bruidsschat), waarin een waarde van 70 dB is genoemd voor het maximale geluidniveau per activiteit en waarbij overigens stemgeluid buiten beschouwing mag blijven, terwijl dat in het akoestisch onderzoek in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wél wordt meegenomen in de toets aan die waarde.

Uit het onderzoek blijkt kortgezegd dat op de gevels van omliggende geluidgevoelige gebouwen (woningen) kan worden voldaan aan de eerder genoemde standaardwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode (langtijdgemiddeld) en 45 dB(A) in de avondperiode, mits wordt voorzien in een tweetal geluidwerende voorzieningen, waarvan de realisatie en instandhouding ook in de planregels is geborgd:

  • een geluidscherm van 2,5 meter hoog, een reflectiefactor van 0,2, een profielcorrectie van 0dB en een minimale massa van 10 kg/m2 over een lengte van circa 90 meter langs de perceelsgrens ten zuidoosten van het MFC;
  • een grondwal van 1,5 meter hoog aan de noordzijde van het beoogde parkeerterrein, over een lengte van circa 40 meter.

Ook blijkt uit het onderzoek dat in de avondperiode wordt voldaan aan de waarde voor het maximale geluidniveau van 65 dB(A). In de dagperiode bedraagt het maximale geluidniveau op slechts twee rekenpunten 72 dB(A) en daarmee wordt de waarde van 70 dB per activiteit waarbij aansluiting is gezocht overschreden. Toch wordt dit aanvaardbaar geacht, aangezien in de woningen waarvoor de waarde van 70 dB(A) wordt overschreden, uitgaande van minimaal 20 db karakteristieke gevelwering het binnenniveau maximaal 52 dB bedraagt, hetgeen aanvaardbaar wordt geacht.

Verder is van belang dat is nagegaan of een maximale gevelbelasting (langtijdgemiddeld) van 45 dB(A) op omliggende geluidgevoelige gebouwen haalbaar is. Dat blijkt niet het geval, aangezien de daarvoor benodigde geluidwerende voorzieningen stedenbouwkundig en landschappelijk niet aanvaardbaar zijn. Dan gaat het namelijk onder meer om schermen van meer dan 100 meter lang en 5 / 5,5 meter hoog, ook langs perceelsgrenzen met aangrenzende woningen. Bovendien is volledigheidshalve onderzocht in hoeverre het geluid vanwege het planvoornemen van invloed is op de ontwikkelingsmogelijkheden voor woningbouw op de gronden aan de overzijde van de Schansheideweg. Dat blijkt uitvoerbaar, mits tezijnertijd enkele aanvullende geluidwerende voorzieningen worden getroffen. Aangezien dat voornemen nog onvoldoende concreet is en nog niet wordt meegenomen in deze wijziging van het ogmevingsplan, is nog niet voorzien in de reasliatie van die voorzieningen, maar kan dus wel worden geconcludeerd dat het nu voorliggende plan woningbouw op de gronden aan de overzijde van de Schansheideweg niet onmogelijk maakt.

Gezien het voorgaande vormt het geluid vanwege de beoogde ontwikkeling en de invloed daarvan op omliggende woningen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan en wordt voorzien in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

Het planvoornemen heeft geen betrekking op de aanleg, wijziging van wegen en lokale spoorwegen, maar is wel gelegen binnen het (voorlopige) aandachtsgebied van de Schansheideweg en de Baarlosestraat. Ook is van belang dat als gevolg van het planvoornemen het aantal verkeersbewegingen op de Schansheideweg en Baarlosestraat toeneemt. De locatie is niet gelegen binnen een geluidaandachtsgebied van een spoorweg of een industrieterrein waarvoor een geluidproductieplafond is vastgesteld, dan wel op basis van overgangsrecht nog een geluidzone geldt op basis van de Wet geluidhinder.

Gezien het voorgaande is door Aelmans een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 11 juni 2025, kenmerk ROM240025.001.003/JME) dat als Bijlage 2 bij deze motivering is gevoegd. In dat onderzoek is voor de Baarlosestraat ter hoogte van het sportpark rekening gehouden met een maximumsnelheid van 50 km/uur, aangezien ten behoeve van de beoogde ontwikkeling de verkeerskundige grens van de bebouwde kom wordt verlegd, waardoor de maximumsnelheid omlaag gaat van 80 km/uur naar de genoemde 50 km/uur. Daaruit blijkt dat het geluid vanwege wegverkeer over de relevante gemeentewegen (Baarlosestraat en Schansheideweg) voldoet aan de standaardwaarde van 53 dB (maximaal 52 dB) Nu slechts sprake is van blootstelling aan één geluidbronsoort is het gezamenlijk geluid gelijk aan de resultaten voor de gemeentewegen en is ook het beoordelen van gecumuleerd geluid niet aan de orde. Ook is aanvullend onderzoek ter bepaling van de benodigde karakteristieke gevelwering niet nodig, nu de minimaal vereiste 20 dB volstaat om een binnennveau van 33 dB te kunnen halen.

Voor wat betreft indirecte akoestische effecten is beschouwd of als gevolg van de verkeersgeneratie van het plan een toename van de geluidbelasting op bestaande omliggende woningen kan ontstaan. Daarbij is de Schansheideweg buiten beschouwing gelaten, aangezien de verkeersintensiteit per etmaal (kalenderjaargemiddeld) minder dan 1.000 motorvoertuigbewegingen bedraagt. Op omliggende woningen blijkt de toename nergens meer te bedragen dan 1,1 dB, waarmee geen sprake is van een toename van meer dan 1,5 dB zoals genoemd in artikel 5.78af Bkl.

Gezien het voorgaande vormt het geluid vanwege wegverkeer, spoorwegen dan wel industrieterreinen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan en wordt voorzien in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.1.5 Trillingen

De ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van sportpark en een MFC. De in het MFC onder te brengen basisschool en kinderopvang zijn aan te merken als trillinggevoelige ruimten van het MFC. Zoals reeds blijkt uit paragraaf 3.2.4.5 zijn er ten aanzien van trillingen echter geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.1.6 Bodemkwaliteit

Aangezien de beoogde ontwikkeling betrekking heeft op het bouwen van bodemgevoelige gebouwen en een (her)inrichting van de bijbehorende terreinen op een bodemgevoelige locatie zijn een tweetal bodemonderzoeken uitgevoerd om vast te stellen of de bodemkwaliteit op de locatie aansluit bij het beoogde gebruik van het sportpark en de bouw en het gebruik van het MFC.

Baarlosestraat/Brookerhofweg

Voor de kadastrale percelen sectie R 335 en 336 (Baarlosestraat 338) en de percelen 323 en 324 (weide hoek Baarlosestraat en Brookerhofweg) is door Tritium een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 7 augustus 2024, kenmerk 2400717KB-01) dat als Bijlage 3 bij deze motivering is gevoegd. Daaruit blijkt dat het perceel 335 kan worden geclassificeerd als landbouw/natuur tot wonen, maar ook dat plaatselijk een sterke verontreiniging met PAK aanwezig is. Voor het perceel 336 geldt dat het kan worden geclassificeerd als landbouw/natuur tot matig verontreinigd, maar ook dat plaatselijk sprake is van een sterke verontreiniging met koper en zink. De percelen 323 en 324 zijn te classificeren als landbouw/natuur, wonen en industrie. Voor alle percelen geldt dat de signaleringsparamaters voor grondwater worden niet overschreden.

Voor de op de percelen R 335 en 336 aanwezige halfverharding en het aanwezige puingranulaat is ook verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Zowel zintuiglijk als analytisch is echter geen asbest aangetoond.

Voor wat betreft de eerder aangehaalde sterke verontreiniging met PAK op het perceel 335 blijkt uit het rapport dat de omvang circa 6 m3 bedraagt en vermoedelijk is ontstaan bij de aanleg van het terrein omstreeks de jaren '50. Omdat de omvang minder dan 25 m3 bedraagt en vóór 1987 is ontstaan, is sanering niet noodzakelijk. Voor de sterke verontreiniging met koper en zink geldt dat deze vermoedelijk is ontstaan door een stookplaats, die (op basis van luchtfoto's) zeer waarschijnlijk pas sinds na 1987 aanwezig is. De omvang bedraagt circa 24 m3. Er is daarom sprake van een zorgplicht.

Gezien het voorgaande is de aard en omvang van de aanwezige verontreinigingen afdoende vastgesteld en is de omvang daarvan beperkt. Onderstaande afbeelding, die als bijlage 14 bij het onderzoek is opgenomen, laat de locatie en omvang van de verontreinigingen zien. Het betreft locaties waarop de aanleg van een sportveld is voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0020.png"

Situering en afbakeningen verontreinigingen PAK en koper/zink

Voor het overige zijn er gelet op de resultaten geen belemmeringen voor de aanleg van het beoogde sportveld op deze gronden, aangezien gelet op de aangehaalde classificeringen de interventiewaarden niet worden overschreden. De geconstateerde verontreiniging zal worden gesaneerd, waardoor ook op de betreffende locatie de bodemkwaliteit zal (gaan) aansluiten bij het beoogde gebruik.

Overige gronden binnen de planlocatie

Voor de overige gronden die zijn gelegen binnen de begrenzing van de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft zijn onderzocht door Aelmans. Dat rapport (d.d. 14 april 2025, kenmerk AMV240943.008.R2/HWO) is als Bijlage 4 bij deze motivering gevoegd. Het onderzoek ziet op de gronden die reeds in gebruik zijn als sportpark en de huidige asfaltweg binnen de planlocatie, de Brookerhofweg.

Voor het huidige sportpark geldt dat het nagenoeg het gehele terrein ondanks lichte overschrijdingen kunnen worden geclassificeerd als landbouw/natuur. In een tweetal grond(meng)monsters zijn overschrijdingen met PCB aangetroffen, wat leidt tot een classificering industrie. Daarmee blijven de resultaten beneden de interventiewaarden en vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen. Wel dient bij de herinrichting te worden voorkomen dat vermenging van de grond met de klasse industrie wordt vermengd met grond met klasse landbouw/natuur.

Voor de Brookerhofweg geldt dat het fundatiepakket ter plaatse van een viertal boringen en de bovengrond van één boring als matig verontreinigd moet worden aangemerkt vanwege aangetroffen verhoogde concentraties minerale olie. Verder zijn in de fundatielagen en in de berm veelal lichte overschrijdingen met kwik, lood, zink, PAK of minerale olie aangetroffen. Bij de herinrichting van het sportpark worden deze verontreinigde bodemlagen ontgraven, waarna de vrijkomende grond zal worden afgevoerd.

Het asfalt is aan te merken als teerhoudend, aangezien bij alle drie de onderzochte kernen een teerhoudende penetratielaag is aangetroffen. Dit dient daarom als zodanig te worden afgevoerd bij de beoogde herinrichting.

Het grondwater laat veelal verhoogde concentraties nikkel zien. Dat is ook in eerdere onderzoeken in 1998 en 2011 vastgesteld, waardoor kan worden gesteld dat sprake is van een diffuus aanwezige verontreiniging die als gebiedseigen kan worden aangemerkt.

Voor wat betreft asbest is tot slot van belang dat binnen op de planlocatie geen asbestverdachte plaatmaterialen zijn aangetroffen/aangetoond en dat geen van de onderzochte asbestconcentraties de detectiegrenzen van 2 mg/kg ds overschrijden.

Conclusie

Gezien het voorgaande is de bodemkwaliteit van de gronden binnen de planlocatie afdoende vastgesteld en zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid, mits wordt voorzien in de noodzakelijke sanering van de geconstateerde verontreinigingen op de percelen percelen R 335 en 336. Met deze sanering is rekening gehouden in de exploitatieopzet, waardoor deze sanering ook financieel uitvoerbaar is.

4.1.7 Geur

Die delen van het MFC die een onderwijsfunctie krijgen (de basisschool) of een 'bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied' krijgen (de kinderopvang), zijn aan te merken als een geurgevoelig gebouw.

Geur als gevolg van agrarische activiteiten

Aan de westzijde van de Napoleonsbaan zijn diverse agrarische bedrijven gevestigd. Behalve glastuinbouwbedrijven betreft dit hoofdzakelijk grondgebonden bedrijven, waarvan de twee meest nabij gelegen bedrijven op ruim 400 meter afstand van (het bouwvlak ten behoeve van) het MFC zijn gelegen. Waarmee geen strijdigheid ontstaat met instructieregels met betrekking de aan te houden afstanden tot dierverblijven voor de huisvesting van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor, die 50 meter bedraagt voor geurgevoelige gebouwen buiten de bebouwingscontour geur (bebouwde kom) en 100 meter bedraagt voor geurgevoelige gebouwen binnen de bebouwingscontour geur.

Voor wat betreft veehouderijen die dieren houden met een geuremissiefactor is het bedrijf Moutzdijkweg 73 van belang, dat is gelegen op een afstand van ruim 600 meter van (het bouwvlak ten behoeve van) het MFC. Uit berekeningen van de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting die Pouderoyen Tonnaer in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft uitgevoerd ten behoeve van het het rapport 'Geurbelasting uit stallen van veehouderijen in de concentratiegebieden van Limburg, Noord-Brabant en Gelderland' (d.d. 11 juli 2023, kenmerk P222373.014/HUL, bijlage bij Kamerbrief d.d. 29 februari 2024, Kamerstukken II, 2023-2024, 29 383, nr 413) blijken er geen knelpunten te zijn ter hoogte van de locatie waar het MFC is voorzien. De achtergrondbelasting bedraagt minder dan 5 odourunits. Ook voor wat betreft de voorgrondbelasting zijn er geen knelpunten geconstateerd. Daarmee wordt voldaan aan zowel de instructieregels in het Bkl ten aanzien van geur, aan de geurnormen als opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan en aan de advieswaarden als gehanteerd door de GGD.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0021.png"

Uitsnede kaart indicatieve berekening achtergrondbelasting, aanduiding locatie MFC met blauwe marker.

Geur vanwege zuiveringstechnische werken

In de omgeving van de planlocatie zijn geen zuiveringstechnische werken gelegen die kunnen leiden tot geurhinder.

Geur vanwege andere activiteiten

In de omgeving vinden geen andere activiteiten plaats die aanleiding geven de aanvaardbaarheid van eventuele geurhinder vanwege die activiteiten nader te onderzoeken.

Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van geur geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.1.8 Spuitzones

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient bij het realiseren van kwetsbare functies zoals een basisschool of kinderopvang rekening te worden gehouden met gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op omliggende agrarische percelen. Op basis van jurisprudentie dient daarbij - als vuistregel - een afstand van minimaal 50 meter te worden gehanteerd. Is die afstand kleiner, dan dient door middel van een locatiespecifiek onderzoek te worden aangetoond dat het aanhouden van die kleinere afstand aanvaardbaar is.

In dit geval zijn binnen een afstand van 50 meter rond de gronden met de functie 'Maatschappelijk' ten behoeve van het MFC enkele percelen met een agrarische bestemming gelegen. Daarbij wordt opgemerkt dat twee delen van de gronden met de functie 'Maatschappelijk' buiten beschouwing zijn gelaten, aangezien op die locaties geen verblijf van personen plaatsvindt. Het betreft de parkeerplaats (aanduiding 'parkeerterrein') en de gronden grenzend aan de Baarlosestraat (aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1'). Uitgaande van een contour van 50 meter rond voornoemde afbakening van de gronden met de functie 'Maatschappelijk' gaat het dan om de volgende percelen:

  • Perceel R360;
  • Percelen R267 en R269;
  • Percelen R237, R238 en R240;
  • Percelen R196 en 352;
  • Perceel R295;
  • Perceel P958;
  • Perceel P1276 en P1277.

Deze percelen hebben in het omgevingsplan geheel dan wel gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch' dan wel 'Agrarisch met waarden'. Binnen die bestemmingen is agrarisch gebruik van gronden toegestaan, net als onder meer tuinen die direct grenzend aan een bouwvlak zijn gelegen en extensief recreatief gebruik. Ten aanzien van de eerder genoemde percelen kan het volgende worden opgemerkt:

Perceel R360

Dit perceel is in gebruik als tuin bij de woning Baarlosestraat 330. Hier vindt geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van een toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Percelen R267 en R269

Deze percelen zijn in gebruik als tuin bij de woning Brookerhofweg 16. Hier vindt geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van een toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Ook is slechts een beperkt deel van deze percelen gelegen binnen 50 meter van de gronden met de functie Maatschappelijk (exclusief parkeerterrein en strook langs de Baarlosestraat).

Percelen R237, R238 en R240

Deze percelen zijn in gebruik als tuin bij de woningen Schansheideweg 7 en Baarlosestraat 328. Hier vindt geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Percelen R196 en 352;

Deze percelen zijn in gebruik voor hobbymatig agrarisch gebruik. Hier vindt in ieder geval geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Perceel R295

Het perceel is in gebruik als tuin bij de woning Schansheideweg 22. Hier vindt geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Perceel P958

Dit perceel is - voor zover gelegen binnen 50 meter van de gronden met de functie 'Maatschappelijk' (exclusief parkeerterrein en strook langs de Baarlosestraat), nagenoeg geheel bestemd voor woondoeleinden, enkel een smalle strook van circa 2 meter breed voor de voorgevel heeft een agrarische bestemming. Hier vindt uiteraard geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Perceel P1276 en P1277

Deze percelen tot een glastuinbouwbedrijf / hoveniersbedrijf. Er liggen geen kassen binnen de 50 meter contour en binnen die contour zijn ook geen kassen toegestaan. Op de betreffende gronden vindt geen akkerbouw of andere vorm van teelt plaats waarbij sprake is van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waardoor rekening moet worden gehouden met eventuele gevolgen van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Hoewel uit het voorgaande blijkt dat gelet op het huidige gebruik en de huidige inrichting van de genoemde percelen geen sprake is van een gebruik waarbij rekening moet worden gehouden met spuitzones, sluit het geldende omgevingsplan een wijziging van het gebruik van de percelen niet uit. Met uitzondering van de percelen R196, R352, R295 en )1276 en P1277 is dat gelet op de omvang van de percelen en de vorm c.q. begrenzing daarvan ten opzichte van de bijbehorende woning wellicht ook niet realistisch, maar volledigheidshalve wordt met deze wijziging van het omgevingsplan toch voorzien in het vastleggen van een zone van 50 meter rond de gronden waarop het MFC met bijbehorende buitenruimte is toegestaan, waaraan regels worden verbonden die toepassing van gewasbeschermingsmiddelen uitsluiten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het gebruik van de genoemde percelen worden daarmee geen belanghebbenden onevenredig benadeeld en wordt een groter belang gehecht aan het faciliteren van het MFC en het ten behoeve van de gezondheid van de gebruikers ervan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de directe omgeving te beperken.

4.2 Gezondheid

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, de conclusies van voorgaande paragrafen en de afstand tot de meest nabijgelegen woningen en andere milieugevoelige functies zijn redelijkerwijs geen onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid te verwachten. Vanuit het oogpunt van een positieve gezondheid kan nog worden opgemerkt dat de bereikbaarheid van de locatie vanuit woongebieden zowel te voet als per fiets goed is en er vanuit dat oogpunt geen belemmeringen zijn om lopen of fietsen te verkiezen boven gemotoriseerd verkeer om de locatie te bereiken. Bovendien draagt de ontwikkeling bij aan de ambities van Venlo ten aanzien van een vitale leefomgeving als benoemd in de Omgevingsvisie Venlo 2040 en de ambitie van Venlo om de jeugd op te laten groeien met sport en bewegen, zoals beschreven in de Venlo.Fit Sportvisie 2030.

4.3 Cultureel erfgoed

Zoals uit paragraaf 3.2.5.3 van deze motivering blijkt dient bij een wijziging van het omgevingsplan ook rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden, waaronder ook begrepen archeologische waarden en werelderfgoed van uitzonderlijke universele waarde.

Cultuurhistorische waarden

Zoals blijkt uit de gemeentelijke cultuurhistorische inventarisatiekaart maakt de locatie deel uit van een jonge heide ontginningsgebied, dat vervolgens overwegend als landbouwgrond in gebruik is genomen. Voor de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft is dat enkele tientallen jaren geleden echter al grotendeels gewijzigd naar een sportpark. Toch is dit gebied ook in de Omgevingsvisie Venlo 2040 aangegeven als cultuurhistorisch waardevol gebied. De percelen R323, R324, R335 en R336 hebben (gedeeltelijk) in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Venlo" (als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Venlo) de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Dat geldt echter voor het merendeel van alle agrarische percelen in het buitengebied van de gemeente, anders dan de agrarische bedrijfskavels en gronden binnen glastuinbouwconcentratiegebieden. In de toelichting op het bestemmingsplan worden deze waarden echter niet concreter geduid.

Dwars door het sportpark loopt van oudsher de Brookerhofweg. Deze weg heeft op zichzelf echter geen cultuurhistorische waarden of kenmerken gelet op de inrichting c.q. uitvoering, maar als herkenbare (historische (infra)structuur is de weg wel van belang. Hoewel de weg komt te vervallen blijft op die plek deze historische as wel herkenbaar door de aanleg van een groene as, die ook wordt vastgelegd in het plan en waarvan de aanleg en instandhouding ook wordt beschermd door de op te nemen planregels. Verder blijft de omvang en de 'maat en schaal' van de locatie c.q. het sportpark, behoudens de toevoeging van het perceel Baarlosestraat 338 (kad) en de weide op de hoek van de Brookerhofweg/Baarlosestraat, ongewijzigd. Deze relatief kleine percelen liggen momenteel geïsoleerd en worden in de huidige situatie reeds omgeven door de bestaande sportvelden. Daarmee zijn deze percelen fysiek reeds afgescheiden van de wel nog resterende oorspronkelijke ontginningen, die met name aan de noordzijde van de Schansheideweg nog aanwezig en herkenbaar zijn. Er zijn op of langs deze solitaire percelen ook geen cultuurhistorische elementen of structuren aangeduid op de inventarisatiekaart, zoals bijvoorbeeld een zandwal, houtwal, akkergrens of boomgaard, die als gevolg van het planvoornemen zouden verdwijnen.

Binnen of in de directe omgeving van de planlocatie zijn geen monumentale of beeldbepalende bouwwerken of objecten aanwezig waaraan de ontwikkeling afbreuk zou kunnen doen. Daarmee zijn er voor wat betreft cultuurhistorische waarden geen onevenredig nadelige gevolgen te verwachten. Om te kunnen voorzien in een toekomstbestendig multifunctioneel complex met sport- en maatschappelijke voorzieningen en het daarvoor opgestelde programma van eisen is het betrekken van de vooralsnog voor (hobbymatig) agrarisch gebruik dienen noodzakelijk en prevaleert dat boven het verdwijnen van deze percelen met een (beperkte) cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0022.png"

Uitsnede cultuurhistorische inventarisatiekaart

Archeologische waarden

De gemeentelijke Archeologische Basiskaart waarop de archeologische verwachtingswaarden zijn aangegeven laat zien dat het gebied een hoge of middelhoge verwachtingswaarde is toebedeeld. Bij een dergelijke verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen met een oppervlakte van 500 m2 of meer en een diepte van 40 cm-mv of meer. Aangezien de oppervlakte van het MFC meer bedraagt en de bouw daarvan tot ingrepen dieper dan 40 cm-mv zullen leiden, is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daarin is ook het sportpark meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0023.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische basiskaart

Archeologisch onderzoek

Door Econsultancy is een archeologisch onderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek (d.d. 31 oktober 2024. kenmerk 25551.001) is als Bijlage 5 bij deze motivering gevoegd.

Het doel van het uitvoeren van een bureauonderzoek is het bepalen van de gespecificeerde archeologische verwachting voor de locatie waarvoor het onderzoek wordt verricht. Op basis van de landschappelijke ligging op een Maasterras, in combinatie met vondsten uit de omgeving en historisch kaartmateriaal geldt een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de perioden (Laat) Paleolithicum en de Nieuwe tijd. Voor de perioden Mesolithicum tot en met de Late Middeleeuwen geldt een hoge verwachting. Gezien deze resultaten is vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd om deze verwachting aan te vullen en te toetsen.

Tijdens het veldonderzoek zijn in een groot deel van het plangebied bodemverstoringen aangetroffen, met name onder de sportvelden. De diepte van de bodemverstoringen varieert van 50 tot 120 cm -mv. Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) kan worden gesteld dat het plangebied, voor de aanleg van de sportvelden, niet is opgehoogd, maar geëgaliseerd. De bodemverstoringen hebben dan ook plaatsgevonden in de oorspronkelijke bodem. Het archeologisch niveau werd, vanwege de aanwezigheid van rivierafzettingen/rivierduinen, verwacht vanaf het maaiveld/direct onder de bouwvoor. Op basis van de bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat het archeologisch niveau niet meer intact is. De gespecificeerde archeologische verwachting kan, op de locaties van de sportvelden en het woonhuis met de achtergelegen weilanden, dan ook worden bijgesteld naar laag voor alle archeologische tijdsperioden.

Bij één boring in het noordoosten van het plangebied (net ten noorden van het sportcomplex) en bij boringen in het weiland ten oosten van de Brookerhofweg is volgens Econsultancy de oorspronkelijke bodem aangetroffen, met direct onder de bouwvoor de C-horizont. Voor deze gebieden adviseert Econsultancy de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals opgesteld in het bureauonderzoek, te handhaven. Verder wordt geadviseerd voor het genoemde weiland ten oosten van de Brookerhofweg nader onderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

De gemeente Venlo volgt dit advies niet, aangezien uit het rapport ook voor de genoemde boringen blijkt dat de oorspronkelijke bodem is verstoord. Het gemeentelijk selectiebesluit is daarom de gehele planlocatie vrij te geven.

 Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van cultureel erfgoed geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.4 Natuur

Natuur – gebiedsbescherming

Hoewel het bevoegd gezag ten aanzien van Natura 2000-activiteiten niet bij de gemeente ligt, maar bij de provincie (Gedeputeerde Staten) en in het Bal is voorzien in zowel een specifieke zorgplicht als een vergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten, is dit aspect ook van belang in het kader van de afweging of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.TAM202501MFCHB-ON01_0024.png"

Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van de planlocatie, die is aangeduid met een rode marker

De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn gelegen in Duitsland: 'Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg' en het aangrenzende 'Krickenbecker Seen - Kl De Witt-See. De kortste afstand tussen deze gebieden respectievelijk 4,3 km en 7,7 km. De meest nabijgelegen Nederlandse Natura 200-gebieden betreft 'Maasduinen' op circa 9,5 km afstand, het Swalmdal op ruim 13 km afstand en de Deurnsche Peel & Mariapeel op ruim 15 km afstand. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen externe effecten zoals geluid en lichthinder redelijkerwijs worden uitgesloten, maar voor wat betreft stikstofdepositie moet dit worden aangetoond met een Aerius-berekening.

Aerius-berekening aanleg/bouwfase

Voor de aanleg/bouwfase is aan de hand van een Aerius-berekening een voortoets uitgevoerd door Aelmans (d.d. 6 juni 2025, kenmerk ROM240025.002.001/FSC), waarbij onder meer rekening is gehouden met de geschatte inzet van benodigde werktuigen en de verkeergeneratie van het bouwverkeer. Uit die berekening en bijbehorende notitie blijkt dat als gevolg van het planvoornemen in de aanleg/bouwfase niet leidt tot rekenresultaten < 0,00 mol/hectare/jaar. Daarmee kunnen ook voor wat betreft stikstofdepositie (significant) negatieve gevolgen voor Natura2000-gebieden worden uitgesloten. De rapportage is als Bijlage 6 bij deze motivering gevoegd.

Aerius-berekening gebruiksfase

Ook voor de gebruiksfase is een Aerius-berekening uitgevoerd door Aelmans, als onderdeel van de als Bijlage 6 bij deze motivering opgenomen voortoets, op basis van de te verwachten verkeersgeneratie. Er zijn geen andere relevante emissiebronnen, zoals bijvoorbeeld een gasgestookte verwarming. Uit die berekening en bijbehorende notitie blijkt dat als gevolg van het planvoornemen in de gebruiksfase geen rekenresultaten > 0,00 mol/hectare/jaar opleveren. Daarmee kunnen ook voor wat betreft stikstofdepositie (significant) negatieve gevolgen voor Natura2000-gebieden worden uitgesloten.

Conclusie gebiedsbescherming

Gezien het voorgaande kunnen (significant) negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden worden uitgesloten en zijn er ten aanzien van dat aspect geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Natuur - soortenbescherming

Ook het bevoegd gezag ten aanzien van flora- en fauna-activiteiten ligt niet bij de gemeente, maar bij de provincie (Gedeputeerde Staten). Ook op dit punt is in het Bal voorzien in zowel een specifieke zorgplicht als diverse vergunningplichten voor flora- en fauna-activiteiten, is dit aspect ook van belang in het kader van de afweging of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

In het kader van een eenwichtige toedeling van functies aan locatie is van belang of de beoogde ontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde soorten en hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen:

  • zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van dier(- en/of planten)soorten op de locatie waar de activiteit wordt verricht of in de directe nabijheid daarvan, die zijn genoemd in:
    • 1. bijlage I Vogelrichtlijn;
    • 2. geregeld in Nederland voorkomende trekvogelsoorten
    • 3. bijlage II, IV en V Habitatrichtlijn
    • 4. bijlage IX Bal of rode lijsten

plus belangrijke leefgebieden of natuurlijke habitats waar de genoemde dieren/planten leven.

  • als deze aanwijzingen er zijn: kan er worden vastgesteld of op voorhand op grond van objectieve gegevens nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten voor dieren van die soorten, hun nesten, hun foerageerplaatsen, hun voortplantingsplaatsen, hun rustplaatsen en hun eieren, of voor planten van die soorten;
  • als die gevolgen niet kunnen worden uitgesloten: ga na welke gevolgen de activiteit kan hebben voor dieren van die soorten, hun nesten, hun foerageerplaatsen, hun voortplantingsplaatsen, hun rustplaatsen en hun eieren, of voor planten van die soorten;
  • tref passende preventieve maatregelen om die nadelige gevolgen te voorkomen;
  • ga tijdens en na het verrichten van de activiteit na of de getroffen maatregelen de beoogde effecten hebben; en
  • staak het verrichten van de activiteit als de nadelige gevolgen toch niet worden voorkomen, of, als staken van de activiteit redelijkerwijs niet meer mogelijk is, passende herstelmaatregelen worden getroffen.

Dit komt overeen met de specifieke zorgplicht als opgenomen in artikel 11.27 van het Bal.

Onderzoek: quickscan flora en fauna

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door BRO (d.d. 3 augustus 2023, kenmerk P06540), die als bij deze motivering is gevoegd. Daaruit blijkt dat negatieve gevolgen voor beschermde soorten niet geheel kunnen worden uitgesloten voor de huismus, gierzwaluw en voor vleermuizen. Verder konden op de planlocatie op basis van de het veldbezoek dat is uitgevoerd in het kader van de quickscan jaarrond beschermde (roofvogel)nesten, verblijfplaatsen en leefgebied van de steenuil, das en alpenwatersalamander niet worden uitgesloten. Voor het overige kunnen negatieve gevolgen voor beschermde soorten op basis van deze quickscan wel worden uitgesloten, mits rekening wordt gehouden met algemene zorgplichten en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels en de perioden waarvoor vrijstellingen gelden voor steenmarter en eekhoorn.

Nader onderzoek flora en fauna

Gezien de resultaten van de quickscan is door BRO ook een nader onderzoek uitgevoerd (d.d. 14 januari 2025, kenmerk P06540), eveneens door BRO, dat als Bijlage 8 bij deze motivering is gevoegd. Daaruit blijkt dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de gierzwaluw, steenuil, das, alpenwatersalander of met vleermuizen. Wel is in de woning Baarlosestraat 338 één nestlocatie van de huismus aanwezig, waarvoor een omgevingsvergunnign flora- en fauna-activiteit dient te worden aangevraagd bij de Provincie Limburg. Verder dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • De kap van het opgaand groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart t/m half augustus.
  • Aangezien er in het voorjaar diverse waarnemingen zijn gedaan van trekkende amfibieën binnen het plangebied wordt geadviseerd om het werkgebied af te zetten met een amfibieënscherm zodat er geen individuen worden verwond of gedood.
  • Met betrekking tot de zorgplicht dienen eventueel aangetroffen dieren tijdens de werkzaamheden de kans te krijgen om het plangebied zelfstandig te verlaten. Bij soorten als egel en gewone pad kunnen de dieren met beleid verplaatst worden naar een veilige plek buiten het plangebied.

Conclusie soortenbescherming

Met de uitgevoerde onderzoeken is afdoende onderzocht of er sprake is van belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Dat is niet het geval. Er is ook geen reden om aan te nemen dat de benodigde vergunning van de provincie niet kan worden verkregen.

4.5 Water

4.5.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.

4.5.2 Beleid Waterschap Limburg

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Op 8 december 2021 heeft het Waterschap Limburg het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het programma:

  • 1. Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • 2. Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • 3. Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zijn natuurlijk ingericht;
  • 4. Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken moet zorgen voor een gelijkmatigere afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast de zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Dit vereist een integrale aanpak.

Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer in relatie tot ruimtelijke plannen zijn:

  • Nagaan of het plangebied nodig is voor de wateropgave van omliggende gebieden. Doorgaans zijn lagergelegen gebiedsdelen daarvoor het meest geschikt. Zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.
  • Reserveer circa 10% van het plangebied voor water.
  • Houdt rekening met hoogteverschillen in plangebied en omgeving. Voorkom wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
  • Voer bodem- en infiltratieonderzoek uit en bepaal de grondwaterstand als input voor het ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
  • Pas de voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit toe: schoonhouden, scheiden, zuiveren.
  • Pas de voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit toe. hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
  • Pas de voorkeurstabel afkoppelen toe. Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
  • Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per twee uur ten noorden van Sittard, met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
  • Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.
4.5.3 Beleid gemeente Venlo

De gemeente Venlo hanteert een afkoppelbeslisboom die is gebaseerd op het gemeentelijk rioleringsplan (GRP+). De afkoppelbeslisboom voorziet in een stappenplan om te bepalen welke eisen er gelden voor de omgang met hemelwater. Om te bepalen of er dient te worden voorzien in een bergings- of infiltratievoorziening en hoe groot de capaciteit moet zijn, dient die afkoppelbeslisboom te worden doorlopen.

4.5.4 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Binnen het plangebied is geen primair water of secundair water aanwezig, als in beheer bij het waterschap. Ook zijn er binnen of in de directe nabijheid van de locatie waarop de wijziging van het omgevingsplan ziet geen zuiveringstechnische werken of andere waterstaatswerken aanwezig waarop het planvoornemen van invloed kan zijn. De planlocatie ligt verder buiten het rivierbed van de Maas.

Wel ligt het gebied binnen de boringsvrije zone 'Venloschol'. Zoals reeds gemotiveerd in paragraaf 3.4.6 levert dat echter geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.5.5 Invloed planvoornemen

Het planvoornemen bestaat uit de bouw van een multifunctioneel centrum en de herinrichting van het huidige sportpark. Ten behoeve van parkeren en de bereikbaarheid van voorzieningen binnen het terrein zal worden voorzien in verhardingen en halfverhardingen. Hemelwater dat valt op deze bebouwing en verharding zal op de planlocatie moeten worden opgevangen en zo mogelijk worden geïnfiltreerd.

Infiltratiemogelijkheden

De mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater zijn onderzocht door Aelmans. Het betreffende onderzoek is als Bijlage 9 bij deze motivering gevoegd (d.d. 14 oktober 2024, kenmerk AMV240959.002/LOM). In het kader van dat onderzoek zijn 16 boringen geplaatst en is op 9 locaties een doorlatendheidsproef uitgevoerd. Op twee locaties na is aangetoond dat de doorlatendheid goed is, wat wil zeggen dat de doorlatendheid groter is dan 0,3m/d. De grondwaterstand is overal aangetroffen op een diepte van meer dan 0,7 m-mv, hetgeen ook gunstig is voor infiltratie. Wanneer tot slot alleen hemelwater naar de infiltratievoorziening wordt geleid (en daarbij een zand- en slibvangsysteem passeert) is infiltratie van hemelwater op de locatie mogelijk.

Hoewel dus twee proeven hebben aangetoond dat op die locatie de doorlatendheid lager is dan 0,3 m/d, is er op de planlocatie voldoende gelegenheid om op een passende locatie te voorzien in een geschikte bergings- en infiltratievoorziening van voldoende capaciteit. Bovendien geldt dat de twee locaties waar de doorlatendheid niet goed bleek zijn, zijn gesitueerd op een locatie waar sportvelden zijn voorzien. Op die plekken zal geen hemelwater afkomstig van bebouwing of verharding worden geborgen en geïnfiltreerd.

Toepassing Beslisboom

Zoals uit het infiltratieonderzoek blijkt, varieert de doorlatendheid op de locaties van de doorlatendheidsproeven tussen de 0,2 en 0,45 m/d. Ook blijkt uit het onderzoek dat de grondwaterstand zich niet binnen 1 meter beneden maaiveld bevindt. Daarom kan worden voorzien in een bergingsvoorziening zonder leegloopvoorziening. In het ontwerp wordt daarmee ook rekening gehouden en die voorziening kan voor wat betreft ruimtebeslag en capaciteit binnen de planlocatie worden gerealiseerd. Er zijn binnen de planlocatie of in de directe omgeving geen oppervlaktewateren aanwezig. Hoewel in de bestaande situatie al bebouwing en verharding aanwezig is, zal deze oppervlakte toenemen. De exacte oppervlakte aan toename kan in dit stadium echter nog niet worden bepaald, omdat de inrichting nog niet is uitgekristalliseerd en ook nog niet duidelijk is in hoeverre gesloten dan wel half-open verhardingen worden toegepast. Duidelijk is echter dat de toename aan bebouwde en verharde oppervlakte meer dan 100 m2 bedraagt, waarmee de toepasselijke bergingsnorm kan worden bepaald aan de hand van de beslisboom. Die is afhankelijk van de keuze voor het wel of niet (kunnen) voorzien in een noodoverlaat richting gemeentelijk rioolstelsel:

  • indien niet wordt voorzien in een noodoverlaat, dan geldt een bergingsnorm van 71mm, gebaseerd op een bui die 1x per 25 jaar voorkomt (T=25), waarbij dan ook de gevolgen van een bui die 1x per 100 jaar voorkomt in beeld moeten worden gebracht (T=100, 84mm in 48 uur). Er mag bij die bui geen (water)schade ontstaan aan gebouwen.
  • indien wel wordt voorzien in een noodoverlaat, dan geldt een bergingsnorm van 20mm, gebaseerd op een bui die 1x per 25 jaar voorkomt (T=25), waarbij dan ook de gevolgen van een bui die 1x per 100 jaar voorkomt in beeld moeten worden gebracht (T=100, 84mm in 48 uur). Er mag bij die bui geen (water)schade ontstaan aan gebouwen.

Indicatieve berekening

Uitgaande van een oppervlakte aan bebouwing van circa 3.500 m2 en ruim geschat circa 10.000 m2 aan verharding (paden, parkeerterrein en inclusief tennis en padelbanen), bedraagt de totale bebouwde en verharde oppervlakte in de nieuwe situatie circa 13.500 m2. In de bestaande situatie is sprake van circa 4.800 m2 aan bebouwing en verharding. De toename bedraagt daarmee circa 8.700 m2, waarmee de benodigde bergingscapaciteit uitgaande van een absoluut systeem (dus zonder noodoverlaat) minimaal (8.700*0,071=) afgerond 618 m3 bedraagt. In de benodigde bergingscapaciteit kan worden voorzien en daar wordt in de uitwerking van het inrichtingsplan rekening mee gehouden. In de planregels is geborgd dat bij uitbreiding van de bebouwde oppervlakte ook wordt voorzien in voldoende bergingscapaciteit.

Aansluiting riool

Vuilwater en afvalwater zal worden afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.

4.5.6 Advies Waterschap Limburg

Een concept van deze wijziging van het omgevingsplan is voor advies voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft in haar reactie geen concrete inhoudelijke opmerkingen gemaakt, maar enkel in algemene zin gewezen op de eerder in paragraaf 4.5.2 benoemde adviespunten. Ten aanzien daarvan kan - in aanvulling op het voorgaande - worden opgemerkt:

  • er worden geen logische waterstructuren geblokkeerd;
  • er wordt voldoende ruimte gereserveerd voor waterberging;
  • bij de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met c.q. voorzien in het voorkomen van wateroverlast door afstromend hemelwater, zowel binnen en buiten de planlocatie;
  • er wordt voorzien in voldoende bergingscapaciteit volgens het gemeentelijk beleid, waarbij het uitgangspunt is het water bovengronds te bergen en te infiltreren. Het beheer en onderhoud van het terrein blijft bij de gemeente als eigenaar van het sportpark en het MFC.
4.5.7 Conclusie

Gezien het voorgaande wordt afdoende rekening gehouden met de gevolgen voor watersystemen en het voorkomen van wateroverlast en zijn er op dat punt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.6 Lichthinder

Voor het aspect lichthinder geldt geen wettelijk kader, maar in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het wel een aspect om rekening mee te houden, aangezien de mate van verlichting op omliggende woningen van invloed is op het woon- en leefklimaat. In de praktijk wordt veelal aansluiting gezocht bij de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Deze richtlijn geeft grenswaarden om lichthinder zoveel mogelijk te beperken. Het gaat dan met name om grenswaarden voor de verlichtingssterkte op de gevel van woningen en maximale lichtsterktes van armaturen. De Richtlijn verdeelt gebieden in verschillende zones. Afhankelijk van de zone moet de verlichting aan bepaalde grenswaarden voldoen. Hier zijn in beginsel relevant:

  • E2 - gebieden met een lage omgevingshelderheid. In het algemeen buitenstedelijke en landelijke (woon)gebieden
  • E3 - Gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid. In het algemeen stedelijke (woon)gebieden.

Gelet op de aard en inrichting van de omgeving is sprake van een E2-gebied.

Bij lichthinder voor omwonenden wordt de hinder niet alleen veroorzaakt door licht-technische parameters, maar ook door het feit dat de hinder meestal elke dag opnieuw optreedt. Omdat de gevoeligheid voor lichthinder in de nacht groter is dan overdag of in de avond, wordt bij de grenswaarden voor lichthinder uitgegaan van verschillende perioden. Voor de bepaling van de mate van lichthinder door (met name) sportveldverlichting wordt getoetst aan de volgende grenswaarden van de NSVV:

  • De maximaal toegestane grenswaarden voor de lichtimissie (verlichtingssterkte in lux) op de gevel van woningen: 5 lux (in E2-gebied) in dag-/avondperiode.
  • De grenswaarde voor de lichtsterkte van de armaturen is afhankelijk van de afstand tussen woning en armatuur en de schijnbare oppervlakte van de armatuur (Ap).

Voor sportveldverlichting geldt daarnaast dat – op grond van artikel 22.239 van het Omgevingsplan gemeente Venlo – de verlichting tussen 23:00 en 07:00 uitgeschakeld moet zijn. Daarom gelden alleen de grenswaarden voor de dag- en avondperiode. Wanneer er geen sportactiviteiten plaatsvinden en er op dat moment ook geen onderhoud plaatsvindt, moet de verlichting uitgeschakeld zijn.

Voor het sportpark is een lichtplan opgesteld en uit een op basis daarvan uitgevoerd lichthinderonderzoek blijkt dat op omliggende woningen aan de NSVV-grenswaarden wordt voldaan (0 tot 1 lux en daarmee < 5 lux). Daarbij wordt uitgegaan van hergebruik van de huidige armaturen, met toepassing van extra afscherming. Het is een bestaand sportpark, waar ook in de huidige situatie al veldverlichting wordt toegepast. De situatie wordt verbeterd. Er is daarom geen aanleiding aan te nemen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen op dit punt in het geding is. In de planregels is wel geborgd dat de nieuwe terreinverlichting dient te voldoen aan de grenswaarden uit de NSVV.

Verder kan ten aanzien van eventuele lichthinder worden opgemerkt dat gelet op de situering van het sportpark, de ontsluiting daarvan en de geluidwerende voorzieningen die worden gerealiseerd, in combinatie met de inpassing met groen redelijkerwijs ook geen onevenredige hinder als gevolg van inschijnende koplampen is te verwachten.

4.7 Milieueffectrapportage

Een plan-m.e.r.-plicht is aan de orde wanneer een besluit wordt voorbereid dat het kader schept voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit of wanneer een besluit wordt voorbereid waarvoor een zogenaamde passende beoordeling is vereist. Of sprake is van een kaderstellend plan voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit blijkt uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. De beoogde activiteit zou wellicht kunnen worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie J11). De wijziging van het omgevingsplan heeft echter betrekking op een klein gebied in verhouding met het totale grondgebied van de gemeente en het betreft slechts een beperkte wijziging van de regels van het ‘gemeentebrede’ omgevingsplan. Om die reden kan in beginsel worden volstaan met m.e.r.-beoordeling. Bij deze beoordeling dient rekening te worden gehouden met de criteria van bijlage II bij de SMB-richtlijn:

Kenmerken van het project;

  • omvang van het project;
  • cumulatie met andere projecten;
  • gebruik van natuurlijke grondstoffen;
  • productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën;

plaats van het project:

  • bestaand grondgebruik;
  • relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;

kenmerken van het potentiële effect:

  • bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • grensoverschrijdend karakter van het effect;
  • waarschijnlijkheid van het effect;
  • duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.

Zoals uit deze motivering blijkt geven de kenmerken van de beoogde ontwikkeling, de locatie van de beoogde ontwikkeling en potentiële effecten van de beoogde ontwikkeling geen aanleiding aan te nemen dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk of zinvol is. Bovendien is in relatie tot de oppervlakte van de gemeente Venlo sprake van een klein gebied waarop de wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft.

4.8 Duurzaamheid

Zoals uit eerdere paragrafen blijkt wordt voorzien in een duurzaam ruimtegebruik en wordt afdoende rekening gehouden met klimaataspecten. Verder gelden voor nieuwe ontwikkelingen en dan met name nieuwe bebouwing duurzaamheidseisen op basis van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het gaat dan om energieprestatie-eisen (BENG) die zien op de maximale energiebehoefte, maar ook op het gebruik van energiebronnen: er geldt een maximum voor de toepassing van fossiele energie in kWh per m2 gebruiksvloeroppervlak per jaar en juist een minimum aandeel uit hernieuwbare energie (in %). Dit geldt voor zowel woningbouw als utiliteitsbouw. Daarnaast dient bij een aanvraag omgevingsvergunning voor nieuwe gebouwen ook de milieubelasting in beeld te worden gebracht voor de te gebruiken materialen (MilieuPrestatie Gebouwen of MPG). Dit laatste geldt alleen voor woningen en kantoorgebouwen en is ook uitgewerkt in het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het (verplicht) verhaal van de gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. In dit geval is sprake van de bouw van een hoofdgebouw anders dan voor een woonfunctie, waarvoor kostenverhaal in beginsel aan de orde is.

Verhaal van kosten vindt bij voorkeur plaats via een zogenoemde anterieure overeenkomst. Is of wordt geen overeenkomst gesloten, dan vindt kostenverhaal plaats via de publiekrechtelijke weg door daarover regels op te nemen in het omgevingsplan. Er kan onder meer worden afgezien van kostenverhaal indien de te verhalen kosten beperkt zijn (< 10.000 euro).

In dit geval is van belang dat de gemeente zelf initiatiefnemer is van de ontwikkeling en ook eigenaar is en blijft van het overgrote deel van de gronden waarop de ontwikkeling is voorzien. Voor de beoogde ontwikkeling is door de gemeenteraad van Venlo het benodigde krediet beschikbaar gesteld en opgenomen in de (sluitende) begroting 2025-2028. Voor zover de benodigde gronden nog niet in eigendom zijn van de gemeente wordt ingezet op minnelijke verwerving en zo nodig onteigening.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Algemeen

Zoals uit deze motivering blijkt draagt de planvoornemen bij aan diverse beleidsdoelen op het gebied van leefbaarheid en gezondheid en wordt voorzien in een duurzaam ruimtegebruik door herontwikkeling van een locatie die al grotendeels in gebruik is als sportpark en door sport en onderwijs met elkaar te verbonden door op één locatie leren, spelen, ontwikkelen en ontmoeten mogelijk te maken. Ook blijkt uit deze motivering dat de beoogde ontwikkeling goed inpasbaar is op de beoogde locatie en dat wordt voorzien in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.2.2 Participatie

Omgeving

Verder is de omgeving regelmatig geïnformeerd over de beoogde ontwikkeling en is ook gesproken met omwonenden en omliggende bedrijven. Daaruit komen - naast overwegend positieve reacties - kort samengevat een aantal zorgen en aandachtspunten naar voren ten aanzien van de beoogde ontwikkeling:

  • 1. voorkomen dat als gevolg van de andere oriëntatie van de voetbalvelden ballen op omliggende percelen terecht kunnen komen;
  • 2. voorkomen dat (onevenredige) gevolgen voor de privacy kunnen ontstaan door inkijk in woningen en tuinen.
  • 3. de situering van de buitenruimte bij de school en op de opvang in verband met geluidoverlast;
  • 4. eventuele geluidsoverlast vanwege muziek tijdens sportactiviteiten en feestjes;
  • 5. de inrichting van de Baarlosestraat in combinatie met het feit dat er vaak te hard wordt gereden op deze weg;
  • 6. de bereikbaarheid van percelen aan de Brookerhofweg na het gedeeltelijk vervallen van die weg als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
  • 7. Landschappelijke inpassing in relatie tot afscherming omliggende percelen (groene afscheiding);
  • 8. parkeervoorzieningen: wildparkeren voorkomen.
  • 9. Lichthinder als gevolg van lichtmasten rond de velden.

Ad 1)

Om te voorkomen dat ballen buiten de planlocatie terecht komen zal worden voorzien in zogenoemde ballenvangers achter de doelen.

Ad 2)

Gelet op de beperkte bouwhoogte van de MFC en het feit dat de rest van de activiteiten op maaiveldniveau plaatsvinden, zijn de mogelijkheden voor inkijk en de daarmee eventueel gepaard gaande inbreuk op de privacy beperkt. Aan de zijnde van de speelplaats van de school en de opvang zal worden voorzien in een gesloten geluidscherm dat behalve het zicht ook het geluid beperkt. Verder wordt gelet op de beoogde inrichting voorzien in ruim groen, waardoor inkijk ook wordt beperkt.

Ad 3)

De buitenruimte in de vorm van een speelplaats is voorzien aan de oostzijde van het MFC. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat met het realiseren van een geluidscherm voor wat betreft kan worden voorzien in een aanvaardbare situatie. Het realiseren van het geluidscherm is daarom ook geborgd in de planregels.

Ad 4)

Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat voor wat betreft geluid wordt voldaan aan de van toepassing zijnde normen. Voor eventuele incidentele festiviteiten gelden de reguliere regels, zoals die ook in de huidige situatie al van toepassing zijn.

Ad 5)

Er vindt nog uitwerking van de kruising Baarlosestraat-Schansheideweg plaats, waarbij wordt beoogde de verkeersveiligheid te vergroten voor alle verkeersdeelnemers. Bovendien zal het begin van de (verkeerskundige) bebouwde kom voor de Baarlosestraat in westelijke richting worden verlegd naar het begin van het sportpark, waarmee de maximumsnelheid naar beneden wordt gebracht.

Ad 6)

De percelen aan het resterende deel van de Brookerhofweg en de daarop aansluitende Schansheideweg blijven bereikbaar via de huidige Schansheideweg, vanaf de Baarlosestraat.

Ad 7)

Zoals blijkt deze motivering en de beoogde inrichting van het terrein zal worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing van zowel het MFC als de sportvelden en de bijbehorende voorzieningen

Ad 8)

Zoals toegelicht in deze motivering wordt voorzien in voldoende nieuwe parkeergelegenheid. In tegenstelling tot de huidige situatie wordt daarmee de parkeerbehoefte op eigen terrein opgevangen en hoeft de bestaande parkeerplaats aan de overzijde van de Schansheideweg slechts eventuele pieken op te vangen. Wildparkeren langs de Schansheideweg of Brookerhofweg is daarom niet (meer) te verwachten.

Ad 9)

Zoals blijkt uit paragraaf 4.6 van deze motivering blijkt uit het uitgevoerde indicatieve lichthinderonderzoek dat kan worden voldaan aan de richtlijnen van de NSVV en is in de planregels ook geborgd dat daaraan moeten wordt voldaan.

Waterschap en Provincie

Verder is een concept van deze wijziging van het omgevingsplan voor advies voorgelegd aan het Waterschap Limburg en de Provincie Limburg. Zoals reeds blijkt uit paragraaf 4.5.6 heeft het waterschap enkel gewezen op de algemene adviespunten en worden die in het plan gevolgd. De provincie heeft laten weten de conclusies ten aanzien van beschermde soorten te onderschrijven (ecologie), maar vragat aandacht voor de effecten op beschermde Natura2000-gebieden, aangezien in dat concept nog geen Aerius-berekeningen waren verwerkt. Die berekeningen zijn inmiddels wel voorhanden en ze zijn verwerkt in paragraaf 4.4. Daaruit volgen geen belemmeringen voor het planvoornemen. Verder wordt aandacht gevraagd voor het voorkomen van negatieve effecten op het Natuurnetwerk Limburg. Daarop is reeds ingegaan in paragraaf 3.4.3. Ook daaruit volgen geen belemmeringen voor het planvoornemen.