Plan: | Peelveldlaan 60 Swalmen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0957.BP00000315-ON01 |
Ter plaatse van Peelveldlaan 60 te Swalmen is een voormalig schoolcomplex gelegen. Nadat de voormalige school naar een andere locatie is verhuisd, is het schoolcomplex al langere tijd niet meer in gebruik. Op de locatie was een leegstaand schoolgebouw, een schoolplein, een overdekte fietsenstalling, een aangebouwde (voormalige) kas en bijgebouwen aanwezig. Daarnaast zijn er een binnenplaats met siertuin en hagen, struwelen en diverse bomen op de locatie aanwezig. Ten noorden van het schoolcomplex was een skeelerbaan gelegen, maar deze is reeds verwijderd. Het schoolcomplex is gesloopt en de bomen zijn inmiddels gekapt of worden gekapt. Het plangebied is daarmee al zover bouwrijp gemaakt.
Door de wildgroei aan planten en het gebrek aan onderhoud, maakte het schoolcomplex in de huidige situatie een verloederde en verpauperde indruk. De huidige, verloederde c.q. verpauperde staat van het schoolcomplex was vanuit zowel ruimtelijk als maatschappelijk oogpunt gezien ongewenst. Om deze reden bestaat de wens om de locatie een nieuwe, passende invulling te geven. Hierbij dient gelet te worden op de specifieke ligging van de locatie, namelijk: binnen het bedrijventerrein De Reubenberg én binnen het invloedsgebied van de woningen gelegen aan de overzijde van de Peelveldlaan.
Het voornemen bestaat daarom om het voormalig schoolcomplex aan de Peelveldlaan 60 te Swalmen te transformeren naar een bedrijfslocatie waar bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 2 en 3.1 zijn toegestaan. Middels een afwijkingsbevoegdheid zijn ook bedrijfsactiviteiten hoger dan milieucategorie 3.1 of bedrijfsactiviteiten welke niet in de lijst van bedrijfsactiviteiten worden genoemd toegestaan, mits de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in milieucategorie 3.1.
Ten behoeve van de transformatie is het leegstaand schoolgebouw met bijbehorende bijgebouwen en verhardingen gesloopt. De skeelerbaan is reeds verwijderd. De vrijgekomen ruimte wordt ingericht voor één of meerdere bedrijfskavels. Het aantal bedrijfskavels en de afmetingen van de bedrijfskavels worden in een later stadium, op basis van de verkoopmogelijkheden en vraag, bepaald.
Om de ontwikkeling van één of meerdere bedrijfskavels aan de Peelveldlaan 60 te Swalmen planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is dit bestemmingsplan opgesteld. Gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied nog niet exact bekend is, biedt het bestemmingsplan een flexibel kader om de gewenste transformatie mogelijk te maken. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan de Peelveldlaan 60 te Swalmen. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Swalmen, sectie B, nummers 3799, 3800 en 3802. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Heydweg. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een bedrijfskavel van het bedrijventerrein Reubenberg. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de ontsluitingsweg behorend bij het sportcentrum wat hier gelegen is. Tot slot wordt de westzijde van het plangebied begrensd door de Peelveldlaan.
Begrenzing plangebied
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen 'Kern Swalmen' zoals vastgesteld op 7 juli 2011 en 'Herziening Kern Swalmen' zoals vastgesteld op 25 september 2014, is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Sport' en kent het de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Op basis van de geldende bestemmingsregels is het planologisch-juridisch gezien niet mogelijk het plangebied als bedrijfskavel(s) in te richten en in gebruik te nemen. Tevens biedt het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden waarmee het voornemen alsnog planologisch-juridisch mogelijk gemaakt kan worden. Om deze reden wordt, om de beoogde bedrijfskavel(s) ter plaatse van Peelveldlaan 60 te Swalmen planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk geacht.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Met de herziening zullen de percelen 3799, 3800 en 3802 worden herbestemd tot 'Bedrijventerrein'.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de ruimtelijke en functionele context, de huidige situatie en het beoogde planvoornemen gegeven. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.
Het plangebied is gelegen aan de Peelveldlaan 60, aan de noordoostzijde van de kern Swalmen. De Peelveldlaan vormt als het ware de grens tussen de woonbebouwing van de kern Swalmen (aan de westzijde van de Peelveldlaan) en het bedrijventerrein De Reubenberg (aan de oostzijde van de Peelveldlaan). Bedrijventerrein De Reubenberg grenst in het westen en zuidwesten aan de dorpskern van Swalmen, in het noorden aan de Rijksweg Noord (N271) en in het zuidoosten en oosten aan een omvangrijk bosgebied. Het plangebied is aan de westzijde van het bedrijventerrein gelegen. Op korte afstand is een aansluiting op de A73, de snelwegverbinding van Venlo via Roermond naar de A2.
Globale ligging plangebied aan de Peelveldlaan
Van oorsprong was bedrijventerrein Reubenberg gesitueerd aan de Reubenberg tussen de Heydweg en Peelveldlaan. Voorheen waren hier, aan de rand van de kern Swalmen, enkele bedrijven gesitueerd, wat ertoe heeft geleid dat het gebied zich uiteindelijk tot bedrijventerrein heeft ontwikkeld. Vanwege bedrijfsverplaatsing uit het gebied Bosstraat (i.v.m. de ontwikkeling van woningbouw aan Bosstraat-Zuid) en de toenemende vraag naar vestigingsmogelijkheden voor bedrijven, is het bedrijventerrein vanaf ca. 2000 uitgebreid in noordelijke richting en is een tweede uitbreiding vanaf 2005 gerealiseerd.
Het bedrijventerrein Reubenberg betreft een lokaal bedrijventerrein in het landelijke gebied. Het terrein biedt ruimte aan lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het bedrijventerrein Reubenberg huisvest verschillende type inrichtingen, waaronder fabrieken, logistieke bedrijven, aannemers e.d. en diverse (bedrijfs)woningen. De zone direct grenzend aan de Peelveldlaan betreft een overgangszone tussen de woonbebouwing aan de andere zijde van de Peelveldlaan en het bedrijventerrein. In deze zone zijn diverse functies gevestigd, te weten lichte bedrijvigheid een sportcentrum en het voormalig scholencomplex. Deze functies vormen de buffer tussen enerzijds de woonbebouwing en anderzijds de (zwaardere) bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein.
Het plangebied maakt deel uit van het bedrijventerrein De Reubenberg. Aan de noord-, oost- en zuidzijde van het plangebied bevinden zich dan ook diverse bedrijfslocaties. Enkel ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Peelveldlaan, bevinden zich woningen. Ter plaatse van het bedrijventerrein zijn bedrijfsactiviteiten van ten hoogste de milieucategorie 3.2 toegestaan.
Het plangebied is gelegen in de oksel van de Peelveldlaan en de Heydweg. In het verleden is het plangebied in gebruik geweest als schoollocatie en binnen het plangebied is dan ook een voormalig schoolgebouw gelegen. Naast het schoolgebouw, zijn binnen het plangebied ook een schoolplein, overdekte fietsenstalling, aangebouwde (voormalige) kas en bijgebouwen aanwezig. Daarnaast bevindt zich een binnenplaats met siertuin en hagen, struwelen en diverse bomen binnen het plangebied. De bomen zijn inmiddels gekapt of worden gekapt. Doordat de school een aantal jaar geleden is verhuisd, is het schoolcomplex al langere tijd niet meer in gebruik. Inmiddels is de bebouwing van het voormalige schoolcomplex gesloopt en is het terrein bouwrijp gemaakt..
Impressie huidige situatie
Het voornemen bestaat om een voormalig schoolcomplex ter plaatse van Peelveldlaan 60 te Swalmen te transformeren tot één of meerdere bedrijfskavels. Hiertoe wordt de schoolbebouwing en verharding die nu binnen het plangebied aanwezig is gesloopt c.q. verwijderd. De bomen zijn inmiddels gekapt of worden gekapt. Voor deze bomen geldt een herplantplicht. Deze bomen worden elders herplant. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in dit bestemmingsplan. Ook de inrit vanaf de Peelveldlaan aan de westzijde van het plangebied blijft behouden, maar wordt ter optimalisatie van het parkeren en de ontsluiting wel heringericht (zie ook 2.3.2).
De gronden binnen het plangebied worden door initiatiefnemer bouwrijp gemaakt en vervolgens op de markt gebracht. Afhankelijk van de vraag van één of meerdere bedrijven die zich hier willen vestigen, worden de bedrijfskavels binnen het plangebied ingericht. Het totaal uitgeefbaar oppervlak voor bedrijfskavels binnen het plangebied bedraagt ca. 1,2 ha. Het type bedrijf dat zich binnen het plangebied mag vestigen is een bedrijf dat op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangemerkt als een categorie 2 of 3.1 bedrijf. De bedrijfskavels worden ontwikkeld voor het lokaal en/of regionaal MKB.
Gezien het feit dat nog niet bekend is hoeveel en welke bedrijven zich binnen het plangebied zullen vestigen, is de exacte inrichting van het plangebied nog onbekend. In dit bestemmingsplan worden enkel de kaders (gebruik en bouwen) vastgelegd waarbinnen ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen plaatsvinden. Zo geldt per bedrijfskavel een maximaal bebouwingspercentage van 70% en bedraagt de maximale goot-/bouwhoogte binnen het plangebied 12 meter.
Verkeer
Ten gevolge van de transformatie van het voormalig schoolcomplex naar één of meerdere bedrijfskavels, neemt het aantal verkeersbewegingen binnen en rondom het plangebied toe. Op basis van de CROW-normen wordt de verkeersgeneratie in de voormalige en de nieuwe situatie ingeschat.
De voormalige verkeersgeneratie ten gevolge van de school wordt op basis van een leerlingenaantal van ca. 1.650 leerlingen berekend op 266 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gebaseerd op een gemiddelde verkeersgeneratie van 16,1 mvt bewegingen per etmaal per 100 leerlingen, uitgaande van de functie 'middelbare school', stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en ligging binnen 'rest bebouwde kom').
Voor de inschatting van de verkeersgeneratie ten gevolge van het mogelijk maken van één of meerdere bedrijfskavels wordt uitgegaan van:
Op basis van bovenstaande uitgangspunten en uitgaande van worst case (100% arbeidsintensief/bezoekersextensief) wordt de verkeersgeneratie ten gevolge van de bedrijfskavels ingeschat op ca. 916 motorvoertuigbewegingen (8.400/100 x 10,9) per etmaal. Ten gevolge van de transformatie van het voormalig schoolcomplex naar één of meerdere bedrijfskavels neemt het aantal verkeersbewegingen netto met ca. (916-266=) 650 motorvoertuigbewegingen per etmaal toe. Het aandeel vrachtverkeer en bezoekers bedraagt hierbij 5%.
De Peelveldlaan is een gebiedsontsluitingsweg en leidt het verkeer vanuit de Rijksweg om de kern Swalmen richting Duitsland. Het wegprofiel bestaat uit een rijbaan met twee rijstroken en een afzonderlijke parallelweg voor de woningen. Deze rijbaan en de parallelweg worden van elkaar gescheiden door een groenstrook/berm. Aan de zijde van het bedrijventerrein c.q. plangebied is tevens een vrijliggend fietspad en troittoir gelegen. Op het doorgaande gedeelte van de gebiedsontsluitingsweg zit alleen het doorgaande verkeer en het verkeer voor het bedrijventerrein. Het bestemmingsverkeer voor de woningen wordt afgewikkeld via de parallelweg.
Op basis van de CROW heeft een gebiedsontsluitingsweg binnen de bouwde kom met vrijliggende fietsvoorzieningen een capaciteit van 20.000 mvt/etmaal. De prognose is dat in 2030 de verkeersintenstieit ter hoogte van het plangebied op de Peelveldlaan 2.400 mvt/etmaal is. Richting de Rijksweg Noord en richting Duitsland bedraagt de verkeersintensiteit dan respectievel 3.300 en 1.900 mvt/etmaal. Aangezien het aantal verkeersbewegingen maar met ongeveer 650 bewegingen toeneemt heeft het doorgaande gedeelte van de gebiedsontsluitingsweg nog voldoende capaciteit om deze relatief beperkte toename van de verkeersgeneratie op te vangen.
Straatprofiel Peelveldlaan
In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten via een inrit aan de Peelveldlaan en een inrit aan de Heydweg. De inrit aan de Peelveldlaan dient als toegangsweg voor het sportcentrum dat ten zuiden van het plangebied is gelegen. De betreffende inrit blijft behouden, maar wordt wel opnieuw ingericht. Zo worden kleinere inritten vanaf deze toegangsweg gecreëerd, waarmee de ontsluiting voor personenauto's binnen het plangebied wordt geregeld. Ook komen bij de herinrichting van de inrit c.q. toegangsweg de parkeerplaatsen aan de westzijde van het plangebied (aan de Peelveldlaan) te vervallen. In plaats hiervan worden aan de zuidzijde van het plangebied nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan deze zijde van de voormalige school zijn al twee parkeerstroken gesitueerd. Na verplaatsing van de parkeerplaatsen ontstaat hier een rechte, duidelijke parkeerstrook. Door de verplaatsing van de parkeerplaatsen worden onveilige situaties met rijdende en parkerende auto's voorkomen ter plaatse van de inrit aan de Peelveldlaan voorkomen.
Het plangebied c.q. de bedrijven worden ontsloten via de Heydweg. De reeds aanwezige inrit wordt hiervoor verplaatst naar het 'midden' van het plangebied, zodat aan weerszijde van de insteek bedrijven gesitueerd kunnen worden. Het vrachtverkeer wordt via de Heydweg afgewikkeld. Hierdoor hoeft er geen vrachtverkeer af te buigen op de Peelveldlaan. Het voordeel hiervan is dat de doorstroming op deze weg gehandhaafd blijft en er geen kruisingen komen met het fietspad langs de Peelveldlaan.
Indicatieve inrichting plangebied met ontsluiting (insteek)
Parkeren
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de parkeerbehoefte die als gevolg van de ontwikkeling ontstaat. Voor dit planvoornemen geldt dat de exacte invulling c.q. gebruik van het plangebied nog onbekend is, waardoor ook de parkeerbehoefte nog niet berekend kan worden. Bij de nadere planuitwerking dient daarom rekening te worden gehouden met de parkeernormen die gemeente Roermond voor specifieke functies (zoals bedrijven) hanteert. Hierbij geldt dat bij het oprichten van gebouwen of bij verandering van gebruik, het plangebied zodanig dient te zijn ingericht dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Ter indicatie van de parkeerbehoefte ten gevolge van het planvoornemen wordt een globale inschatting gemaakt aan de hand van de Nota Parkeernormen 2021 van de gemeente Roermond. Op basis van de Nota Parkeernormen geldt voor de functie bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief een parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor de functie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Op basis van bovenstaande uitgangspunten, een maximaal bvo van 8.400 m2 en een 50/50 verdeling arbeidsintensief/bezoekersextensief en arbeidsextensief/bezoekersextensief, wordt de parkeerbehoefte ten gevolge van de bedrijfskavels globaal ingeschat op ca. 147 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
Paragraaf Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is komen te vervallen
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) de Nationale Omgevingsvisie (Novi) vastgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave'
In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet onderhavig voornemen in een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij een voormalig schoolgebouw gelegen binnen het bedrijventerrein De Reubenberg wordt herontwikkeld tot bedrijfskavel(s). Hiermee wordt een 'rotte plek' aan de Peelveldlaan verwijderd en vindt een kwaliteitsverbetering plaats, passend binnen de in het gebied aanwezige hinderveroorzakende en hindergevoelige functies. Bij de latere inrichting van het plangebied en de realisatie van de bedrijfsbebouwing binnen het plangebied wordt tevens rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid, klimaatbestendigheid en natuurinclusiviteit. Het planvoornemen wordt daarom passend geacht binnen de beleidskaders van de NOVI.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Gevolg ontwikkeling
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Gevolg planvoornemen
De transformatie van het voormalig schoolcomplex naar bedrijfskavel(s) wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om deze reden dient de behoefte aan de ontwikkeling ter plaatse van het plangebied te worden onderbouwd.
Binnen het plangebied is momenteel een leegstaand schoolgebouw aanwezig. Doordat het schoolgebouw al enige tijd leegstaat en de (sociale) controle op het gebouw gering is, vinden er regelmatig onwenselijke en illegale activiteiten plaats. Ook is de uitstraling van het schoolgebouw, wegens een gebrek aan onderhoud, ondermaats. Om deze reden bestaat vanuit zowel de omgeving als de gemeente Roermond de wens het schoolgebouw zo spoedig mogelijk te slopen en tot een nieuwe invulling van het plangebied te komen.
Voor wat betreft het plangebied geldt dat deze onderdeel is van het bedrijventerrein De Reubenberg. Het plangebied wordt aan de oost- en zuidzijde direct omgeven door bedrijven die op het terrein gevestigd zijn. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de Heydweg met aan de overzijde van de weg eveneens bedrijfslocaties. Enkel aan de aan de westzijde van het plangebied, aan de overzijde van de Peelveldlaan, is woonbebouwing aanwezig. Gezien het feit dat het plangebied in de directe nabijheid van het bedrijventerrein is gelegen en hier hinderveroorzakende bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, is de ontwikkeling van een milieugevoelige functie (zoals woningen) binnen het plangebied niet wenselijk.
In aansluiting op het bestaande bedrijventerrein, is er daarom voor gekozen om het plangebied tot bedrijfskavel(s) te transformeren aansluitend op en passend in de aanwezige ruimtelijke structuur. Hierbij geldt dat op basis van het provinciaal beleid het plangebied reeds als bedrijventerrein is aangemerkt (zie ook paragraaf 3.2). Daarnaast geldt dat de beoogde transformatie enkel als doel heeft om lokale en regionale MKB's een vestigingsplaats te bieden binnen de gemeente Roermond. Aan deze bedrijfskavels bestaat ook een behoefte. De vraag naag bedrijfskavels binnen de gemeente Roermond bedraagt namelijk ca. 37,4 ha. Daarbij geldt tevens dat er met name een vraag bestaat vanuit lokale en regionale MKB's naar bedrijfskavels met een oppervlak van < 2.500 m2. De transformatie van het voormalig schoolcomplex naar (nader in te richten) bedrijfskavels kan daarom in een specifieke behoefte aan bedrijfskavels binnen de gemeente Roermond voorzien. Gezien het feit dat de bedrijfskavel(s) worden ontwikkeld voor de doelgroep 'lokaal en regionaal MKB', wordt de werking van boven regionaal georiënteerde bedrijventerreinen hierdoor niet verstoord.
De exacte invulling van het plangebied is afhankelijk van het bedrijf danwel de bedrijven die zich hier willen vestigen. Om overlast op de bestaande woonbebouwing aan de Peelveldlaan te voorkomen, geldt in ieder geval dat binnen het plangebied (op een afstand van minimaal 30 meter ten opzichte van de woonbebouwing) enkel bedrijvigheid van ten hoogste de milieucategorie 2 is toegestaan. Middels een afwijkingsbevoegdheid kan tevens bedrijvigheid in de milieucategorie 3.1 worden toegestaan, mits dit niet tot nadelige milieugevolgen voor de omgeving leidt. Hiermee leidt de transformatie van het plangebied tot bedrijfskavel(s) niet tot overlast op de bestaande woningenen.
Er wordt geconcludeerd dat het planvoornemen voorziet in de benodigde kwaliteitsverbetering, waarmee een 'rotte plek' op het bedrijventerrein De Reubenberg een nieuwe invulling krijgt die passend is binnen de aanwezige hinderveroorzakende en hindergevoelige functies in het gebied. Hiermee wordt aan de toetsing van de Ladder voldaan.
In de de provinciale omgevingsvisie (vastgesteld 1 oktober 2021) is het plangebied, net als in het POL, aangemerkt als stedelijk gebied (bedrijventerrein). De kwaliteit van Limburgse bedrijventerreinen is niet overal aan de maat. Het gevolg is dat verouderde bedrijventerreinen leegstaande plekken en panden bevatten. In sommige gevallen leidt dit tot verloedering en criminele activiteiten. Daarnaast beschikken gemeenten vaak niet over de financiële middelen of spankracht om in samenwerking met de vele eigenaren bestaande bedrijventerreinen op te knappen en structureel te onderhouden. Tegelijkertijd dringen bedrijven aan op de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten kunnen zo in een dilemma terechtkomen.
Het is de ambitie van de provincie Limburg om ook in de toekomst te beschikken over genoeg werklocaties en goede ontwikkelruimte voor bestaande en nieuwe bedrijven: bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Samen met gemeenten en/of eigenaren werkt de provincie de komende jaren toe naar werklocaties die zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht aan de maat zijn. Daarbij wil de provincie zo efficiënt mogelijk omgaan met het ruimtebeslag.
Er wordt gekozen voor compacte werklocaties om ruimtegebruik en landschappelijke inpassing te optimaliseren. Hierbij wordt de voorkeursvolgorde volgens de NOVI gehanteerd:
Hiermee wordt niet alleen bij de nationale lijn (NOVI) aangesloten, maar ook bij de eigen ‘Limburgse principes’ (met name de principes ‘meer stad, meer land’ en ‘zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden’). Nieuwe bedrijven vestigen zich dus bij voorkeur op bestaande werklocaties. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt gestuurd op uitbreiding aan de grenzen van bestaande werklocaties. Voor gevestigde bedrijven kan daarbij maatwerk aan de orde zijn. Gemeenten zijn hierbij als eerste partij aan zet, maar wel in onderlinge regionale afstemming. Pas als dit geen oplossing biedt, wordt in overleg met de gemeenten de derde stap bekeken: de mogelijkheden voor nieuwe locaties voor bedrijventerreinen.
Gevolg planvoornemen
Dit planvoornemen ziet toe op de transformatie van een voormalig schoolcomplex naar één of meerdere bedrijfskavels. Hierbij geldt dat het plangebied is gelegen binnen het bestaand bedrijventerrein De Reubenberg. Door de transformatie wordt aan een 'rotte plek' op het bedrijventerrein een nieuwe, passende invulling gegeven. Hierbij worden de belangen van omliggende bedrijven en gevoelige functies (zoals de woningen aan de overzijde van de Peelveldlaan) niet geschaad. De bedrijfskavels worden mogelijk gemaakt voor lokale en regionale MKB's. Zoals besproken in de paragrafen 3.1.3 en 3.3.1 voorziet het planvoornemen daarmee in een concrete behoefte en is regionale afstemming niet aan de orde. Immers er is sprake van de vestiging van nieuwe bedrijven op een bestaande werklocatie. Tot slot geldt dat bij de latere inrichting van het plangebied en de realisatie van de bedrijfsbebouwing binnen het plangebied tevens rekening wordt gehouden met aspecten als duurzaamheid en klimaatbestendigheid. Het planvoornemen wordt daarom passend geacht binnen de beleidskaders van de POVI.
Gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Daarin heeft de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid uit het POL2014 plaatsgevonden. Hoewel in oktober 2021 inmiddels de nieuwe Omgevingsvisie Limburg is vastgesteld en voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in januari 2023 ook al de nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is vastgesteld, geldt vooralsnog de Omgevingsverordening Limburg 2014. De nieuwe verordening treedt pas in werking na bekendmaking, hetgeen wordt gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op dat moment vervalt de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Het beleid zoals opgenomen in het POL 2014 is meer geconcretiseerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Bedrijventerreinen
Ten aanzien van de inrichting en het beheer van bedrijventerreinen is in de omgevingsverordening opgenomen dat (artikel 2.4.5):
Gevolg ontwikkeling
Onderhavig planvoornemen ziet toe op de transformatie van een voormalig schoolcomplex naar één of meerdere bedrijfskavels. De locatie is gelegen binnen bedrijventerrein Reubenberg en is op basis van het provinciaal beleid reeds als 'bedrijventerrein' aangeduid. Gezien de directe nabijheid van hinderveroorzakende functies (bedrijven op het bedrijventerrein Reubenberg) is de ontwikkeling van een hindergevoelige functie, zoals woningen, op deze locatie niet wenselijk. Door het voormalig schoolcomplex binnen het bedrijventerrein te transformeren naar bedrijfskavel(s) is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik passend in de ruimtelijke structuur en wordt ook voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook 3.1.3). In paragraaf 3.3.1 is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de principes van dynamisch voorraadbeheer. Tot slot geldt dat in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten is onderbouwd dat het planvoornemen niet tot nadelige milieueffecten voor de omgeving leidt.
Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde landschaps- of natuurzone. Geconludeerd wordt dat het planvoornemen niet in strijd is met de regels uit de Omgevingsverordening.
In mei 2019 is het Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg vastgesteld. Het Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg is opgesteld om vraag en aanbod van werklocaties naar de toekomst toe in balans te brengen en de bijbehorende afspraken vast te leggen. Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor sterke economische initiatieven en kansen op dat vlak.
Het beleidskader is na vaststelling door de gemeenteraden, naast een afsprakenkader voor regionale samenwerking binnen de Samenwerking Midden-Limburg (hierna: SML), een zelfbindend kader voor de gemeenten. Het is richtinggevend voor het eigen beleid van de gemeenten, onder andere bij de uitwerking van structuur- of omgevingsvisies en bestemmingsplannen. Tevens zorgt het beleidskader en bijbehorende visiekaarten ervoor, dat voor ondernemers en vastgoedeigenaren voorzienbaar is hoe met de planologische ruimte omgegaan zal worden.
Op basis van het Regionaal beleidskader geldt dat indien nieuwe initiatieven (o.a. voor bedrijventerreinen) niet binnen de huidige planologische mogelijkheden passen, afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Onder de drempelwaarden geldt hiervoor de normale juridisch-planologische procedure, waarbij vrijwel altijd de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Belanghebbenden (waaronder de SML-gemeenten en Provincie) kunnen binnen dit reguliere traject eventuele zienswijzen indienen. De drempelwaarden betreffen voor:
Boven de drempelwaarden geldt ook de juridisch-planologische procedure, maar wordt eerst regionaal afgestemd met regiogemeenten en provincie. Deze afstemming verloopt via bepaalde procedurestappen.
Voor lokale situaties (voorraad en plannen) onder de drempelwaarden is regionale afstemming niet noodzakelijk. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling en juridisch-planologische behandeling van lokale situaties ligt dan bij de individuele gemeenten.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de transformatie van een voormalig schoolcomplex (ca. 1,2 ha.) naar één of meerdere bedrijfskavels ter plaatse van het bedrijventerrein De Reubenberg in Roermond. Op basis van het Regionaal beleidskader wordt dit bedrijventerrein aangemerkt als bedrijventerrein in landelijk gebied. De bedrijventerreinen landelijk gebied liggen in de landelijke gemeenten en zorgen voor een diverse opvang van kleinschalige en middelgrote bedrijven in de sfeer van (overwegend lichte) productie, handel en dienstverlening.
Het bedrijventerrein De Reubenberg is lokaal georiënteerd. Ook de te realiseren bedrijfskavel(s) ten gevolge van de transformatie zijn beoogd voor lokale en regionale MKB's, aansluitend op de bestaande ruimtelijke structuur. Er wordt met de realisatie van de bedrijfkavels nadrukkelijk niet voorzien in grootschalige regionale bedrijvigheid. Bij de opsplitsting in meerdere bedrijfskavels is sprake van een omvang tussen de 3.000 en 6.000 m2. De kans en verwachting wordt klein geacht dat er zich maar 1 bedrijf van 1,2 ha. zal vestigen. Gezien het feit dat het planvoornemen enkel betrekking heeft op het mogelijk maken van bij voorkeur meerdere bedrijfskavels voor het MKB, is regionale afstemming niet aan de orde ondanks dat sprake is van overschrijding van de drempelwaarde. De normale juridisch-planologische procedure, waarbij tevens aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst (zie ook paragraaf 3.1.3), wordt ten behoeve van het planvoornemen doorlopen. Binnen dit reguliere traject kunnen belanghebbenden (waaronder de SML-gemeenten en Provincie) eventuele zienswijzen indienen.
Tevens worden de bedrijfskavels zodanig ingericht dat sprake is van dynamisch voorraadbeheer. Dit houdt in dat de indeling en de realisatie van de bedrijfsgebouwen multi-use is. De bedrijfsgebouwen worden casco zo weinig mogelijk bedrijfssprecifiek gebouwd, zodat het snel geschikt te maken is voor de vestiging van andere bedrijven. Er is daarbij sprake van ’alles op de eigen kavel’ (alle aan het bedrijf gerelateerde activiteiten vinden plaats op de eigen kavel inclusief opslag en parkeren) en geen overmatige reserveruimte verkoop aan bedrijven.
Er wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet in strijd is met het Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg. Hierbij dient opgemerkt te worden dat wanneer uit nadere planvorming blijkt dat één of meerdere bedrijfskavels wordt benut voor een (boven) regionaal georiënteerde functie, waarbij tevens de genoemde drempelwaarden wordt overschreden, alsnog regionale afstemming dient plaats te vinden. In het regionaal overleg zal worden bepaald in hoeverre saldering bijdraagt aan de oplossing van een probleem (zoals een overschot aan een specifieke functie) en of de toepassing ervan proportioneel en haalbaar is.
De Strategische Visie Roermond 2020 beschrijft het gewenste toekomstbeeld van de gemeente Roermond en is vastgesteld op 30 oktober 2008. De visie omvat doelstellingen, standpunten, sterke punten en onderscheidende kenmerken en geeft op hoofdlijnen aan waar de gemeente Roermond in 2020 wil staan. In 2020 dient Roermond een stad te zijn voor alle leeftijden, voor alle bevolkingsgroepen, waar het goed wonen, werken, vertoeven en recreëren is.
De strategische visie is uitgewerkt in een zestal aandachtsgebieden, waarin de komende jaren geïnvesteerd dient te worden:
Gevolg planvoornemen
Dit planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar een bedrijfslocatie. Met de herontwikkeling wordt een leegstaand schoolgebouw gesloopt, waardoor er een 'rotte plek' aan de Peelveldlaan verdwijnt. In plaats hiervan wordt een bedrijfslocatie ontwikkeld waar bedrijvigheid (lokaal en regionaal MKB) in ten hoogste de milieucategorie 3.1 wordt toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat de ontwikkeling de bedrijfslocatie tot overlast op de nabij gelegen woningen aan de Peelveldlaan leidt.
Het planvoornemen past in de strategische visie doordat de herontwikkeling bijdraagt aan een economische sterke en prachtige stad.
Op 22 december 2016 is de Toekomstvisie Roermond 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. De toekomstvisie is in een interactief proces met burgers en bedrijven in Roermond tot stand gekomen. In de Toekomstvisie Roermond 2030 staan drie rode draden centraal. In 2030 moet Roermond een stad zijn van ontmoeten (1), verbinden (2) en samenwerken (3). Deze rode draden lopen dwars door de verschillende thema’s heen die in de toekomstvisie worden benoemd. Inwoners en partners in de stad kozen namelijk vijf thema's die zij voor de nabije toekomst het belangrijkst vinden en die in hun ogen centraal zouden moeten staan in de toekomstvisie: De vijf thema's betreffen:
In de Toekomstvisie is opgenomen dat Roermond in 2030 wordt gekenmerkt door betrokken Roermondenaren, lokale ondernemers en bedrijven, medewerkers van maatschappelijke organisaties, bestuurders, gemeenteraadsleden en ambtenaren.
Ten aanzien van 'Thema 4: Stad van retail, leisure en industrie' is opgenomen dat Roermond in 2030 een sterke regionale speler is. Bedrijfsleven en onderwijs in de regio werken slim samen en de gemeente is daarbij een daadkrachtige en creatieve verbinder. De stad is koploper in retailinnovatie, wat voor extra aantrekkingskracht zorgt. Roermond wordt steeds internationaler. In retail en in de maakindustrie zorgt een mix van kleine en grote bedrijven voor een innovatieve dynamiek. Samen met het onderwijs uit de regio voeden zij het ondernemerschap bij de bevolking. Ondernemerschap dat gestalte krijgt op de verschillende werklocaties die de stad rijk is, van binnenstad tot Roerstreek. De werklocaties zijn de visitekaartjes van de Roermondse economie.
Roermond is van oudsher een stad waar het midden- en kleinbedrijf goed gedijt. In 2030 zorgt een mix van grote en kleine bedrijven voor een waardevolle dynamiek in de lokale netwerken van ondernemers en bedrijven. Waar innovatieve kleine bedrijven met hun wendbaarheid en grotere bedrijven met hun massa en investeringsvermogen elkaar aanvullen, ontstaan mooie dingen. In de samenwerking tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid is er voor deze mkb-bedrijven een belangrijke rol.
Gevolg planvoornemen
Onderhavig planvoornemen sluit aan bij hetgeen dat wordt nagestreefd in de Toekomstvisie van Roermond, namelijk het bieden van een aantrekkelijke vestigingslocatie voor o.a. lokale ondernemers en bedrijven. Het planvoornemen is hiermee in lijn met bovenstaand beleid.
In de 'Monumenten- en Archeologieverordening 2011', vastgesteld door de raad op 7 juli 2011, wordt het beleid van de gemeente op de beleidsterreinen monumentenzorg en archeologie geregeld. De belangrijkste zaken die in de verordening geregeld worden zijn:
In deze nota is de gemeentelijke archeologievisie en het beleid voor de komende jaren geformuleerd. Leidraad daarbij is dat archeologie een integraal onderdeel vormt bij afwegingen betreffende de ruimtelijke ordening. In 2008 is de 'Archeologieatlas' vastgesteld door de gemeenteraad. Deze atlas vormt de basis voor het archeologiebeleid dat transparant is voor burgers en investeerders en verantwoord omgaat met het ondergrondse erfgoed. Op basis van de atlas is de 'Archeologie beleidskaart opgesteld. Op deze kaart wordt een onderscheid gemaakt in drie gebieden: 'Historische kern', 'Gebied met hoge archeologische verwachting' en 'Overige gebieden'. Het het plangebied is gewaardeerd als zijnde 'Overige gebieden'.
Per gebied worden verschillende eisen gesteld aan het archeologisch onderzoek. In de Nota Archeologie worden de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Uit de in de planregels opgenomen dubbelbestemmingen blijkt of een vooronderzoek noodzakelijk is. Uit het vooronderzoek blijkt of verder onderzoek moet plaatsvinden. Voor het archeologisch vervolgonderzoek zijn de in de nota genoemde onderzoeksthema's van belang.
Gevolgen planvoornemen
In paragraaf 4.9.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van Roermond de Groenvisie Roermond vastgesteld. De gemeente Roermond heeft veel stenige stedelijke omgevingen met wanden en daken die getransformeerd kunnen worden naar groen en ziet daar een mooie uitdaging. Roermond heeft de ambitie om dé groene architectuurstad te worden. Om dit te bereiken worden in de Groenvisie kansen benoemd en inspirerende voorbeelden gegeven voor groene architectuur, waarbij de gemeente het voortouw neemt met strategische groenprojecten. De koppeling tussen groen en architectuur vraagt om een zorgvuldige afstemming, bouwkundig en communicatief. Elke situatie is anders en dat daagt uit tot verrassende en innovatieve oplossingen.
Tegelijkertijd zet de Groenvisie in op duurzame groenstructuren voor de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. De gemeente wil de landschappelijke structuren herkenbaar maken in de stad en meer bomen krijgen de kans om monumentaal te worden. De gemeente gaat voor een ecologisch waardevolle, klimaat- en ziektebestendige openbare groenstructuur die klaar is voor de toekomst. Om de ambitie voor de groene buitenruimte waar te maken, zijn spelregels opgesteld, toetsingscriteria voor kwaliteit. Deze spelregels zijn noodzakelijk om richting te kunnen geven aan nieuwe ontwikkelingen en het in stand houden van het huidige openbaar groen. Goede spelregels zorgen er ook voor dat de beschikbare financiële middelen gerichter ingezet kunnen worden.
Gevolgen planvoornemen
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling gaat er geen openbaar groen verloren. Wel was de insteek om de bestaande te behouden maar deze zijn onlangs gerooid of worden gerooid omdat de bomen in slechte staat verkeren. Wel is er een herplantplicht van deze bomen.
Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. Het is van belang dat onderhavige planvoornemen plaats vindt binnen een goed leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.
Onderhavig planvoornemen ziet toe op de ontwikkeling van één of meerdere bedrijfskavels ter plaatse van een voormalige schoollocatie aan de Peelveldlaan te Swalmen. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem hier geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Het plangebied is reeds bestemd als 'Maatschappelijk' en derhalve kan beargumenteerd worden dat, gezien reeds sprake is van een milieugevoelige functie op de locatie, een bedrijfsfunctie hier dan ook al is toegestaan. Dit wordt middels een historisch bodemonderzoek NEN5725 onderbouwd. Econsultancy heeft een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd (d.d. 30 november 2020, rapportnr. 11816.001) om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken en te bepalen of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en/of NEN 5707. De bevindingen en conclusies zijn in deze paragraaf overgenomen. Tevens is het historisch bodemonderzoek als Bijlage 1 bij deze toelichting toegevoegd.
Bodem
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor het voorgenomen gebruik binnen het plangebied. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Tot slot geldt dat indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het "Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie" of de regionale bodemkwaliteitskaart, van toepassing zijn.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Asbest
Er zijn gedurende het milieuhygiënisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op binnen het plangebied te verwachten. Echter geldt dat het op basis van het onderzoek niet mogelijk is de asbestverdachtheid van de locatie (wegens de aanwezige puinlagen in de bodem) te ontkrachten. In een latere fase, alvorens de werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de grond aanvangen, zal dan ook een asbestonderzoek conform NEN5707/5897 uitgevoerd worden.
In dat kader is aanvullend een verkennend onderzoek asbest in bodem/puin (d.d. 1 augustus 2022, rapportnummer 11816.007) uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting toegevoegd. Uit dit verkennend onderzoek is gebleken dat de vooraf gestelde hypothese dat het plangebied als 'verdacht' dient te worden beschouwd deels wordt aanvaard. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt in het onderzoek echter gesteld dat er géén aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest, geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van de ruimtelijke onderbouwing.
Dit planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van één of meerdere bedrijfskavels ter plaatse van een voormalige schoollocatie. Een bedrijf is geen geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en is akoestisch onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai niet noodzakelijk. Wel wordt een bedrijf aangemerkt als een geluidveroorzakende functie. Om deze reden dient de geluidbelasting ten gevolge van de toekomstige bedrijvigheid binnen het plangebied op gevoelige functies die in de omgeving zijn gelegen (zoals de woningen aan de overzijde van de Peelveldlaan) inzichtelijk gemaakt te worden.
Voor wat betreft de beoordeling van de geluidbelasting ten gevolge van de toekomstige bedrijvigheid binnen het plangebied, geldt dat nog niet exact bekend is welke bedrijven zich binnen het plangebied zullen vestigen. Wel geldt dat met dit bestemmingsplan enkel bedrijfsactiviteiten van ten hoogste de milieucategorie 2 en 3.1 binnen het plangebied worden toegestaan (bedrijfsactiviteiten hoger dan milieucategorie 3.1 kunnen middels een afwijkingsbevoegdheid ook worden toegestaan, mits dit niet tot nadelige milieugevolgen voor de omgeving leidt). Op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering en uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied', geldt voor deze bedrijfsactiviteiten een maximale richtafstand van 30 meter voor geluid. Met de inrichting van het plangebied wordt er voor gezorgd dat aan deze minimale richtafstand tussen de hinderveroorzakende en hindergevoelige functies wordt voldaan. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.4 Bedrijven en milieuzonering.
Daarnaast is tevens gekeken naar de toename van het verkeer en de gevolgen ten aanzien van geluid op de nabijgelegen woningen. Zoals onderbouwd in paragraaf 2.3.2 Verkeer en parkeren neemt de verkeersgeneratei met ongeveer 650 motorvoertuigbewegingen toe met een aandeel van 5% vrachtverkeer. Gezien de verkeersintensiteit van 2400 mvt/etm (prognose 2030) komt hiermee de verkeersintensiteit van de Peelveldlaan op ongeveer 3.050 mvt/etm. Dit betekent een toename van 1 dB op basis van de algemene formule10 * log (N2/N1), waarbij N1 de oude situatie is en N2 de nieuwe. Dit resulteert dus in 10 * log (3050/2400) = 1,0 dB. Er is geen wetgeving die specifiek kijkt naar de verhoging in geluidsbelasting door alleen maar een toename in het verkeer. Als aangrijpingspunt kan gekeken worden naar de wetgeving omgaande de reconstructie van een weg. Deze geldt indien er aanpassingen gedaan worden aan de weg zelf.
Deze geluidstoename is derhalve acceptabel als dit vergeleken wordt met een reconstructie van een weg in het kader van de Wgh waarbij 1,5/2 dB als acceptabele toename wordt aangehouden/beschouwd.
“reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd”
Conclusie
Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt niet noodzakelijk geacht aangezien geen sprake is van het oprichten van een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Op basis van de hoogst toelaatbare bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied (milieucategorie 2 en 3.1, met afwijking naar hoger dan milieucategorie 3.1), de bijbehorende richtafstand voor geluid (30 meter binnen gemengd gebied) en de ligging van gevoelige functies op een afstand van minimaal 30 meter ten opzichte van de bedrijfsactiviteiten, wordt ten aanzien van het aspect 'geluid' het planvoornemen haalbaar geacht. Hierbij geldt dat wanneer een bedrijf zich daadwerkelijk binnen het plangebied wil vestigen, de geluidbelasting van het bedrijf op de omgeving nader inzichtelijk dient te worden gemaakt bij de vergunningverlening. Daarnaast is de geluidstoename als gevolg van de verkeersgeneratie dus kleinder dan 2 dB. Oftewel, een toename van 1 dB wordt als acceptabel beschouwd zonder dat hier verdere maatregelen voor hoeven worden getroffen.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.
Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Onderhavig plangebied is gelegen aan de rand van een bestaand bedrijventerrein. Direct tegenover het plangebied is een rustige woonwijk gelegen. Echter kan gemotiveerd worden dat de eerste lijnsbebouwing van deze woonwijk aan de Peelveldlaan, als overgangszone, gelegen is binnen het omgevingstype gemengd gebied. Zo geldt ten eerste dat in onderhavige situatie gevoelige functies direct naast belastende functies voor komen. De woningen grenzen immers aan het bedrijventerrein (maximaal milieucategorie 3.2), het voormalige schoolcomplex (milieucategorie 2) en het sportcentrum (milieucategorie 3.1). De bijbehorende richtafstanden, uitgaande van van gemengd gebied, bedragen respectievelijk 50 meter, 10 meter en 30 meter. De bestaande woningen zijn hiermee al gelegen binnen de invloedsfeer van deze functies. Ten tweede kan gesteld worden dat de Peelveldlaan deel uitmaakt van de hoodinfrastructuur van Swalmen (gebiedsontsluitingsweg). Het betreft een belangrijke ontsluitingsweg vanaf de Rijksweg Noord voor enerzijds het aangrenzende bedrijventerrein (oostzijde) en anderzijds de aangrenzende woonwijk (westzijde). De verkeersintensiteit ter hoogte van het plangebied bedraagt 2200 mvt/etmaal (2018). Ook hiervoor geldt dat de bestaande woningen in de invloedsfeer van deze gebiedsontsluitingsweg gelegen zijn. Het woon- en leefklimaat van deze woningen (1e lijnsbebouwing) aan de Peelveldlaan is hiermee reeds dermate verstoord dat voor deze woningen gemotiveerd kan worden uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied en de richtafstand met 1 stap verkleind kan worden. Dit houdt in dat voor milieucategorie 3.1 uitgegaan kan worden van een richtafstand van 30 meter in plaats van 50 meter.
Toetsing effecten op omliggende functies
Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één of meerdere bedrijfskavels waar bedrijfsactiviteiten van ten hoogste de milieucategorie 2 zijn toegestaan (bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3.1 kunnen middels een afwijkingsbevoegdheid ook worden toegestaan, mits dit niet tot nadelige milieugevolgen voor de omgeving leidt). Een bedrijf wordt niet aangemerkt als hindergevoelige functie en hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied hoeven daarom niet nader te worden onderzocht. Verder geldt dat de ontwikkeling van één of meerdere bedrijfskavels binnen het plangebied niet leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Wel geldt dat een bedrijf zelf een veroorzaker van hinder is. Om deze reden dienen hindergevoelige functies in de omgeving van het plangebied te worden beschouwd.
Zoals gezegd worden binnen het plangebied bedrijfsactiviteiten van ten hoogste de milieucategorie 3.1 toegestaan. Op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geldt voor de milieucategorie 3.1 bij het omgevingstype gemengd gebied een grootste richtafstand van 30 meter tussen het bedrijf en de gevoelige functie.
Ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied zijn bedrijven behorend bij het bedrijventerrein De Reubenberg aanwezig. Bedrijven worden niet aangemerkt als milieugevoelige functie en toetsing aan de richtafstand is voor deze bedrijven daarom niet aan de orde. Direct ten zuiden van het plangebied is een sporthal gelegen. Ook een sporthal wordt niet als milieugevoelige functie aangemerkt. Toetsing aan de richtafstand is daarom ook in dit geval niet aan de orde. Verder geldt dat ten oosten van het plangebied (ter plaatse van Heydweg 4) een bedrijfswoning is gelegen. Een bedrijfswoning wordt aangemerkt als milieugevoelige functie. De afstand tussen de bedrijfswoning en het plangebied bedraagt 30 meter, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Peelveldlaan, is woonbebouwing aanwezig. Woningen worden aangemerkt als een milieugevoelige functie. De afstand tussen de bestaande achtergevel woonbebouwing aan de Kapelaan Sourenstraat en de westelijke plangrens bedraagt ca. 39 meter (zie onderstaand figuur). Hiermee wordt aan de richtafstand van 30 meter voldaan. Deze woningen hebben een bouwdiepte van ongeveer 12 meter en de hoofdgebouwen mogen op basis van de bouwregels uit het vigerende bestemmingsplan met maximaal 20% worden vergroot voor dezelfde functie. Dit houdt in dat deze woningen met ongeveer 2,5 meter mogen worden uitgebreid waardoor de achtergevel op ca. 36,5 meter komt te liggen. Hiermee wordt dan nog steeds voldaan aan de richtafstand van 30 meter. De woningen aan de Peelveldlaan zijn met de voorgevel richting het plangebied gelegen. De afstand van de voorgevel van deze woningen tot de grens van het plangebied bedraagt ongeveer 33 meter. Aangezien deze woningen aan de voorzijde niet mogen worden uitgebreid wordt voor deze woningen eveneens voldaan aan de richtafstand van 30 meter.
Daarnaast was in de voormalige situatie toen er nog een schoolcomplex voor voortgezet onderwijs gevestigd was ook al sprake van een milieucategorie 2 activiteit met een richtafstand van 30 meter, uitgaande van een rustige woonomgeving. Hiermee wijzigt er in feite niet qua richtafstand tussen de 'oude' en 'nieuwe' situatie
Onderstaand figuur geeft de afstand vanaf de plangrens tot aan de omliggende gevoelige functies weer. Hierbij is aan de westzijde van het plangebied tevens een indicatie gegeven van de afstand van 30 meter vanaf de plangrens richting de woonbebouwing.
Indicatie inrichting plangebied
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor dit planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
NIBM
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. Aan de hand van een inschatting van de verkeersgeneratie kan met behulp van de NIBM-tool worden berekend of een project NIBM is. NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
In paragraaf 2.3.2 reeds is beschreven dat de netto toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de transformatie van het voormalig schoolcomplex naar één of meerdere bedrijfskavels ca. 650 motorvoertuigbewegingen per etmaal (worst case) bedraagt. Op basis van deze toename in het aantal verkeersbewegingen wordt aan de hand van de NIBM-tool geconcludeerd dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Uitsnede NIBM-tool
Fijnstof
Voor wat betreft de beoordeling van het leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied is geen rekenpunt gelegen. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties ter plaatse van nabijgelegen rekenpunten beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) ter plaatse van de rekenpunten niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 7,144 (8), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het leefklimaat ter plekke van het plangebied. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Uitsnede viewer NSL-monitoringstool
Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van zware industrie of een concentratiegebied van intensieve veehouderijen. Derhalve wordt redelijkerwijs aangenomen dat ten aanzien van luchtkwaliteit sprake is van een goed leefklimaat voor de te ontwikkelen bedrijfskavels op deze locatie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.
Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour
Het plangebied is binnen het invloedsgebied van de rijksweg A73, de spoorlijn Roermond - Venlo en een aardgasleiding van Gasunie gelegen. Om deze reden dient het groepsrisico ten gevolge van het planvoornemen te worden beschouwd. Onderstaande paragrafen gaan daar nader op in. Hierbij geldt tevens dat in het verleden binnen het plangebied een schoolcomplex aanwezig was. Dit planvoornemen voorziet in de transformatie van het schoolcomplex in één of meerdere bedrijfskavels. De verwachting is daarom dat het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft netto gezien niet toeneemt maar zelfs afneemt en het groepsrisico niet wordt verhoogd.
Op basis van de Risicokaart wordt geconcludeerd dat het plangebied op circa 420 meter afstand van de rijksweg A73 en op circa 470 meter afstand van spoorlijn Roermond-Venlo is gelegen. Het plangebied is daarmee binnen de invloedsgebieden van de weg A73 en de spoorlijn gelegen.
Conform de ‘Visie Externe Veiligheid Roermond’ (VEVR) dient het groepsrisico van de A73 en de spoorlijn te worden verantwoord. Het plangebied is namelijk gelegen binnen zone IV (>300) meter ten opzichte van de genoemde transportassen. Bij zone IV dient alleen rekening gehouden te worden met de effecten van een toxische gaswolk.
Ontwikkeling groepsrisico
Indien een ruimtelijk plan in de zone IV tot toename van de personendichtheid leidt, betekent dat het groepsrisico niet significant zal toenemen, vanwege:
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de beleidsvisie externe veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het besluitgebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de visie Externe veiligheid van de gemeente Roermond.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld, zijn hierbij parameters. Het plangebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij ‘optimale’ weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquill-klasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Daarnaast is het van belang dat werknemers tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding of via Cell-Broadcast.
Direct ten westen van het plangebied (ter plaatse van de Peelveldlaan) is een buisleiding (Z-509-11) van Gasunie gelegen. Voor de hogedruk aardgastransportleidingen is het maatscenario een (externe) beschadiging waardoor gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt en een fakkelbrand vormt. Bij een fakkelbrand is de warmtestraling maatgevend voor de afstandsbepaling. Dit maatscenario is van belang binnen het invloedsgebied van de leiding. Het plangebied is binnen dit invloedsgebied (1% legaliteitsgrens 70 meter en 100% legaliteitsgrens 50 meter) gelegen. Conform het planologisch kader als beschreven in de Visie externe veiligheid wordt ingegaan op de functies die binnen het plangebied worden toegestaan, de inrichting van het plangebied en niet ruimtelijke maatregelen.
Functies
Binnen het invloedsgebied van de aardasleiding worden functies met een hoge mate van zelfredzaamheid en/of lage personendichtheid en/of lage kwetsbaarheid (kleinschalige kantoren en voorzieningen, bedrijven) bevorderd. Extra kwetsbare functies met een laag zelfredzaamheidsniveau, (grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen, kinderdagverblijf) zijn uitgesloten.
Inrichting plangebied
De inrichting van het plangebied is nog onbekend. Bij de nadere planuitwerking dient vanwege het groepsrisico in ieder geval rekening te worden gehouden met de verdeling van de personendichtheid binnen het plangebied. Hierbij geldt dat de personendichtheid van de leiding af dient te verdichten en dat objecten met een hoge personendichtheid binnen het plangebied worden verspreid. Bij de indeling van (bedrijfs)bebouwing dienen kwetsbare functies (bijvoorbeeld kantoorruimte, kantines) zoveel mogelijk van de buisleiding af (risicoluwe zijde) te worden gesitueerd. Daarnaast geldt dat binnen en rondom het plangebied dient te worden voorzien in een goede verkeerskundige ontsluiting voor hulpdiensten (deze moeten van twee kanten kunnen aanrijden). Verder moet voldaan worden aan de Handleiding bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid en dienen minimaal twee vluchtroutes van de risicobron af te worden gerealiseerd voor aanwezigen.
Met het planvoornemen zullen er minder personen binnen het plangebied verblijven dan in de situatie toen er nog sprake was van een schoolcomplex waardoor de persoonsdichtheid afneemtin de nieuwe toekomstige situatie. Daarnaast betreffen het werknemers van de bedrijven in plaats van leerlingen waarvaan aangenomen mag worden dat deze minder begeleid moeten worden bij een eventuele calamiteit. Daarnaast wordt de ontsluiting van het plangebied geoptimaliseerd door de aanleg van een insteek vanaf de Heydweg. Deze weg wordt buiten de 100% legaliteitsgrens gesitueerd zodat er sprake is van een goede verkeerskundige ontsluiting voor hulpdienst en daarmee de bedrijven gelegen aan de Peelveldlaan van de achterzijde kunnen bereiken en niet via de Peelveldlaan zelf.
Niet ruimtelijke maatregelen
Bij de nadere planuitwerking / uitwerking van de bouwplannen dienen bouwtechnische maatregelen te worden beschouwd die de schuilmogelijkheden (in geval van een fakkelbrand) bij gebouwen die veel mensen huisvesten vergroten. Deze maatregelen zijn ruimtelijk niet te verankeren, maar worden als aandachtspunt meegegeven aan een initiatiefnemer. Tot slot dient aandacht te worden besteed aan organisatorische (o.a. rampenbestrijdingsplannen) en communicatie (o.a. Cell Broadcast) maatregelen om de zelfredzaamheid in geval van een calamiteit te vergroten.
Het plangebied is binnen de invloedsgebieden van de rijksweg A73, de spoorlijn Roermond - Venlo en een gasleiding van Gasunie gelegen. In bovenstaande paragrafen is het groepsrisico toegelicht c.q. verantwoord. Hierbij geldt tevens dat het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft (en daarmee het groepsrisico) niet toeneemt maar zelfs afneemt ten gevolge van het planvoornemen. Het betreft immers een transformatie van een voormalig schoolcomplex naar één of meerdere bedrijfskavels. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Econsultancy heeft een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (d.d. 2 december 2020, rapportnr. 11816.005). De quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen sloop van het schoolgebouw binnen het plangebied en heeft tot doel om in te schatten of er binnen of nabij het plangebied planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingrepen. De resultaten van de quickscan zijn in deze paragraaf beschreven. De quickscan is tevens als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Natura 2000
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Swalmdal, bevindt zich op circa 600 meter afstand ten zuiden van het plangebied.
Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen binnen het plangebied zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (circa 600 meter) echter niet op voorhand uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie worden onderzocht middels een modelberekening (Aerius-calculator).
Natuurnetwerk Nederland
In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehanteerd. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. De functionaliteit en effectiviteit van de goudgroene natuurzone wordt wel ondersteund. De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden. Echter, de zilvergroene natuurzones en bronsgroene landschapszones maken wel onderdeel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. Het plangebied ligt echter wel in de nabijheid van een deel van de goudgroene natuurzone, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. De meest nabijgelegen goudgroene natuurzone bevindt zich circa 450 meter ten (zuid)oosten van het plangebied. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt op circa 450 meter afstand van een onderdeel van het Natuurnetwerk. Door de voorgenomen plannen binnen het plangebied zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk wordt niet noodzakelijk geacht.
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In deze paragraaf wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
De gekapte en nog te kappen bomen binnen het plangebied vielen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand binnen het plangebied is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.
Voor gekapte de bomen geldt dat deze herplant dienen te worden. Dit vindt elders plaats (perceelsgrens met sportcentrum en Oosttangent). Dit is middels een voorwaardelijke verplichting geregeld in dit bestemmingsplan.
De aanwezigheid van geschikt habitat binnen het plangebied voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Op basis van onderhavige quickscan dient voor uitvoering van de plannen duidelijkheid te worden verkregen over de eventuele functie van de bebouwing binnen het plangebied voor gebouwbewonende vleermuizen en huismus. Een aanvullend onderzoek naar de aan- of afwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger wordt noodzakelijk geacht conform het vleermuisprotocol 2021. Een aanvullend onderzoek naar nestlocaties van huismus wordt noodzakelijk geacht conform het Kennisdocument Huismus.
Tevens heeft het plangebied potentieel een functie voor steenmarter. Voor steenmarter geldt in Limburg een vrijstellingsperiode van 15 augustus tot en met februari. Indien tijdens het aanvullend onderzoek naar vleermuizen indicaties voor de aanwezigheid van een vaste rust- en / of voortplantingsplaats van steenmarter worden aangetroffen, wordt geadviseerd om in deze vrijstellingsperiode te werken om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming vanwege het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en / of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht voor zoogdieren, amfibieën en een mogelijk incidenteel voorkomende hazelworm.
Naar aanleiding van de resultaten en conclusies van de quickscan flora en fauna is aanvullende ecologisch onderzoek uitgevoerd naar verblijfplaatsen van de huismus en gebouwbewonende vleermuizen. De resultaten van het aanvullend ecologisch onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. Het aanvullend ecologisch onderzoek is tevens als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Resultaten huismus
Tijdens geen van de veldbezoeken zijn roepende huismusmannetjes aangetroffen binnen het plangebied. Tevens zijn geen andere indicaties aangetroffen voor de aanwezigheid van een nestlocatie van huismus, bijvoorbeeld middels invliegende huismussen en/of aanvliegende huismussen met nestmateriaal in de bek. In de directe omgeving zijn tevens geen roepende mannetjes aangetroffen. In het te verwijderen groen zijn ten tijde van de veldbezoeken geen (roepende) huismussen aangetroffen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat deze geen essentiële functie hebben voor in de omgeving verblijvende huismussen.
Resultaten steenmarter
Tijdens geen van de veldbezoeken zijn sporen van de steenmarter aangetroffen, bijvoorbeeld in de vorm van uitwerpselen, prooiresten en/of zichtwaarnemingen van individuen. Bij intensief gebruik van een locatie door deze soort zijn dergelijke sporen vrij eenvoudig aan te treffen. Gelet op het ontbreken hiervan kan worden gesteld dat de locatie niet in gebruik is door de steenmarter. Een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van steenmarter kan op de locatie dan ook worden uitgesloten.
Resultaten gebouwbewonende vleermuizen
Gedurende het vleermuisonderzoek is één kraamverblijfplaats met circa 22 individuen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld aan de voorzijde van de bebouwing onder de golfplaten boven de ramen, aan de top van de voorgevel. Ook zijn er twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld aan de noordelijke- en zuidelijke voorzijde van het pand. Gedurende alle rondes zijn er foeragerende en passerende gewone dwergvleermuizen en laatvliegers waargenomen rond de locatie, tijdens één van de rondes zijn tevens passerende rosse vleermuizen waargenomen, met name aan de westzijde en zuid(oost)zijde van de onderzoekslocatie.
Conclusie
Met betrekking tot de voorgenomen plannen ter plaatse van de locatie is er sprake van opzettelijke beschadiging, vernieling en/of verstoring van één kraamverblijfplaats en twee paarver-blijfplaatsen en (milde) winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Bij uitvoering van de sloop is er dan ook sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.
Ten behoeve van de uitvoering dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de Provincie Limburg voor het opzettelijk beschadigen, vernielen en verstoren van één kraamverblijfplaats en twee zomer- en (milde) winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (artikel 3.5, lid 2 en lid 4). Daarnaast zal door het treffen van maatregelen de functionaliteit van de vaste rust- en voortplantingsplaatsen behouden moeten blijven en schade aan individuen moeten worden voorkomen. De maatregelen dienen ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag te worden vastgelegd in een activiteitenplan.
Inmiddels is de ontheffing verleent, zijn de noodzakelijke maatregelen getroffen en is de bebouwing gesloopt waardoor het plangebied bouwrijp is gemaakt.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het ‘meldformulier watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.
Het plangebied is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg. Volgens het Waterschap Limburg hoeven kleine ruimtelijke plannen niet meer voor een wateradvies naar het watertoetsloket. Hiervoor is een bovengrens ingesteld van 1.000 m² nieuw bebouwd oppervlak, mits het plangebied niet binnen een (door het Waterschap aangegeven) speciaal aandachtsgebied valt.
Onderhavig planvoornemen ziet toe op de transformatie van een voormalige schoolocatie naar één of meerdere bedrijfskavels. De voormalige schoollocatie is vrijwel geheel verhard c.q. bebouwd. In het kader van de transformatie vindt sloop van de voormalige schoolbebouwing plaats en wordt het plangebied ten behoeve van de toekomstige bedrijviheid heringericht. Gezien nog niet bekend is welke bedrijven zich binnen het plangebied zullen vestigen, is de exacte invulling van het plangebied nog onbekend. Echter, gezien het feit dat in de huidige situatie het plangebied vrijwel geheel verhard c.q. bebouwd is, wordt redelijkerwijs geconcludeerd dat de toename van nieuw bebouwd oppervlak minder dan 1.000 m2 bedraagt. Derhalve is geen wateradvies noodzakelijk.
Waterschap Limburg hanteert zowel een voorkeursvolgorde voor waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren) als voor waterkwantiteit (hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool). In aansluiting op het landelijk beleid hanteert Waterschap Limburg het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” (afgeleid van de trits “vasthouden – bergen – afvoeren” doorlopen.
Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater op het rioolwaterstelsel. Het afval- en hemelwater dienen in de mate van het mogelijke gescheiden van elkaar gehouden te worden. In onderhavig geval zal het afval- en hemelwater ten gevolge van de bedrijfskavels c.q. bedrijfsbebouwing gescheiden worden aangeboden aan het bestaande gemengde riool nabij het plangebied. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het bestaande riool aangezien het voormalige scholencomplex reeds hierop aangesloten was. De aanleghoogtes van het systeem dienen nader bepaald te worden in overleg met de gemeente. Door het afval- en hemelwater gescheiden aan te bieden aan het gemengde riool wordt vast voorgesorteerd op de mogelijkheid dat in de toekomst het gemengde riool wordt vervangen door een gescheiden stelsel. In dat geval zijn de bedrijfskavels c.q. bedrijfsbebouwing reeds in staat het afval- en hemelwater gescheiden aan te bieden.
Voor wat betreft hemelwaterberging geldt het uitgangspunt dat 'nieuw' verhard oppervlak (daken en verharding) niet meer op het gemengd rioolstelsel mag worden aangesloten, maar dat het hemelwater volledig afgekoppeld moet worden. Het uitgangspunt daarbij is verwerking op eigen terrein. De infiltratie- en bergingsvoorzieningen dienen te worden gedimensioneerd op 100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Uitgaande van een plangebied ter grootte van ca. 1,2 ha. dat volledig kan worden verhard, wordt de bergingsopgave t.b.v. een bui van 100 mm in 24 uur ingeschat op 1.200 m3. Om inzichtelijk te maken of hemelwaterberging binnen het plangebied tot de mogelijkheden behoort, is door Econsultancy middels een geohydrologisch onderzoek (d.d. 3 december 2020, rapportnr. 11816.004, zie ook Bijlage 5) onderzocht of de bodem binnen het plangebied geschikt is voor infiltratie van hemelwater. Op basis van het geohydrologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de doorlatendheid van de bodem over het algemeen geclassificeerd wordt als goed tot zeer goed doorlatend, waarbij k-waarden van 2,2 - >10 m/dag zijn aangetoond.
Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen het plangebied, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van maximaal 1,5 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5. Hierbij is rekening gehouden met de sterk siltige bijmengingen en de aanwezigheid van brokken leem en gleyverschijnselen in de ondergrond.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect water geen belemmeringen worden verwacht. Op basis van de omvang van het plangebied en het geohydrologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat hemelwaterinfiltratie binnen het plangebied mogelijk is. Gedacht kan worden aan waterhuishoudkundige voorzieningen als sedum dak, infiltratiekratten, wadi's. Geadviseerd wordt bij verdere planuitwerking ter plaatse van een beoogde infiltratievoorziening nader onderzoek te doen naar de meest geschikte diepte en in welke bodemlaag de beste mogelijkheden liggen voor de toepassing van hemelwaterinfiltratie.
Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Het plangebied kent een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Op basis van deze bestemming geldt dat bodemverstorende ingrepen binnen de bebouwde kom kleiner dan 1.000 m2 en niet gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument zijn toegestaan. Ook geldt dat bodemverstorende ingrepen zijn toegestaan indien deze plaatsvinden ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem.
Gevolg planvoornemen
Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als schoollocatie. De bodem binnen het plangebied is reeds evident verstoord ten gevolge van de eerdere realisatie van de schoolbebouwing en de inrichting van het schoolterrein. De bodemverstorende ingrepen die met dit plan zijn beoogd zijn weliswaarder groter dan 1.000 m2, maar vinden ter plaatse van een reeds evident verstoorde bodem plaats. In het kader van zorgvuldigheid en op advies van de gemeente Roermond is toch een archeologisch onderzoek (d.d. 8 augustus 2023 rapportnummer 19598.001) uitgevoerd. Dit archeologisch onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting toegevoegd. Uit dit archeologisch onderzoek is gebleken dat gezien de archeologische verwachting binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijkis om deze te toetsen. Aangezien verwacht wordt dat alleen een sporenniveau zonder vondstlaag aanwezig is is in dit stadium de meest geschikte onderzoeksmethode een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Echter uit het veldonderzoek is gebleken dat het bodemprofiel van het plangebied tot in de top van de Maasterrasafzettingen is verstoord tot een diepte van 1,20 tot 1,50 meter minus maaiveld. Om het planvoornemen te realiseren zullen de bodemverstorende ingrepen zich beperken tot een diepte van maximaal 1,20 meter. In de regels is dan ook bepaald dat ondergronds bouwen niet is toegestaan en de diepte van de bouwputten of fundering voor de realisatie van de bedrijfsgebouwen of de aanleg van verhardingen dan wel hemelwatervoorzieningen niet meer mag bedragen dan 1,20 meter minus maaiveld.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Binnen het plangebied is de bebouwing van een voormalige schoollocatie gelegen. De bebouwing dateert uit de jaren '70 van de vorige eeuw en wordt niet als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied bevinden.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een BGT/DKK ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Kern Swalmen' (inclusief herziening).
De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.
Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.
Ten behoeve van de bedrijfskavel(s) is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven uit de categorieën 2 en 3.1 toegestaan. Binnen deze bestemming zijn, onder andere vanwege de gewenste flexibiliteit, ook de openbare groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen opgenomen.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.
Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
De algemene gebruiksregels betreffen het strijdig gebruik.
De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
De procedureregels zijn opgenomen voor de in het plan geregelde afwijkingen, omgevingsvergunning voo rhet uitvoeren van werken of werkzaamheden en nadere eisen. De procedure ten aanzien van wijzigingsbevoegdheden is in de Wro beschreven.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Roermond en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de bedrijfskavel(s) worden gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Dit planvoornemen voorziet ter plaatse van de Peelveldlaan 60 te Swalmen in een kwaliteitsverbetering door een verloederd c.q. verpauperd schoolcomplex te slopen en hier één of meerdere bedrijfskavels op te richten. De gebruiksmogelijkheden voor de bedrijfskavels zijn afgestemd op de omliggende woningen: er worden binnen het plangebied enkel bedrijfsactiviteiten van ten hoogste de milieucategorie 2 toegestaan (bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3.1 kunnen middels een afwijkingsbevoegdheid ook worden toegestaan, mits dit niet tot nadelige milieugevolgen voor de omgeving leidt), waardoor de bijbehorende grootste richtafstand tussen de bestaande woningen en te realiseren bedrijfskavel(s) (zijnde 30 meter) blijft gehandhaafd. Het woon- en leefklimaat binnen en rondom het plangebied blijft hiermee gehandhaafd.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerpbestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Peelveldlaan 60 Swalmen'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan in verband met de ontwikkeling van één of meerdere bedrijfskavels ter plaatse van Peelveldlaan 60 te Swalmen.
Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de transformatie van een voormalige schoollocatie naar één of meerdere bedrijfskavels op een bestaand bedrijventerrein binnen bestaand bebouwd gebied. Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één of meerdere bedrijfskavels binnen bedrijventerrein Reubenberg en is passend binnen het vigerend beleid. Er zijn hiermee geen rijks-, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van datum gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. In totaal zijn er PM zienswijzen ingediend. Er zijn enkele zienswijzen geheel of gedeeltelijk gegrond verklaard en deze leiden tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Dit betreft ...
Daarnaast worden wel/niet ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Dit betreft..
Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van datum ongewijzigd/gewijzigd vastgesteld.