Plan: | Groeneweg Maasstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0957.BP00000317-VG01 |
Van Appeven fruitsappen is voornemens om binnen enkele jaren haar bedrijfsactiviteiten op de locatie aan de Groeneweg in Ool-Herten te verhuizen naar een daartoe geschikte bedrijfslocatie. Om deze verhuizing mogelijk te maken, is met de gemeente Roermond overeengekomen dat op een deel van de gronden van Van Appeven woningbouw mogelijk kan worden gemaakt. Dit in aansluiting op de reeds bestaande woningen langs de Groeneweg en Maastraat.
De beoogde ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Herten' niet rechtstreeks toegestaan. Verder biedt dit bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden, waarmee de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is daarom het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Hiermee wordt voorzien in een passend juridisch-planologisch kader.
Het plangebied ligt aan de Groeneweg en Maasstraat in de kern Ool-Herten in de gemeente Roermond. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven op een topografische kaart.
![]() |
Topografische kaart met ligging plangebied (rood omcirkeld). |
Op de navolgende afbeelding is de plangrens weergegeven op de kadastrale ondergrond en een luchtfoto. Tevens zijn de enkelbestemmingen weergegeven, die op grond van dit bestemmingsplan aan het plangebied worden toegekend.
![]() |
Plangrens geprojecteerd op kadastrale ondergrond en luchtfoto, met weergave enkelbestemmingen 'Woongebied', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. |
Het plangebied valt binnen delen van de percelen kadastraal bekend als Herten, sectie B, nummers 1391, 2103, 2210, 2211, 2717, 2718.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Herten' dat op 27 september 2014 door de gemeenteraad van Roermond is vastgesteld. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het gehele plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is de beoogde woningbouw niet toegestaan. Evenmin zijn in het bestemmingsplan afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen op basis waarvan de beoogde ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
![]() |
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Herten' voor het plangebied en de directe omgeving. |
Verder geldt voor vrijwel het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed'. De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van het Maaswater, de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs, de waterhuishouding en het vergroten van de afvoercapaciteit.
De realisatie van gebouwen binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan op grond van een afwijkingsbevoegdheid, mits:
Tot slot geldt voor een smalle strook langs de Maasstraat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering, (overkluisde) watergangen, de bescherming, het beheer en het onderhoud van waterkeringen en watergangen, inclusief het profiel van vrije ruimte.
Dit bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding en gaat vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn opgenomen. In deze toelichting zijn de gemaakte keuzes nader gemotiveerd en verantwoord. Tevens is het van toepassing zijnde beleid beschreven en is aangegeven hoe bij de ontwikkeling met (milieu)-planologische aspecten rekening is gehouden. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na deze inleiding volgt in hoofdstuk 2 een gebieds- en planbeschrijving. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 6 bevat tot slot een uiteenzetting over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Groeneweg en Maasstraat in de kern Ool-Herten in de gemeente Roermond. Direct aan de overzijde van de Maastraat ligt een waterkering, die in het beheer is van Waterschap Limburg. Deze waterkering dient ter bescherming tegen hoogwater van de Maas.
Aan de zuidkant van de Groeneweg ligt de huidige bedrijfslocatie van Van Appeven fruitsappen. Aan de oostzijde sluit het plan aan op de woningbouw langs de Groeneweg en de Groenezijweg. In de huidige situatie zijn de gronden overwegend in agrarisch gebruik.
Op de navolgende afbeelding is de plangrens geprojecteerd op een luchtfoto.
![]() |
Algemeen
Binnen het plangebied is voorzien in de ontwikkeling van maximaal 13 woningen en een nieuwe ontsluitingsweg tussen de Maasstraat en de Groenezijweg. Er is sprake van ruime kavels waarop in principe uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan. Uitsluitend op de hoek van de Maasstraat en de Groeneweg zijn ook twee halfvrijstaande of vrijstaand geschakelde woningen mogelijk.
Voor wat betreft de hoogtes van de woningen geldt dat voor de woningen aan de Maasstraat een goot- en bouwhoogte is toegestaan van 7 en 10 meter. Voor de overige woningen, bestaande uit de woningen langs de Groeneweg en de nieuwe ontsluitingsweg tussen de Maasstraat en de Groenezijweg, is een goot- en bouwhoogte toegestaan van 5 en 9 meter. Voor alle woningen geldt als uitgangspunt dat deze worden afgedekt met een kap.
Ter ontsluiting van de woningen langs de noordzijde van het plangebied en de (deels nog te realiseren) woningen langs de Groenezijweg, wordt een ontsluitingsweg aangelegd tussen de Maasstraat en de Groenezijweg. Deze ontsluitingsweg is mede op verzoek van omwonenden in de ontwikkeling opgenomen en leidt tot een sterke verbetering van de verkeerskundige situatie ter plaatse aangezien de woningen aan de Groenezijweg in de bestaande situatie worden ontsloten via een smal pad tussen twee woningen aan de Groeneweg. Deze toegang vanaf de Groeneweg wordt afgesloten voor autoverkeer gaat dienen als doorsteek voor het langzaamverkeer en als eventuele calamiteitenroute.
Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat ook een deel van de Groeneweg is opgenomen in het plangebied. Deze weg heeft in het bestemmingsplan 'Herten' de bestemming 'Agrarisch' en wordt middels dit bestemmingsplan voorzien van de meer passende bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Stedenbouwkundig ontwerp - ‘Ontspannen wonen in het Oolse’
Op de navolgende stedenbouwkundige schets is een impressie gegeven van de beoogde toekomstige situatie.
![]() |
Stedenbouwkundige schets. |
De centrale insteek van het ontwerp is een dorpse, afwisselende uitbreiding van het aantal
woningen binnen de bestaande omgevingskwaliteiten, als vervolmaking van het ‘rondje’ Ool op de landtong.
Het stedenbouwkundig plan sluit aan op de omringende wegen, de Maasstraat en de Groeneweg. Een insteek wordt gerealiseerd aan de rand van de groene open, agrarische ruimte, welke als een ruime doorkijk vanaf de Maasstraat wordt vormgegeven. De insteek bestaat uit een minimaal profiel van 5 meter om de doorgang te waarborgen. De weg wordt begeleidt door enkele bouwblokken met uitzicht op de open ruimte en aansluitend op de reeds in ontwikkeling zijnde bouwblokken aan de Groenezijweg, gericht op de open ruimte.
De bebouwing aan de Maasstraat bestaat eveneens uit vrijstaande woningen op ruime kavels en zoekt de aansluiting met de reeds bestaande kenmerken. Dit betekent dat het uitzicht op de Maas van grote toegevoegde waarde is en dat van deze weidsheid gebruik gemaakt dient te worden bij de ontwikkeling op de kavel. De bouwblokken vertonen hierbij een sterke afwisseling in situering op de kavel, kaprichting en mogelijke rooilijn.
Op de hoek waar de Maasstraat en de Groeneweg samenkomen, wordt een kleinschalige entree ontwikkeld in de vorm van een groen pleintje met ruimte om als bezoeker de rust te nemen tijdens een wandeling of fietstocht. Een duidelijk groen accent met één of enkele kenmerkende bomen maken het tot een aantrekkelijk en een herkenbare plek als entree tot Ool.
Het aan het pleintje gelegen bouwblok is tweeledig in zijn context. Het accentueert het pleintje en tegelijkertijd begeleidt het bouwblok de twee aangrenzende linten, Maasstraat en Groeneweg. Hier zal door het bouwblok direct op gereageerd moeten worden en betekent dus een tweeledige verbijzondering in een samengesteld bouwblok.
Aan de Groeneweg wordt het lint doorgezet richting de hoek met de Maasstraat, in aansluiting op de bestaande bebouwing. Doorzetten van het beeld middels vrijstaande bouwblokken zorgt voor een duidelijke eenheid in de straat. De bebouwing dient hierbij te reageren op het lint.
De afwisseling aan kwaliteiten in het plan, zit hem niet zozeer in het stedenbouwkundig plan, maar vooral in de locatie waar de kavel gelegen is. De bebouwing vormt een gezamenlijke eenheid door de ontwikkeling van vrijstaande woningen op ruime kavels in een landelijke sfeer.
De bebouwing vormt een duidelijke eenheid in typologie, waarbij juist de individualiteit terugkomt in de uiterlijke verschijningsvorm. Dit betekent geen herhaling van woningen, maar juist een beeld van organische, informele groei. Eigenheid en individualiteit, gericht op de bestaande kwaliteiten van de reeds aanwezige bebouwing, zorgen voor rust en toch eenheid met een passende mate van diversiteit.
Het gehele plan staat ten dienste van het prettig en ontspannen wonen in het Oolse. Wonen in een hedendaagse, dorpse, groene setting, in een beleefbare, hoogwaardige omgeving.
Beeldkwaliteit
Voor het plangebied is naast het voorliggende bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als onderdeel van de gemeentelijke Nota Beeldkwaliteit. Hierdoor worden de individuele bouwplannen niet alleen getoetst aan dit bestemmingsplan, maar ook aan het beeldkwaliteitsplan. In het beeldkwaliteitsplan is uiteengezet aan welke eisen het plan moet voldoen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, heeft de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn met name het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte en het waarborgen van de waterveiligheid (zie paragraaf 3.1.3) en de klimaatbestendigheid van belang. Verder geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen zoals genoemd in het NOVI in het geding zijn. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de NOVI.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd, met als doel een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Daarnaast ondersteunt het gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het tweede lid van artikel 3.1.6 luidt volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
In het voorliggende geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte (zie voor nadere uitleg paragrafen 3.2, 3.3 en 3.4) binnen bestaand stedelijk gebied, geheel in lijn met de beleidsuitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voldoet kortom aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen onder meer bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, ruimtereservering parallelle Kaagbaan en het IJsselmeergebied.
Het plangebied ligt met uitzondering van de ligging binnen het rivierbed van de Maas, niet binnen de invloedssfeer van reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones volgend uit het Barro dan wel de ministeriële uitwerking hiervan in de 'Regeling algemene regels ruimtelijke ordening' (Rarro). De ligging in het riverbed van de Maas wordt onderstaand nader op ingegaan.
Grote rivieren
Op 14 juli 2006 zijn de Beleidsregels grote rivieren in werking getreden. De beleidslijn is onder de titel 'Grote rivieren' doorvertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
In de Beleidsregels grote rivieren wordt voor de gebieden rond de grote rivieren aangegeven welke activiteiten toegestaan zijn. Deze regels gelden in het gebied van oppervlaktewateren die in het beheer zijn van het Rijk. De regels gelden in de bedijkte gebieden en in de gebieden die begrensd worden door hoogwaterkerende gronden. Bij deze beleidsregels horen kaarten waarop staat aangegeven waar het zogenaamde stroomvoerend regime of het bergend regime geldt. Op basis van de kaarten behorende bij de Beleidsregels grote rivieren valt het plangebied binnen het bergend regime van de Maas, zoals weergegeven op de navolgende uitsnede van de kaart behorende bij de Beleidsregels grote rivieren. Het groen weergegeven gebied betreft het bergend regime. Het blauw weergegeven gebied betreft het stroomvoerend regime. Het gele gebied is het gebied dat uitgezonderd is van de regels horende bij het stroomvoerende- en bergende regime (artikel 6.16 van het Waterbesluit).
![]() |
Uitsnede kaart behorende bij de Beleidsregels grote rivieren, met de globale ligging van het plangebied aangeduid middels een zwarte pijl. |
Wanneer ingrepen plaatsvinden in het stroomvoerend- of bergend regime dient aangetoond te worden dat er geen negatieve effecten voor de rivier plaatsvinden. Zo mogen ingrepen bijvoorbeeld niet leiden tot extra opstuwing in de rivier. Daarnaast mag een ontwikkeling in principe niet ten koste gaan van het bergend vermogen. Dat wil zeggen, als vanwege een ingreep het water uit de rivier daar niet meer kan komen ten tijde van hoogwater, dan zal ervoor gezorgd moeten worden dat dezelfde hoeveelheid water wel ergens anders geborgen kan worden, in een soortgelijke situatie.
Uit afstemming met Waterschap Limburg en Rijkswaterstaat is gebleken dat de beoogde ontwikkeling in principe inpasbaar wordt geacht, mits wordt voldaan aan de compensatie-eisen in relatie tot de ligging binnen het bergend regime van de Maas.
Feitelijk bestaan er ten behoeve van de beoogde woningbouw drie opties in relatie tot het feit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot extra opstuwing in de rivier en niet ten koste mag gaan van het bergend vermogen. Deze zijn in volgorde van voorkeur als volgt:
Navolgend worden de alternatieven nader beschreven.
Ad1.
Voor wat betreft de verhoging van de kade ter hoogte van het plangebied, geldt dat deze optie de voorkeur heeft, aangezien na verhoging van de kade, compensatie niet meer noodzakelijk is. Uit afstemming met Waterschap Limburg blijkt dat deze verhoging weliswaar op lange termijn is voorzien, maar dat nog geen duidelijkheid bestaat over het daadwerkelijke moment waarop de verhoging plaatsvindt. De kans is kortom reëel dat de beoogde woningbouw plaatsvindt voordat de kade is opgehoogd.
Ad 2.
Uit onderzoek in opdracht van de Gemeente Roermond, Rijkswaterstaat en de Provincie Limburg, is gebleken dat de verlaging van de oostelijke dam van het Lateraalkanaal in hoogwatersituaties een daling van de waterstand kan opleveren tot ongeveer 20 centimeter. Het voornemen bestaat hierbij om initiatiefnemers binnen de regio de kans te bieden om in plaats van zelf te moeten voorzien in compensatie bij ontwikkelingen, een financiële bijdrage aan de verlaging van de oostelijke dam van het Lateraalkanaal te leveren als compensatie voor een eventueel verlies aan bergend vermogen bij een ontwikkeling. Op het moment dat optie 1 (kadeverhoging) niet haalbaar blijkt, gaat de voorkeur uit naar deze mogelijkheid. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op dit moment nog niet voldoende duidelijkheid bestaat over deze mogelijkheid, waardoor zekerheidshalve ook een derde alternatief dient te worden uitgewerkt indien ten tijde van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag het nog niet mogelijk is om mee te liften op het initiatief om de oostelijke dam van het Lateraalkanaal te verlagen.
Ad 3.
Indien optie 1 en 2 niet tijdig een oplossing bieden, vindt compensatie van bergend vermogen plaats op de gronden van Van Appeven, in de directe nabijheid van het plangebied. Op de navolgende afbeelding zijn de eigendommen van Van Appeven geel omlijnd weergegeven. Het is daarbij de bedoeling de eventueel benodigde compensatie uit te werken ter hoogte van de zuidelijke agrarische gronden, op de percelen kadastraal bekend als Herten, sectie B, nrs. 502, 501, 877, 878, 2614.
![]() |
Weergave eigendommen Van Appeven. |
![]() |
Weergave beoogde compensatiegronden. |
Door Rijkswaterstaat is aangegeven dat de maximaal te verwachten waterstand ter hoogte van het plangebied ca. 22,16 meter +NAP bedraagt. De maaiveldhoogte bedraagt circa 19,60 meter +NAP. Het te compenseren volume bedraagt daarmee circa 2,56 m³ per vierkante meter bebouwing. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op het moment dat bedrijfsbebouwing van Van Appeven gesloopt /c.q. verwijderd wordt, zonder compensatie een gelijk oppervlak kan worden herbouwd.
Om de in eigendom van Van Appeven zijnde gronden in te kunnen zetten voor compensatie van bergend vermogen, is het van belang om aan te tonen dat deze compensatie ook feitelijk mogelijk is. In het kader hiervan is een notitie opgesteld die als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat, mede gelet op de hoogste grondwaterstand ter hoogte van het terrein waar compensatie voorzien is, ruimschoots voldoende volume ontgraven kan worden om in de benodigde compensatie te voorzien. Hiermee kan kortom worden voldaan aan de benodigde compensatie indien de verhoging van de kade niet tijdig is gerealiseerd en het meeliften op de beoogde verlaging van de oostelijke dam van het Lateraalkanaal niet tijdig mogelijk blijkt te zijn.
In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend Rivierbed' opgenomen. Hiermee zijn de belangen van Rijkswaterstaat in voldoende mate geborgd. Het bestemmingsplan is dan ook in lijn met het gestelde in het Barro en de Rarro. Voor het overige wordt in relatie tot waterhuishoudkundige aspecten verwezen naar paragraaf 4.3.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Op grond van de kaart 'Limburgse principes' is het plangebied aangeduid als 'buitengebied'.
![]() |
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' uit de Omgevingsvisie Limburg. |
Binnen het buitengebied is, rekening houdend met de droogtegevoeligheid en de kwaliteit van de grondwatervoorraden, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk, rekening houdend met de ruimteclaims vanuit de verschillende transitieopgaves.
Conclusie
In het voorliggende geval is sprake van een woningbouwontwikkeling en een logische invulling van een open deel in een bestaand bebouwingslint langs de Maasstraat en Groeneweg in Herten. Daarnaast vindt een kwaliteitsverbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving plaats, doordat de beoogde ontwikkeling is gekoppeld aan het op termijn verdwijnen van de bedrijfsactiviteiten van Van Appeven ter plaatse. De ontwikkeling wordt daarmee passend geacht op deze locatie.
Algemeen
Op 12 december 2014 is de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding geven.
Beschermingsgebieden
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk II ligt. Ter plaatse zijn alle boringen (en het roeren van grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden. Voor boringen dieper dan 30 meter geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Dergelijke boringen zijn vooralsnog niet voorzien.
Verder ligt het plangebied niet binnen een stiltegebied, waterwingebied, grondwaterbeschermingszone of overige boringsvrije zone. Vanuit dit kader bestaan er dan ook geen belemmeringen.
Duurzame verstedelijking
In paragraaf 2.2 van de omgevingsverordening zijn regels opgenomen ten behoeve van duurzame verstedelijking. Onderdeel hiervan vormt onder meer de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderbouwing van het project in relatie tot deze ladder is reeds opgenomen in paragraaf 3.1.2. Het plan voldoet aan het gestelde in de omgevingsverordening ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Bestuursafspraken ten aanzien van wonen
In paragraaf 2.4 van de omgevingsverordening zijn bestuursafspraken opgenomen met betrekking tot de regionale uitwerking van het POL2014. In artikel 2.4.2 'Wonen' lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde regionale structuurvisie ten aanzien van wonen voor de regio Midden-Limburg. In dit geval past de ontwikkeling binnen het regionale woonbeleid, zoals omschreven in paragraaf 3.3.1.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Algemeen
In de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021' van de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) zijn op basis van een woningmarktonderzoek en met ondersteuning van de Provincie Limburg, concrete afspraken gemaakt ten aanzien van het woningbouwbeleid voor de periode 2018 tot en met 2021. De structuurvisie geeft een doorkijk op de verwachte behoefte tot 2030.
De regio heeft haar ambities om te bouwen naar behoefte geactualiseerd om ervoor te blijven zorgen dat de juiste kwaliteit woningen op de juiste plekken kunnen worden gebouwd. Deze actualisatie is, net zoals haar voorganger (de gezamenlijke structuurvisie uit 2014), een uitwerking van het POL2014 en bevat tevens een regionale reactie op het Provinciale rapport “Beweging op de woningmarkt”.
De structuurvisie is uitvoeringsgericht en in de praktijk toepasbaar, inclusief toetsingskaders. Voorop blijft staan dat voorzienbaarheid gecreëerd wordt m.b.t. de benodigde reductie van de planvoorraad. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. De structuurvisie bevat een gereedschapskist, het in te zetten instrumentarium om deze opgaven te bereiken.
De structuurvisie biedt verder de mogelijkheid om planvoorraad in een segment toe te voegen waar ruimte bestaat (d.w.z. meer behoefte dan plannen), zelfs in het geval de gemeente overall meer plannen heeft dan behoefte.
Opgave Roermond
De gemeente Roermond heeft binnen Limburg een relatief grote woningbehoefte, welke direct wordt bepaald door de groei van het aantal huishoudens. In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021 wordt voor de afspraken uitgegaan van de woningbehoefteberekening uit 2013, welke per 1 januari 2018 een resterende woningbehoefte van 2.841 woningen geeft. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 13 woningen mogelijk. Vanuit kwantitatief oogpunt past de ontwikkeling daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021.
Op grond van de Kwaliteitsenvelop (zie navolgende uitsnede) behorende bij de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021 blijkt dat in Roermond behoefte bestaat aan vrijstaande koopwoningen in de duurdere prijsklassen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling ook vanuit kwalitatief oogpunt past binnen de kaders van de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021.
![]() |
Weergave Kwaliteitsenvelop. |
Tot slot dient te worden opgemerkt dat het voorliggende initiatief voor de realisatie van maximaal 13 woningen, is opgenomen in de meest recente 'planvoorraad woningbouw' van de gemeente Roermond. De ontwikkeling past kortom binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid en de afspraken zoals deze zijn gemaakt in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021.
Op 22 december 2016 is de Toekomstvisie Roermond 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. De toekomstvisie is in een interactief proces met burgers en bedrijven in Roermond tot stand gekomen. In de Toekomstvisie Roermond 2030 staan drie rode draden centraal. In 2030 moet Roermond een stad zijn van ontmoeten (1), verbinden (2) en samenwerken (3). Deze rode draden lopen dwars door de verschillende thema’s heen die in de toekomstvisie worden benoemd. De rode draden zijn op basis van een constatering van (maatschappelijke) trends tot stand gekomen.
In de eerste plaats worden de verschillen in de samenleving groter. Dat gaat allereerst over sociaal-economische verschillen. Internationaal gezien is de ongelijkheid in inkomen relatief klein in Nederland. Maar bepaalde mensen hebben over de afgelopen tien jaar een minder gunstige inkomensontwikkeling gehad dan anderen. Het aantal kwetsbare mensen in de samenleving is de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast ontstaan ook sociaal-culturele verschillen, omdat mensen van verschillend opleidingsniveau, verschillende afkomst of leeftijd groepen vormen. Door de inwoners van Roermond is aandacht gevraagd voor het verbinden van deze groepen.
Een tweede trend is het toegenomen organiserend vermogen van de samenleving, wellicht ingegeven door het vormen van groepen gelijkgestemden. Maatschappelijke initiatieven worden belangrijker in een samenleving waar steeds meer nadruk komt te liggen op zelfredzaamheid en zelforganisatie. Het is een uitdaging om nieuwe mensen te betrekken bij initiatieven en te enthousiasmeren om een actieve rol op te pakken. Ontmoeting en verbinding zijn zodoende cruciale ingrediënten van maatschappelijke initiatieven.
Daarnaast is een goede samenwerking tussen maatschappelijke initiatieven en professionele partijen in de stad, waaronder de gemeente, onontbeerlijk. In de economie groeit het belang van beleving en innovatie. Steeds sterker komt de nadruk te liggen op beleving van een product of dienst, dan het product of de dienst zelf. Om de concurrentie voor te blijven zetten producenten en winkels in op beleving en datzelfde geldt voor winkelgebieden. Een centrale rol in beleving is weggelegd voor ontmoeting. Een beleving krijgt pas echt waarde als je deze kan delen.
Tot slot is de samenleving door de toegenomen beschikbaarheid van informatie en social media getransformeerd in een netwerksamenleving. Dat vraagt een andere rol van de gemeente. Het is niet langer zo dat een gemeente van bovenaf, met enkele grote andere partijen, de ontwikkeling van de stad kan bepalen. De toekomst van Roermond wordt gemaakt door een veelheid aan partijen en in de eerste plaats door de inwoners van Roermond zelf. Samenwerken is daarin cruciaal.
Inwoners en partners in de stad kozen vijf thema's die zij voor de nabije toekomst het belangrijkst vinden en die in hun ogen centraal zouden moeten staan in de toekomstvisie:
Roermond is een compacte stad met een rijke variatie aan stadslandschappen en woonbuurten. De stad is meerkernig met herkenbare gemeenschappen. Er is een rijkdom aan natuur in de directe omgeving en de Maasplassen bieden een uitgestrekt waterlandschap aan de westkant van de stad. Roermond is een veelzijdige stad. Roermond is in 2030 een stad waar aandacht is voor kwaliteit van leven van haar inwoners.
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij hetgeen wordt nagestreefd in de Toekomstvisie van Roermond. De bouw van maximaal 13 woningen binnen het plangebied, waarmee wordt aangesloten bij de marktvraag, draagt bij aan de compacte stad en een rijke variatie aan woonbuurten.
Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad van Roermond de 'Duurzaamheidsvisie Roermond' vastgesteld. Voor Roermond is duurzaamheid een van de pijlers uit het coalitieakkoord 2018 - 2022. De gemeente onderschrijft daarbij ook de mondiale doelen. Elke bestuurslaag in ieder land ter wereld, dient mee te werken om deze doelstellingen te realiseren in de periode 2016 – 2030.
De gestelde doelen zijn talrijk, ambitieus en breed. Het is onmogelijk om aan alle doelen tegelijkertijd te werken. Om die reden zijn voor de komende 15 jaar een aantal doelen voor Nederland in het bijzonder benoemd. Ook de gemeente Roermond en haar inwoners willen hun bijdrage leveren aan de realisatie van deze doelen. Nationaal wordt ingezet op:
Op Roermondse schaal kan via realisatie van de in deze visie opgenomen doelstellingen, maar ook via sociaal beleid en uitvoering daarvan (armoedebeleid, gezondheidsbeleid, participatiebeleid etc.) een bijdrage worden geleverd. Bijvoorbeeld via de realisatie van de klimaatdoelstellingen en de doelstellingen vanuit participatie en sociale duurzaamheid. Dat geldt overigens ook voor een aantal andere doelen zoals het streven naar toegang tot duurzame energie voor iedereen, het veerkrachting en duurzaam maken van steden, het duurzaam consumeren en produceren en het beschermen van ecosystemen, bossen en biodiversiteit.
Verder is het creëren van een aantrekkelijke leefomgeving en een goed woonklimaat, waarbij de beschikbare ruimte in Roermond efficiënt en duurzaam wordt gebruikt een belangrijke doelstelling. De kwaliteit van de ruimte wordt verhoogd, wat wil zeggen dat Roermond inzet op een toegankelijke en bruikbare buitenruimte voor een breed spectrum aan doelgroepen.
Een andere doelstelling betreft het streven naar energieneutrale bouwplannen en Nul op de Meter (NoM) bebouwing, waarbij materiaalgebruik en groen in relatie tot elkaar worden toegepast. Verder wordt gestreefd naar een gasloze woningvoorraad. Gestreefd wordt naar een verduurzaamde Roermondse woningvoorraad in 2040, wat onder meer inhoudt dat de woningvoorraad minimaal energielabel C (of) B heeft.
Concreet gaat de gemeente duurzaamheidspricipes hanteren bij het inrichten van de stad. Zo gaat inbreiding boven uitbreiding en dient er voldoende ruimte te blijven voor groen, natuur en water. Woningeigenaren worden geadviseerd, gestimuleerd en ontzorgd bij verduurzaming van woningen en in samenwerking met bewoners en bedrijven wordt gestreefd naar het creëren van een bruikbare en groene buitenruimte.
Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan de duurzaamheidsvisie van de stad Roermond. Zo wordt invulling gegeven aan het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' en is sprake van gasloze woningen.
Op 14 oktober 2021 is de 'Nota parkeernormen 2021' vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond. In deze nota zijn gemeentelijke parkeernormen opgenomen voor auto- en fietsparkeren.
Middels de parkeernota is een actuele parkeernormensystematiek vastgesteld waarin de eisen ten aanzien van parkeren bij in-, uitbreidingen en functieveranderingen duidelijk zijn vastgelegd. Hierbij is aangesloten bij de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de in 2018 uitgebrachte CROW-publicatie 318. Op deze manier sluit Roermond met de hoogte van haar parkeernormen aan bij de actuele richtlijnen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen worden parkeernormen gehanteerd als norm voor het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Daarbij gaat het om nieuw te realiseren functies of uitbreidingen. Bij bestaand gebruik blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld.
De parkeerbehoefte is afhankelijk van de locatie van de voorziening en van het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoersbewijzen is er een onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en de zone waarin de voorziening gelegen is. In Roermond worden drie zones onderscheiden:
Voor het plangebied gelden de normen uit de categorie 'Overige kernen en buitengebied'. Volgens de Nota parkeernormen 2021 geldt voor vrijstaande woningen een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning en voor 2 onder 1 kap woningen een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de wijze waarop binnen het plangebied invulling wordt gegeven aan de parkeerbehoefte.
De parkeernormen uit de parkeernota zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee zijn de uitgangspunten van de Nota parkeernormen 2021 in voldoende mate verzekerd.
Op 13 juli 2017 heeft de gemeenteraad van Roermond het 'Gemeentelijk rioleringsplan Roermond 2017 - 2021' vastgesteld. In het rioleringsplan wordt gesteld dat het afvalwater van alle nieuwbouw in de kernen wordt aangesloten op de riolering. In nieuwbouwgebieden wordt stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden.
Voor nieuwbouwlocaties wordt de riolering ontworpen volgens de laatste stand der techniek, in overleg met het waterschap en/of Rijkswaterstaat. Nieuwe plannen worden op wateraspecten getoetst door de watertoets. De trits “vasthouden-bergen-afvoeren”is hierbij leidend. Dat betekent ook dat in nieuwe plannen voldoende ruimte moet worden gereserveerd voor het vasthouden en bergen van water, de zogenaamde “blauwe ruimte”. Om dit te waarborgen, moet vanaf het beginstadium van planontwikkelingen de gemeente worden betrokken (voor de bestemmingsfase).
Aan het voorgaande wordt invulling gegeven bij de ontwikkeling van het plangebied. Het plan sluit dus aan op en geeft invulling aan het gemeentelijk rioleringsplan. Voor meer informatie over de wijze waarop wordt omgegaan met afvalwater en hemelwater, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Vooruitlopend op de beoogde ontwikkeling heeft de gemeente Roermond het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool (RKO) opgesteld, dat als (stedenbouwkundig) kader dient voor de verdere uitwerking van de plannen. Het RKO is opgesteld voor zowel het plangebied als de gronden aan de zuidkant van de Groeneweg, met inbegrip van de huidige bedrijfslocatie van Van Appeven.
In het RKO is ingezet op het afronden van 'het rondje Ool', onder meer door de de zuidkant te begrenzen met nieuwe woonkavels, waardoor een structuur van een helder omlijste dorpsrand met daarbinnen een groene open ruimtes ontstaat. De woonkavels binnen het plangebied dienen zich in de fijnmazige structuur van de historische verkaveling te voegen.
Voor wat betreft de entree aan de oostzijde, op de hoek van de Maasstraat en Groeneweg, dient de entree zijn blok te richten op de haven. Markante gebouwen vormen een kader voor een (groen) open, informeel voorplein met een erfboom. Met het zicht op het water en de jachthaven wordt een uitspanning aan het plein inpasbaar geacht ter markering van de entree van het dorp.
Aan de noordzijde van het plangebied is een erftypologie in de vorm van erfwonen voorgesteld. In een erfopzet concentreren zich meerdere adressen op één kavel. Het hoofdgebouw is het meest zichtbaar aan de straatzijde. Daarachter liggen nieuwe gebouwvolumes die ruimte bieden voor bijvoorbeeld collectieve woonzorg. De erfwoningen grenzen aan minstens één zijde aan het open binnengebied.
De bovengenoemde uitgangspunten zijn weergegeven op de stedenbouwkundige structuurschets en de ruimtelijke schets voor het nieuwe woonmilieu.
![]() |
Stedenbouwkundige structuurschets Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool. |
![]() |
Ruimtelijke schets nieuw woonmilieu uit het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool. |
Het stedenbouwkundig ontwerp (zie paragraaf 2.2) sluit voor een belangrijk deel aan bij de uitgangspunten van het RKO. Zo is de entree op de hoek van de Maasstraat en Groeneweg voorzien van een groen voorplein en is voor wat betreft de verkaveling grotendeels aangesloten bij de opzet zoals gehanteerd in het RKO. Tevens is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de uitgangspunten van het RKO nader zijn uitgewerkt.
Voor wat betreft het voorstel om aan de noordzijde in erfwonen te voorzien, is hiervan afgeweken. Uit overleg met de omgeving is namelijk gebleken dat er een sterke behoefte bestaat om te komen tot een oplossing voor de bestaande ontsluiting van de woningen aan de Groenezijweg, die in de huidige situatie middels een smal pad tussen twee woningen aan de Groeneweg loopt. Door aan de noordzijde van het plangebied te voorzien in een nieuwe ontsluiting tussen de Maasstraat en de Groeneweg, wordt deze ongewenste situatie opgelost. Door de inpassing van de ontsluitingsweg aan de noordzijde van het plangebied, is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt logischer om de woningen ter plaatse met de voorzijde te richten op de nieuwe ontsluitingsweg. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt deze afwijking van het RKO dan ook aanvaardbaar geacht.
Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van Roermond de Groenvisie Roermond vastgesteld. De gemeente Roermond heeft veel stenige stedelijke omgevingen met wanden en daken die getransformeerd kunnen worden naar groen en ziet daar een mooie uitdaging. Roermond heeft de ambitie om dé groene architectuurstad te worden. Om dit te bereiken worden in de Groenvisie kansen benoemd en inspirerende voorbeelden gegeven voor groene architectuur, waarbij de gemeente het voortouw neemt met strategische groenprojecten. De koppeling tussen groen en architectuur vraagt om een zorgvuldige afstemming, bouwkundig en communicatief. Elke situatie is anders en dat daagt uit tot verrassende en innovatieve oplossingen.
Tegelijkertijd zet de Groenvisie in op duurzame groenstructuren voor de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. De gemeente wil de landschappelijke structuren herkenbaar maken in de stad en meer bomen krijgen de kans om monumentaal te worden. De gemeente gaat voor een ecologisch waardevolle, klimaat- en ziektebestendige openbare groenstructuur die klaar is voor de toekomst. Om de ambitie voor de groene buitenruimte waar te maken, zijn spelregels opgesteld, toetsingscriteria voor kwaliteit. Deze spelregels zijn noodzakelijk om richting te kunnen geven aan nieuwe ontwikkelingen en het in stand houden van het huidige openbaar groen. Goede spelregels zorgen er ook voor dat de beschikbare financiële middelen gerichter ingezet kunnen worden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling gaat er geen openbaar groen verloren. Op de hoek van de Groeneweg en Maasstraat wordt een groene entree richting Ool gecreëerd en verder is aan de noordzijde van het plangebied voorzien in een ontsluiting van de Maasstraat naar de Groenezijweg, waardoor de open groene binnenruimte beter toegankelijk wordt gemaakt. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de algemene uitgangspunten zoals opgenomen in de Groenvisie Roermond. In de Groenvisie zijn verder voor het plangebied geen specifieke voorwaarden opgenomen.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in eerste instantie een vooronderzoek conform NEN5725 en vervolgens verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is tot slot een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van deze onderzoeken zijn als Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting te raadplegen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten.
Vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek
Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn in het opgeboorde bodemmateriaal ter plaatse van het grasland (voormalige boomgaard) plaatselijk baksteen- en koolresten aangetroffen. De bovengrond ter plaatse van de verharde berm langs de Groeneweg is matig tot sterk puinhoudend. Ter plaatse van de puinhoudende berm is zowel op het maaiveld als in de grond (fractie > 20 mm) geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van het weiland/grasland licht verhoogd is met zware metalen. De matige tot sterk puinhoudende bovengrond ter plaatse van de berm (mengmonster MM4) is licht verhoogd met zware metalen, som PCB en minerale olie en matig verhoogd met PAK. Na uitsplitsing van mengmonster MM4 blijkt dat de bovengrond van boorpunt 26 (traject 0–0,5 m-mv.) sterk verhoogd is met PAK. In de overige deelmonsters is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond.
Uit het onderzoek naar OCB blijkt dat de bovengrond (0-0,3 m-mv) ter plaatse van de voormalige boomgaard licht tot plaatselijk matig verhoogd is met OCB. Het matig verhoogde gehalte is aangetoond in mengmonster MM6. Na uitsplitsing blijkt dat in separaat geanalyseerde deelmonsters slechts licht verhoogde gehalten aan OCB’s zijn aangetoond. Het aangetoonde matige verhoogde gehalte in mengmonster MM6 wordt niet bevestigd.
In de zintuiglijk waargenomen schone ondergrond (mengmonsters MM8 t/m MM10) zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden.
Uit de resultaten van het onderzoek naar asbest in bodem ter plaatse van de verharde berm blijkt dat zowel zintuiglijk (maaiveld en grove fractie) als analytisch (fijne fractie) geen asbest is aangetoond.
Het freatisch grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is licht verhoogd met vluchtige aromaten.
De resultaten van het bodemonderzoek geven voor wat betreft het aangetoonde sterk verhoogde gehalte aan PAK in de berm ter plaatse van boorpunt 26 (aan de noordzijde van de Groeneweg) aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem van het overige deel van de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit en het Tijdelijk Handelingskader PFAS van toepassing.
Het freatisch grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
Aanvullend bodemonderzoek
Naar aanleiding van het sterk vehoogde gehalte aan PAK in de berm ter plaatse van boorpunt 26 in het verkennend bodemonderzoek, is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit aanvullend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat ter plaatse sprake is van een heterogeen verspreide verontreiniging met PAK in het bodemtraject van 0 tot 0,5 m-mv. Het in het verkennend bodemonderzoek aangetoonde sterk verhoogde gehalte aan PAK is in de afperkende boringen niet aangetoond.
De verhoogde gehalten met PAK hebben een duidelijke samenhang met de aangetroffen bijmengingen aan puin-, baksteen en asfaltresten in de berm (kadastraal perceel Herten, sectie B, nummers 1391 (ged.)). In de zintuiglijk waargenomen schone grondmonsters zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
Op basis van de resultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Bij een beoogde wijziging naar een gevoeliger gebruik van de bermstrook of bij geplande grondwerkzaamheden wordt geadviseerd de bovengrond separaat te ontgraven en af te voeren.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem bestaan er, met inachteneming van bovengenoemd advies inzake het ontgraven en afvoeren van de bovengrond ter plaatse van bermstrook, geen belemmeringen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting te raadplegen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies uit het onderzoek.
Het plangebied is niet gelegen binnen zone van zoneringsplichtige geluidbronnen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege de omliggende 30 km/uur-wegen inzichtelijk gemaakt. De berekende geluidbelasting (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) ten gevolge van het wegverkeer op de Groenestraat, Maasstraat, Schoolstraat en de nieuwe ontsluitingsweg, voldoet binnen het gehele plangebied aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Geconcludeerd wordt dat er daarmee zonder meer sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt De cumulatieve geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedragen ten hoogste 50 dB. Dit komt volgens methode Miedema overeen met een 'goed' akoestisch woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanuit het aspect wegverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Het Besluit NIBM
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 13 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'.
Achtergrondwaarden
In aanvulling op het bovenstaande is tevens bekeken of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling. De luchtkwaliteit wordt in Nederland gemonitord door middel van het NSL. Volgens de monitoringstool uit het NSL bedraagt de concentratie PM10 ter plaatse minder dan 35 µg/m³, de concentratie PM2,5 µg/m³ minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 35 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. De luchtkwaliteit ter plaatse is in de huidige situatie daarom voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen.
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009.
Woningen vormen geen functie die volgens de (indicatieve) brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gezoneerd dienen te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Medewerking aan dit project is echter pas mogelijk indien blijkt dat in de toekomstige woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat, alsmede dat bedrijven in de omgeving door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bouwvlakken aanwezig, een klein bouwvlak ten noorden van het plangebied en het bouwvlak ten behoeve van Van Appeven Fruitsappen, zoals op de navolgende afbeelding rood omcirkeld weergegeven.
![]() |
Agrarische bouwvlakken in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld). |
Voor wat betreft het bouwvlak ten noorden van het plangebied geldt dat reeds woningen dichterbij gelegen zijn, waardoor de beoogde nieuwbouw binnen het plangebied geen belemmering vormt voor de ter plaatste toegestane activiteiten.
Ook voor de locatie van Van Appeven geldt dat er reeds woningen direct aangrenzend aan het bedrijfsperceel aanwezig zijn, waardoor de beoogde nieuwbouw binnen het plangebied geen belemmering vormt voor de ter plaatste toegestane activiteiten. Daarnaast geldt dat de bedrijfsactiviteiten van Van Appeven binnen afzienbare tijd worden beëindigd. Dit vormt immers de aanleiding voor het voorliggende bestemmingsplan.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat enerzijds omliggende bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd en dat anderzijds sprake zal zijn van een goed woon- en leeklimaat binnen het plangebied. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
Op 1 april 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat voor elk project dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., ook als de genoemde indicatieve drempelwaarden niet worden overschreden, het bevoegd gezag dient te beoordelen of er een m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Dit besluit dient expliciet te zijn genomen voordat de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure of bestemmingsplanprocedure wordt voortgezet.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen betreft.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Het initiatief betreft namelijk slechts de realisatie van maximaal 13 woningen, met inbegrip van bijbehorende voorzieningen. Dit betekent dat de bovengenoemde (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden worden, waardoor kan worden volstaan met het uitvoeren een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient de initiatiefnemer een zogenaamde aanmeldingsnotitie op te stellen. Deze aanmeldingsnotitie is in principe vormvrij, mits wordt voldaan aan opbouw uit bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Daarbij is gekozen voor een beknopte samenvattende notitie in tabelvorm die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. In de bovengenoemde Europese richtlijn is gesteld dat moet worden ingegaan op:
Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Om een correcte beoordeling te kunnen geven over de mogelijke milieugevoelige effecten die de voorgenomen ontwikkeling kan veroorzaken, is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Op basis van deze notitie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond op besloten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is. De volledige aanmeldnotitie is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling dienen de externe veiligheidsrisico's ten gevolge van activiteiten in de directe omgeving te worden geïnventariseerd. Externe veiligheidsrisico's kunnen ontstaan door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en over transportroutes (weg, spoor en water) en het gebruik of de opslag van gevaarlijke stoffen bij inrichtingen. In deze paragraaf zijn de risicobronnen geïnventariseerd en is beoordeeld of de genoemde risicobronnen mogelijk een belemmering vormen voor de invulling van het plangebied.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De regelgeving rond de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen volgt per 1 april 2015 uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs, Stb. 2013, nr. 307). De Wvgs vervangt de nota en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de Wvgs en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de bijlagen van de Regeling Basisnet is opgenomen voor welke transportroutes de externe veiligheidsrisico's bepaald moeten worden. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen berekend en geanalyseerd moeten worden.
Risiconormen
Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. De hoogte van het GR representeert de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute.
Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.
Een (beperkte) verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. In de HART zijn per stofcategorie en per modaliteit vaste afstanden opgenomen voor de begrenzing van het invloedsgebied. De ligging van het invloedsgebied per modaliteit is in navolgende tabel weergegeven.
Inventarisatie risicobronnen
Transport over het water
Het plangebied ligt niet binnen een afstand van 1.070 meter van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het Lateraalkanaal Linne-Buggenum ligt op circa 1.450 meter van het plangebied. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn uitsluitend de transportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. In beginsel zijn dit A- en N-wegen.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele wegen aanwezig waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn de rijksweg A73 op circa 2.000 meter van het plangebied en de provinciale weg N280 op circa 1.750 meter van het plangebied.
Op grond van de meest recente gegevens van Rijkswaterstaat (juni 2019) worden over de A73, in de nabijheid van het plangebied, LF1, LF2, LT1, LT2, GF2 en GF3-stoffen vervoerd. Op grond van de meest recente gegevens van de risicokaart worden over de N280, in de nabijheid van het plangebied, LF1, LF2, LT1, LT2, GF2 en GF3-stoffen vervoerd.
Gelet op de stoffen die over deze wegen getransporteerd worden, overlapt het invloedsgebied (de 1% letaliteitsafstand) van beide transportroutes het plangebied niet. Vanuit de ligging ten opzichte van wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, bestaan er kortom geen belemmeringen.
Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich op ca. 2.000 meter van de spoorlijn Roermond - Sittard en op meer dan 4.000 meter van de spoorlijn Weert - Roermond. Van de spoorlijnen, die beiden opgenomen zijn in het Basisnet spoor, hebben de PR 10-6 risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied (PAG), gezien de tussenliggende afstand, geen invloed op de planontwikkeling. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de spoorlijn is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt.
Uit Bijlage II Tabel basisnet spoor blijkt dat over de te beschouwen trajecten ter hoogte van het plangebied A, B2, C3 en D3-stoffen worden getransporteerd. Als gevolg van het transport van deze stoffen ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de beide spoortrajecten. Vanuit de ligging ten opzichte van spoorwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, bestaan er kortom geen belemmeringen. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse buisleidingen aanwezig voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit dit kader bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen.
Algemeen
Bij ieder ruimtelijk plan dient in beeld te worden gebracht op welke wijze rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van duurzaam waterbeheer. In deze paragraaf wordt daarom allereerst kort ingegaan op de beleidsmatige aspecten van duurzaam waterbeheer. Vervolgens wordt ingegaan op wateraspecten binnen het besluitgebied en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan duurzaam waterbeheer.
Beleid
Vanuit beleidsmatig oogpunt heeft het aspect water een steeds belangrijkere rol gekregen. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
Grondwater
Het plangebied is gelegen binnen de Roerdalslenk, zoals reeds omschreven in paragraaf 3.2.2. Het is in het gebied Roerdalslenk verboden:
Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 30 meter dient vier weken op voorhand schriftelijk gemeld te worden aan Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. Vooralsnog is van een dergelijk voornemen geen sprake.
Hemelwater
Voor wat betreft de nieuw te realiseren bebouwing, mag geen sprake zijn van aanvullende regenwaterbelasting op de gemeentelijke riolering. Regenwater van de percelen dient dan ook in principe op eigen terrein geïnfiltreerd te worden, waarbij het te infiltreren hemelwater van voldoende kwaliteit dient te zijn, zodat bodemvervuiling wordt uitgesloten.
Conform de richtlijnen van de Keur van Waterschap Limburg wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de toekomstige hemelwatervoorzieningen dienen te worden gedimensioneerd op een bui van 100 mm in 24 uur (klimaatscenario 2050). Het streven is er hierbij op gericht dat alle verharding (daken, terras, opritten, e.d..) wordt aangesloten op de bergings- c.q. infiltratievoorziening.
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken is gebleken dat de ondergrond bestaat uit sterk zandige leem. Deze leem wordt aangetroffen tot een diepte van ongeveer 2 m-mv. Uit de iets diepere boringen blijkt dat onder de leemlaag matig fijn tot matig grof zand aanwezig kan zijn. Het is niet met zekerheid te zeggen of de leemlaag geschikt is voor de infiltratie van hemelwater, de doorlatendheid kan laag zijn. Indien de zandlaag onder de leemlaag homogeen aanwezig is, is deze mogelijk beter geschikt voor infiltratie. Dit dient te worden onderzocht door middel van een infiltratieonderzoek. Mocht uit het infiltratieonderzoek blijken dat infiltratie niet de voorkeur heeft, dan worden voorstellen gedaan over hoe met het water omgegaan dient te worden zonder dat het overlast voor anderen veroorzaakt. Het water kan bijvoorbeeld oppervlakkig geborgen worden (wadi's), ondergronds (in kratten) of oppervlakkig afgevoerd worden.
Ongeacht de wijze waarop uiteindelijk met het hemelwater wordt omgegaan, blijft het uitgangspunt dat de berging van het hemelwater geen overlast voor derden mag veroorzaken. Hier wordt door de gemeente dan ook op getoetst bij de beoordeling van toekomstige omgevingsvergunningaanvragen.
De exacte wijze waarop berging c.q. infiltratie van hemelwater zal plaatsvinden, wordt zoals aangegeven uitgewerkt in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen voor het bouwen. Er is namelijk sprake van bouwkavels die afzonderlijk worden uitgegeven en in dit stadium is kortom nog geen exacte berekening te maken van de benodigde bergings- c.q. infiltratievoorzieningen.
Voor wat betreft de te realiseren bergingscapaciteit geldt dat deze binnen 24 uur weer volledig beschikbaar dient te zijn. Gelet op de omvang van de woningbouwpercelen, is op eigen terrein voldoende ruimte beschikbaar om volledig op eigen terrein te voorzien in de berging c.q. infiltratie van hemelwater.
Kwelwater
Ten aanzien van het aspect kwelwater kan worden vastgesteld dat de huidige situatie niet verslechterd. Kwel houdt in dat water via de ondergrond naar het maaiveld stroomt. Bij hoogwater in de Maas kan ter plaatse van de nieuwe woningen geen water aan het maaiveld uittreden. De hoeveelheid toekomstige bebouwing is echter beperkt in verhouding tot de totale omvang van het plangebied. Het plangebied heeft een grote omvang waardoor het water zich goed kan verdelen. Als gevolg van de nieuwe woningen wordt dan ook geen significatie toename van kwel bij de bestaande bebouwing in de omgeving verwacht. Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat in artikel 5.6 van de regels middels een omgevingsvergunningstelsel beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het ophogen van percelen.
Waterkeringen
Langs het plangebied loopt een waterkering die in het beheer is van Waterschap Limburg. Op de legger van Waterschap Limburg zijn verschillende zones weergegeven, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de kernzone, de beschermingszone, de buitenbescherminszone en het profiel van vrije ruimte. Onderstaand worden deze zones nader beschreven:
Op de navolgende afbeelding is de legger voor het plangebied en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Uitsnede legger Waterschap Limburg. |
Uit de legger blijkt dat het gehele plangebied binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering valt. Voor de beoogde ontwikkeling levert dit geen beperkingen op.
Een deel van het plangebied ligt binnen het profiel van vrije ruimte. Aangezien ter hoogte van het plangebied sprake is van een zogeheten 'harde waterkering', levert de ligging binnen het profiel van vrije ruimte evenmin beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.
Tot slot ligt een strook van enkele meters breedte langs de Maasstraat binnen de beschermingszone van de waterkering. Uit overleg met Waterschap Limburg is gebleken dat ter plaatse bebouwing is toegestaan, maar dat binnen de beschermingszone wel bepaalde beperkingen gelden, zoals het feit dat er ter plaatse geen kelders of bijvoorbeeld zwembaden mogen worden gerealiseerd. Afstemming met Waterschap Limburg is te allen tijde noodzakelijk bij bouwplannen binnen de beschermingszone. De belangen van Waterschap Limburg zijn in dit bestemmingsplan geborgd middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
![]() |
Legger Waterschap Limburg geprojecteerd op plangebied. |
Beleidsregels grote rivieren
Het plangebied ligt binnen het bergend regime van de Maas. In paragraaf 3.1.3 is hier reeds nader op ingegaan. Uit overleg met Rijkswaterstaat is gebleken dat de uiteindelijke wijze waarop invulling wordt gegeven aan de benodigde compensatie ten behoeve van de instandhouding van het bergend vermogen, kan worden uitgewerkt in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen voor het bouwen. De belangen van Rijkswaterstaat zijn in dit bestemmingsplan geborgd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend Rivierbed'.
Afvalwater
Voor de afvoer van het vuilwater wordt aangesloten op de bestaande riolering ter hoogte van de Maasstraat en Groeneweg.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt wordt de beoogde ontwikkeling inpasbaar geacht, met dien verstande dat in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen voor het bouwen, voor zover sprake is van ligging binnen de beschermingszone van de waterkering, nadere afstemming met Waterschap Limburg noodzakelijk is. Daarnaast dient ten tijde van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen te worden voorzien in compensatie ten behoeve van de instandhouding van het bergend vermogen van de Maas.
Op grond van de beleidskaart archeologie van de gemeente Roermond ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. In verband hiermee is in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, gevolgd door een verkennend veldonderzoek door middel van boringen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen rapportage van het bureauonderzoek en de als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen rapportage van het verkennend veldonderzoek middels boringen.
Op basis van het uitgevoerde verkennend veldonderzoek door middel van boringen kan worden gesteld dat in het plangebied de bodemopbouw bestaat uit zandige en lemige oever- en beddingafzettingen van de Maas afgedekt door een bouwvoor. De bovenste 20 tot 70 centimeter is omgewerkt, vermoedelijk als gevolg van (diep-)ploegen en rooiwerkzaamheden van de boomgaard. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis hiervan wordt de kans laag geacht dat er archeologische resten aanwezig zijn in het plangebied. Voor het plangebied wordt daarom geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Desalniettemin geldt conform paragraaf 5.4, 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet de verplichting om eventuele archeologische vondsten te melden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente Roermond.
Binnen het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen waarop met de beoogde ontwikkeling invloed wordt uitgeoefend. Vanuit dit kader bestaan er dan ook geen belemmeringen.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is in de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening verankerd.
Om te kunnen bepalen of het plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid kan worden uitgevoerd, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage die als Bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de quickscan is uitgevoerd voor de gronden van Van Appeven aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Groeneweg. Aangezien dit bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op de gronden ten noorden van de Groeneweg, zijn uitsluitend de voor het plangebied van toepassing zijnde conclusies in deze paragraaf weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het Natura 2000-gebied welke het dichtste bij het plangebied ligt is het 'Roerdal'. Dit gebied ligt op een afstand van ongeveer 1,1 km van het plangebied. Door menselijke invloeden in het tussenliggende gebied zijn negatieve effecten door geluidsverstoring of visuele verstoring als gevolg van de ingreep voor de realisatie van woningbouw op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Doordat het plangebied visueel afgeschermd is van de omliggende Natura 2000-gebieden is visuele verstoring op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de ingreep ook uit te sluiten.
Gelet op de omvang van het project is mogelijk sprake van een significante toename van de stikstofdepositie (verzuring of vermesting) op omliggende Natura 2000-gebieden. Hiermee is het niet mogelijk om op voorhand uit te sluiten dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden optreden. Daarom is in aanvulling op de quickscan een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting.
Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase ter plaatse van Nederlandse Natura 2000-gebieden, blijkt dat de stikstofdepositie respectievelijk 0,00 mol N/ha/jaar in de gebruiksfase en 0,01 mol N/ha in de aanlegfase bedraagt ter plaatse van (bijna) overbelaste habitattype.
In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Er is evenmin sprake van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied bevindt zich niet binnen of aangrenzend aan het Natuurnetwerk Nederland. De wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNN worden daarom niet aangetast.
Houtopstanden
Het plangebied is conform het Bomenplan Gemeente Roermond (2011) binnen de bebouwde kom gelegen. De bescherming vanuit de Wnb houtopstanden is daarom niet van toepassing op het plangebied. Hierbij dient te worden opgemerkt dat binnen het plangebied geen bomen aanwezig zijn. Ten tijde van het uitvoeren van de quickscan flora en fauna, was uitsluitend aan haag aanwezig langs de zijde van de Maasstraat en deels langs de Groeneweg.
Soortenbescherming
Broedvogels
Het kappen van de haagbeuk die in het plangebied parallel aan de Maasstraat loopt, leidt mogelijk tot negatieve effecten op algemeen voorkomende broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1) of het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is daarnaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.).
In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij het verwijderen van haagbeuk binnen het plangebied. Er dient daarom gekapt te worden buiten het broedseizoen. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Afhankelijk van de weersomstandigheden loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten normaal gesproken van 15 maart tot 15 juli.
Vleermuizen
Uit de resultaten blijkt dat meerdere soorten vleermuizen binnen het plangebied kunnen voorkomen. Daarom is aanvullend op de uitgevoerde quickscan een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat binnen het plangebied geen verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes aanwezig zijn. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen. De volledige rapportage van het nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.
Overige soorten
Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht als gevolg van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
Conclusie
Het plan kan kortom in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, met dien verstande dat de bovengenoemde aandachtspunten in acht dienen te worden genomen. Verder geldt te allen tijde dat ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten de algemene zorgplicht in acht dient te worden genomen.
Verkeer
Voor het plangebied geldt dat maximaal 13 woningen zijn toegestaan. Op basis van de kengetallen van het CROW geldt voor de vrijstaande woningen in niet stedelijk gebied in de zone 'rest bebouwde kom' een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor 13 vrijstaande woningen betekent dit een verkeersaantrekkende werking van minimaal 101,4 en maximaal 111,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze toename van het aantal motorvoertuigbewegingen kan naar verwachting zonder problemen op het wegennet worden afgewikkeld.
Ter ontsluiting van de woningen langs de noordzijde van het plangebied en de (deels nog te realiseren) woningen langs de Groenezijweg, wordt een ontsluitingsweg aangelegd tussen de Maasstraat en de Groenezijweg. Dit leidt tot een sterke verbetering van de verkeerskundige situatie aangezien de woningen aan de Groenezijweg in de bestaande situatie worden ontsloten via een smal pad tussen twee woningen aan de Groeneweg. Vanuit verkeerskundig oogpunt wordt de ontwikkeling kortom niet alleen inpasbaar geacht, maar leidt deze tevens tot een verbeterde verkeerkundige situatie voor de omgeving.
Parkeren
Binnen het plangebied worden in totaal maximaal 13 woningen mogelijk gemaakt. Voor vrijstaande woningen geldt op basis van de gemeentelijke parkeernormen dat dient te worden voorzien in 2,4 parkeerplaatsen per woning, voor halfvrijstaande woningen bedraagt de parkeernorm 2,2 parkeerplaatsen per woning. Gelet op de omvang van de kavels voor de woningen, kan volledig op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Dit overeenkomstig de Nota parkeernormen 2021, waarin is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de vastgestelde parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost. Dit geldt voor zowel het aantal benodigde parkeerplaatsen voor vaste gebruikers als voor het aantal bezoekersparkeerplaatsen.
De uiteindelijke toetsing vindt plaats in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen, waarbij zal worden getoetst aan de in de regels van dit bestemmingsplan verankerde parkeernormen van de gemeente Roermond.
Het bestemmingsplan 'Groeneweg Maasstraat' bevat het juridisch-planologisch instrumentarium voor de gewijzigde mogelijkheden voor het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het gemeentelijke Handboek digitale bestemmingsplannen. Hierbij is gestreefd naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. In dit geval is gekozen voor een bestemmingsplan met de een bepaalde mate van flexibiliteit, zonder dat hierbij de rechtszekerheid wordt geschaad.
In paragraaf 5.3 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven.
Het plangebied kent de volgende enkelbestemmingen:
De gronden behorend tot dit bestemmingsplan zijn op de verbeelding begrensd door de plangrens. De bestemmingen op de verbeelding zijn in de regels voorzien van bouw- en gebruiksregels.
De regels zijn conform de SVBP2012 opgebouwd uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen behorende bij de bestemmingen die op de verbeelding aan de gronden zijn toegekend. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die op het gehele plangebied van toepassing zijn dan wel aanduidingen die betrekking hebben op meer dan één bestemmingsvlak. In hoofdstuk 4 zijn de regels opgenomen waarmee het overgangsrecht wordt geregeld en is een artikel opgenomen waarin de formele naamgeving van het bestemmingsplan is vastgelegd.
Voor het plangebied zijn de enkelbestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' opgenomen. Onderstaand wordt achtereenvolgens ingegaan op de genoemde bestemmingen.
Voor de entree op de hoek van de Groeneweg en Maasstraat is de bestemming 'Groen' opgenomen.
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingsweg tussen de Groenezijweg en de Maasstraat, die onderdeel uitmaakt van de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is deze bestemming opgenomen voor de reeds bestaande Groeneweg aan de zuidkant van het plangebied, aangezien deze in het bestemmingsplan 'Herten' nog was voorzien van de bestemming 'Agrarisch'.
Voor het gebied waarbinnen de woningen zijn voorzien, is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het maximum aantal woningen is vastgelegd op 13, middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding.
Voor hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen. Woningen mogen met de voorgevel in tot maximaal 3 meter in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak worden gebouwd.
Qua woningtypen zijn vrijstaande woningen toegestaan, met dien verstande dat op de hoek van de Groeneweg en Maasstraat ook vrijstaand geschakelde of halfvrijstaande woningen zijn toegestaan.
De goot- en bouwhoogte van het overgrote deel van de woningen bedraagt 5 respectievelijk 9 meter. Voor de woningen aan de Maasstraat en de woningen op de hoek van de Maasstraat en de Groeneweg is een goothoogte van 7 meter en een bouwhoogte van 10 meter toegestaan.
Voor wat betreft het peilniveau is in de bouwregels een bepaling opgenomen dat binnen het bouwlak, in afwijking van de definitie van peil zoals opgenomen in artikel 1.35 van de regels, een peilniveau van maximaal 20,50 meter + NAP geldt.
In artikel 5.4.2 (specifieke gebruiksregels) is een regeling opgenomen met de volgende voorwaarden ten aanzien van de berging van hemelwater:
Verder is in artikel 5.6 van de regels een omgevingsvergunningstelsel op grond waarvan het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning niet is toegestaan is om gronden af te graven, te ontgrinden, te egaliseren of op te hogen. Uitgezonders van deze verplichting zijn werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer en welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd en welke van ondergeschikte betekenis zijn.
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door het beoogde maaiveldverloop geen wateroverlast voor aangrenzende percelen ontstaat en het boogde maaiveldverloop vanuit landschappelijk oogpunt in zijn omgeving past en op een zorgvuldige wijze aansluit op de belendende percelen.
Waterstaat - Waterbergend Rivierbed
In verband met de ligging binnen het bergend regime van de Maas, is voor het volledige plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend Rivierbed' opgenomen. De als zodanig bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van het Maaswater, de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs, de waterhuishouding en het vergroten van de afvoercapaciteit.
In deze dubbelbestemming zijn voorwaarden opgenomen, waarmee wordt geborgd dat een ontwikkeling in principe niet ten koste gaat van het bergend vermogen. Dat wil zeggen, als vanwege een ingreep het water uit de rivier daar niet meer kan komen ten tijde van hoogwater, dan zal ervoor gezorgd moeten worden dat dezelfde hoeveelheid water wel ergens anders geborgen kan worden, in een soortgelijke situatie.
In verband met de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte van de waterkering is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De als zodanig bestemde gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onder meer dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en de bescherming, het beheer en het onderhoud van waterkeringen en watergangen inclusief het profiel van vrije ruimte.
Voor het bouwen van gebouwen zijn voorwaarden opgenomen die borgen dat voorafgaand aan (bouw)werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming, afstemming met het bevoegd gezag, het Waterschap Limburg, plaatsvindt. Uitgangspunt is dat (bouw)werkzaamheden het belang van de waterkering niet onevenredig mogen aantasten.
Economische uitvoerbaarheid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een initiatief van een marktpartij voor de realisatie van koop- en huurwoningen.
De risico's verbonden aan de realisering van het project liggen bij de ontwikkelende partij. Hiertoe is tussen gemeente en ontwikkelaar een anterieure overeenkomst aangegaan. Ter beperking van eventuele risico's voor de gemeente is in deze overeenkomst een garantiestelling opgenomen. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verzekerd.
Kostenverhaal
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan, indien sprake is van in het Besluit ruimtelijke ordening aangewezen bouwplannen. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van maximaal 13 woningen. Het betreft daarmee een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten.
De ontwikkelaar heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. In de met de initiatiefnemer gesloten overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten en eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen. Hierdoor is het kostenverhaal verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan niet nodig.
Omdat het bestemmingsplan geen percentage woningbouwcategorieën bevat, is het niet mogelijk om door middel van een exploitatieplan nadere eisen te stellen aan de uitvoerbaarheid.
Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Gelet op het reeds doorlopen voortraject, wordt voor dit bestemmingsplan geen inspraakprocedure doorlopen. Het bestemmingsplan wordt direct ter inzage gelegd.
In het voortraject is het opgestelde Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool reeds aan de omwonende gepresenteerd en daarnaast heeft nadere afstemming plaatsgevonden met omwonenden, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in het feit dat mede op verzoek van omwonenden in het plan is voorzien in een ontsluiting aan de noordzijde van het plangebied, ter ontlasting van de Groeneweg en de daaraan gelegen ontsluiting richting de Groenezijweg.
Het voorontwerp bestemmingsplan Groeneweg Maasstraat' is op 27 oktober 2021 in het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan de belanghebbende instanties, zijnde Rijkswaterstaat, Waterschap Limburg en de Provincie Limburg.
Rijkswaterstaat en het Waterschap Limburg hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het aangeboden bestemmingsplan.
Door de Provincie Limburg is per e-mail d.d. 22 december 2021 een formele vooroverlegreactie ingediend. Onderstaand is de inhoud van de vooroverlegreactie per deelreactie samengevat weergegeven. Per deelreactie is vervolgens het gemeentelijk standpunt ten aanzien hiervan uiteengezet.
Reactie Provincie Limburg 1
De Provincie Limburg geeft aan dat het plangebied is gelegen in het bergend regime van de Maas (Beleidsregel grote rivieren) en Normering wateroverlast 1 : 25 jaar (Omgevingsverordening 2014 en ontwerp Omgevingsverordening) en verwijst naar de ontwrichting als gevolg van het hoog water in juli 2021. Aangegeven wordt dat in antwoord hierop in november 2021 de Limburgse Propositie Water namens de Provincie Limburg, de betrokken gemeenten, waaronder Roermond, en het Waterschap Limburg is aangeboden aan het Rijk. Hierin stellen betrokken partijen onder meer dat ze gaan voor een integrale benadering van vraagstukken waarbij water als ordenend principe geldt, om zo klimaatverandering en andere grote opgaven het hoofd te kunnen bieden. Dit werkt door in de ruimtelijke ordening. Vanuit deze benadering geeft de Provincie aan dat zij bebouwing in het plangebied minder voor de hand liggend achten en ze vragen om een goede onderbouwing of afweging, die naar mening van de Provincie (nog) ontbreekt in het voorontwerp bestemmingsplan.
Gemeentelijk standpunt 1
Het is uiteraard bekend dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het bergend regime van de Maas. In het kader daarvan heeft reeds in een vroegtijdig stadium overleg plaatsgevonden met de daartoe belanghebbende instanties, zijnde het Waterschap Limburg en Rijkswaterstaat. Uit overleg met deze partijen is gebleken dat woningbouw binnen het plangebied inpasbaar wordt geacht.
De waterkering wordt binnen enkele jaren opgehoogd tot een niveau waarmee er vanuit hoog water vanaf dat moment geen directe belemmeringen meer bestaan voor het plangebied en de directe omgeving. In de tussentijd dient bij realisatie van bebouwing voordat de waterkering is opgehoogd, wel te worden voldaan aan de compensatie van het verlies aan bergend vermogen. Deze compensatie kan op meerdere manieren plaatsvinden, zoals in paragraaf 3.1.3 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' van het ontwerp bestemmingsplan, in aanvulling op het eerder toegestuurde voorontwerp bestemmingsplan, nader is toegelicht. Er heeft kortom een zorgvuldige afweging plaatsgevonden.
De reactie m.b.t. Limburgse Propositie Water van november 2021 wordt ter kennisgeving aangenomen. Het project kent een lange voorgeschiedenis van enkele jaren, waarbij reeds diverse bindende afspraken zijn vastgelegd en ook in voldoende mate afstemming heeft plaatsgevonden met Waterschap Limburg en Rijkswaterstaat.
Verder is sprake van een logische invulling van het plangebied en zorgvuldige afronding van het 'rondje Ool', waaraan een gedegen voorbereiding en afweging aan vooraf is gegaan, mede ook door het doorlopen traject met vaststelling van onder meer het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool als voorloper van het bestemmingsplan.
Reactie Provincie Limburg 2
Opgemerkt wordt dat het plangebied in de Omgevingsverordening Limburg 2014 als 'Buitengebied' is aangeduid. Aangezien sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt verwezen naar de artikelen 2.2.2 en 2.4.2 van de verordening. Gesteld wordt dat het bestemmingsplan een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking dient te bevatten en een verantwoording dient te geven over de regionale afstemming, waarbij volgens de Provincie nadere aandacht moet worden geschonken aan de (volgens de Provincie) ligging in het landelijk gebied. Verzocht wordt een laddertoets aan het plan toe te voegen / uit te breiden, en het plan regionaal af te stemmen. De relatie met het ontwerpbestemmingsplan Melickerveld wordt door de Provincie van belang wordt geacht, omdat naar mening van de Provincie daar al de prioritaire uitbreidingsopgave van Roermond gelegen is. Tevens wordt verzocht de ontwerp Structuurvisie Wonen Midden-Limburg in de laddertoets te betrekken en de behoefte aan levensloopbestendige en betaalbare woningen.
Gemeentelijk standpunt 2
In de toelichting op de provinciale omgevingsverordening is het volgende aangegeven ten aanzien van het landelijk gebied:
'De definitie 'stedelijke ontwikkeling' is ontleend aan het bepaalde in artikel 1.1.1 van het
Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het POL2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren
van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de afbakening
van ruimtelijke functies binnen het 'bestaand stedelijk gebied', kan voor de toepassing van
POL2014 worden aangesloten bij de omschrijving in artikel 1.1.1 Bro. Het gaat daarbij om een
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen,
dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of
sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Anders gezegd: het gaat dus
om bestaand bebouwd gebied van steden en plattelandskernen. Op kaart 1 behorende bij
POL2014 is het (bestaand) bebouwd gebied nader op kaart aangeduid.'
Anders dan in de toelichting op de verordening is opgenomen, hoeft er bij stedelijk gebied in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening betekent geen sprake te zijn van bestaand bebouwd gebied. Het gaat om het stedenbouwkundig samenstel. Gelet op de omgevingskenmerken ligt het gebied binnen dit bestaand stedenbouwkundig samenstel.
In aanvulling op bovenstaande geldt nog het volgende. De harde grens die in de omgevingsverordening is opgenomen tussen bebouwd en landelijk gebied, is in strijd met de uitgangspunten zoals verwoord in het POL2014. Zoals bekend dateren de plannen van voor de inwerkingtreding van de huidige Provinciale omgevingsvisie, toen het POL2014 nog gold als de provinciale structuurvisie.
Op pagina's 26 en 27 van het POL2014 wordt over de grenzen tussen het bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied het volgende aangegeven:
'Het (bestaand) bebouwd gebied betreft de huidige situatie en ruimtelijke dimensie van de
steden en plattelandskernen en bedrijventerreinen in Limburg. Dit gebied is volgens een
standaard-methodiek op basis van o.a. bestemmingsplannen en luchtfoto's ingetekend door
ETIL.
Woonterreinen, bedrijventerreinen en winkelgebieden vormen de basis, aangevuld met de
aangrenzende openbare voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, bouwterreinen,
begraafplaatsen, sportterreinen en dag recreatieve terreinen, stortplaatsen en binnen dat
gebied gelegen infrastructuur.
(bebouwd gebied is de Limburgse invulling van het begrip bestaand stedelijk gebied uit het
Bro)
Lintbebouwingen en kleinere clusters van bebouwing zijn niet apart op de POL-kaart
onderscheiden als bebouwd gebied en maken onderdeel uit van het landelijk gebied. De kaart
is een momentopname (31-12-2013) en is mede daardoor een illustratief kaartbeeld.
Het (bestaand) bebouwd gebied wordt onderverdeeld naar 3 zones: stedelijk centrum,
bedrijventerrein en overig bebouwd gebied.
Als bestemmingsplannen op grond van het oude POL-beleid zijn aangepast en ruimte bieden
voor ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, kunnen deze plaatsvinden. Maar
ook het nieuwe POL biedt hier ruimte voor ontwikkelingen, voor zover die passen binnen de
regionale afspraken over woningbouw.'
En op pagina 28 is aangegeven:
'De grens tussen het bestaand bebouwd gebied en het landelijk gebied is een belangrijke
grens, onlosmakelijk onderdeel van de ladder van duurzame verstedelijking, één van de
Limburgse principes.
Vanwege het belang dat we hechten aan een optimaal gebruik van het (bestaand) bebouwd
gebied, nemen we in het POL een (indicatief) kaartbeeld daarvan op, onderverdeeld in stedelijk
centrum, bedrijventerrein en overig bebouwd gebied (kaart 1). Het gaat om de weergave van
de feitelijke situatie: geplande en beoogde uitbreidingen in uitleglocaties maken er geen deel
van uit, meestal vallen die onder het buitengebied. Het is zeker geen visiekaart, die wordt door
en met de drie regio's gemaakt in de trajecten van regionale visievorming, resulterend in
bestuursovereenkomsten.
De precieze begrenzing van het (bestaand) bebouwd gebied gebeurt op gemeentelijk niveau.
De regionale visies en afspraken (zie ook 3.2.3 en hoofdstuk 9) bieden daarbij een belangrijk
kader om uitspraken te doen over de zonering en daaraan gekoppelde principes. Die regionale
visies krijgen vertaling in gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen. Uiteraard
kunnen gemeenten ervoor kiezen om gebruik te maken van in het verleden gehanteerde
begrenzingen zoals rode contouren.'
Het feit dat bijvoorbeeld een groot deel van de nabijgelegen wijk Oolderveste in de omgevingsverordening als landelijk gebied is aangeduid, onderstreept dat de grens die de omgevingsverordening beoogt te trekken tussen bebouwd en landelijk gebied, in de praktijk niet gehanteerd kan worden als harde grens.
De locatie ligt op basis van de Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage uit 2012 (gebaseerd op het Limburgs Kwaliteitsmenu) binnen de stedelijke contour van Roermond. Er is dus geen sprake van een landelijk gebied, hooguit van een landelijke invulling van een deel het stedelijk gebied. Bij dit plan, en bij toekomstige plannen, blijft de gemeente begrenzing van het stedelijk gebied op grond van de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage bepalend achten.
Het plan past binnen de behoefte aan vrijstaande koopwoningen in de gemeente Roermond, en binnen de regionale volkshuisvestelijke kaders (de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2022). Het plan voorziet dus in een actuele regionale behoefte. Het is plan is afgestemd in de regio conform artikel 2.4.2 van de omgevingsverordening. Van mogelijkheden tot herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen is gelet op de voorliggende specifieke situatie en het specifieke karakter van het plan, waarbij sanering van een bedrijfslocatie binnen een landelijke kern is voorzien, geen sprake.
De behoefte aan de beoogde woningbouwtypologie in de gemeente Roermond is aanzienlijk. Van een bijzondere relatie met het bouwplan Melickerveld is geen sprake. Overigens wordt ook met het bouwplan Melickerveld die behoefte onvoldoende gedekt. Melickerveld als prioritair gebied aanduiden voor de uitbreidingsbehoefte is kwantitatief weliswaar juist, maar dat betekent niet -gezien de behoefte aan vrijstaande koopwoningen- dat er geen aanvullende locaties voor deze behoefte aan de orde zijn. Dit staat nog los van de principiële vraag wat de positie van de Provincie is bij de beantwoording van de vraag hoe Roermond (en de regio) die behoefte interpreteert en/of invult.
Voor zover de ontwerp-Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 in de vooroverlegreactie wordt aangehaald, geldt dat deze gebaseerd is op dezelfde kwalitatieve uitgangspunten, en in kwantitatieve zin een ruimer kader geeft. De behoefte aan grondgebonden koopwoningen wordt daarmee bevestigd.
Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat op deze specifieke locatie vrijstaande woningen op ruime kavels het meest passend wordt geacht. De opgave voor betaalbare woningen wordt op andere locaties binnen de gemeente ingevuld. Dat voornamelijk sprake is van vrijstaande woningen op ruime kavels, betekent overigens niet dat de woningen niet als levensloopbestendig kunnen worden uitgevoerd.
Reactie Provincie Limburg 3
De Provincie merkt op dat het plangebied aan de oostzijde grenst aan de bronsgroene natuurzone en dat ook de westelijk gelegen Oolderplas als bronsgroene natuurzone is aangeduid. Het plangebied betreft een onbebouwd perceel tussen deze twee gebieden met natuurwaarden, waaraan naar mening van de Provincie geen rekenschap wordt gegeven. Dit terwijl men van mening is dat ook de huidige landschappelijke waarde van de percelen als groene buffer tussen de bebouwingsconcentraties van Ool en Herten, niet gering is. Verzocht wordt het belang van deze groene waarde nadrukkelijker in de motivatie te betrekken en aan te geven hoe hier rekening mee is gehouden en hoe de nieuwe planontwikkeling hierop is afgestemd of ingepast.
Gemeentelijk standpunt 3
In het kader van de planvorming is, in tegenstelling tot hetgeen wordt gesteld, wel degelijk rekening gehouden met de landschappelijke waarden en natuurwaarden binnen het plangebied en de omgeving. Zo zijn er onder meer onderzoeken uitgevoerd naar mogelijk aanwezige natuurwaarden en is bij de planvorming reeds in een vroegtijdig stadium gekeken naar landschappelijke waarden.
Voor wat betreft de bronsgroene natuurzone geldt dat deze waarden zich bevinden aan de overzijde van de Maasstraat en aan de overzijde van de waterkering, terwijl op de provinciale beleidskaarten zelfs de Maasstraat zelf als zodanig is aangeduid. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen negatieve invloed uitgeoefend op de gronden aan de overzijde van de Maasstraat en aan de overzijde van de waterkering. Op de Oolderplas wordt met de voorgenomen ontwikkeling geen enkele invloed uitgeoefend, gelet op de tussenliggende afstand en de tussenliggende bebouwing. Er is geen sprake van een externe werking van het plangebied op de genoemde gebieden.
Verder is aan de noordzijde van het plangebied uitdrukkelijk een groene buffer opengehouden, als toegang naar het centrale groene gebied tussen de Maasstraat en Broekstraat. Ook blijven de gronden van Van Appeven ten zuidwesten van het plangebied, gelegen tussen de Broekstraat, Schuttersweg en Groeneweg, als open groene zone behouden.
Reactie Provincie Limburg 4
Vanuit de provinciale benadering om gebiedsgericht nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in te passen, vindt de Provincie het waardevol dat het plan wordt beschouwd vanuit het door het college vastgesteld Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool. Geadviseerd wordt de beschouwing in paragraaf 3.4.5 van de toelichting sterker en uitgebreider te beschrijven en te relateren aan de landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden van het gebied, de benodigde waterhuishoudkundige ingrepen, alsmede aan de volkshuisvestelijk beoogde doelgroep.
Gemeentelijk standpunt 4
Allereerst dient te worden opgemerkt dat het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool een gemeentelijk (beleids)document betreft waarbij de wijze waarop hiermee wordt omgegaan en de wijze waarop hieraan wordt getoetst ook een gemeentelijke aangelegenheid betreft.
In het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool is ingezet op het afronden van 'het rondje Ool', onder meer door de zuidkant te begrenzen met nieuwe woonkavels, waardoor een structuur van een helder omlijste dorpsrand met daarbinnen een groene open ruimtes ontstaat.
Het stedenbouwkundig ontwerp sluit voor een belangrijk deel aan bij de uitgangspunten van het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool. Zo is de entree op de hoek van de Maasstraat en Groeneweg voorzien van een groen voorplein en is voor wat betreft de verkaveling grotendeels aangesloten bij de opzet zoals gehanteerd in het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool. Tevens is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de uitgangspunten van het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool nader zijn uitgewerkt. Voor dit beeldkwaliteitsplan wordt een afzonderlijk traject doorlopen.
Voor wat betreft het voorstel om aan de noordzijde in erfwonen te voorzien, is hiervan afgeweken. Uit overleg met de omgeving is namelijk gebleken dat er een sterke behoefte bestaat om te komen tot een oplossing voor de bestaande ontsluiting van de woningen aan de Groenezijweg, die in de huidige situatie middels een smal pad tussen twee woningen aan de Groeneweg loopt. Door aan de noordzijde van het plangebied te voorzien in een nieuwe ontsluiting tussen de Maasstraat en de Groeneweg, wordt deze ongewenste situatie opgelost. Door de inpassing van de ontsluitingsweg aan de noordzijde van het plangebied, is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt logischer om de woningen ter plaatse met de voorzijde te richten op de nieuwe ontsluitingsweg. Daarnaast wordt het groene middengebied tussen de Maasstraat en de Broeksstraat toegankelijker gemaakt. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt deze afwijking van het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool dan ook aanvaardbaar geacht. Één en ander zoals reeds weergegeven in de toelichting van het bestemmingsplan. Een nadere uiteenzetting in relatie tot het Ruimtelijk Kwaliteitskader Ool wordt kortom niet noodzakelijk geacht.
Reactie Provincie Limburg 5
Gemeentelijk standpunt 5
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van woensdag 2 februari 2022 tot en met dinsdag 15 maart 2022, dus gedurende 6 weken, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn enkele zienswijzen ingediend. Voor meer informatie over de zienswijzen en het gemeentelijk standpunt ten aanzien van de zienswijzen, wordt verwezen naar de als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen Zienswijzennota.