direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Campinaterrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Wonen Zuid heeft het voornemen om op het terrein waar vroeger een fabriek van Campina stond ruim veertig woningen te ontwikkelen.

Ter plaatse geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. De bouw van woningen past niet binnen deze bestemming. Het is daarom noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien. Een nieuw bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning(en).

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het westelijke deel van het stedelijk gebied van Roermond. Het centrum van Roermond ligt op korte afstand. Ook de Roer en het spoor van de Ijzeren Rijn liggen dichtbij. De ligging van het plangebied is zichtbaar in de afbeelding hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied binnen Roermond (rood omkaderd)

Ten noorden van het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Ten oosten van het plangebied zijn bedrijven met bijbehorende (parkeer) voorzieningen toegestaan. Deze maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid sluiten aan op de meer westelijk gelegen Koninginnelaan. De Koninginnelaan is een van de belangrijkste ontlsuitingswegen van Roermond.

Het spoor van de IJzeren Rijn en de Prinses Marijkestraat liggen parallel aan de westelijke grens van het plangebied. Aan de zuidzijde begrenst de Prins Bernhardstraat het plangebied. In de afbeelding hierna is de begrenzing van het plangebied zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: begrenzing en inrichting plangebied (indicatief)

Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'Roermondse Veld'. Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2014 vastgesteld en is geheel onherroepelijk in werking.

Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijvigheid'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen en is de ter plaatse toegestane maatvoering aangegeven (bouw en goothoogte bedragen maximaal 14 meter). Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De afbeelding hierna laat een uitsnede zien van de verbeelding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Roermondse Veld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: ter plaatse geldend bestemmingsplan 'Roermonds Veld' (blauwe pijl ter hoogte van bouwvlak voormalige fabriek).

1.3 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
  • regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
  • en voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het geldende beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)-planologische aspecten rekening is gehouden.

De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin een omschrijving van de omgeving van het plangebied is opgenomen. In het hoofdstuk daarna wordt het plan / initiatief omschreven. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling. Tenslotte worden in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke haalbaarheid besproken.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied buiten de historische kern van Roermond ligt. Het ligt aan de zuidelijke toegangsweg van de stad. Uit kaartmateriaal uit 1806 blijkt dat het plangebied onbebouwd is en in gebruik als landbouwgrond.

Op een kadastrale kaart uit 1845 zijn het plangebied en omgeving aangeduid als 'In de Wolfs Keel'. Ook dan is het plangebied in gebruik als bouwland.

Vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw vinden er grotere vervanderingen plaats. Vanaf 1938 wordt het terrein bebouwd. Gedurende de jaren daarna verandert de bebouwing van het plangebied continue. Een aantal gebouwen wordt gesloopt en vervangen. De voorloper van de Prins Bernhardstraat, die al in kaartmateriaal van begin 19e eeuw is opgenomen, verandert qua ligging. Deze wordt aangepast aan het nieuwe stratenplan van de stad. Uiteindelijk komt er een zuivelfabriek binnen het plangebied tot stand met een garage en opslag. Het binnenplein en het omliggende terrein waren volledig verhard met klinkers, betonstraatstenen en voor een klein gedeelte met asfalt. In totaal was ca. 4.000 m2 bebouwd en het overige deel van het plangebied (ruim 3.000 m2) was verhard. In 2015 is alle bebouwing gesloopt en sindsdien ligt het terrein braak.

Ten westen van het plangebied van dit bestemmingsplan ligt de IJzeren Rijn. Dit is een spoorlijn van Antwerpen (België) naar Mönchengladbach (Duitsland).

De bouw van de IJzeren Rijn is in 1869 gestart. In 1879 is de spoorlijn in gebruik genomen. In het begin reden er veel treinen op de IJzeren Rijn. Als gevolg van de afsluiting voor Duits spoorverkeer in 1914 en de hoge doorvoertarieven voor Belgische goederen na de Eerste Wereldoorlog nam het gebruik echter af.

Een deel van de spoorlijn is buiten gebruik, een groot deel wordt nog wel gebruikt voor vervoer van reizigers en goederen. Ter hoogte van het plangebied is de IJjzeren Rijn buiten gebruik.

Ten oosten van het plangebied ligt zoals gezegd een van de belangrijkste invalswegen van Roermond, de Koninginnelaan. Eind jaren '70 lag deze nog niet waar deze nu ligt.

De bebouwing ten oosten van het plangebied, waar bedrijvigheid is toegestaan, is hier sowieso al sinds eind jaren '50 aanwezig. Ten noorden van het plangebied was in 1938 ook al bebouwing aanwezig. Deze bebouwing is gesloopt. Tussen 2011 en 2015 is hier nieuwe bebouwing opgericht, met een maatschappelijke functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: zicht vanaf de Prins Bernahrdstraat richting het noorden op maatschappelijke functie (links op foto) en bedrijvigheid (rechts op foto)

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: zicht vanaf Prins Bernhardstraat richting het noorden. Links op foto: Ijzeren Rijn en woningen Prinses Marijkestraat. Rechts op foto: maatschappelijke functie.

In de afbeelding hierna is informatie opgenomen met betrekking tot het plangebied en zijn directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: plangebied en directe omgeving

2.2 Functionele structuur

Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied van de stad Roermond. Op circa 100 meter afstand van het plangebied, stroomt de Roer. Direct aangrenzende percelen zijn in gebruik voor wonen, bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen. Op wat grotere afstand kent het stedelijk gebied overwegend een woon-bestemming. Het terrein is op dit moment buiten gebruik c.q. ligt braak. Er groeit gras, dat regelmatig wordt gemaaid.

In de afbeelding hierna is de ligging van het plangebied binnen zijn omgeving aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: ligging plangebied in stedelijk gebied Roermond

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke structuur / opzet

In de afbeelding hierna is een voorstel voor de inrichting van het plangebied opgenomen. Deze inrichting is in nauw overleg met omwonenden en toekomstige bewoners tot stand gekomen. Ook is de inrichting besproken met de gemeente Roermond. Vervolgens is op basis hiervan dit bestemmingsplan gemaakt. Binnen de marges van de regels van dit bestemmingsplan kan de inrichting van het plangebied wijzigen. De irnichting zoals opgenomen in de afbeelding hierna dient als uitgangspunt. Hierna wordt eerst ingegaan op de mogelijk te bouwen woningen binnen het plangebied. Daarna komen de ontsluiting, parkeren en het openbaar gebied aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: inrichting Campinaterrein (indicatief) (april 2018)

Woningen binnen het plangebied

Het initiatief bestaat uit de bouw van 42 woningen. Ongeveer de helft van de woningen (23) is grondgebonden en de andere helft (19) van de woningen bestaat uit appartementen.

Aan de westzijde van het plangebied, tegenover de Prinses Marijkestraat zijn grondgebonden woningen voorzien en een appartementencomplex bestaande uit 4 lagen. De grondgebonden woningen sluiten qua maatvoering aan bij de woningen aan de Prinses Marijkestraat. Goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk maximaal 8 en 10 meter. Qua bouwhoogte sluiten de nieuwe woningen hiermee aan op de bouwhoogte van de woningen aan de Prinses Marijkestraat.


Het appartementencomplex sluit qua hoogte aan op de hoogte van de gebouwen net ten noorden van het plangebied (de maatschappelijke voorzieningen). Hier is bebouwing tot 10 meter hoog toegestaan. Het appartementencomplex bestaat uit 4 lagen. De toegestane bouwhoogte voor het nieuwe gebouw met appartementen bedraagt 14 meter.


Aan de zuidzijde van het plangebied, parallel aan de Prins Bernhardstraat is bebouwing toegestaan tot een hoogte van maximaal 11 meter. In de zuidoosthoek is een kleinschalig appartementengebouw voorzien. Dit kleinschalige appartementengebouw biedt ruimte aan vier appartementen en wordt voorzien van een plat dak.


De grondgebonden woningen aan de Prins Bernhardstraat en de nieuw te realiseren erftogegangsweg sluiten qua bouwhoogte aan op de andere woningen binnen het plangebied en daarmee ook op de woningen aan de Prinses Marijkestraat. Bouw- en goothoogte bedragen respectievelijk maximaal 9 en 11 meter.


Ontsluiting en groene ruimte

Om de parkeerplaats van de maatschappelijke voorziening ten noorden van het plangebied en de woningen binnen het plangebied te ontsluiten, is de aanleg van een weg nodig. Vanaf de Prins-Bernhardstraat steekt een erfontsluitingsweg het plangebied in die door het plangebied loopt zodat het plangebied aan de westzijde kan worden verlaten. Tevens worden via deze weg de meeste parkeervoorzieningen binnen het plangebied ontsloten.

Op verschillende plaatsen voorziet het initiatief in parkeervoorzieningen (parkeerplaatsen). De nieuwe erftoegangsweg ontsluit de meeste van deze parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen liggen zoveel mogelijk aan de rand van het plangebied om ze zo aan het zicht te onttrekken.

De woningen worden als het ware gesitueerd rond een groene ruimte / plein met bomen en opgaand groen. De achtertuinen van de woningen aan de west- en zuidzijde sluiten aan op deze groene ruimte. De woningen aan de oostzijde van het plangebied kijken aan de voorzijde uit op deze groene ruimte.

De groene ruimte centraal in het plangebied wordt ingeplant met bomen en wat opgaand groen, zodat er sprake is van een aantrekkelijke plek om te verblijven en waar kinderen kunnen spelen. De westrand en noordrand van het plangebied worden eveneens ingericht met groen (bomen en opgaande beplanting). Zo ontstaat een vriendelijk straatbeeld in een prettige woonomgeving.

3.2 Functionele opzet

Het plan voorziet in de bouw van 42 sociale huurwoningen. Ongeveer de helft van deze woningen (23 stuks) is grondgebonden. De andere helft (19) van de woningen bestaat uit appartementen, met een lift.

Binnen het plangebied is naast de woningen een erftoegangsweg voorzien en worden parkeervoorzieningen aangelegd. Wat betreft het aantal parkeervoorzieningen is uitgegaan van het volgende. Hierbij zijn de parkeernormen gehanteerd, zoals de gemeente Roermond deze hanteert (zie ook bijlage bij regels).

  • 23 grondgebonden woningen: 1,9 parkeerplaats per woning (samen 45 parkeerplaatsen).
  • 19 appartementen: 1,5 parkeerplaats per woning (samen 29 parkeerplaatsen).

Daarnaast wordt er nog parkeerruimte gecreëerd voor bezoekers: 4 parkeerplaatsen.

In totaal komt dit neer op 45 + 29 + 4 = 77 parkeerplaatsen. Deze 77 parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor deze parkeervoorzieningen. In de afbeelding hiervoor zijn 77 parkeerplaatsen opgenomen in het plangebied. Daarnaast zijn 30 extra parkeerplaatsen zichtbaar in deze afbeelding, die voor bezoekers / gebruikers van de functie ten noorden van het plangebied zijn bedoeld.

De woningen worden gesitueerd rond een groene ruimte / plein met bomen en opgaand groen. Deze groene ruimte is een gemeenschappelijke ruimte en kan door alle bewoners worden gebruikt. Voor bewoners wordt dit gezien als het verlengde van hun tuin. Kinderen kunnen hier spelen.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid

In de paragrafen hierna wordt het initiatief getoetst aan met name het ruimtelijke, integrale beleid, dat in het kader van de ontwikkeling relevant is.

Sectoraal beleid of sectorale toetsingskaders komen aan de orde in het kader van de analyses onderzoeken die zijn uitgevoerd voor de verschillende omgevingsaspecten. Zie ook hoofdstuk 5 en de bijlagen bij deze toelichting.

4.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 12 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: structuurvisie) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

Efficiënt gebruik van de ondergrond.

  • Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden.
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de
    belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving.

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en
    klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.


Relevantie voor het plan

Voor voorliggend bestemmingsplan zijn uit het Barro de bepalingen omtrent efficiënt ruimtegebruik met name relevant. In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking, die de afweging van de locatie als woningbouwlocatie motiveert / onderbouwt.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 heeft Provinciale Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld.

Het POL 2014 omvat een visie waarin wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren centraal staat voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg.

Het POL 2014 gaat uit van 2 Limburgse principes: Kwaliteit centraal en Uitnodigen centraal.

De uitgangspunten van 'kwaliteit centraal' zijn: 'meer stad, meer land', 'van scheiden naar verweven van functies', 'inspiratie door kwaliteitsbewustzijn', 'een grens die verbindt' en 'zorgvuldig omgaan met onze voorraden'.

De uitgangspunten van 'uitnodigen centraal' zijn: 'uitnodigen en inspireren', 'een selectieve provincie', 'dynamisch voorraadbeheer', stimuleren van voorlopers', kwaliteitsbewust ontwikkelen', instrumenten op maat' en 'ruimte om te experimenteren'.


Gebiedstypen
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen in de zone 'overig bebouwd gebied'.


Visie Midden-Limburg

De in het POL omschreven centrale ambitie voor Midden-Limburg is het behouden en
versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven en sluit aan bij die voor Limburg als geheel. Het woon- en leefklimaat in Midden-Limburg is van hoog niveau, mensen voelen zich er prettig. De woningmarkt biedt voldoende woningen, van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De steden en dorpen hebben zich verder ontwikkeld tot vitale gemeenschappen met een sterke sociale structuur en voldoende
beschikbare voorzieningen (sociaal, cultureel, onderwijs), waarbij stad en platteland

hand in hand gaan.


Het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven vormt een belangrijke uitdaging in Midden-Limburg. De focus in POL2014 is gericht op de fysiek-ruimtelijke opgaven en keuzen. Uiteraard moeten we hierbij het menselijk kapitaal als belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat niet vergeten.
Voor Midden-Limburg (en dit geldt voor geheel Limburg) is er zowel een kwalitatieve als

kwantitatieve opgave.

Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaatsvinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio heeft inmiddels een regionale structuurvisie wonen,

zorg en woonomgeving opgesteld, waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het

dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande

voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die

niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.

Relevantie voor het plan
De ontwikkeling van de locatie tot woningbouwlocatie past binnen de hiervoor geschetste ontwikkelingsmogelijkheden.

4.2.2 Omgevingsverordening 2014

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura
2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee
zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in

één document.


Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In 2008 is het ruimtelijk ordeningsrecht grondig gewijzigd, met name waar het de onderlinge verhoudingen tussen de drie overheidslagen gemeente, rijk en provincie betreft. Eén van de meest in het oog springende veranderingen was het wegvallen van de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen. Met die goedkeuringsbevoegdheid kon de Provincie rechtstreeks invloed uitoefenen op de inhoud van bestemmingsplannen. Onder de huidige Wro is dat alleen nog mogelijk ten aanzien van die onderdelen van het ruimtelijk beleid, die in een zogenaamde ruimteverordening zijn ondergebracht. Dat betekent dat Provinciale Staten bewust moeten kiezen welke onderwerpen voor doorwerking via de verordening in aanmerking komen. In het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) van de Omgevingsverordening 2014 zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen.


De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in dit hoofdstuk staan moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking richting burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de

Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.

Relevantie voor het plan
De Omgevingsverordening stelt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te houden met het bepaalde in artikel 3.1.6 , tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Toetsing aan dit artikel vindt plaats in paragraaf 4.5 van deze toelichting.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen, zorg en woonomgeving Midden-Limburg

De Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving, welke door de raden van Midden-Limburgse gemeente is vastgesteld eind 2014, geeft de kaders van het gemeentelijk woningbouwbeleid. De gemeenteraad van Roermond heeft deze structuurvisie vastgesteld op 18 december 2014.


De belangrijkste ontwikkelingen 

Midden-Limburg kenmerkt zich door grote verschillen. Op hoofdlijnen komt het neer op een agrarisch gebied met veel woningen in het buitengebied in het westen, de Maas en Maasplassen met het wonen georiënteerd op het water en de natuurgebieden in het oosten waar het wonen meer in/nabij de kernen plaatsvindt en minder in het buitengebied. Er is sprake van een urbanisatietrend, de steden/centrumkernen lijken aan aantrekkingskracht te winnen. Wat betreft de demografische ontwikkelingen doen zich ook verschillen voor. Een aantal gemeenten krimpt al in bevolkingsomvang of gaat dat het komend decennium doen. Een aantal groeit nog langere tijd door. Belangrijker nog voor de resterende woningbehoefte is de huishoudenspiek. Het moment daarvan verschilt sterk. In Maasgouw en Roerdalen wordt deze piek in 2018-2020 verwacht, in Roermond pas in 2040. De huishoudenspieken in Echt-Susteren (2023), Leudal (2027), Weert (2027) en Nederweert (2031) liggen daar tussen in.


In de zorg doen zich vier belangrijke verschuivingen voor: van intramuraal wonen naar zelfstandig wonen met zorg aan huis, van centrale regie naar meer regie op lokaal niveau, van toenemende zorgbehoefte zonder een toename van de middelen, van formele zorg naar steeds meer informele zorg. Aanbiedende partijen trekken zich meer terug naar sec de eigen rol. Ten aanzien van de woonomgeving is een aantal bevindingen geconstateerd. Met name zuid- en oostwaarts staan voorzieningen nu al onder druk. De directe nabijheid van zorgvoorzieningen wordt steeds belangrijker. De kwetsbaarheid van kleine kernen neemt toe. De gemeenten zetten in op ontmoeten. De leefbaarheid wordt steeds minder bepaald door het voorzieningenniveau en vaker door het zelforganiserend vermogen van mensen.


Structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening

De structuurvisie is vastgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt voorzienbaarheid gecreëerd. Dit is belangrijk omdat de (potentiële) plancapaciteit teruggebracht dient te worden van ca. 10.800 woningen tot ca. 5.800 woningen.


De uitdagingen

De regio staat voor een aantal uitdagingen:

  • beweging krijgen in de vastgoedmarkt;
  • actief op zoek gaan naar transformatiemogelijkheden;
  • het reduceren van de plancapaciteit;
  • afweging/keuze waar en welke nieuwbouw nog dient te worden gerealiseerd;
    het in stand houden van de leefbaarheid.


Ambities
De ambities zijn in een aantal speerpunten geformuleerd, te weten:

  • goed evenwicht vinden tussen sociaal en fysiek domein;
  • reduceren/aanpassen van de plancapaciteit, marktbehoefte goed inschatten;
  • kansen creëren voor nieuwkomers;
  • transformatieopgave in zorgvastgoed is aanwezig, de uitwerking is ongewis;
  • de zorg voor kwetsbaren: smeden van nieuwe coalities;
  • de transformatieopgave in de huursector vraagt om regionale afstemming;
  • transformaties afstemmen met ingrepen op publiek domein;
  • sturen op kwaliteit;
  • kantelen van het 'wonen', ofwel hoe organiseren we de leefbaarheid?;
  • bewustmaken van de (oudere) burger, speciaal de eigenaar-bewoner, ten aanzien van het langer zelfstandig (moeten) blijven wonen.


Afwegingskader

In de structuurvisie is een afwegingskader opgenomen om de plannen te ordenen. De kwantitatieve resterende opgave van de gehele regio wordt allereerst gelijkelijk verdeeld over de gemeenten, naar rato van het aantal huishoudens. Dit komt neer op een groei van 4,2% tot en met 2023. Elke gemeente wordt hiermee, binnen haar totale bouwmogelijkheden, de mogelijkheid geboden om te (laten) bouwen in elke kern, waarbij wel een maximum wordt aangegeven. De gemeenten Nederweert en Roermond mogen meer bouwen dan dit maximum, omdat de behoefte daar hoger ligt dan het

regionale gemiddelde. De overige gemeenten krijgen meer bouwmogelijkheden dan de groei van het aantal huishoudens aangeeft maar moeten hun ambitie wel realiseren binnen de komende 10 jaar. Integrale heroverweging vindt plaats in 2018, mede op basis van de dan geldende prognoses.

De gemeenten Nederweert en Roermond geven hiermee de andere gemeenten de komende 10 jaar ruimte om meer te bouwen dan op basis van de berekende eigen woningbehoefte nodig is, zonder dat ten koste gaat van de ruimte die de gemeenten Nederweert en Roermond krijgen. Hierdoor krijgen deze overige gemeenten meer ruimte en tijd om hun overtollige planvoorraad af te bouwen. Deze extra woningbouwmogelijkheden gaan niet ten koste van de woningbouwmogelijkheden in Nederweert en Roermond, omdat zij de geplande woningbouw tot het niveau van de berekende behoefte evengoed mogen realiseren.

Afgesproken wordt dat de gemeenten de komende 4 jaar minimaal 40% van de (potentiële) overcapaciteit afbouwen. Concreet gaat het om de volgende aantallen voor de periode 2014 tot en met 2017:

  • Echt-Susteren -130
  • Leudal -370
  • Maasgouw -265
  • Nederweert -120
  • Roerdalen -140
  • Roermond - 10
  • Weert -455


Instrumenten

In de structuurvisie zijn instrumenten opgenomen die sturing geven aan de woningbouwplanning en het terugbrengen van de planvoorraad. Het betreft de
Omgevingswet, het intrekken van omgevingsvergunningen, reductie en aanpassen van de plancapaciteit door het aanpassen van nieuwe of bestaande bestemmingsplannen, ontbinding van privaatrechtelijke overeenkomsten, anticiperen op provinciaal Transitiefonds, beter afstemmen verkoop woningen door woningcorporaties, handhaving permanente bewoning recreatiewoningen, niches, beperken nieuwe woningen buitengebied en tot slot monitoring en evaluatie. Een aantal instrumenten
wordt lokaal opgepakt, een aantal wordt regionaal opgepakt.


Uitvoeringsprogramma

De gemeenteraad stelt de structuurvisie vast, het college voert de structuurvisie uit.
Jaarlijks wordt verantwoording afgelegd aan de raad aan de hand van een monitorings- en voortgangsverslag.


Opgave Roermond

De in de structuurvisie voor de gemeente Roermond bepaalde woningbehoefte op basis van de prognose uit 2013 (3.610) komt ongeveer overeen met de totale planvoorraad per 1 januari 2014 (3.630). Dit betreft zowel harde als zachte plannen. Een actualisatie van de planvoorraad van de gemeente Roermond per 1 januari 2016 laat een lichte overschrijding ten opzichte van het in de structuurvisie genoemde aantal zien (3.678 ten opzichte van 3.610, zijnde een overschrijding van nog geen 2%). Afgesproken is de prognose van de woningbehoefte (3.610) als ijkpunt te hanteren en niet aan te passen op basis van nieuwe prognoses, zodat gemeenten het meerjarig beleid hierop kunnen baseren en niet steeds het beleid moeten herzien.


De lichte overschrijding van de planvoorraad ten opzichte van de woningbehoefte leidt tot de situatie waarin bestaande plannen heroverwogen moeten worden. In deze heroverweging zal met name gekeken worden naar de mate waarin bestaande plannen daadwerkelijk tot uitvoering zijn gekomen alsmede de mate waarin plannen passen bij de kwalitatieve vraag. De verwachting is dat daarmee de beperkte overschrijding van de afspraken uit de Structuurvisie binnen de planperiode van de Structuurvisie (2014 tot en met 2017) kan worden opgeheven.

Voorliggend plan betreft de mogelijkheid van realisatie van 42 woningen. In de structuurvisie zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte.

De in de Structuurvisie voor de gemeente Roermond bepaalde woningbehoefte op basis van de prognose uit 2013 komt ongeveer overeen met de totale planvoorraad per 1 januari 2014. Dit betreft zowel harde als zachte plannen, waarbij het plan voor het Campinaterrein is meegenomen. Voor Roermond betekent dit vooralsnog dat er nauwelijks bouwplannen hoeven te worden geschrapt. Een actualisatie van de planvoorraad van de gemeente Roermond per 1 januari 2015 leidt tot eenzelfde beeld dat er nauwelijks plannen hoeven te worden geschrapt ook hier zijn harde en zachte plannen meegenomen en inclusief voorliggend plan. Onderdeel van de structuurvisie zijn de kwaliteitsenveloppen per gemeente. De kwaliteitsenvelop Roermond is onderverdeeld in twee structuurenveloppen. Het onderhavig plangebied is ondergebracht in de structuurenvelop 'gemeente Roermond, wijken' en behoort tot de woonzone 'Woon-werkvallei'.


Uit de structuurenvelop blijkt dat huur- en koopwoningen die geschikt zijn voor senioren en koopwoningen in de typologieën gestapeld, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen tot de kansrijke segmenten behoren. Het huidige inrichtingsplan voorziet in huurwoningen, zowel grondgebonden als gestapeld met een lift. Aan de hand hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn is met de nieuwbouwopgave uit de structuurvisie.

Met betrekking tot de kwalitatieve woningbehoefte kan tevens worden gerefereerd aan het in de Structuurvisie wonen, Zorg en Woonomgeving opgenomen marktbeeld. Hieruit komt naar voren dat in de categorieën eengezinswoning en seniorenwoning in de huur behoefte bestaat. De categorie appartementen in de huur wordt als kwetsbaar beschouwd. Het initiatief voorziet in grondgebonden woningen die als eengezinswoning en seniorenwoning kunnen worden gebruikt. De woningen kunnen door allerlei typen bewoners worden gebruikt: alleenstaanden, ouderen, gezinnen, etc.

In paragraaf 4.5 is gemotiveerd dat ook de appartementen met een lift invulling geven aan een behoefte binnen Roermond.

Relevantie voor het plan

Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen, past de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein binnen de structuurvisie Wonen, zorg en woonomgeving Midden-Limburg.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie Roermond 2030

Op 22 december 2016 is de Toekomstvisie Roermond 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. De toekomstvisie in in een interactief proces met burgers en bedrijven in Roermond tot stand gekomen. In de

Toekomstvisie Roermond 2030 staan drie rode draden centraal. In 2030 moet Roermond een stad zijn

van ontmoeten (1), verbinden (2) en samenwerken (3). Deze rode draden lopen dwars door de verschillende thema’s heen die in de toekomstvisie worden benoemd. De rode draden zijn op basis van een constatering van (maatschappelijke) trends tot stand gekomen.

In de eerste plaats worden de verschillen in de samenleving groter. Dat gaat allereerst over sociaaleconomische verschillen. Internationaal gezien is de ongelijkheid in inkomen relatief klein in
Nederland. Maar bepaalde mensen hebben over de afgelopen tien jaar een minder gunstige
inkomensontwikkeling gehad dan anderen. Het aantal kwetsbare mensen in de samenleving is de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast ontstaan ook sociaal-culturele verschillen, omdat mensen van verschillend opleidingsniveau, verschillende afkomst of leeftijd groepen vormen. Door de inwoners van Roermond is aandacht gevraagd voor het verbinden van deze groepen.


Een tweede trend is het toegenomen organiserend vermogen van de samenleving, wellicht ingegeven door het vormen van groepen gelijkgestemden. Maatschappelijke initiatieven worden belangrijker in een samenleving waar steeds meer nadruk komt te liggen op zelfredzaamheid en zelforganisatie. Het is een uitdaging om nieuwe mensen te betrekken bij initiatieven en te enthousiasmeren om een actieve rol op te pakken. Ontmoeting en verbinding zijn zodoende cruciale ingrediënten van maatschappelijke initiatieven.


Daarnaast is een goede samenwerking tussen maatschappelijke initiatieven en professionele partijen in de stad, waaronder de gemeente, onontbeerlijk.

In de economie groeit het belang van beleving en innovatie. Steeds sterker komt de nadruk te liggen op beleving van een product of dienst, dan het product of de dienst zelf. Om de concurrentie voor te blijven

zetten producenten en winkels in op beleving en datzelfde geldt voor winkelgebieden. Een centrale rol in beleving is weggelegd voor ontmoeting. Een beleving krijgt pas echt waarde als je deze kan delen.


Tot slot is de samenleving door de toegenomen beschikbaarheid van informatie en social media getransformeerd in een netwerksamenleving. Dat vraagt een andere rol van de gemeente. Het is niet langer zo dat een gemeente van bovenaf, met enkele grote andere partijen, de ontwikkeling van de stad kan bepalen. De toekomst van Roermond wordt gemaakt door een veelheid aan partijen en in de eerste

plaats door de inwoners van Roermond zelf. Samenwerken is daarin cruciaal.


Inwoners en partners in de stad kozen vijf thema's die zij voor de nabije toekomst het belangrijkst vinden en die in hun ogen centraal zouden moeten staan in de toekomstvisie:

Thema 1: Een thuis voor de jeugd.

Thema 2: Stad die je actief houdt.

Thema 3: Roermond zorg(t) voor elkaar.

Thema 4: Stad van retail, leisure en industrie.

Thema 5: Historische binnenstad aan het water.

Relevantie voor het plan
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij hetgeen wordt nagestreefd in de Toekomstvisie van Roermond. Hiermee is dit bestemmingsplan niet in strijd met bovenstaand beleid.

4.4.2 Groenvisie Roermond

Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van Roermond de Groenvisie Roermond vastgesteld.


De gemeente Roermond heeft veel stenige stedelijke omgevingen met wanden en daken die getransformeerd kunnen worden naar groen en ziet daar een mooie uitdaging. Roermond heeft de ambitie om dé groene architectuurstad te worden. Om dit te bereiken worden in de Groenvisie kansen benoemd en inspirerende voorbeelden gegeven voor groene architectuur, waarbij de gemeente het voortouw neemt met strategische groenprojecten. De koppeling tussen groen en architectuur vraagt om een zorgvuldige afstemming, bouwkundig en communicatief. Elke situatie is anders en dat daagt uit tot verrassende en innovatieve oplossingen.

Tegelijkertijd zet de Groenvisie in op duurzame groenstructuren voor de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. De gemeente wil de landschappelijke structuren herkenbaar maken in de stad en meer bomen krijgen de kans om monumentaal te worden. De gemeente gaat voor een ecologisch waardevolle, klimaat- en ziektebestendige openbare groenstructuur die klaar is voor de toekomst. Om de ambitie voor de groene buitenruimte waar te maken, zijn spelregels opgesteld;

toetsingscriteria voor kwaliteit. Deze spelregels zijn noodzakelijk om richting te kunnen geven aan nieuwe ontwikkelingen en het in stand houden van het huidige openbaar groen. Goede spelregels zorgen er ook voor dat de beschikbare financiële middelen gerichter ingezet kunnen worden.

Relevantie voor het plan

Het initiatief voorziet in een groene ruimte centraal in het plangebied, om zo een gezonde leefomgeving, een prettig woon- en verblijfklimaat tot stand te brengen. Tijdens de planvorming is en wordt continue nadrukkelijk aandacht besteed aan de overgang van het openbare, groene gebied naar de tuinen bij de woningen.

4.4.3 Nota parkeernormen

De nota parkeernormen is op 4 november 2014 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Doel van deze nota is om voldoende parkeerplaatsen op de juiste locaties in de stad te realiseren. Het parkeerbeleid van de gemeente Roermond vormt zowel een volgend als een sturend beleid. Met een sturend beleid wil de gemeente het selectief gebruik van de auto bevorderen. Dit wordt toegepast op de functies werken, winkelen en recreëren.

De gemeente stelt met haar nieuwe parkeernota een actuele parkeernormensystematiek vast waarin parkeren bij in-, uitbreidingen functieverandering duidelijk is vastgelegd, gekoppeld aan de regelgeving van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De huidige parkeernormen worden getoetst aan de nieuwste parkeerkencijfers. Uitgangspunt is om binnen de bandbreedtes van de nieuwste parkeerkencijfers van CROW te zoeken naar de best passende parkeernorm voor Roermond. Mogelijkheden om bij nieuwe functies bezoekers op te nemen in de bestaande parkeervoorzieningen moeten worden onderzocht.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen en de bouwverordening worden parkeernormen gehanteerd als norm voor het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Daarbij gaat het om nieuw te realiseren functies of uitbreidingen; bij bestaand gebruik blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld.

De parkeerbehoefte is afhankelijk van de locatie van de voorziening en van het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoersbewijzen is er een onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en de zone waarin de voorziening gelegen is. In de kern van Roermond worden drie zones onderscheiden:

  • Centrum;
  • Overloopgebied;
  • Restant bebouwde kom.


Voor het plangebied gelden de normen uit de categorie 'Rest van de bebouwde kom en buitengebied'. De parkeernormen uit de parkeernota zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 3.2 waar wordt ingegaan op het aspect parkeren en het aantal te realiseren parkeerplaatsen binnen het plangebied.


Relevantie voor het plan
Door de parkeernormen aan de planregels te koppelen is de intentie van de hiervoor
genoemde nota geborgd en zodoende geeft het plan invulling aan deze nota.

4.4.4 Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'Roermondse Veld'. Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2014 vastgesteld en is geheel onherroepelijk in werking.


Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijvigheid'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen en is de ter plaatse toegestande maatvoering aangeduid (bouw en goothoogte bedragen maximaal 14 meter). Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Relevantie voor het plan

Het initiatief tot realisatie van 42 woningen past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling daarom juridisch-planologisch mogelijk.

4.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.5.1 Algemeen

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. In dat artikel is bepaald dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Het plan dient te voorzien in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Indien er sprake is van een actuele behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio, door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient te worden beschreven in hoeverre deze plaatsvindt op een passende locatie buiten het stedelijk gebied.


De 'ladder voor duurzame verstedelijking' ligt mede ten grondslag aan het provinciaal beleid en is opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. In de voorgaande paragrafen is uitgebreid beschreven hoe het initiatief zich verhoudt tot het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Hierna wordt het initiatief getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

4.5.2 Toetsing initiatief

Op grond van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is voor onderhavig initiatief de hierna omschreven afweging gemaakt. In bijlage 1 is de memo opgenomen met de gehele afweging die is uitgevoerd / heeft plaatsgevonden.

Op basis van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving (vastgesteld op 11 november 2014) kan de behoefte aan rijwoningen in de huur worden ingeschat op ca. 500 woningen voor de periode 2013 - 2023. De planvoorraad (per 1 januari 2017) van rijwoningen in de huursector bedraagt ca. 200, waarbij alle bekende planvoorraad tot en met 2025 is meegenomen inclusief circa 50 woningen die na 2015 worden gerealiseerd. Dit aantal van 200 past binnen de cijfers van de structuurvisie (500). Dit betekent dat de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving ruimte geeft voor het toevoegen van grondgebonden huurwoningen.

Gestapelde woningen zijn volgens de Structuurvisie echter een kwetsbaar segment en in de gemeente Roermond is per 1 januari 2017 dan ook een overschot aan huurappartementen.

In de bijgevoegde memo in bijlage 1 is aangegeven waarom binnen het Campinaterrein toch een deel appartementen met lift in de sociale huursector kan worden gerealiseerd. Enerzijds heeft dat te maken met wijzigingen in wet- en regelgeving en anderzijds met de ondernemingsvisie van de initiatiefnemer en de vertaling daarvan in strategische vastgoedsturing.

Vanuit wet- en regelgeving zijn er een aantal ontwikkelingen, waardoor de initiatiefnemer genoodzaakt is binnen het project een aantal appartementen te realiseren in de sociale huursector. Het gaat om wijzigingen in wet- en regelgeving op de volgende vlakken:

  • Passend toewijzen;
  • Europees toewijzen;
  • Scheiden van DAEB en niet-DAEB.

Het aanbod van Wonen Zuid voor de doelgroepen van beleid in Roermond neemt de komende tien jaar naar verwachting door sloop en verkoop af met 600 woningen, ofwel ongeveer 10,5%. Hierbij is nog geen rekening gehouden met een deel van de 253 woningen die in die periode mogelijk verloren gaan voor de doelgroepen van beleid, omdat deze in termen van kwaliteit en ligging de potentie hebben om op termijn geliberaliseerd te worden. Een deel daarvan is nu (in termen van streefhuur) bereikbaar voor huurtoeslaggerechtigden, maar het gros is bereikbaar voor niet-huurtoeslaggerechtigden met een inkomen tot maximaal de DAEB-grens (secundaire doelgroep).

De dynamiek voor corporaties en specifiek Wonen Zuid in Roermond is groot. Enerzijds aanscherping van wet- en regelgeving waar aan voldaan moet worden en anderzijds verwachte ontwikkelingen in vraag en aanbod die vragen om flexibele en nieuwe concepten met differentiatie in typen en prijsklassen per ontwikkellocatie.

Om in te spelen op nieuwe wet- en regelgeving en de verwachte ontwikkelingen in vraag en aanbod heeft Wonen Zuid sinds begin 2017 een nieuwe ondernemingsvisie: 'Kansen voor groei, ondernemingsvisie 2017 - 2021. Enkele doelstellingen uit deze visie zijn:

  • aantrekkelijke gedifferentieerde wijken, in prijs, type en doelgroep;
  • innovatieve bouwprojecten realiseren;
  • realisatie transformatieopgave;
  • alle woningen van Wonen Zuid hebben een basiskwaliteit;
  • vraaggestuurd op basis van feiten.

Gezien de verwachte onttrekkingen de komende 10 jaar aan de portefeuille van Wonen Zuid ontkomt Wonen Zuid er niet aan om betaalbare woningen en middeldure woningen toe te voegen om de nagestreefde verhoudingen te bereiken.

Voor het Campinaterrein onttrekt Wonen Zuid de komende 10 jaar naar verwachting door sloop ongeveer 70 woningen en door verkoop 55 woningen.

Wonen Zuid streeft naar relatief meer eengezinswoningen en relatief meer gestapeld met lift in de laagbouw. Het aandeel gestapeld zonder lift en hoogbouw wil Wonen Zuid verminderen. Zo denkt Wonen Zuid de opbouw van haar woningportefeuille te corrigeren .

De afname van het aanbod door sloop en verkoop is nodig om de transformatieopgave van Wonen Zuid (verder) vorm te geven. Met als doelen:

Te kunnen blijven voldoen aan de wet-en regelgeving op het gebied van Passend toewijzen, Europees toewijzen en de administratieve scheiding van DAEB en niet-DAEB.

Voor wat betreft de sloopopgave de steeds hogere eisen van de overheid, bijvoorbeeld ten aanzien van energieprestatie en veiligheidsaspecten (waaronder asbest, legionella en branddoor-en overslag).

De kwaliteiten van de portefeuille te laten (blijven) aansluiten bij gestelde minimale kwaliteitseisen en de steeds hogere eisen die gesteld worden door de klant.

De portefeuille die bereikbaar is voor de doelgroepen van beleid blijven ‘verversen’ door kwalitatief betere producten dan bestaande bouw toe te voegen.

Invullen van de lange termijn visie en onze transformatieopgave, vertaald in streefdoelen strategische vastgoedsturing.

Ondanks dat het toevoegen van huurappartementen in het plangebied op voorhand niet past binnen de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving is het wel noodzakelijk om te blijven voldoen aan wet -en regelgeving én om de gewenste transformatieopgave te kunnen realiseren. Door het realiseren van een plan met zowel appartementen met lift als grondgebonden woningen, in de sociale huur, wordt hieraan voldaan.

Relevantie voor het plan

Ondanks dat het toevoegen van huurappartementen binnen het Campinaterrein niet past binnen de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving is het wel noodzakelijk om te blijven voldoen aan wet- en regelgeving én om de door Wonen Zuid gewenste transformatieopgave te kunnen realiseren. Door het realiseren van een plan met zowel appartementen met lift als grondgebonden woningen, in de sociale huur, wordt hieraan voldaan.

Hoofdstuk 5 Omschrijving deelaspecten

In de paragrafen hierna komen de verschillende voor het plan relevante deelaspecten aan de orde. Voor de meeste deelaspecten is een onderzoeksrapportage opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Voor het volledige onderzoek met daarbij het onderzoekskader, de aanpak, uitgangspunten en randvoorwaarden, wordt hier naar verwezen. De paragrafen hierna bevatten een korte samenvatting van deze rapportages en geven aan wat de eventuele relevantie is voor het bestemmingsplan.

5.1 Milieu

5.1.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (MER) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden.

De belangrijkste wijzigingen betreffen het aanpassen van de richtlijnen m.b.t. de activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r. moet worden opgesteld. De plandrempels zijn gewijzigd, maar het karakter ervan is eveneens gewijzigd. Het bevoegd gezag zal zich er voortaan van moeten vergewissen of de activiteiten in dit onderdeel ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk.
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden.

Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:

  • Het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking).
  • Het grensoverschrijdende karakter van het effect.
  • De waarschijnlijkheid van het effect.
  • De duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

Op lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen (D11.2). Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op één van de volgende gevallen is een project m.e.r.-beoordelingsplichtig:

  • 1. Een oppervlakte van 100 hectare of meer.
  • 2. 2.000 woningen of meer.
  • 3. Bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plan

De nieuwe planologische regeling biedt niet zodanig veel ruimte dat de drempelwaarden overschreden worden. Alleen bij dergelijke groottes is er op basis van het Besluit m.e.r. mogelijk sprake van significante effecten. Het plangebied (het initiatief) is veel minder omvangrijk dan de aantallen die genoemd zijn als drempelwaarden. In de directe omgeving zijn evenmin Natura2000 gebieden gelegen die door een toename van verkeer en stikstofdepositie significant negatief kunnen worden beïnvloed.

Ondanks dat sprake is van een ontwikkeling welke onder de drempelwaarden vallen, moet nagegaan worden of er mogelijk toch belangrijke nadelige milieugevolgen zouden kunnen optreden. Derhalve is een vormvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk.

In onderstaande tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggend bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in paragraaf 5.1.2 tot en met paragraaf 5.6 van het voorliggende bestemmingsplan, blijkt dat het plan beperkte milieueffecten heeft.

Kenmerken van het plan  
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst)   D11.2; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Initiatief; de ontwikkeling van 42 deels gestapelde en deels grondgebonden woningen met een oppervlakte van ca. 1 hectare.  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Nee  
Productie afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   Nee  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van de projecten  
Bestaande grondgebruik   Het voormalige fabrieksterrein ligt al geruime tijd braak. Voorheen was het terrein in gebruik door Campina.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Niet van toepassing.
 
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Op basis van het onderzoek dat in het kader van dit bestemmingsplan blijkt dat de het plan geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving.

Sprake is van een gevoelige bestemming. In het kader van voorliggend plan is een aantal akoestische onderzoeken uitgevoerd. Conform deze akoestische onderzoeken is de beoogde ontwikkeling mogelijk.

Het plan voorziet in de realisatie van 42 woningen. Een bureauonderzoek en een verkennend bodemonderzoek zijn uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan de realisatie niet in de weg.

Uit de indicatieve stikstofberekening blijkt dat vanwege het plan geen sprake is van relevante stikstofdepositie ter plaatse van gevoelige habitattypen bij omliggende Natura 2000-gebieden. De hoogst berekende depositie ter plaats van een gevoelig habitattype bedraagt 0,01 mol/ha/jaar in het Natura 2000 gebied Roerdal.
Op basis van de berekeningsresultaten zijn significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Voor de beoogde ontwikkeling is geen verkennend flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Het terrein ligt braak en wordt met regelmaat gemaaid. Flora en fauna staan het initiatief niet in de weg.

De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat binnen het plangebied voldoende parkeerruimte aanwezig is.

Ook externe veiligheid veroorzaakt geen belemmering voor het planvoornemen. Zelfredzaamheid en bereikbaarheid zijn voldoende geborgd.

Het plan draagt in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit  
Kenmerken van het potentiële effect  
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   Niet van toepassing  
Grensoverschrijdend karakter   Niet van toepassing  
Orde van grootte en complexiteit effect   Niet van toepassing  
Waarschijnlijkheid effect   Niet van toepassing  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Niet van toepassing
 
Conclusie   De functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk  

Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend bestemmingsplan vrij te geven voor ter visie legging, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

Relevantie voor het plan

De aard van de activiteit, nieuwbouw van woningen, is niet zodanig dat er sprake is van aanzienlijke potentiële effecten. Dit blijkt ook uit de opgenomen drempelwaarden van 100 ha of 2000 woningen in bijlage D 11.2 van het Besluit m.e.r. Alleen bij dergelijke groottes is de toename van verkeer of de afname van geschikt habitat van dusdanige omvang dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van significante effecten. Voorliggend plan houdt de bouw van slechts 42 woningen in. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 1 ha. Significante negatieve effecten op het milieu die het opstellen van een MER noodzakelijk maken, zijn uitgesloten.

5.1.2 Bodem

Hierna zijn de resultaten opgenomen van het bodemonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein en voorliggend bestemmingsplan. De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlagen 2 en 3.

Naar aanleiding van het vooronderzoek dat is gedaan, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Na uitvoering van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem over het algemeen licht verontreinigd is met zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie. Plaatselijk is een matige verontreiniging met PCB aangetroffen. Na indicatieve toetsing aan de maximale waarden uit de Regeling bodemkwaliteit blijkt dat de bodem grotendeels voldoet aan bodemkwaliteitsklasse industrie. De sporen ijzerhoudende bovengrond ter plaatse van een tweetal boringen, alsmede de kolengruishoudende ondergrond ter plaatse van een tweetal boringen voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse wonen. De grindige laag ter plaatse van een van de boringen voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde. De bovengrond ter plaatse van een van de boringen is indicatief niet toepasbaar op basis van het gehalte aan PCB.


De plaatselijk aanwezige laag puingranulaat(repac) is indicatief getoetst aan de maximale samenstellingswaarden voor niet vormgegeven bouwstoffen, niet toepasbaar op basis van het gehalte aan PCB.

Er is zowel visueel, als analytisch geen asbest aangetoond in de bodem of bouwstof.


De vastgestelde (diffuse) bodemkwaliteit levert geen onaanvaardbaar risico (humaan), of gebruiksbeperkingen op en is daardoor geschikt voor de wijziging van de bestemmingen, ondanks dat de bodemkwaliteit niet voldoet aan de beoogde functie (wonen). Om diezelfde rede staat de vastgestelde bodemkwaliteit niet in de weg van de verlening van een omgevingsvergunning. Er is geen noodzaak tot sanerende maatregelen.

Verder wordt een aantal aanbevelingen gedaan, die de initiatiefnemer ter harte zal nemen.

Relevantie voor het plan

Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat het aspect bodem het initiatief tot realisatie van woningen binnen het plangebied niet in de weg staat.

5.1.3 Milieuzonering / bedrijvigheid

Hierna zijn de resultaten opgenomen van de analyse / het onderzoek milieuzonering / bedrijvigheid dat is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein en voorliggend bestemmingsplan. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlage 4.

De milieuhygiënische randvoorwaarden als gevolg van de aanwezige inrichtingen rondom het plangebied zijn in kaart gebracht.

Op basis van de beoordeling van de aanwezige bedrijven en de toegestane categorieën bedrijven conform het bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat de omliggende bedrijven nabij het plangebied voor het milieuaspect geluid mogelijk worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Door middel van een akoestisch onderzoek is daarom inzichtelijk gemaakt hoe bestaande geluidrechten van het bedrijf worden gerespecteerd en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Zie paragraaf 5.1.4 en bijlage 4.


De overige milieuaspecten vormen geen belemmering voor de realisatie van de woningen binnen het plan ‘Campinaterrein’ in Roermond.

Relevantie voor het plan

Wat betreft bedrijven- en milieuzonering is het aspect industriealwaai een aandachtspunt. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Ook het aspect industrielawaai staat de ontwikkeling van het Campinaterrein niet in de weg.

5.1.4 Geluid

Hierna zijn de resultaten opgenomen van de geluidsonderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein en voorliggend bestemmingsplan. De complete onderzoeken zijn als bijlagen opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlage 5 en bijlage 6.

Hierna is eerst een korte samenvatting van het akoestisch onderzoek weg- en railverkeer opgenomen. Daarna is een samenvatting opgenomen van het onderzoek industrielawaai.

Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer

Het doel van het onderzoek is het berekenen van de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningbouwlocatie als gevolg van het wegverkeer en het railverkeer en het toetsen van de berekende waarden aan de geldende eisen uit de Wet geluidhinder. Het onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai is uitgevoerd conform het Reken en meetvoorschrift geluid 2012.

In de afbeelding hierna is de ligging van de bouwvlakken en rekenpunten opgenomen, zoals gehanteerd in het onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000311-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: ligging bouwvlakken en rekenpunten onderzoek akoestiek weg- en railverkeer


Railverkeer

Ter plaatse van bouwvlak I en III bedraagt de geluidbelasting minder dan of is de geluidbelasting gelijk aan 55 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB gerespecteerd. Ter plaatse van de noord-, oost- en zuidgevel van bouwvlak II bedraagt de geluidbelasting minder dan of is de geluidbelasting gelijk aan 55 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB gerespecteerd. Ter plaatse van de westgevel bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 56 dB. Hiermee wordt niet de voorkeursgrenswaarde van 55 dB gerespecteerd. Echter, de maximale ontheffingswaarde (68 dB) wordt wel gerespecteerd. Ter plaatse van de oostgevel van bouwvlak IV bedraagt de geluidbelasting minder dan of is de geluidbelasting gelijk aan 55 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB gerespecteerd. Ter plaatse van de noord-, zuid- en westgevel bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 60 dB.

Hiermee wordt niet de voorkeursgrenswaarde van 55 dB gerespecteerd. Echter, de maximale ontheffingswaarde (68 dB) wordt wel gerespecteerd. Aangezien de bovengenoemde bron- en overdrachtsmaatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zijn voor bronmaatregelen dan wel stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en/of financiële aard voor overdrachtsmaatregelen, wordt geadviseerd een hogere waarde procedure voor het plan te doorlopen. Tevens dienen bij het realiseren van een woning de gevels wel een voldoende karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies (GA;k) te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft. Bij het ontwerpen (indelen) van de woningen wordt rekening mee gehouden worden dat de geluidsgevoelige ruimten (bijvoorbeeld woonkamer, grote leefkeuken en slaapkamers) zoveel als mogelijk aan de geluidluwe zijde worden geprojecteerd.

Wegverkeer

De geluidbelasting ten gevolge van de Koninginnelaan bedraagt ten hoogste 46 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder). Ten gevolge van de Kapellerlaan bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 39 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gerespecteerd.

De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-wegen Prinses Marijkestraat bedraagt
ten hoogste 44 dB en ten gevolge van de Prins Bernhardstraat 55 dB. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting van het spoortraject Sittard – Roermond en de gezoneerde en niet-gezoneerde wegen berekend. Ter plaatse van (buitenste)grens van de planlocatie varieert de cumulatieve geluidbelasting 38 tot 56 dB. De cumulatieve geluidbelasting wordt niet getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. De berekende geluidbelasting is gepresenteerd exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Bij het vaststellen van hogere waarden dienen de gevels wel een voldoende karakteristieke geluidwering (GA;k) te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft. Bij het ontwerpen van de woningen wordt er rekening mee gehouden dat de geluidgevoelige ruimten zoveel als mogelijk aan de geluidluwe zijde worden geprojecteerd.

Akoestisch onderzoek industrielawaai

Op basis van de beoordeling van de aanwezige bedrijven en de toegestane categorieën bedrijven conform het bestemmingsplan is geconcludeerd dat voor de omliggende bedrijven nabij het plangebied door middel van een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat enerzijds bestaande geluidrechten van bedrijven worden gerespecteerd en dat anderzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 19995. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat er een akoestisch voldoende leefklimaat gegarandeerd is. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de

VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009.


Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is sprake van een goede ruimtelijke ordening. De richtwaarden uit stap 3 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” worden gerespecteerd.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geluidbelasting ten gevolge van de bestaande milieurechten van de omliggende bedrijven bedraagt ter plaatse van de planlocatie ten hoogste 44 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode (54 dB(A) etmaalwaarde). Dit is op basis dat de geluidimmissie de vigerende geluidnormen ter plaatse van de bestaande woningen respecteert. De standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt in de nachtperiode overschreden. Maatgevende bron is het rijden van vrachtwagens.

Maatregelen teneinde het verlagen van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn inzichtelijk gemaakt. Deze zijn echter niet realistisch dan wel wenselijk. Het bevoegd gezag kan overeenkomstig artikel 2.20 lid 1 uit het Activiteitenbesluit milieubeheer een hoger geluidniveau toestaan dan de standaard normen. Op basis van een conform het Bouwbesluit 2012 gestelde minimale karakteristieke gevelwering van de uitwendige scheidingsconstructie van 20 dB, bedraagt de geluidbelasting in de woningen binnen het plangebied ten hoogste 24 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt derhalve
voldaan aan de gestelde eis van een binnenniveau van 25 dB(A) in de nachtperiode overeenkomstig artikel 2.20 lid 2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bevoegd gezag kan op grond hiervan maatwerkvoorschriften vaststellen voor een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) in de nachtperiode.


Maximaal geluidniveau

Met betrekking tot het maximale geluidniveau worden de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer door VHC Rooswinkel gerespecteerd. Omdat de mogelijke pieken van toekomstige categorie 2-bedrijven door omliggende woningen worden begrensd, is voor VHC Rooswinkel sprake van een goede ruimtelijke ordening.


Voor het bedrijfsverzamelgebouw is ten aanzien van de maximale geluidniveaus niet automatisch sprake van een goede ruimtelijke ordening. Echter, omdat de optredende maximale geluidniveaus worden begrensd door omliggende bestaande woningen, de optredende maximale geluidniveaus de normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer respecteren, kan worden geconcludeerd dat ook hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bij de planindeling ontstaat door het situeren van een bouwvlak ten westen van het bedrijfsverzamelgebouw een afscherming voor de daar achter liggende bouwvlakken. Bij de woningen waar het maximale geluidbelasting meer dan 75 dB(A) bedraagt wordt geadviseerd om middels onderzoek aan te tonen dat een binnenniveau van 55 dB(A) overeenkomstig het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt gewaarborgd. Het realiseren van een scherm stuit gezien de hoogte van bouwvlakken op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.

Relevantie voor het plan

Het milieuaspect geluid vormt met inachtneming van de uitgangspunten uit de onderzoeken, geen belemmering voor de planrealisatie op het Campinaterrein.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Hierna zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek luchtkwaliteit dat is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein en voorliggend bestemmingsplan. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlage 7.

Op basis van de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” is het plan aan te duiden als ‘niet in betekenende mate’. Op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer (Artikel 5.16, lid c) voldoet de ontwikkeling hiermee aan de eisen voor de luchtkwaliteit. De aanwezige achtergrondconcentraties inclusief de toename vanwege de ontwikkeling blijven ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden. Daarmee is ter plaatse van de beschouwde locatie tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Relevantie voor het plan

Het aspect luchtkwaliteit staat de ontwikkeling van het initiatief op het Campinaterrein niet in de weg.

5.2 Externe veiligheid

Hierna zijn de resultaten opgenomen van de onderzoeken met betrekking tot externe veiligheid die zijn uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein en voorliggend bestemmingsplan. De onderzoeken zijn als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlage 8 en bijlage 9. Hierna wordt eerst ingegaan op de uitgevoerde quickscan (Analyse externe veiligheidsrisico's) waarna het onderzoek met betrekking tot transport van gevaarlijke stoffen aan de orde komt.

Analyse externe veiligheidsrisico's

In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de ontwikkeling van het Campinaterrein zijn de externe veiligheidsrisico’s ten gevolge van activiteiten in de directe omgeving geïnventariseerd. Hierna komen de verschillende, mogelijke risicobronnen in dit kader aan de orde.


Transport over water

De dichtstbijzijnde waterwegen betreffen de Maas en het Lateraalkanaal op respectievelijk 1.300 meter en 3.000 meter van het plangebied. Gezien de grote afstand is voor deze vaarwegen geen nadere berekening noodzakelijk.

Transport over de weg

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1100 meter van de A73 en circa 50 meter van de N217. Voor de A73 is gezien de grote afstand geen nader extern veiligheidsonderzoek noodzakelijk.

Het plangebied wordt echter gerealiseerd binnen 200 meter van de N271. Hiertoe dienen in beginsel de externe veiligheidsrisico’s vanwege de N271 nader beschouwd te worden beschouwd. Echter met de openstelling van de A73 vinden geen doorgaande transporten van gevaarlijke stoffen meer plaats over de N271. Als zodanig is het niet noodzakelijk de hoogte van het groepsrisico te berekenen vanwege de N271.


Transport over spoor  

Uit het Basisnet blijkt dat op het baanvak van de lijn Sittard-Roermond een PR 10-6-risicocontour geldt van 10 meter. De PR 10-6-risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. Het invloedsgebied ligt wel over het plangebied. Als gevolg van het voorgaande is een aanvullende kwantitatieve risicoberekening noodzakelijk.

De aftakking van de hiervoor beschreven spoorlijn, die aan de zuidzijde aan het plangebied grenst en in de richting van Duitsland gaat, is niet in het Basisnet opgenomen. Over deze spoorlijn vinden geen transporten met gevaarlijke stoffen plaats.


Buisleidingen

Op basis van de risicokaart is geconstateerd dat de dichtstbijzijnde hoge druk aardgasleiding op meer dan 1000 meter van het plangebied is gelegen. Als zodanig is geen nader onderzoek naar de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen noodzakelijk.


Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn twee inrichtingen aanwezig waarbij externe veiligheid een rol speelt. Echter geen van de inrichtingen heeft een invloedsgebied dat het plangebied overlapt. Een nadere beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s vanwege omliggende bedrijven is ten behoeve van de planrealisatie dan ook niet noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen

Uit de analyse, zoals hiervoor kort samengevat, volgt dat externe veiligheidsrisico’s kunnen ontstaan door het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. In een apart onderzoek zijn de risico’s ten gevolge van de aanwezige spoorlijn bepaald en is beoordeeld of de genoemde risicobron mogelijk een belemmering vormt op de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied.


In de huidige situatie is de planlocatie bestemd als industriefunctie. Voor deze industriefunctie is worden van een gemiddelde personendichtheid van 80 personen per hectare. Dit resulteert in 64 aanwezigen binnen de huidige bestemming in de dagperiode. Binnen de planlocatie wordt een woongebied gerealiseerd. Om een worst case situatie inzichtelijk te maken is uitgegaan van een personendichtheid die past bij stadsbebouwing met hoogbouw. Hiervoor is uitgegaan van een personendichtheid van

120 personen per hectare. Dit resulteert in 96 aanwezigen binnen de toekomstige bestemming. Indien grondgebonden woningen binnen het plangebied worden gerealiseerd, is de personendichtheid lager.


Uit de Regeling basisnet blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar oplevert die op 1 meter afstand van de transportas is gelegen. De planlocatie is derhalve niet gelegen binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour. De hoogst berekende normwaarde bedraagt in de bestaande situatie 0,00585. De hoogst berekende normwaarde bedraagt in de toekomstige situatie 0,00588. De toename leidt dus niet tot een overschrijding van de oriënterende waarde.


De ontwikkeling is daarnaast niet strijdig met de gemeentelijke visie externe veiligheid.

Geconcludeerd wordt dat als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geen beperkingen gelden voor het plan. Wel dient de hoogte van het groepsrisico door het bevoegd gezag te worden verantwoord. Dit houdt in dat het bevoegd gezag in haar besluit aandacht besteedt aan de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. In bijlage 10 is deze verantwoording opgenomen.

Relevantie voor het plan

Het aspect externe veiligheid staat de ontwikkeling van het Campinaterrein niet in de weg.

5.3 Waterhuishouding

In het kader van de planvorming voor het Campinaterrein is onderzocht hoe met het water binnen het plangebied kan worden omgegaan. Het onderzoek dat is uitgevoerd is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Zie bijlage 11 voor het volledige onderzoek. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen omschreven.

In het kader van de ruimtelijke procedure dient een watertoets te worden opgesteld. Met de watertoets wordt beoogd het aspect water expliciet en op evenwichtige wijze in de planvorming mee te nemen. Zowel beleid als meer technische informatie worden hierbij betrokken.

Het oppervlak aan bebouwing bedraagt circa 1.800 m2 en het oppervlak aan (openbare) verharding bedraagt circa 4.600 m2. Het totaal verhard oppervlak bedraagt daarmee circa 6.400 m2. Het overige gedeelte van het terrein wordt ingericht als gemeenschappelijke tuin en groen.

In de toekomst wordt het terrein zeer waarschijnlijk opgehoogd tot hetzelfde niveau als de Prins Bernhardstraat.

Onder zowel de appartementen als eengezinswoningen worden geen kelders aangelegd.


Drooglegging

Verwacht wordt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op een diepte van circa 20 m +NAP zit (overeenkomend met circa 6,5 m-mv). Aan de eisen in het kader van de drooglegging (minimaal 0,5 meter ten opzichte van bouwpeil en 0,7 meter ten opzichte van het wegpeil) wordt ruim voldaan.

Gezien de grondwaterstand en de afwezigheid van kelders is de invloed op de grondwaterstroming nihil.


Bergingsopgave

Vanuit het waterbeleid geldt de eis dat een neerslaggebeurtenis van 50 mm geborgen dient te
worden. Een neerslaggebeurtenis met cumulatieve neerslaghoeveelheid van 84 mm niet mag leiden tot overlast op percelen van derden.

De bergingsopgave voor de openbare verharding is dan (4.600 m2 * 0,050 m) = 230 m3. Voor de woningen is de bergingsopgave dan (1.800 m2 * 0,050 m =) 90 m2. De totale bergingsopgave is daarmee 320 m3.

De gemeente heeft gevraagd hoeveel regenwater van de woningen af komt wanneer de regenwaterafvoer van de bebouwing aangesloten wordt op het gemeentelijk riool. Daarvoor gaan we uit van een bui09 uit de Leidraad Riolering. Deze heeft een piekintensiteit van 160 l/s/ha. Bij deze bui wordt dan in totaal (1.800 m2 * 160 l/s/ha =) 28,8 l/s op de piek van de bui op het gemeentelijk riool geloosd.


Afvalwater

Het DWA-riool van het plangebied wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel van de gemeente Roermond.

De initiatiefnemer heeft vooralsnog de voorkeur uitgesproken om het hemelwater van de openbare verharding middels zogenaamde ‘watershells’ onder de parkeerplaatsen te laten infiltreren. Daarnaast zijn er ook mogelijkheden om de openbare ruimte in het plan multifunctioneel in te richten zodat de berging van water hier ook een plaats kan krijgen.
Zo kan deze ruimte (deels) worden ingericht als verlaagd park waar tijdelijk regenwater, afkomstig van de bebouwing geborgen kan worden. Om de door het waterschap voorgeschreven bui van eens in de honderd jaar te kunnen bergen moet het maaiveld over een oppervlakte van circa 225 m2 (22 meter bij 10 meter) met minimaal 0,4 meter verlaagd worden. Er kan dan 90 m3 aan regenwater geborgen worden, waarmee voldaan wordt aan de bergingsopgave van 90 m3 voor de bebouwing wordt voldaan.

Relevantie voor het plan

Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden voor de opvang van hemelwater.

De watertoets is voor een reactie voorgelegd aan Waterschap Limburg. Op- en of aanmerkingen zijn verwerkt in de waterparagraaf (zie bijlage). Zo heeft het aspect water een volwaardige plaats ingenomen in de besluitvorming.

Het aspect water staat de planvorming voor het Campinaterrein niet in de weg.

5.4 Archeologie

In het kader van de planvorming voor het Campinaterrein is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek dat is uitgevoerd is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Zie bijlage 12 voor het volledige onderzoek. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen omschreven.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de bodemkaart is aangeduid als bebouwing. Naar verwachting komen in het plangebied Maasafzettingen voor welke zijn afgedekt met eolische afzettingen waarin zich mogelijk een pozol bodem heeft ontwikkeld. Voor zover op basis van historische gegevens kon worden vastgesteld heeft in het plangebied geen bewoning plaatsgevonden tot de jaren dertig van de vorige eeuw. Vanaf toen zijn in het plangebied diverse bouwwerken opgericht en ook weer gesloopt, zijn er diverse leidingen en kabels aangelegd en heeft plaatselijk een sanering plaatsgevonden. Al deze activiteiten hebben geleid tot een verstoring van de bodem tot plaatselijk 2 meter beneden maaiveld en daarmee ook van het bodemarchief. Het niet niet uitgesloten dat delen van het plangebied niet zijn verstoord.

De verwachting is echter dat dee beperkt van omvang zullen zijn.

Binnen het plangebied bevinden zich geen bekende archeologische waarden. Vanwege de ligging van het plangebied in de nabijheid van de Roer geldt voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting op het voorkomen van vindplaatsen uit het Mesolithicum, Neolithicum, Bronstijd, Ijzertijd, Romeinse tij en een lage uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Echter vanwege de aanname dat de bodem in het plangebied is verstoord en daarmee ook het bodemarchief, wordt de kans op het voorkomen van intacte archeologische vindplaatsen laag ingeschat.

De verwachting op het voorkomen van intacte archeologische vindplaatsen uit alle perioden is dan ook laag.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. De diverse bodemverstorende activiteiten die in het plangebied hebben plaatsgevonden, hebben naar verwachting geleid tot een verstoring van het bodemarchief waardoor geen intacte archeologische vindplaatsen meer worden verwacht.


Relevantie voor het plan

Gezien de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek is de dubbelbestemming 'Waarde archeologie' ter plaatse van het plangebied komen te vervallen. Het plangebied wordt vrijgegeven wat betreft archeologie. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Het aspect archeologie staat de planvorming voor het Campinaterrein niet in de weg.

5.5 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of lijnen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming.

5.6 Natuur

Hierna wordt kort ingegaan op de bescherming van planten- en diersoorten en natuurgebieden krachtens de Wet natuurbescherming en de provinciale verordening/beleidsregels. Daarnaast wordt aangegeven of sprake is van provinciale gebiedsbescherming binnen of nabij het plangebied. In bijlage 13 is het onderzoek met betrekking tot stikstofdepositie opgenomen.

5.6.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is van kracht sinds 1 januari 2017 en regelt zowel de bescherming van planten- en diersoorten, als de bescherming van natuurgebieden en houtopstanden. Daarmee vervangt de Wet natuurbescherming de inmiddels vervallen Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet.

Op grond van de Wet natuurbescherming zijn aan Gedeputeerde Staten van de provincies diverse bevoegdheden toegekend. De provincies zijn met ingang van de Wet natuurbescherming (in de meeste gevallen) het bevoegd gezag in geval van ontheffingen, vergunningen en meldingen op grond van de wet. De provincies hebben de hun toegekende bevoegdheden uitgewerkt in verordeningen of beleidsregels, die per provincie verschillen. In de provinciale regelingen komen de volgende thema's aan de orde: faunabeheer, jacht, schadebestrijding, vrijstelling soorten, gebiedsbescherming, houtopstanden en natuurbeleid. Voor zover relevant, is in de paragrafen hierna aandacht besteed aan de provinciale uitwerking van de Wet natuurbescherming.

Bescherming planten- en diersoorten

Bescherming op grond van de Wet natuurbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De wet maakt onderscheid tussen drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten.


Vogelrichtlijnsoorten

Voor Vogelrichtlijnsoorten zijn de relevante verbodsbepalingen, in het kader van een verkennend flora- en faunaonderzoek, opgenomen in artikel 3.1. Op grond van dit artikel is het verboden:

  • Opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels te doden of te vangen.
  • Opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
  • Opzettelijk vogels te verstoren. Dit verbod is alleen van toepassing wanneer hierdoor een wezenlijke invloed op de staat van instandhouding optreedt.

Een ontheffing van de verbodsbepalingen voor Vogelrichtlijnsoorten kan worden verleend door Gedeputeerde Staten. Provinciale Staten hebben in de wet de bevoegdheid gekregen voor het verlenen van vrijstellen, opgenomen in provinciale verordeningen. Ontheffingen of vrijstellingen worden alleen verleend, wanneer is aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn en wanneer sprake is van (o.a.) een belang:

  • In het kader van volksgezondheid of openbare veiligheid.
  • In het kader van de veiligheid van het luchtverkeer.
  • In het kader van bescherming van flora en fauna.


Daarbij wordt tevens getoetst of de staat van instandhouding van de soort niet verslechtert.

Habitatrichtlijnsoorten

De relevante verbodsbepalingen, in het kader van een verkennend flora- en faunaonderzoek, voor Habitatrichtlijnsoorten zijn opgenomen in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Dit artikel stelt een verbod op het:

Opzettelijk doden of vangen van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn, bijlage II van het Verdrag van Bern of bijlage I van het verdrag van Bonn (zie bijlage 2).

  • Opzettelijk verstoren van dieren van genoemde soorten.
  • Opstellen vernielen of rapen van eieren van dieren van genoemde soorten.
  • Opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren van genoemde soorten.
  • Opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van planten van soorten, genoemd in bijlage IV onderdeel b van de Habitatrichtlijn, bijlage I van het Verdrag van Bern.

Ook voor de verbodsbepalingen voor Habitatrichtlijnsoorten kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen en kunnen Provinciale Staten bij verordening vrijstellingen verlenen. Ontheffingen of vrijstellingen worden alleen verleend, wanneer is aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn en wanneer sprake is van (o.a.) een belang:

  • In het kader van bescherming van flora en fauna of de instandhouding van natuurlijke habitats.
  • In het kader van volksgezondheid, openbare veiligheid of andere redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • Daarbij wordt tevens getoetst of er afbreuk gedaan wordt aan het streven om de populaties binnen het natuurlijk verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Andere soorten
Tot slot is een aantal planten- en diersoorten in de Wet natuurbescherming aangewezen als nationaal beschermde soorten. Deze soorten zijn alleen beschermd op grond van de Nederlandse wet en zijn niet genoemd in Europese richtlijnen of verdragen. De relevante verbodsbepalingen, in het kader van een verkennend flora- en faunaonderzoek, voor de nationaal beschermde soorten zijn opgenomen in artikel 3.10 van de wet. Het is verboden:

  • Opzettelijk in het wild levende dieren van de nationaal beschermde soorten te doden of te vangen.
  • Opzettelijk vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren van nationaal beschermde soorten te beschadigen of vernielen.
  • Opzettelijk planten van de nationaal beschermde soorten te plukken, verzamelen, af te snijden, ontwortelen of te vernielen.


Wederom zijn Gedeputeerde Staten bevoegd ontheffing te verlenen van de verbodsbepalingen en kunnen Provinciale Staten bij verordening vrijstellingen verlenen. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor Habitatrichtlijnsoorten, waarbij de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling aanvullend ook verband kan houden met (o.a.):

  • Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van een gebied en het daaropvolgend gebruik van het gebied.
  • Bestendig beheer of onderhoud in landbouw en bosbouw.
  • Bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen of in het kader van natuurbeheer.
  • Bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een gebied. Algemeen belang.


Daarbij wordt tevens getoetst of er afbreuk gedaan wordt aan het streven om de populaties binnen het natuurlijk verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.


Gedragscodes

De verboden die in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 zijn neergelegd, zijn niet van toepassing wanneer wordt gehandeld volgens een door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode. Gedragscodes kunnen worden opgesteld voor handelingen in het kader van bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkeling of inrichting. Toepassing van een goedgekeurde gedragscode waarborgt dat zorgvuldig wordt gehandeld.


Provinciale verordeningen

Op grond van de Wet natuurbescherming hebben Provinciale Staten de bevoegdheid om in provinciale verordeningen algemene vrijstellingen te verlenen van de verbodsbepalingen genoemd in de wet. Van deze bevoegdheid hebben de verschillende provincies gebruik gemaakt. Dat betekent, dat de bescherming die soorten genieten, kan verschillen tussen provincies. De consequenties van de verordening van de provincie Limburg voor de bescherming van planten- en diersoorten zijn hieronder kort beschreven.

De provincie Limburg heeft de Wijzigingsverordening Hoofdstuk 3 Natuur van de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. In paragraaf 3.8 van deze wijzigingsverordening zijn vrijstellingen opgenomen voor beschermde diersoorten.

Voor verschillende nationaal beschermde diersoorten (zie bijlage 3) verleent Provinciale Staten vrijstelling van het verbod op het vangen van dieren en het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen van dieren ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud. Voor enkele dieren geldt de vrijstelling alleen in een specifieke periode van het jaar. Daarnaast zijn voor het vangen van dieren voorschriften opgenomen ten aanzien van de vangmethoden en is het vangen van dieren alleen toegestaan, wanneer het niet mogelijk is om dieren te verjagen van de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden.

Bescherming natuurgebieden
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden). Deze gebieden vormen, samen met Natura2000-gebieden in andere Europese landen, een samenhangend geheel van natuurgebieden voor behoud, ontwikkeling en herstel van de Europese biodiversiteit. In Nederland zijn ruim 160 Natura2000-gebieden aangewezen. De ecologische doelen (instandhoudingsdoelstellingen) die in deze gebieden worden nagestreefd, zijn vastgelegd in de Aanwijzingsbesluiten.


In paragraaf 2.3 van de Wet natuurbescherming zijn regels opgenomen voor de beoordeling van effecten van plannen, projecten en andere handelingen op Natura2000-gebieden.


Voor het realiseren van projecten of verrichten van andere handelingen - ongeacht of zij plaatsvinden binnen of buiten de begrenzing van Natura2000-gebied - is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig, wanneer zij de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen of de habitattypen van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen die voor het gebied zijn opgesteld zijn leidend bij de beoordeling van de effecten.


Gedeputeerde Staten van de provincie zijn bevoegd om een vergunning te verlenen voor projecten die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Bij vergunningaanvraag dient de initiatiefnemer een zogenaamde "passende beoordeling" in te dienen. Vergunning wordt verleend, wanneer uit deze passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied met zekerheid niet worden aangetast óf wanneer, indien wel sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Er zijn geen alternatieve oplossingen.
  • Er is sprake van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
  • Er worden compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura2000-gebied bewaard blijft.


Voor het vaststellen van plannen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen geldt eveneens dat een passende beoordeling moet worden opgesteld. Vaststelling van het plan vindt pas plaats, wanneer is aangetoond dat geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen of wanneer wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden.

Met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator is de depositiebijdrage vanwege het plan in de beoogde situatie berekend op basis van worst-case aannames ter plaatse van nabijgelegen gevoelige habitattypen in de voor het plan relevante Natura 2000-gebieden. In bijlage 13 van deze toelichting zijn de rekenresultaten en invoergegevens zoals die voortvloeien uit Aerius weergegeven.

Uit de indicatieve berekening blijkt dat vanwege het plan geen sprake is van relevante stikstofdepositie ter plaatse van gevoelige habitattypen bij omliggende Natura 2000-gebieden. De hoogst berekende depositie ter plaats van een gevoelig habitattype bedraagt 0,01 mol/ha/jaar in het Natura 2000 gebied Roerdal.
Op basis van de berekeningsresultaten zijn significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Bescherming houtopstanden

Tot slot regelt hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming de bescherming van houtopstanden. Het hoofdstuk ziet alleen toe op houtopstanden van minimaal 10 are of rijbeplantingen van meer dan twintig bomen, gelegen buiten de door de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Houtopstanden op erven en in tuinen, fruitbomen, windschermen om boomgaarden, kerstbomen en kweekgoed en populieren- en wilgenopstanden langs (water)wegen en landbouwgronden en ten behoeve van biomassaproductie (onder voorwaarden) vallen niet onder de werking van de Wet natuurbescherming.


Kap van (delen van) houtopstanden dient vooraf gemeld te worden bij Gedeputeerde Staten. De provincie stelt bij verordening eisen aan de manier waarop deze melding moet worden gedaan. De gevelde houtopstand moet binnen drie jaar na kap worden herplant op deze locatie. Ook aan de wijze van herplant kunnen provincies bij verordening eisen stellen. Tevens kunnen provincies vrijstelling verlenen van de herplantplicht.


Daarnaast stellen gemeenten veelal aanvullende regels op ten aanzien van de kap van bomen (kapvergunningplicht). Deze regels betreffen meestal alleen de kap van bomen binnen de bebouwde kom en/of de kap van waardevolle of monumentale bomen.

Provinciale gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS) dat globaal is aangewezenin het Structuurschema Groene Ruimte, is op provinciaal niveau uitgewerkt en exact begrensd. Binnen de provincie Limburg is deze begrenzing uitgewerkt in Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014.


Het ruimtelijk beleid voor het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is erop gericht de wezenlijke kenmerken van de gebieden te ontwikkelen, herstellen en behouden. Derhalve is voor het NNN het 'nee, tenzij'-regime ingevoerd. Volgens dit regime dient allereerst vastgesteld te worden of de geplande ingreep significant negatieve effecten heeft op de in het NNN-gebied aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden. Wanneer dit zo is, geldt in principe dat de ingreep geen doorgang kan vinden. Uitzondering geldt alleen voor ingrepen waarbij sprake is van groot openbaar belang en waarbij geen alternatieven voor de plannen beschikbaar zijn. In dat geval dient compensatie van de aangetaste waarden plaats te vinden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit et al., 2007).


Met het opnemen van de goudgroene natuurzone in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) wordt invulling gegeven aan de opdracht die de provincies van het rijk hebben gekregen voor de begrenzing van het Nationaal Natuurnetwerk, en de verankering daarvan in het provinciale planologische beleid. Met de aanwijzing van de zilvergroene en bronsgroene natuur- en landschapszones stimuleert de provincie het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap ook buiten de goudgroene zone.


Relevantie voor het plan

Binnen het plangebied was vroeger sprake van een fabriek met bijbehorende gebouwen en voorzieningen. Na de sloop van deze fabriek is het terrein braak komen te liggen en wordt het bijgehouden / gemaaid. Daarom wordt er vanuit gegaan dat er geen sprake is van beschermde soorten (flora en fauna). Wat betreft soortbescherming wordt er daarom van uit gegaan dat de eventuele aanwezigheid van soorten niet aan de orde is en het initiatief doorgang kan vinden.

Binnen het plangebied dat nu braak ligt zijn geen houtopstanden aanwezig, die onder het regime van de Wet natuurbescherming vallen. Daarom wordt er ook wat betreft houtopstanden vanuit gegaan dat het initiatief doorgang kan vinden.

Op basis van berekeningsresultaten met betrekking tot stikstofdepositie zijn significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Het aspect natuur staat de planvorming op het Campinaterrein niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Planvorm

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen ten behoeve van de ontwikkeling van het voormalige Campinaterrein in Roermond.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke Handboek digitale bestemmingsplannen. Hierbij is gestreefd naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).


De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit om op wijzigende omstandigheden en/of nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen te kunnen inspelen. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid voor de burger wordt geschaad.


In paragraaf 6.3 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

6.2 Verbeelding

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. SVBP2012 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven.


Het plangebied kent de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer' waarbinnen de bouw van woningen mogelijk is en waarbinnen ook de benodigde infrastructuur en voorzieningen kunnen worden gerealiseerd.


De gronden behorend tot onderhavig bestemmingsplan zijn op de verbeelding begrensd door de plangrens. De bestemming op de verbeelding is in de planregels aangevuld met bouw- en gebruiksregels.


De materiële inhoud van de bestemming is opgenomen in de planregels.


Voor de leesbaarheid zijn op de verbeelding verder aanduidingen opgenomen, zoals straatnamen, bestaande bebouwing, kadastrale gegevens etcetera.

6.3 Planregels

Planregels zijn nodig om het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bebouwing binnen het plangebied te regelen. De planregels zijn onder te verdelen in:

  • a. Inleidende regels.
  • b. Bestemmingsregels.
  • c. Algemene regels.
  • d. Overgangs- en slotregels.


Ad a) Inleidende regels

De inleidende regels zijn van algemene aard en betreffen de ‘begrippen' en de 'wijze van meten’.


Begrippen 

Hierin worden de in de planregels voorkomende begrippen omschreven en wordt de interpretatie van de diverse begrippen vastgelegd, zodat duidelijk wordt wat onder de begrippen wordt verstaan.


Wijze van meten 

Hierin wordt aangegeven hoe de in het plan voorkomende maten dienen te worden bepaald.


Ad b) Bestemmingsregels


Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen in woningen, groenvoorzieningen, wegen en straten. De uitoefening van aan huis gebonden beroepen is rechtstreeks toegestaan. Door de globale bestemming van de gronden zijn de gronden ook bestemd voor verschillende functies voor de inrichting van openbaar gebied, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.


Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken (= bestemmingsvlakken) mogen worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven waar gestapelde woningen zijn toegestaan. Verder biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om verschillende typen woningen te realiseren. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen zijn ook op de verbeelding aangegeven.

Verkeer

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor verkeersdoeleinden zoals wegen en parkeervoorzieningen. Daarnaast biedt deze bestemming de mogelijkheid tot aanleg van groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.


Ad c) Algemene regels.  

Hoofdstuk 3 Algemene regels omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.


Anti-dubbeltelbepaling 

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven formulering.


Algemene gebruiksregels 

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen verbod gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.


Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel in welke gevallen kan worden afgeweken


Algemene wijzigingsregels 

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.


Overige regels 

Dit artikel bevat een bepaling omtrent de verhouding tussen de regels van voorliggend bestemmingsplan, en overige wettelijke bepalingen. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen omtrent het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein aanwezig dient te zijn.


Ad d) Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:


Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.


Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de planregels aan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.


Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 42 woningen in het gebied. Voor de realisatie van dit bouwplan is met de initiatiefnemer een realiseringsovereenkomst gesloten. Partijen hebben in deze overeenkomst afspraken gemaakt. Hierdoor is het kostenverhaal verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van nutsvoorzieningen en regels voor woningbouwcategorieën middels een exploitatieplan niet aan de orde.


Daarmee is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie voor dit gebied anderszins verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het plan gegarandeerd.


Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraakprocedure

In het voortraject van dit bestemmingsplan is uitvoerig gesproken met omwonenden en toekomstige bewoners in het kader van het Collectief particulier opdrachtgeverschap. Zij zijn in de gelegenheid gesteld input te leveren voor de stedenbouwkundige opzet die uiteindelijk de basis is van dit bestemmingsplan. Ook heeft het bestemmingsplan als voorontwerp ter inzage gelegd om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om in te spreken. Zie bijlage 14 voor de nota inspraak en vooroverleg.

7.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan voor het Campinaterrein is in het kader van het vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan verschillende vooroverleginstanties. Zie bijlage 14 voor de nota inspraak en vooroverleg.

 

7.2.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 23 januari tot en met 5 maart 2019 voor een ieder ter inzage gelegen na voorafgaande publicatie in het Gemeenteblad en de Staatscourant van 22 januari 2019.

Er zijn geen zienswijzen ingediend omtrent het ontwerp bestemmingsplan.