direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zandstraat 12, Ospeldijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Zandstraat 12, Ospeldijk" van de gemeente Nederweert.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Zandstraat is thans binnen de bestemming 'Wonen' een braakliggend terrein gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om op dit perceel één vrijstaande, levensloopbestendige woning te realiseren.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van de vigerende beheersverordening “Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost”, omdat ter plaatse van het plangebied een bouwvlak ontbreekt. De gemeente Nederweert heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een bestemmingsplan, op basis van de op 20 juli 2021 vastgestelde ''Beleidsregel bouwen in tuinen Nederweert 2021''.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor de realisatie van één vrijstaande, levensloopbestendige woning.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Nederweert, sectie N, nummer 743.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 820 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening ''Paraplubeheersverordening Kernen'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 16 maart 2021. Binnen het besluitgebied van deze paraplubeheersverordening is ter plaatse van het plangebied de beheersverordening ''Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost" van toepassing, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 april 2017. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding, waarop de ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Op basis van de beheersverordening vigeert het besluitvlak 'Wonen'. Ter plaatse van het besluitvlak 'Wonen' zijn de gronden onder andere bestemd voor:

  • wonen;
  • tuinen en erven;
  • verhardingen;
  • groenvoorzieningen, en;
  • parkeervoorzieningen en stallingsruimten voor fietsen.

Daarnaast is onderhavig plangebied gedeeltelijk voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen'. Bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie mogen op deze gronden worden gerealiseerd.

Wijzigingsbevoegdheid

Zoals in paragraaf 1.1 reeds benoemd was voor onderhavig plangebied in het verleden, ten tijde van het vigerende bestemmingsplan ''Ospeldijk'', een wijzigingsbepaling opgenomen voor het toevoegen van één woning. Deze wijzigingsbepaling is middels de vaststelling van de vigerende beheersverordening ''Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost" komen te vervallen. Middels vaststelling van de ''Beleidsregel bouwen in tuinen Nederweert 2021'' biedt de gemeente Nederweert weer de mogelijkheid om op deze locaties maximaal 2 woningen te bouwen, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hieronder overgenomen.

  • a. De te bouwen woning(en) dienen te voldoen aan de eisen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de daarvoor geldende milieuregels.
  • b. De te bouwen woning(en) dienen aan te sluiten bij de kwalitatieve behoefte.
  • c. Voor het maximum aantal woningen wordt aangesloten bij het aantal zoals vermeld in de (voormalige) vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende locatie.
  • d. Het bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein conform de door de gemeente te hanteren parkeernorm.
  • e. Hemelwater dient te worden afgekoppeld van het rioolstelsel. Het bouwplan dient te voorzien in een gescheiden afvoer van hemelwater via een apart infiltratiesysteem op eigen terrein.
  • f. Aanvrager dient aan te geven op weke wijze hij de dialoog heeft gevoerd met de omgeving van het bouwplan.
  • g. Verzoeker dient zelf zorg te dragen voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing inclusief alle noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning danwel een ontwerp-bestemmingsplan of ontwerp-omgevingsplan.
  • h. Alle kosten die verband houden met het planologisch mogelijk maken van de bouw van de woning(en), zoals leges-, advies-, onderzoeks-, en planschadekosten, komen voor rekening van de verzoeker.
  • i. De gemeente behoudt zich het recht voor de omgevingsvergunning in te trekken (of een woonbestemming weg te nemen) indien de woning(en) niet binnen 2,5 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning of de daarvoor in de plaats tredende maatregel zijn opgeleverd.
  • j. Contingenten zijn niet verplaatsbaar of uitwisselbaar.
  • k. Er dient vooraf overleg plaats te vinden over met de omgeving (omgevingsdialoog).

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig planvoornemen voldoet aan de eisen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de daarvoor geldende milieuregels. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad b.   Onderhavig planvoornemen sluit aan bij de kwalitatieve behoefte. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.4.2. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad c.   Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad d.   Onderhavig planvoornemen voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad e.   Onderhavig plan voorziet in een gescheiden afvoer van hemelwater via een apart infiltratiesysteem op eigen terrein. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad f.   Onderhavig plan wordt voorzien van een omgevingsdialoog. Hierin zal worden aangegeven op welke wijze deze is uitgevoerd. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 6.3. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad g.   Onderhavig bestemmingsplan betreft de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de aanvraag. Dit bestemmingsplan is voorzien alle noodzakelijke onderzoeken. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad h.   De initiatiefnemer zal zorg dragen voor alle kosten die verband houden met het planologisch mogelijk maken van de bouw van de woning. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad i.   Deze voorwaarde wordt door de initiatiefnemer in acht genomen. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad j.   Middels onderhavig planvoornemen wordt het contigent niet verplaatst of uitgewisseld. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad k.   Onderhavig plan wordt voorzien van een omgevingsdialoog. Hierin zal worden aangegeven op welke wijze deze is uitgevoerd. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 6.3. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Om onderhavig planvoornemen mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen in de woonkern van Ospeldijk binnen een woongebied afgebakend tussen de Meijelsedijk, Moostdijk en Anselberg. De locatie betreft een thans braakliggend perceel te midden van woningen. De Zandstraat is gesitueerd tussen de Moostdijk en de Anselberg, die beide uitkomen op de Meijelsedijk en de Nieuwebaan.

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkel woningen gesitueerd.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt in de huidige situatie niet (middels een inrit) ontsloten op de Zandstraat. De Zandstraat betreft een noord-zuidgerichte woonstraat die parallel loopt aan de Nieuwebaan en de Meijelsedijk. De Meijelsdijk betreft een verbindingsweg tussen de kernen Ospel en Meijel.

2.3 Groen en water

In de huidige situatie is het plangebied braakliggend en niet voorzien van enkele groenstructuren of oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe inrichting van de percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0005.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief aan de Zandstraat bestaat uit de realisatie van één levensloopbestendige, vrijstaande woning. De woning wordt middels een individuele inrit ontsloten op de Zandstraat. De woning krijgt een dorpse uitstraling passend bij de bebouwing in de omgeving. Uitgangspunt hierin is dat de woning maximaal zal gaan bestaan uit drie woonlagen voorzien van een kap (bouwhoogte maximaal 11 meter).

De bouwmassa van de woning is een aanvulling op de bestaande lintbebouwing. Middels de realisatie wordt het bebouwingslint logisch afgerond. Aansluiting zal gezocht worden bij de bestaande maatvoeringen. Daarnaast zal de woning worden voorzien van een individueel in te richten tuin.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De realisatie van één vrijstaande woning heeft (beperkte) invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie)'' bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Nederweert wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Nederweert tot de rest bebouwde kom behoort.

In de nieuwe situatie wordt binnen het plangebied één woning gerealiseerd. De woning sluit, om de verkeersgeneratie te bepalen, aan bij het onderdeel: koop, huis, vrijstaand. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
koop, huis, vrijstaand   8,2 per woning   1 woning   8,2  
Totaal        

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe woning gemiddeld zorgt voor 8 verkeersbewegingen per etmaal. De Zandstraat en omgeving kunnen dit aantal extra verkeersbeweging verwerken binnen het bestaande profiel.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van dit initiatief bedraagt gemiddeld 8 verkeersbewegingen per etmaal. Verkeerskundig leidt dit niet tot problemen op de Zandstraat en omliggende wegen.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Nederweert heeft, in samenspraak met de CROW-publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie), aangegeven een norm te hanteren van 1,5 parkeerplaats per woning. Afgerond leidt dit tot een minimum van 2 parkeerplaatsen voor dit initiatief. Op de inrichtingsschets is aangegeven dat het plangebied groot genoeg is om hierin te voorzien.

3.2.3 Ontsluiting

Het voorliggende initiatief zorgt voor één extra ontsluiting op de Zandstraat, zoals opgenomen op de inrichtingsschets. De toevoeging van deze ontsluiting past binnen het straatbeeld van de Zandstraat. Verkeerskundig wordt derhalve geen problemen verwacht.

3.3 Groen en water

Binnen het initiatief wordt de tuin, behorende bij de woning, individueel ingericht. Het planvoornemen omvat geen aanleg van oppervlaktewater.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woning wordt 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woning is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woning wordt volgens het BENG-principe gebouwd;

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • Groen/ bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en Co2, het vasthouden van water en het tegengaan van hittestress;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten
  • 10. Beperken van klimaatverandering
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig planvoornemen zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend planvoornemen omvat 1 woning. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Net als het Rijk (zie paragraaf 4.1.1) werkt ook de provincie Limburg, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, aan een Omgevingsvisie. Deze is in december 2020 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en zal na vaststelling door Provinciale Staten het POL vervangen. Tot die tijd dient de planvorming te worden getoetst aan de Omgevingsvisie POL2014.

In de visie geeft de provincie aan hoe ze wil inspelen op de belangrijkste hoofdopgaven voor de komende jaren:

  • a. het realiseren van een aantrekkelijke, sociale gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk/bebouwd gebied als het landelijk gebied
  • b. een toekomstbestendige innovatieve en duurzame economie en landbouwtransitie
  • c. klimaatadaptatie en energietransitie.

Daarbij hanteert de provincie een aantal Limburgse principes

  • a. streven naar een inclusieve gezonde en veilige samenleving die uitnodigt tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid
  • b. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers en er is dus ruimte voor maatwerk.
  • c. Meer stad, meer land. Variatie in gebieden moet gekoesterd worden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukke stedelijke gebieden ontwikkeld
  • d. Zorgvuldig omgaan met de ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. Inzetten op sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar volgende generaties (voorzorgsbeginsel).

Analyse

Onderhavig planvoornemen leidt tot de bouw van 1 woning binnen de kern Ospeldijk. Dit sluit aan bij de hoofdopgave: ''het realiseren van een aantrekkelijke, sociale gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk/bebouwd gebied als het landelijk gebied'', omdat middels de bouw van deze woning de kern wordt verdicht en de leefomgeving wordt versterkt. Daarnaast sluit onderhavig plan aan bij de volgende provinciale principes: ''De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers en er is dus ruimte voor maatwerk'' en ''Meer stad, meer land. Variatie in gebieden moet gekoesterd worden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukke stedelijke gebieden ontwikkeld''.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen de 'Provinciale Omgevingsvisie (POVI)'.

4.2.2 Omgevingsvisie Limburg 2021

Op 1 oktober 2021 is door de Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie Limburg 2021 vastgesteld en is in werking getreden. Hiermee komt de Omgevingsvisie POL2014 te vervallen.

De omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen we nog keuzes maken. Daarbij kiezen we voor maatwerk en houden we rekening met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als we afwegingen maken, doen we dat op basis van de onderstaande Limburgse principes:

  • Er wordt gestreefd naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Er wordt zowel ingezet op duurzame verstedelijking als op transitie van landelijk gebied;
  • Er wordt zorgvuldig omgegaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0006.jpg"

UITSNEDE OMGEVINGSVERORDENING LIMBURG

Analyse

Het plangebied ligt in de zone 'Landelijke kern'. De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels, en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

Conclusie

Zowel de aard van de ontwikkeling als het type woning sluit aan bij de 'Ontwerp Omgevingsvisie Limburg'.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie 2019)

Op 16 januari 2015 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 in werking getreden en hierna meermaals herzien (laatste geconsolideerde versie in 2019). Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd overgenomen.

Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2014 komen te vervallen en zal worden vervangen door de Omgevingsverordening 2021.

Op basis van de omgevingsverordening maakt onderhavige locatie deel uit van:

  • Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - bebouwd gebied, Regio Midden Limburg;
  • Milieubeschermingsgebieden - Boringsvrije zone Roerdalslenk III.

Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - Bebouwd gebied, Regio Midden Limburg

Duurzame verstedelijking zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat daarbij om bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het woonbeleid zet zich sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied.

Milieubescherming - Boringsvrije zone Roerdalslenk III

Voor het planvoornemen is de Boringsvrije zone Roerdalslenk III van toepassing. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodem-energiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan Gedeputeerde Staten.

Analyse

Het planvoornemen past binnen de kaders van het woonbeleid omdat de grondgebonden woning binnen bestaand stedelijk gebied zal worden gerealiseerd. Tevens vinden bij het planvoornemen géén bodemingrepen plaats dieper dan 80 meter. Er wordt niet voorzien in een boorput. Ingrepen in de bodem vinden tot beperkte diepte plaats, waardoor het planvoornemen geen consequenties heeft voor de Roerdalslenk of het grondwaterbeschermingsgebied.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Omgevingsverordening Limburg 2014'.

4.2.4 Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021

Op 25 mei 2021 is de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn de ambities die geschetst zijn in de Omgevingsvisie Limburg 2021 juridisch verankerd. Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2021 in werking treden en zal hiermee de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

Met het vooruitzicht op het inwerking treden van de Omgevingswet, die op 1 oktober 2022 of 1 januari 2023 gepland staat, is het van belang dat nieuwe initiatieven in lijn zijn met de Omgevingsverordening Limburg 2021.

Wonen

In de omgevingsverordening zijn bestuursafspraken opgenomen die betrekking hebben tot de regionale uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg 2021. Uit Artikel 12.1 'Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen' blijkt dat bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van één of meerdere woningen gemotiveerd dient te worden dan:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijkregionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Ontwerp Boringsvrije zone Roerdalslenk III

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2021 blijkt dat het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III ligt. In artikel 4.3.6 'Boorputten en grondroeringen' staat omschreven dat een omgevingsplan dat betrekking heeft op deze boringsvrije zone, geen boringen dieper dan 80 meter toestaat.

Analyse

Het planvoornemen past binnen de kaders van het woonbeleid omdat de grondgebonden woning binnen bestaand stedelijk gebied zal worden gerealiseerd. Tevens vinden bij het planvoornemen géén bodemingrepen plaats dieper dan 80 meter. Er wordt niet voorzien in een boorput. Ingrepen in de bodem vinden tot beperkte diepte plaats, waardoor het planvoornemen geen consequenties heeft voor de Roerdalslenk of het grondwaterbeschermingsgebied.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021'.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 - 2025

Op 22 september 2022 is de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025' vastgesteld. In de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 - 2025' van de samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) zijn op basis van een woningmarktonderzoek en met ondersteuning van de Provincie Limburg, concrete afspraken gemaakt ten aanzien van het woningbouwbeleid voor de periode 2022 tot en met 2025.


De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de gemeenten voor staan. In de visie wordt minder dan voorheen de nadruk gelegd op het schrappen van planvoorraad voor woningen en wordt meer de nadruk gelegd op het realiseren van plannen zodat de juiste woningen op de juiste plaats worden gerealiseerd. Ook omvorming van woningbouwplannen naar segmenten die beter bij de behoefte passen is uitgangspunt.

Ten aanzien van de kwalitatieve woningbehoefte staat de regio voor een uitdaging om de komende jaren voldoende woningen van de juiste kwaliteit toe te voegen en te zorgen dat deze (passend bij de behoefte) op de juiste plaats worden gerealiseerd. In algemene zin betekent dit:

  • meer nadruk op de realisatie van huurwoningen en betaalbare koopwoningen voor kleinere huishoudens en/of specifieke doelgroepen;
  • meer aandacht voor transformatie van bestaand vastgoed naar wonen, voor behoud van de leefbaarheid;
  • meer sturing op toekomstbestendigheid van de woningvoorraad (zowel energetisch als levensloopbestendig).

Er is aangegeven dat in kwalitatieve zin vooral ingezet moet worden op de realisatie van:

  • seniorenwoningen (huur en koop; grondgebonden en appartementen met lift; nultreden en levensloopbestendig);
  • 1- en 2-persoonswoningen (grondgebonden en appartementen; huur en koop);
  • reguliere huurwoningen (grondgebonden en appartementen; sociale en middenhuur).

Analyse

In het voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling van één grondgebonden, levensloopbestendige woning. Per saldo wordt hiermee één woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Deze woningen zijn opgenomen in de lokale planvoorraad, (zie paragraaf 4.4.2) waarmee de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de regionale Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 - 2025.

Verder is het van belang dat nieuwe plannen kwalitatief aansluiten bij de behoefte. Uit de structuurvisie volgt een kwalitatieve vraag naar seniorenwoningen (levensloopbestendig). Onderhavig plan sluit aan bij deze kwalitatieve vraag.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de regionale 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 - 2025'.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie Nederweert 2010-2020

Om aan de verplichting van artikel 2.1 Wro te voldoen en om een integrale samenhang van alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Nederweert weer te geven is de structuurvisie Nederweert opgesteld. De Structuurvisie is op 9 november 2010 vastgesteld.

De Structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente deze ontwikkelingen wil realiseren.

Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend.

Analyse

Het plangebied is gelegen binnen bestaand woongebied. Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van één grondgebonden, levensloopbestendige woning. Het planvoornemen past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie Nederweert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0007.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Structuurvisie Nederweert 2010-2020'.

4.4.2 Woningmarktonderzoek 2018-2030 (gemeente Nederweert)

Het woningmarktonderzoek 2018-2030 voor de gemeente Nederweert heeft als doel een basis te bieden om het woningbouwbeleid binnen de regio te herijken voor de komende jaren en af te stemmen op de behoefte. Daarbij is het van belang om te kijken naar de totale woningvoorraadbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het onderzoek voor de gemeente Nederweert wordt onder meer het volgende gesteld:

''In Nederweert is momenteel sprake van een kwalitatieve mismatch tussen huur- en koopwoningen. Uit een vergelijking tussen de gewenste woningen en de huidige woning die zal worden achtergelaten blijkt dat er een tekort is van ruim 40 huurwoningen en een overschot van ruim 40 koopwoningen. Aangezien het aantal huishoudens in de gemeente in de periode 2018-2030 blijft stijgen zullen per saldo in 2030 circa 340 woningen meer nodig zijn. Als echter gekeken wordt naar de kwalitatieve behoefte is er in bepaalde segmenten van de woningmarkt toch een overschot. Er zijn voor de groei tot 2030 namelijk 320 meer huurwoningen nodig en 20 meer koopwoningen. Als dit echter wordt gecombineerd met de huidige kwalitatieve mismatch blijkt dat er in 2030 een discrepantie zal zijn van circa 360 huurwoningen (en een overschot van bijna 20 koopwoningen).''

Indien specifiek gekeken wordt naar de verschillende woningsegmenten dan blijkt dat er in specifieke segmenten nog wel vraag is naar koopwoningen. Naar verwachting zullen namelijk de grootste tekorten in Nederweert ontstaan in de volgende woningsegmenten:

  • Appartementen met lift huur € 417 - € 597 en € 640 - € 710
  • Grondgebonden seniorenwoningen huur € 417 - € 640
  • Appartementen met lift koop € 200.000 - € 275.000
  • Grondgebonden seniorenwoningen koop € 200.000 - € 275.000

In de volgende segmenten zal naar verwachting een potentieel overschot ontstaan:

  • 2 onder 1 kapwoningen koop € 200.000 - € 275.000
  • Vrijstaande woningen koop > € 375.000
  • Rij-/hoekwoningen huur € 417 - € 597

Analyse

Onderhavig plan zorgt voor de realisatie van één grondgebonden, levensloopbestendige woning. Daarmee voorziet het plan in woningsegmenten waar vraag naar is (grondgebonden seniorenwoningen koop). Vanuit het lokale woonbeleid wordt daarnaast gekeken naar de wensen vanuit de kernen zelf (maatwerk). Daarmee sluit het planvoornemen aan bij de behoefte die in woningmarktonderzoek 2018 - 2030 worden geschetst.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van het 'Woningmarktonderzoek 2018-2030 (gemeente Nederweert)'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft VersA Bodemadvies BV een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend en nader bodemonderzoek; Zandstraat 12 te Ospeldijk" (17 april 2013, 13.P003.r01). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.

VersA Bodemadvies BV concludeert dat:

  • er in de bodem plaatselijk in totaal 2 stukjes asbesthoudend plaatmaterialen zijn aangetroffen;
  • op basis van het verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek geen gehaltes voorkomen die de norm van 100 mg gewogen asbest/kg.ds overschrijden. Feitelijk is er op basis hiervan dan ook geen sprake van een asbestverontreiniging, ook al zijn er 2 stukjes waargenomen;
  • in de bovengrond een licht verhoogde concentratie cadmium is aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetoond. Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voldoen zowel de boven- als de ondergrond aan de kwaliteit AW2000 (schoon). De gehalten vormen geen belemmering voor het beoogde gebruik wonen met tuin;
  • in het grondwater een licht verhoogde concentratie zink is aangetoond. Deze verhoogde concentratie hangt samen met het diffuus geval van bodemverontreiniging dat bekend is in het gebied waar de locatie deel van uitmaakt. Op basis hiervan zijn er geen belemmeringen of nadere eisen ten aanzien van deze verontreiniging. Het betreft geen afwijkende grondwaterkwaliteit binnen het gebied;
  • er geen reden is voor nader bodemonderzoek en de bodem ter plaatse van de locatie is ten aanzien van de milieuhygienische kwaliteit geschikt voor de huidige bestemming Wonen en het gebruik Wonen met tuin.

Het hierboven beschreven onderzoek heeft de geldende tijdslimiet (maximaal 5 jaar) thans overschreden. Echter hebben er nadien geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden, waardoor het onderzoek bruikbaar is voor de bestemmingsplanprocedure. De initiatiefnemer is op de hoogte dat in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning echter toch een 'geactualiseerd' verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) dient te worden uitgevoerd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Ontplofbare oorlogsresten
5.1.2.1 Inleiding

In grote delen van de gemeente Nederweert is mogelijk sprake van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Deze kunnen gevaar opleveren bij het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem.

5.1.2.2 Analyse

Onderhavig plangebied is, conform de munitiekaart, gelegen in een 'laag-midden risicogebied'. Nader onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is hiermee niet aan de orde.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering
5.1.3.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.3.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Moostdijk 1-1a: dorpshuis   94991A   2   30 m   140 m  
Meijelsedijk 131: max. milieucat. 2   X   2   30 m   180 m  
Nieuwebaan (ong.): sportvelden   931G   3.1   50 m   175 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Externe veiligheid
5.1.4.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.4.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.4.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0008.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.4.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geurhinder veehouderijen
5.1.5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.5.2 Analyse

Om de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van het aspect 'geurhinder veehouderijen'

aan te tonen heeft Kragten een onderzoek geurhinder veehouderijen

uitgevoerd: rapport "Agrarisch geuronderzoek, Zandstraat 12 te Ospeldijk" (25 april 2022, 20220407-NDW108-RAP-AGG 2.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Kragten concludeert dat:

  • de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen
  • de voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderij aan de Zwartboordweg 11 ter plaatse van de randen van het plangebied 2,2 OUE/m3 bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als 'goed'.
  • de berekende achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de nieuwe woning ten hoogste 6,2 OUE/m3 bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting te classificeren als 'goed'.
  • conform de vuistregel 'dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting' in onderhavige situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de achtergrondgeurbelasting maatgevend is voor de planontwikkeling aan de Zandstraat 12. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting is te kwalificeren als 'goed'.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Geluid
5.1.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.6.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Meijelsedijk. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Zandstraat 12 te Ospeldijk" (3 maart 2022, 202200303-NDW108-AKO-WVL 1.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

  • in het kader van de Wet geluidhinder de geluidbelasting ten gevolge van de Moostdijk, Nieuwebaan, Zwarteboordweg (alle drie buiten de bebouwde kom) en de Meijelsedijk (binnen de bebouwde kom) inzichtelijk is gemaakt. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Moostdijk, Nieuwebaan, Zwarteboordweg (alle drie buiten de bebouwde kom) en de Meijelsedijk (binnen de bebouwde kom) respecteren de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
  • in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting ten gevolge van omliggende 30 km/uur-wegen en de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk is gemaakt. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Moostdijk, Nieuwebaan, Zandstraat en de Anselberg (binnen de bebouwde kom) respecteren de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De cumulatieve geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedragen ten hoogste 46 dB. Dit komt volgens methode Miedema overeen met een 'goed' akoestisch woon- en leefklimaat.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Luchtkwaliteit
5.1.7.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.7.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Meijelsedijk, Nederweert; 227647'.

categorie   grenswaarde   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   11,3   8,4  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   17,3   14,6  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,4   7,3  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,1   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Volksgezondheid
5.1.8.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.8.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Volgens de gemeentelijke Beleidsregel omgekeerde werking – woon- en leefklimaat, 3e herziening zijn endotoxinen geen toetsingskader bij het toevoegen van burgerwoningen. Bij plattelandswoningen is dit wel het geval, omdat plattelandswoningen onder meer zeer dicht bij veehouderijen liggen. Van een dergelijke omstandigheid is bij deze woningen in de kern Ospeldijk geen sprake.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.8.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het planvoornemen leidt tot het toevoegen van één woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.8.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één woning waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 1.600 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.8.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.9 Milieueffectrapportage
5.1.9.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.9.2 Analyse

Het realiseren van woningen valt in beginsel onder onderdeel D (stedelijk ontwikkelingsproject, categorie D.11.2) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Aangezien het gaat om het realiseren van slechts één woning, wordt dit op basis van jurisprudentie niet gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. en is een nadere beschouwing hiertoe niet nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.9.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt, conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart (update 2018, in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde, zie onderstaande uitsnede. Er geldt geen onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPZandstraat2023-VA01_0009.jpg"

UITSNEDE GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART (UPDATE 2018)

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie

Bijlage 4 bevat het stikstofdepositie-onderzoek waarin de aanleg- en gebruiksfase is beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

Soortenbescherming
Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoren. Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.3.4 Riolering

In de huidige situatie is in de directe omgeving een hoofdriolering aanwezig. Voor de toekomstige situatie wordt iedere kavel voorzien van en vuilwateraansluiting. Het plangebied vraagt geen extra zorg met betrekking tot wateroverlast / water-op-straat vanuit het rioolstelsel.

5.3.4 Hemelwater

Het plangebied is ter plaatse van de nieuwe woning thans onverhard en onbebouwd. Als gevolg van de bouw van één woningen zal de bebouwing/verharding toenemen met circa 450 m² (inrit + (woning * 1,5)).

Uitgaande van de door de gemeente gehanteerde rekenregel bedraagt de benodigde bergingscapaciteit voor het project 13,5 m³ (= 450 x 0.03). Dit kan binnen het plangebied

gerealiseerd worden door infiltratie in de bodem. Een nadere uitwerking van de waterberging zal bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevoegd.

5.3.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen

geïnformeerd over voorliggend initiatief. In bijlage 5 is een verslag van het omgevingsdialoog toegevoegd.

6.3.2 Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Zandstraat 12, Ospeldijk’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende de periode van 14 april tot en met 26 mei 2023 ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend

6.3.3 Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 20 september 2023 ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen ( 1 )
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen (3)

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook terras, tuinen, erven, terreinen, paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 4 )
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 5)

In dit artikel is een regeling opgenomen omtrent de hemelwaterafkoppeling.

Algemene afwijkingsregels (artikel 6 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Overige regels (artikel 7 )
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (8)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (9)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.