Plan: | Rotonde Well N271 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0893.BP22007RIONGWEL-VA01 |
Op 23 februari 2018 hebben Provinciale Staten van Limburg (hierna ook: PS) het Mobiliteitsplan ‘Slim op weg naar morgen’ vastgesteld. Dat plan is het kader waarin de mobiliteitsdoelstellingen zijn vastgelegd. In het verlengde daarvan hebben Gedeputeerde Staten (hierna ook: GS) het gevalideerde afwegingskader mobiliteitsopgaven en -ambities op 20 november 2018 vastgesteld. Vanwege inhoudelijke en bestuurlijke urgentie hebben GS op 20 november 2018 besloten een aantal opgaven in andere vorm voort te zetten en een aantal opgaven voor 2019 toe te voegen aan het uitvoeringsprogramma Mobiliteit. Onderdeel van deze mobiliteitsopgaven is het project 'N271 Rotonde Well'. Deze kruising met twee gemeentelijke wegen is vooral belangrijk voor verkeersveiligheid, het openbaar vervoer en fietsverkeer. Een realisatieovereenkomst met de Gemeente Bergen is inmiddels afgesloten. Deze opgave is opgenomen in de programmering van wegen. Naar verwachting kan deze opgave in de loop van 2021 worden gerealiseerd.
Op 14 februari 2020 hebben Provinciale Staten het aangepaste uitvoeringsprogramma, waarin ook de aanleg van de rotonde Well is opgenomen, vastgesteld.
Omdat het project niet geheel past binnen de vigerende bestemmingsplannen, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld waarin voldoende ruimte wordt geboden om het project ten uitvoer te brengen. Hierin is tevens het adres Moleneind 9 te Well opgenomen. Met betreffende eigenaar zijn afspraken gemaakt om te komen tot grondoverdracht; als gevolg hiervan wordt het mogelijk gemaakt om ter hoogte van de nieuwe rotonde een bijgebouw te realiseren behorende bij de woning Moleneind 9. De verruiming van de bestemming Wonen in noordwestelijke richting wordt deels gecompenseerd door het toekennen van de bestemming Natuur aan een deel van de huidige bestemming Wonen, dat feitelijk natuurwaarden heeft.
Het plangebied is plaatselijk bekend als Moleneind-Wezerweg-Sterrenbos-Kasteellaan te Well en kadastraal bekend als gemeente Bergen:
sectie | nummer |
F | 6017 ged. |
F | 5981 |
F | 5073 ged. |
F | 6001 ged. |
F | 5978 |
F | 5858 ged. |
F | 5982 |
F | 5979 |
G | 3255 |
G | 3086 ged. |
G | 3029 |
G | 3030 ged. |
G | 3258 |
S | 2198 ged. |
S | 2248 ged. |
S | 2206 |
Het plangebied is, met uitzondering van de ten zuiden van de N271 gelegen percelen aan de Kasteellaan en Sterrenbos, gelegen in het buitengebied van Well.
Op onderstaande figuur 1 is het plangebied in rood omkaderd.
Figuur 1: plangebied
Het projectgebied is gelegen binnen twee bestemmingsplannen:
1. Bestemmingsplan Well: NL.IMRO.0893.BP11006WELWEL-Oh01 (vastgesteld op 18 juni 2013)
2. Bestemmingsplan Buitengebied 2018: NL.IMRO.0893.BP17007BUIBUI-Va02 (vastgesteld op 12-11-2019)
Het overgrote deel van de nieuwe rotonde met toevoerwegen is al voorzien van een bestemming Verkeer, echter op een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Bergen sectie F nummer 5073 rust de bestemming Bedrijf en op delen van de kadastrale percelen bekend als gemeente Bergen sectie G ummers 3086 en 3258 rust de bestemming Natuur, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede te zien uit de verbeeldingen van de vigerende bestemmingsplannen.
Figuur 2: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Well (links) en bestemmingsplan buitengebied (rechts van N271)
De aanleg van een openbare weg met bijbehorende voorzieningen past binnen de bestemming Verkeer, maar is strijdig met de bestemming Bedrijf en de bestemming Natuur.
De pinautomaat aan het Sterrenbos, is strijdig met de bestemming Verkeer.
De beide bushaltes zullen verplaatst worden maar zijn zijn niet strijdig met de bestemming Verkeer.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid en het kostenverhaal is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.
Het project betreft de provinciale weg N271 (plaatselijk bekend als Moleneind) en aansluitende wegen te Well. Onderstaand is op een luchtfoto en aanzichtsfoto's weergegeven waar het plangebied zich bevindt en hoe de omgeving eruit ziet.
Figuur 3: luchtfoto
Figuur 4: zicht op plangebied vanuit noorden
Figuur 5: zicht op plangebied vanuit oosten
Figuur 6: zicht op plangebied vanuit zuiden
Figuur 7: zicht op plangebied vanuit westen (witte woning is Moleneind 9)
De provinciale weg N271 is een weg in Limburg en Gelderland, welke zich uitstrekt over een lengte van circa 60 kilometer, vanaf de A73 ter hoogte van het Gelderse Heumen tot aan diezelfde A73 ten zuiden van Venlo en ligt tussen de Duitse grens en de Maas.
De huidige N271 is een gedeelte van de oude rijksweg Maastricht - Nijmegen, aangelegd in de 19e eeuw. Op de topografische kaart uit 1850 is deze weg voor het eerst te zien:
Figuur 8: historische kaart anno 1850
Voordat de parallel gelegen A73 werd aangelegd, was de N271 een belangrijke noord-zuid- verbinding die de steden Nijmegen en Venlo met elkaar verbond.
De N271 vormt ter plaatse van Well de harde grens tussen nationaal park De Maasduinen (Natura 2000 gebied) enerzijds en de kern Well anderzijds. Het dorp Well ligt direct ten westen van de N271. Het betreft een relatief rustig dorp waarbij de reguliere woonfunctie absoluut de boventoon voert. Het merendeel van de woningen dateert van 1970-1980. Langs de Kasteellaan zijn detailhandelsvestigingen te vinden, alsmede een enkele maatschappelijke voorziening, horecabedrijf en kleinschalige bedrijvigheid. Ook tussen de N271 en het Sterrenbos zijn enkele bedrijven in de catagorie 1 en 2 gesitueerd.
Op 16 september 2021 is het 'Beeldkwaliteitsvisie N271' vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. Aanleiding hiervoor was de vraag van de gemeenteraad om een integrale visie te maken voor de ‘Poort van Nieuw Bergen’. Het college heeft daarop besloten een visie voor de gehele N271, het gedeelte dat in de gemeente Bergen ligt, te ontwikkelen.
In deze visie zijn de dijkversterking, de nieuwe rotonde bij Well en woningbouwontwikkelingen meegenomen. De visie helpt om de N271 en omgeving door te ontwikkelen naar een aantrekkelijk en vitaal landschap en zorgt voor samenhang en structuur.
De N271 heeft grote cultuurhistorische betekenis als oude Rijksweg en historische ontwikkelas van het gebied en loopt als een autonome lijn door het reliëfrijke landschap van Noord-Limburg, op de overgang van hoog naar laag. De N271 is de belangrijkste verkeersader van de regio, en verbindt verschillende woonkernen met elkaar. De N271 loopt langs e
n door talrijke natuurgebieden en ontsluit het Nationaal Park De Maasduinen voor recreanten. De weg is een belevingsroute met panoramische zichten op het Maasdal, door bossen en open gebieden en langs bezienswaardigheden zoals kastelen, historische dorpjes en boerderijen.
De aanleg van een nieuwe rotonde bij de aantakking van de Wezerweg en Kasteellaan is aanleiding geweest om na te denken over de entree van Well. Er speelt ook de herontwikkeling van het horecabedrijf aan Sterrenbos 1 naar een woonbestemming. Verder ligt hier nu een redelijk onaantrekkelijke parkeerplaats. Dit is de plek waar het dorp zich presenteert aan de Rijksweg en waar de Wezerweg (route richting het Nationaal Park De Maasduinen) en de Kasteellaan (richting Well) op een aantrekkelijke manier met elkaar verknoopt moeten worden.
Onderhavige plannen voor de rotonde laten zien dat de directe aantakking van de Kasteellaan op de N271 komt te vervallen. Er komt zo ruimte voor vergroening tussen Sterrenbos en N271. Om de entree naar Kasteel Well te markeren zou op deze groene ruimte (voormalig parkeerplaats) een landmark geplaatst kunnen worden, met bijvoorbeeld toeristische informatievoorziening.
Op onderstaande afbeelding uit het Beeldkwaliteitsplan is de rotonde opgenomen:
Figuur 9: uitsnede kaart Beeldkwaliteitsplan
Onderhavig bestemmingsplan geeft met de realisatie van de rotonde en de nieuwe wegstructuur invulling aan de visie geschetst in het Beeldkwaliteitsplan N271.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid.
Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fietsen wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.
In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
Voor wat betreft het in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit is de opgave in de NOVI opgenomen dat de bestaande infrastructuurnetwerken onderhouden, verjongd, vernieuwd en verduurzaamd moeten worden en dat daar waar knelpunten niet met andere maatregelen kunnen worden voorkomen de aanleg en uitbreiding van infrastructuur moet worden gerealiseerd. Om de bereikbaarheid te verbeteren, richt het kabinet zich vooral op aanleg en onderhoud van wegen. De overheid investeert tot 2028 zo’n € 25 miljard voor aanleg van snelwegen en rijks N-wegen.
De herinrichting van de N271 wordt niet genoemd als een doelstelling van nationaal belang, maar dient wel gekwalificeerd te worden als een bestaande infrastructuur waar zich een knelpunt voordoet in de vorm van een verkeersonveilige situatie en dat om die reden vraagt om een verandering die de veligheid ten goede komt. Om die reden is onderhavig project niet strijdig met de NOVI en zijn er vanuit het NOVI geen specifieke gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt stedelijke ontwikkeling als volgt omschreven: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’ wordt niet nader omschreven in het Bro.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de aanleg van een weg niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Bij een nieuwe weg hoeft dus niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de uitspraak van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:448 ) zoekt de Afdeling aansluiting bij de nota van toelichting bij het Bro. Hierin is opgenomen dat de minister van Infrastructuur en Milieu op 14 november 2011 aan de Tweede Kamer heeft toegezegd om een handreiking beschikbaar te stellen. Deze is in oktober 2012 vastgesteld. In die handreiking staat dat onder het begrip ‘overige stedelijke voorzieningen’ wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
De Afdeling oordeelt vervolgens dat gelet op de nota van toelichting, maar ook de strekking van de ladder (die er mede op gericht is leegstand tegen te gaan) de in het bestemmingsplan voorziene weg niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.
Op 14 januari 2015 oordeelde de Afdeling ten aanzien van een verbindingsweg eveneens dat geen sprake was van een stedelijke ontwikkeling. Hieraan lag echter niet dezelfde overweging ten grondslag. In deze uitspraak overweegt de Afdeling “slechts” dat de verbindingsweg gezien de omvang en de situering niet als ‘andere stedelijke voorziening’ kan worden aangemerkt en dat de weg evenmin kan worden begrepen onder een van de in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i genoemde stedelijke ontwikkelingen.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de herinrichting van een deel van de N271 (inclusief aansluitingen op andere wegen) niet gezien kan worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de ladderplicht van toepassing is.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door en heeft dus geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
De Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en de Omgevingsvisie is in oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
Bereikbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de Limburgse economie, de leefbaarheid en een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Bovendien maakt het een brede deelname mogelijk aan het maatschappelijke leven, werk, sociale contacten, culturele bijeenkomsten en recreatie. De bereikbaarheid per auto van en in Limburg is in algemene zin behoorlijk goed op orde, behoudens enkele knelpunten op sommige piekmomenten of -locaties. Mobiliteit is echter breder dan bereikbaarheid. In 2018 heeft de Provincie Limburg het mobiliteitsplan ‘Slim op weg naar morgen’ vastgesteld. Dat is het uitgangspunt voor onderstaande en de toekomstige beleidskeuzes. Naast bereikbaarheid in de zin van doorstroming onder- scheiden we als mobiliteitsdoelen: veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid. Veiligheid gaat hierbij onder meer over de veilige staat van het wegennet, verkeers- veiligheid in algemene zin en sociale veiligheid. Voor wat betreft duurzaamheid heeft de Provincie bijvoorbeeld het Klimaatakkoord ondertekend en daarmee een aantal mobiliteitsopgaven uit dit akkoord tot de hare gemaakt. Het realiseren van de CO2-reductiedoelstelling en de aanpak van de stikstofproblematiek, moeten bijdragen aan een duurzame samenleving.
Voor de belangrijkste provinciale wegen, die een belangrijke bereikbaarheids- en doorstroomfunctie hebben, hanteert de provincie aan weerszijden reserveringsstroken, zodat op termijn een verbreding en/of aanpassing van de (spoor)weg eventueel mogelijk is. Aanleiding kan dan zijn de (verwachte) verkeersgroei, wegontwerpeisen voortkomend uit het streven naar een duurzaam veilig wegverkeerssysteem of maatschappelijk-bestuurlijke overwegingen (de (spoor)weg moet ‘toekomstvast’ zijn). De reserveringsstroken zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening welke in de volgende paragraaf aan de orde komt.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Op de bij de verordening horende kaart 'Infrastractuur' is aan weerszijden van de N271 ter hoogte van Well een beperkingengebied opgenomen, zoals op onderstaande uitsnede is te zien:
Figuur 10: uitsnede provinciale Omgevingsverordening, Kaart infrastructuur
In artikel 2.1 (Instructieregel reserveringszone provinciale weg) van de provinciale Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan (en daarmee op dit moment ook nog het bestemmingsplan) aan de zone van 15 meter aan weerszijden grenzend aan de buitenste kantstreep van een op de kaart aangeduide provinciale weg, de functie reserveringszone geeft, en in deze reserveringszone bij een provinciale weg geen bouwwerken toestaat.
Met de 'buitenste kantstreep' wordt bedoeld: de markering van de begrenzing van de buitenzijde van de buitenste rijstrook.
In het beperkingengebied is het verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als deze bestaat uit:
a. het gebruiken van de provinciale weg in strijd met het doel ervan;
b. het aanbrengen van veranderingen aan de provinciale weg; of
c. het aanbrengen, houden, veranderen of verwijderen van een werk.
Deze bepaling is echter niet van toepassing op activiteiten die worden verricht in opdracht van gedeputeerde staten, zoals onderhavig project.
In de provinciale Omgevingsverordening is aan (de omgeving van) de N271 de typeringen 'landelijke kern', 'buitengebied', natuurnetwerk' en 'groenblauwe mantel' gegeven.
Figuur 11: uitsnede provinciale Omgevingsverordening, Kaart wonen-werken-recreëren
Voorzover betrekking hebbend op bovengenoemde instructieregel met betrekking tot de reserveringszone van de provinciale weg, is met artikel 2.1 sprake van een 'lex specialis'; nu er ten behoeve van de provinciale weg een specifieke regel is, gaat deze boven de algemene regels die verbonden zijn aan de typeringen op kaart 10 'Wonen, werken en recreëren' bij de provinciale Omgevingsverordening.
Om tot de realisatie van de rotonde te komen, was het noodzakelijk om extra gronden te verwerven. Een deel van de gronden behoren toe aan de eigenaar van Moleneind 9 en 10 te Well. Met deze eigenaren zijn afspraken gemaakt om te komen tot grondverkoop welke inmiddels zijn beslag heeft gekregen; als gevolg hiervan wordt het mogelijk gemaakt om ter hoogte van de nieuwe rotonde een bijgebouw te realiseren behorende bij de woning Moleneind 9. De verruiming van de bestemming Wonen in noordwestelijke richting wordt deels gecompenseerd door het toekennen van de bestemming Natuur aan een deel van de huidige bestemming Wonen, dat feitelijk natuurwaarden heeft.
Voorzover onderhavig bestemmingsplan valt binnen de groenblauwe mantel zoals weergegeven op bovenstaande figuur 11, wordt er geen nieuwe bestemming aan deze gronden toegekend. Ter plaatse van de groenblauwe mantel geldt in het vigerende bestemmingsplan al de bestemming Wonen en deze bestemming zal ook behouden blijven. Hierdoor ontstaat er geen strijdigheid met artikel 7.6 Instructieregels kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel.
Voornoemde bestemming Wonen wordt, overeenkomstig de afspraken met betreffende eigenaar, vergroot in de richting van de nieuwe rotonde en de Wezerweg. Deze uitbreiding strekt zich daarmee uit binnen het Natuurnetwerk Limburg, en dient getoetst te worden aan betreffende bepaling uit de Omgevingsverordening:
Artikel 8.2 Instructieregels voor omgevingsplannen Natuurnetwerk Limburg
Lid 1 Een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties binnen het Natuurnetwerk Limburg laat geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten toe als deze:
a. nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg; of
b. kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Limburg.
Lid 2 De motivering bij een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden uit lid 1 is voldaan.
Artikel 8.3 Ontwikkeling van groot openbaar belang
Artikel 8.2 is niet van toepassing op nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten, als:
a. er sprake is van een groot openbaar belang; en
b. er geen reële andere mogelijkheden zijn om in dit belang te voorzien; en
c. uit het omgevingsplan blijkt hoe negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt; en
d. uit het omgevingsplan blijkt hoe negatieve effecten voor het overige worden gecompenseerd, waarbij:
1°. de compensatie niet mag leiden tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden;
2°. de compensatie tijdig plaatsvindt:
i. op financiële wijze; of
ii. in natura in nog niet gerealiseerde delen van het Natuurnetwerk Limburg.
In casu kan gesteld worden dat de herinrichting van de provinciale weg met een rotonde welke de verkeersveiligheid en doorstroming van verkeer ten goede komt, van groot openbaar belang is; immers, het treft alle weggebruikers van de verkeersstructuur op de oostelijke Maasoever (a).
Voor de uitvoering van de reconstructie heeft de provincie (onder andere) gronden nodig die behoren bij Moleneind 9. Deze gronden kunnen ofwel via een minnelijke overeenkomst met de eigenaar, ofwel via onteigening worden verworven. Met de eigenaar (evenals met de eigenaar van Moleneind 7) is een minnelijke schikking getroffen en inmiddels heeft de grondoverdracht plaatsgevonden. Een andere mogelijkheid voor realisatie van de rotonde is er niet, vanwege reeds aanwezige bebouwing (b).
De verruiming van de bestemming Wonen in noordwestelijke richting wordt deels gecompenseerd door het toekennen van de bestemming Natuur aan een deel van de huidige bestemming Wonen, dat feitelijk natuurwaarden heeft. Deze één-op-één-compensatie heeft betrekking op een oppervlakte van circa 300 m2. In de onderzoeken die betrekking hebben op de nieuwe rotonde en aangrenzende gronden, is ook aandacht besteed aan de gronden behorende bij Moleneind 9, voorzover deze momenteel nog de bestemming 'Natuur' hebben (c en d).
Verder is komen vast te staan dat door de realisatie van het project N271 838 m2 van het Natuurnetwerk Limburg (in het vigerende bestemmingsplan en op rijksniveau aangeduid als Natuurnetwerk Nederland) verloren gaat. In onderstaande tabel is de aantasting van het Natuurnetwerk Limburg in verband met reconstructie van de N271 nader gespecificeerd:
Bij vaststelling van de compensatieomvang dient rekening te worden gehouden met een kwaliteitstoeslag, zoals opgenomen in artikel 4 jo bijlage 1 van de Beleidsregel natuurcompensatie 2018 (hierna: Beleidsregel). De kwaliteitstoeslag is afhankelijk van het natuurtype. Voor Dennen-, eiken- en beukenbos is dit op basis van de Beleidsregel > 66% - 100% omdat dit natuurtype 'moeilijk of niet' vervangbaar is en een ontwikkelingstijd van meer dan 100 jaar heeft. Het aanwezige natuurtype ter plaatse heeft een ontwikkelingstijd gehad van 25-100 jaar. Om die reden wordt er gerekend met een kwaliteitstoeslag van 67%.
De totale compensatie voor het verlies aan oppervlakte bedraagt 838 m2.
Op basis van de grootte van het verlies van het Natuurnetwerk Limburg, gecorrigeerd met een kwaliteitstoeslag en het geldende normbedrag voor 2022 (€ 84.943,-- per ha) is de financiële compensatie bepaald op € 11.883,53 (1.399 m2 x € 8,4943).
Hierdoor is voorzien in voldoende compensatie en is het project niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.
Op 23 april 2019 is de Omgevingsvisie Bergen 2030 door de gemeenteraad vastgesteld.
Deze Omgevingsvisie heeft het jaar 2030 als planhorizon en richt zich op het gehele grondgebied van de gemeente, met uitzondering van het Energielandgoed Wells Meer. Voor dit gebied heeft de gemeenteraad in 2018 een structuurvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie Bergen is een beknopte visie, waarin uitspraken worden gedaan over de gewenste identiteit van de gemeente én belangrijke keuzes worden gemaakt op het gebied van o.a. wonen, werken, verkeer, landbouw, landschap, natuur, water, milieu en positieve gezondheid. Die keuzes zijn gebaseerd op een analyse van lopend beleid en van de ruimtelijke opbouw van de gemeente. Ook is rekening gehouden met trends en ontwikkelingen waar Bergen de komende jaren mee te maken zal krijgen.
Met de realisatie van de A73 is de N271 vooral een bovenlokale en regionale verbinding geworden. In de regiovisie is aangegeven dat dit kansen biedt voor een verdere kwaliteitsslag van deze weg (‘etalagefunctie’), in combinatie met het oplossen van een aantal knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid. Ook in het buitengebied blijft verkeersveiligheid een punt van aandacht. Op de visiekaart is dit ook als zodanig aangeduid:
Figuur 12: uitsnede uit kaart omgevingsvisie Bergen 2030
De kwaliteiten van Bergen worden voor een belangrijk deel bepaald door het aanwezige landschap en het onderscheid tussen de verschillende landschapstypen. Bergen blijft inzetten op het herkenbaar houden en versterken van de verschillende landschapstypen en het beleefbaar houden van de Maas. Dat geldt ook voor het behoud en het waar mogelijk versterken van het aan de landschapsstructuur gekoppelde cultuurhistorisch, archeologisch en landschappelijk erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet daarom altijd rekening worden gehouden met cultuurhistorie, archeologie en de maat en schaal van het landschap.
Landschapsversterking betekent met name een opgave voor het Maasdal en in de randen van Nationaal Park De Maasduinen. Maar landschapsherstel betekent ook het waar mogelijk aanhelen van de karakteristieke laanbeplanting langs de N271 en het herstellen van het Maasheggenlandschap. In het mozaïeklandschap tussen de N271 en het Nationaal Park is beperkt ruimte voor kleinschalige ‘rode’ ontwikkelingen, in aanvulling op bestaande functies. Voorwaarde is dat nieuwe ontwikkelingen leiden tot een kwaliteitsimpuls voor het landschap.
Om de recreatieve beleving van Bergen te versterken, dient de N271 zo veel mogelijk als 'etalage' ontwikkeld te worden en het karakter van de weg zal moeten aansluiten bij de regionale gebiedskwaliteiten: een fraaie, groene verbindingsroute tussen de dorpkernen en de omgeving. Recreatieve trekkers worden duidelijk gemarkeerd, in het bijzonder ter plaatse van de aansluiting van de Kasteellaan en de Wezerweg op de N271 in Well. Hiermee wordt voortgeborduurd op de ideeën voor de N271 die in de Strategische Regiovisie zijn verwoord.
In het kader van de leefbaarheid van de dorpen is er bijzondere aandacht door de verkeersveiligheid. Dit is vooral een punt van aandacht bij de afslagen en aansluitingen op de N271. Het meest in het oog springt de situatie in Well, ter hoogte van de aansluiting van de Kasteellaan en de Wezerweg. Daarnaast zijn de afslagen ter hoogte van toeristische trekkers niet altijd even duidelijk en veilig. Dit speelt bijvoorbeeld rond de afslag naar het bezoekerscentrum Maasduinen, het dagstrand Seurenheide en het Maaspark Well. De gemeente zet er op in deze plekken aan te pakken, in combinatie met de wens de N271 te ontwikkelen tot etalage van regionale gebiedskwaliteiten. Waar mogelijk worden wegbermen vergroend (meer bloemen en kruiden).
Hieruit blijkt duidelijk dat de reconstructie van de aansluitingen van de Wezerweg en Kasteellaan-Sterrenbos op de N271 te Well een uitvloeisel is van het beleid dat is opgenomen in de Omgevingsvisie, waardoor de verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming wordt verbeterd, alsmede voor meer vergroening wordt gezorgd waarmee de 'recreatieve poortfunctie' wordt uitgedragen.
Zoals in het vorige hoofdstuk al is gezegd, is er in het kader van de leefbaarheid van de dorpen bijzondere aandacht voor de verkeersveiligheid. Dit is vooral een punt van aandacht bij de afslagen en aansluitingen op de N271. Het meest in het oog springt de situatie in Well, ter hoogte van de aansluiting van de Kasteellaan en de Wezerweg. De gemeente zet er op in deze plekken aan te pakken, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid te vergroten, in combinatie met de wens de N271 te ontwikkelen tot etalage van regionale gebiedskwaliteiten. Waar mogelijk worden wegbermen vergroend (meer bloemen en kruiden).
Deze visie heeft geleid tot een nieuw ontwerp, waarbij de wegaansluitingen op de N271 worden gerealiseerd door de aanleg van een rotonde. Deze rotonde zal de verkeersveiligheid van de weggebruikers ten goede komen. Door het afsluiten van de directe aansluiting van de Kasteellaan op de N271 en het aanbrengen van een nieuwe aansluiting van het Sterrenbos op de N271 wordt ervoor gezorgd dat de oversteek van de N271 op één punt wordt geconcentreerd en ter plaatse van de rotonde daardoor een vloeiendere verkeersafwikkeling plaatsvindt. Ditzelfde geldt ook voor de verschuiving van de bushalte aan de oostzijde van de N271; de verhoogde bushaltes zullen nu aan weerszijden van de N271 recht tegenover elkaar worden gerealiseerd.
Op onderstaande afbeelding zijn de belangrijkste aanpassingen duidelijk gemarkeerd:
Figuur 15: ontwerp rotonde N271 Well
Als gevolg van het vervallen van de aangrenzende horecagelegenheid is ervoor gekozen om de daaraan gerelateerde parkeerplaatsen in het openbaar gebied ook te laten vervallen. Om toeristen, die van hieruit vaak een wandel- of fietsroute beginnen, aan te moedigen om de hiertoe aangelegde parkeerplaatsen in de omgeving te gebruiken, zullen er aan het Sterrenbos nog 6 parkeerplaatsen behouden blijven, welke specifiek bedoeld zijn voor 'parkeren en reizen'; ook zal de voorziening voor het stallen van fietsen verbeterd worden.
Door het vervallen van 59 parkeerplaatsen, komt er met name ten zuidwesten van de nieuwe rotonde veel ruimte beschikbaar om fraai aan te kleden met bomen, bloemen en kruiden, zoals op bovenstaande afbeelding is te zien. Deze groene aanplant zal ook worden gerealiseerd in het hart van de rotonde. Hiermee wordt het doel bereikt om een 'etalage' te creëren waarmee Well zich kan profileren als entree naar de diverse omliggende natuur- en recreatiegebieden.
Tevens is de woning aan Moleneind 9 te Well in dit bestemmingsplan opgenomen. Met betreffende eigenaar zijn afspraken gemaakt om te komen tot grondverkoop ten behoeve van de aanleg van de nieuwe rotonde; als gevolg hiervan wordt het mogelijk gemaakt om ter hoogte van de nieuwe rotonde een bijgebouw te realiseren behorende bij de woning Moleneind 9. Inmiddels heeft deze grondoverdracht plaatsgevonden. De verruiming van de bestemming Wonen in noordwestelijke richting wordt deels gecompenseerd door het toekennen van de bestemming Natuur aan een deel van de huidige bestemming Wonen, dat feitelijk natuurwaarden heeft. Op onderstaande afbeelding is dit gevisualiseerd:
Figuur 16: bestemmingswijziging gronden bij woning Moleneind 9
In de onderzoeken die betrekking hebben op de nieuwe rotonde en aangrenzende gronden, is ook aandacht besteed aan de gronden behorende bij Moleneind 9, voorzover deze momenteel nog de bestemming 'Natuur' hebben.
De overige compensatie vindt plaats op de wijze zoals beschreven in paragraaf 3.2.2 en heeft als consequentie dat binnen onderhavig bestemmingsplan de gebeidsaanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland' slechts komt te rusten op de bestemming 'Natuur'.
In artikel 7.2a van de Wet milieubeheer worden activiteiten, plannen en besluiten aangewezen waarvoor een m.e.r.(-beoordeling) verplicht is. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan m.e.r.-plichtig, project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die onder de bijbehorende drempelwaarden blijven, toch na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling1 of bijlage II van de SMB richtlijn (de zogenaamde 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling). Deze omstandigheden betreffen:
• de kenmerken van de projecten;
• de plaats van de projecten;
• de kenmerken van de potentiële effecten.
Daarnaast bevat artikel 7.2a Wm de verplichting om een MER op te stellen indien een plan wordt vastgesteld voor een activiteit waarvoor een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Op grond van artikel 3 besluit MER is geen MER noodzakelijk indien het een plan betreft dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden, waarbij:
• een bestuursorgaan van de gemeente het bevoegd gezag is;
• de omvang van het gebied in verhouding tot het totale grond gebied van de gemeente klein is, en;
• het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling van het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.
In Bijlage D Besluit m.e.r., onder D 1.2 worden infrastructurele werken genoemd. Het artikel beschrijft de volgende activiteit:
De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg.
De in dit artikel genoemde wegen zijn m.e.r.-plichtig.
Onderhavig plan valt niet onder deze activiteit omdat het aantal rijstroken niet wordt uitgebreid naar vier of meer rijstroken.
Op 11 augustus 2022 is door Lievense een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd.
Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk 5.
De bodemkwaliteit ter plaatste van een nieuwe ontwikkeling moet voldoende zijn voor de te realiseren functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit door aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Als de geldende bestemming wijzigt of afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan, is bodemonderzoek nodig.
Op 9 september 2020 is het bodemonderzoeksrapport opgesteld door Lievense Milieu B.V. Het betreft een milieukundig en civieltechnisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de nieuw aan te leggen rotonde aan de N271, hmp 95.54 te Well.
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn onderstaand weergegeven:
"Asfalt
Ter plaatse van de N271 is de asfalt grotendeels teervrij. Nabij kern 2 is de asfaltlaag vanaf 93 mm -oppervlakte teerhoudend (640 m2, 38 m3, circa 84 ton). Aan de noordgrens van het geplande werk, bij kern 13 is de asfaltverharding vanaf 170 mm – oppervlakte eveneens teerhoudend (200 m2, 10 m3, circa 22 ton). Verder is de asfaltverharding op de N271 relatief homogeen van opbouw en teervrij.
De asfaltverharding ter plaatse is homogeen van opbouw, circa 10 cm dik en geheel teervrij.
De toplaag van Sterrenbos is teerhoudend (600 m2, circa 18 m3, circa 40 ton). Ter plaatse van de Kasteellaan is het asfalt ter plaatse van de aansluiting van de Kasteellaan met de N271 teervrij, vermoedelijk tot aan de zichtbare overgang met de oude asfalt verderop in de kasteellaan. Vanaf deze overgang is de asfalt een stuk dunner en geheel teerhoudend volgens analyse met PAK-marker. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de grens van het werk hierop wordt aangepast.
Het funderingsmateriaal bestaat uit stol, danwel puin en wordt gezien als niet-vormgeven bouwstof. In deze funderingslaag is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook analytisch is er geen asbest aangetoond. Omdat de funderingslaag is gezien als een bouwstof en niet als bodem, is deze laag verder niet onderzocht.
De bodem is vrij homogeen van opbouw. Zintuiglijk is er in de bodem zelf geen bodemvreemde bijmenging aangetroffen. Analytisch zijn enkel ter plaatse van de bermen en de parkeerplaats licht verhoogde gehaltes aan PFOS, metalen, PAK, minerale olie en/of PCB's aangetroffen. Bij indicatieve toetsing is de grond geclassificeerd als bodemkwaliteitsklasse 'AW2000 ' danwel 'industrie'.
In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen van de onderzochte parameters.
In het funderingsmateriaal is in de fractie > 20 mm zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch is ter plaatse van de N271 geen asbest aangetroffen. Ter plaatse van het Sterrenbos en de Kasteellaan is een licht verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen in de fijne fractie < 20 mm. Het funderingsmateriaal is zowel zintuiglijk als analytisch niet verontreinigd met asbest. Aangezien het funderingsmateriaal onder de parkeerplaats gelijk is aan de overige funderingen, is er geen aanleiding asbestverontreiniging onder de parkeerplaats te verwachten.
In de onderliggende bodem is eveneens geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
De locatie kan derhalve als onverdacht op het voorkomen van asbest worden beschouwd. Aanvullend onderzoek naar asbest wordt niet noodzakelijk geacht.
De bodem is ook onderzocht op PFAS en PFOA. De aangetroffen gehaltes zijn boven de bepalingsgrens, maar beneden de (voorlopige) achtergrondwaarden, dus de kwaliteitsklasse verandert niet. Wel gelden er toepassingsvoorwaarden: toepassing van grond op landbodem in grondwaterbeschermingsgebieden en toepassing van grond in oppervlaktewater zijn niet toegestaan
Toetsing hypothese en conclusies
De hypothese dat de bodem heterogeen verontreinigd is ten aanzien van een bodemverontreiniging wordt op basis van de analyseresultaten bevestigd, vanwege de aangetoonde lichte verontreinigingen.
De hypothese dat het funderingsmateriaal heterogeen verontreinigd is ten aanzien van asbest wordt verworpen. Er is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen/aan- getoond.
Voor de onderzoekslocatie vormt de kwaliteit van de bodem vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen probleem voor de voorgenomen herinrichting/renovatie. De licht verhoogde gehaltes in het funderingsmateriaal en de bodemlagen brengen geen onaanvaardbare risico's met zich mee. Er worden geen belemmeringen gezien voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Voor grond die wordt afgevoerd van de locatie naar elders, gelden toepassingsvoorwaar- den als gevolg van de licht verhoogde gehaltes aan PFAS en/of PFOA net boven de bepalingsgrens.
Hoewel het bodemonderzoek op zorgvuldige wijze is voorbereid en uitgevoerd, geven de resultaten een algemeen beeld van de bodemkwaliteit in de onderzochte gebieden. Het is nooit uit te sluiten dat de situatie op een niet onderzocht deel van het terrein daarvan in enige mate afwijkt.
Aanbevelingen
Omdat er hooguit licht verhoogde gehaltes zijn aangetroffen, is er op basis van de huidige analyseresultaten vooralsnog geen aanleiding voor een nader onderzoek. Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken.
Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 11 (grondverzet)."
Concreet wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen probleem voor de voorgenomen herinrichting/renovatie (en onderhavig bestemmingsplan) vormt. Het onderzoek is integraal aan de planstukken toegevoegd.
Wijzigingen aan bestaande wegen kunnen invloed hebben op het akoestische klimaat van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming wordt geregeld in afdeling 4 "Reconstructies" van hoofdstuk VI "Zones langs wegen" Wgh.
De Wet geluidhinder treedt bij wijzigingen aan bestaande verkeerswegen onder twee voorwaarden in werking:
Als voldaan wordt aan deze voorwaarden is er sprake reconstructie in het kader van de Wgh. De geluidsbelasting op de woningen moet getoetst worden aan de grenswaarden uit de Wgh.
Alleen bij een geluidsgevoelige bestemming waar sprake is van "reconstructie" moet er toetsing plaatsvinden aan het geboden beschermingsniveau van de Wet geluidhinder.
Er moet bij een fysieke wijziging van de weg onderzocht worden of de berekende geluidsbelasting als gevolg van de fysieke wijziging van de weg met ten minste 2 dB toeneemt.
Door Lievense is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de aanleg van een nieuwe rotonde ter plaatse van de kruising van de Wezerweg met de N271 Moleneind. Het doel van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege de te wijzigen wegdelen en het onderzoeken of er als gevolg van de aanleg van de rotonde sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De conclusies zijn als volgt:
'Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek is gebleken dat er als gevolg van de N271 sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Indien uit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting als gevolg van deze weg te reduceren onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In voorliggend hoofdstuk wordt nader ingegaan op de mogelijkheid tot het treffen van geluidreducerende maatregelen. Op basis van de Wgh is onderzoek noodzakelijk naar:
- maatregelen die noodzakelijk zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde;
- indien deze maatregelen niet doelmatig zijn moet beoordeeld worden welke maatregelen wel doelmatig zijn om de geluidbelasting zo ver mogelijk te reduceren. Indien dergelijke maatregelen mogelijk zijn moet het verzoek hogere waarden afgestemd worden op de geluidbelasting na het treffen van maatregelen;
- indien geen doelmatige maatregelen zijn te treffen heeft het verzoek hogere waarden betrekking op de geluidbelasting zonder maatregelen.
Voor het onderzoek naar de doelmatigheid van maatregelen wordt er aangesloten bij de "Beleidsregels vaststellen en wijzigen hogere waarden Wet geluidhinder" van de provincie Limburg.
Maatregelen ter reductie van de geluidbelasting
Bij het treffen van maatregelen moet een onderscheid worden gemaakt tussen:
- maatregelen aan de bron;
- maatregelen in de overdracht;
De doelmatigheidsafweging vindt plaats voor een cluster woningen. De relevante woningen kunnen tot éénzelfde cluster worden beschouwd. De woningen binnen het cluster en het berekend budget waarmee maatregelen getroffen kunnen worden is opgenomen in tabel 5-1. De ingevulde spreadsheet ten behoeve van de doelmatigheidsafweging voor de cluster is opgenomen in bijlage 5.
Maatregelen aan de bron
Ter plaatse van de rotonde en circa 25 meter voor de rotonde bestaat het wegdektype uit fijngeborsteld beton. Omwille van afremmend en optrekkend verkeer kan hier geen geluidreducerend wegdektype worden toegepast.
Voor de cluster woningen kan een geluidreducerend wegdektype SMA NL 8G+ worden toegepast over een afstand van circa 205 meter (van de grens van het werkgebied tot circa 25 meter voor de rotonde). In onderstaande tabel 5-2 is de geluidbelasting weergegeven ter plaatse van het meest relevante rekenpunt per woning binnen het cluster na het toepassen van het wegdektype SMA NL 8G+. De gedetailleerde berekeningsresultaten van alle rekenpunten zijn opgenomen in bijlage 6.
Uit tabel 5-2 blijkt dat het toepassen van het wegdektype SMA NL 8G+ tot een geluidreductie tot 3 dB leidt. Voor de woningen aan de Moleneind 1, 3, 8, 10, 7 en 12 wordt de geluidbelasting (na afronding) niet teruggebracht tot de geluidbelasting voor reconstructie. Voor de overige woningen wordt de geluidbelasting wel teruggebracht tot de geluidbelasting voor reconstructie.
Het toepassen van het wegdektype SMA NL 8G+ is financieel doelmatig conform de Beleidsregel doelmatigheid van de provincie Limburg.
Maatregelen in de overdracht
Binnen het maximaal budget is nog ruimte voor het toepassen van een geluidscherm. Geluidschermen kunnen niet aangebracht worden over een afstand van 25 meter voor/na de rotonde. Daarnaast zijn een aantal woningen op vrij korte afstand van de N271 gelegen, waardoor het vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig opzicht (bv toegang van woningen) niet gewenst is om geluidschermen tussen de N271 en de woningen aan te brengen.
Aanvraag hogere waarden
Gebleken is dat het toepassen van een geluidreducerend wegdektype SMA NL 8G+ doelmatig is voor het reduceren van de geluidbelasting ter plaatse van bestaande woningen. Bijkomende overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de geluidbelasting voor reconstructie blijken (voor zover technisch mogelijk) niet doelmatig zijn. Daarom wordt voor de relevante woningen een hogere waarde aangevraagd als gevolg van het wegverkeer op de N271 zoals opgenomen in tabel 5-3.
Bij het vaststellen van hogere waarden dient aangetoond te worden dat iedere woning ten minste over één geluidluwe gevel beschikt. Voor de woning aan de Moleneind 7 wordt hier in ieder geval aan voldaan.
Tevens dient, na vaststelling van de hogere waarde, de vereiste gevelisolatie berekend te worden met de gecumuleerde geluidsniveaus volgens de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de woningen bedraagt de geluidbelasting vanwege andere geluidsbronnen minder dan de voorkeurswaarde, waardoor cumulatie volgens de Wet geluidhinder niet aan de orde is. Bij vaststelling van een hogere waarde voor wegverkeer dient de karakteristieke geluidwering minimaal gelijk te zijn aan het verschil tussen de vastgestelde hogere waarde en 33 dB (art 3.3 Bouwbesluit). Dit betekent dat voor de woning aan de Moleneind 7 een karakteristieke gevelgeluidwering van respectievelijk 21 dB noodzakelijk is als gevolg van de N271. De toetsing van het binnenniveau is geen onderdeel van dit onderzoek.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van de ruimtelijke motivering is ook de cumulatie van alle relevante (zoneplichtige en niet-zoneplichtige) wegen in de toekomstige situatie (2021) na toepassing van de maatregelen zoals bovenstaand omschreven, inzichtelijk gemaakt. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB excl. aftrek conform artikel 110g Wgh.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de range van de gecumuleerde geluidbelastingen en het waardeoordeel dat hieraan gehecht kan worden op basis van de methode van Miedema.
Op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelastingen wordt het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid ter plaatse van de meeste geluidgevoelige gebouwen bestempeld als 'goed'.
De rapportage van dit akoestisch onderzoek dateert van 4 augustus 2022 en is integraal als bijlage bij de planstukken gevoegd. Geconcludeerd kan worden dat voor de woning Moleneind 7 een hogere waarde dient te worden gevraagd. Voor het overige is er akoestisch gezien sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Wetgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de 'NIBM-tool'' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Door de aanleg van de rotonde aan de N271 zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze plantoelichting, zal de verkeersdoorstroming worden verbeterd.
Op 29 mei 2020 is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door Lievense. Uit dit (integraal als bijgelage toegevoegde rapport) blijkt dat de berekende concentratiewaarden ruim voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Tevens blijkt dat voor fijnstof wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheids- organisatie (WHO) voor fijnstof (PM10 en PM2,5).
Aangezien de verkeersintensiteiten in de toekomst gelijk blijven of zelfs afnemen (zie paragraaf 3.2 van het luchtkwaliteitsonderzoek) kan tevens aangenomen worden dat de wegen blijvend aan de normstelling kunnen voldoen; bij de prognose dat de verkeersintensiteit in 2030 afneemt ten opzichte van 2018, zal er zalfs srake zijn van een lichte verbetering van de luchtkwaliteit.
De conclusie is dat er voor het aspect luchtkwaliteit sprake van een goede ruimtelijke ordening en er geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Het aspect bedrijven en milieuzonering is voor een weg niet van belang. Wegen zijn geen bedrijfsactiviteiten en als zodanig ook niet opgenomen in de VNG Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Uiteraard geldt voor de weg wel een geluidszone; aan dit akoestische aspect is in paragraaf 5.1.3 al aandacht besteed.
Externe veiligheid beschrijft de kans dat personen in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', de bijbehorende regeling en de circulaire effectafstanden LPG-tankstations van belang. Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen', het besluit externe veiligheid transportroutes en de wet basisnet van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.
Met behulp van de provinciale risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. In onderstaande afbeelding is de risicokaart opgenomen.
Figuur 16: uitsnede risicokaart
Risico's uit de omgeving
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn stationaire bronnen en/of mobiele bronnen aanwezig, namelijk een LPG-tankstation.
Voor personen die zich bevinden op een transportas geldt dat deze niet worden meegeteld bij de bepaling van het plaatsgebonden en groepsrisico tenzij deze personen zich gedurende langere tijd op deze transportas bevinden. In dit geval is dit hiervan geen sprake. Het LPG-tankstation 'BP Well' heeft dus geen impact op de reconstructie van de N271.
Risico's als gevolg van reconstructie N271
De N271 zelf is echter ook een risicobron (route gevaarlijke stoffen).
Om de vraag te beantwoorden of de reconstructie van de weg invloed heeft op het externe veiligheidsrisico, is door Lievense op 25 juni 2020 een onderzoek hiernaar uitgevoerd (integraal als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan).
Hierin is geconstateerd dat gezien de ligging van woningen ten opzichte van de N271 op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) het groepsrisico dient te worden verantwoord. Op grond van Artikel 7 dient in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg:
Voor zover bekend is er in de directe omgeving van de N271 ter plaatse geen sprake van de aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen. Zelfredzaamheid wordt daarom voldoende geacht. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing Alarm Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.
De infrastructuur wijzigt niet op een manier die het huidig niveau van bestrijdbaarheid verlaagt.
Risicocommunicatie naar burgers vindt plaats via www.risicokaart.nl en via de ter inzage legging van het ruimtelijk plan.
Onderdeel b. van Artikel 7 is in deze situatie niet van toepassing.
Op grond van Artikel 8 lid 2 onderdeel a van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) hoeft het groepsrisico niet verder verantwoord te worden.
Op grond van Artikel 9 van het Bevt dient het bevoegd gezag bij de voorbereiding van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning het bestuur van de veiligheidsregio in wiens regio het gebied ligt waarop dit plan of de vergunning betrekking heeft, in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over bovengenoemde onderwerpen.
Conclusie
Uit de toetsingen blijkt dat er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen sprake is van een 10-5 en 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico.
Tevens blijkt dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie het groepsrisico beduidend lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Op basis van het bovenstaande kan er worden geconcludeerd dat het plan geen consequenties heeft voor de omgeving in relatie tot externe veiligheid.
Ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.
Advies Veiligheidsregio Limburg-Noord
Op 1 maart 2022 heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord advies uitgebracht over het onderzoek. In het advies (dat integraal als bijlage is bijgevoegd) is het volgende geconcludeerd:
Voor de reguliere incidentbestrijding in het gebied is het van belang dat het gebied zodanig ingericht wordt dat de hulpdiensten kunnen optreden.
Daarnaast kunnen er maatregelen getroffen worden om de effecten van een incident in de omgeving van de N271 te beperken.
Wijzigen van de provinciale weg N271 en de aanleg van een rotonde N271 (Moleneind)
Advies aan initiatiefnemer:
• Onderzoek de mogelijkheid voor de aanleg van een greppel of zandwal om te voorkomen dat bij een incident met een brandbare vloeistof deze het omliggende gebied in kan stromen.
• Voor een effectieve bestrijding van een brand in het gebied is aanvullend een bluswatervoorziening nodig. Advies is in de omgeving een geboorde put met een capaciteit van minimaal 90 m3/uur aan te leggen. Ga hiervoor in overleg met brandweer Limburg-Noord;
• Verklein de kans op een ongeval door de snelheid op dit deel van de N271 (rotonde Knikkerdorp – Bosserheide) te verlagen.
Advies aan gemeente:
•Zorg dat de personen in het plangebied op de hoogte zijn van de risico’s (incident met gevaarlijke stoffen) die op hen van toepassing zijn door toepassing van de risico communicatie;
•Brandweerzorgnorm. Gaarne kennis te nemen van een overschrijding van de opkomsttijd van de tankautospuit Bergen van enkele minuten. Eventueel te nemen maatregelen zijn uiteengezet in het "Dekkingsplan werkexemplaar 1.06 gemeente Bergen".
Restrisico
De beschouwde risicobronnen kunnen in relatie tot het plan leiden tot ongevallen met grote gevolgen voor de omgeving die voor hulpverleningsdiensten lastig beheersbaar zijn. De geadviseerde maatregelen bevorderen de zelfredzaamheid in het plangebied en kunnen de effecten van ongevallen sterk reduceren tot een omvang die beter beheers- of bestrijdbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten.
Bovenstaande adviezen van de Veiligheidsregio zijn in overweging genomen:
- de rotonde is zo ingericht dat via een greppel voorkomen wordt dat brandbare vloeistof het omliggende gebied in kan stromen.
- via het 'nutsoverleg' zal overleg met de Veiligheidsregio plaatsvinden over de mogelijkheden van plaatsing van een bluswatervoorziening
- de realisatie van de rotonde is gericht op het vergroten van de verkeersveiligheid. De kans op een ongeval is in de nieuwe situatie dus afgenomen ten opzichte van de huidige situatie, en daarmee veiliger.
- via deze paragraaf in het bestemmingsplan en het advies van de Veiligheidsregio dat als bijlage is opgenomen is de omgeving gewezen op de risico's op een incident met gevaarlijke stoffen. Het betreft een risico dat met realisatie van de rotonde afneemt.
- De gemeente Bergen heeft kennis genomen van een overschrijding van de opkomsttijd van de tankautospuit. Deze constatering maakt niet dat we de rotonde niet gaan aanleggen.
Per saldo doet zich dus geen verhoogd risico voor met betrekking tot het aspect externe veiligheid, gerelateerd aan de huidige situatie binnen het plangebied en het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor onderhavig project.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Door Lievense is in een separate rapportage de watertoets uitgevoerd. Deze rapportage is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Uit deze watertoets blijkt dat het afstromend hemelwater op adequate wijze wordt verwerkt.
Het Waterschap Limburg heeft aangegeven te kunnen instemmen met de conclusies uit de watertoets.
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Initiatiefnemer heeft in het najaar van 2018 een Klic-melding laten doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders zodat er geen belemmeringen zijn voor dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland. Het NNN van de provincie Limburg is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening 2021. In deze verordening worden twee natuurzones onderscheiden: het natuurnetwerk en de groenblauwe mantel.
Binnen het natuurnetwerk gelden als wezenlijke kenmerken en waarden, in bestaande en nog te realiseren natuurgebieden de aanwezige en potentiële natuurwaarden vertaald in natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de natuurbeheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan. Verder behoren tot de wezenlijke kenmerken en waarden de beschermde soorten, de geomorfologische en aardkundige waarden en processen, het cultuurhistorisch erfgoed, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid van de landschapsstructuur.
De kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel betreffen:
a. het groene karakter;
b. het visueel-ruimtelijk karakter;
c. het cultuurhistorisch erfgoed;
d. het reliëf;
e. ruimte voor water en waterberging in de laagten en beekdalen.
In paragraaf 3.2.2 van deze plantoelichting is deze doelstelling binnen het natuurnetwerk al nader beschouwd; hiernaar wordt op deze plek dan ook verwezen. Het project ziet verder niet op nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel.
Figuur 18: Uitsnede kaart provinciale Omgevingsverordening
Het plan grenst aan het Natura 2000-gebied de Maasduinen, maar is niet gelegen binnen de grenzen van het gebied. In de directe omgeving op ruim 4 km afstand ligt tevens het Natura 2000-gebied de Boschhuizerbergen.
Met de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) dient het projecteffect van het plan op Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige natuur te worden bepaald. Het projecteffect van een weg wordt berekend door het verschil in stikstofdepositie tussen de toekomstige situatie en autonome ontwikkeling te bepalen. Afhankelijk van de hoogte van het projecteffect kan eventueel een melding of vergunning en nader onderzoek noodzakelijk zijn.
Na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.
Het beoogde plan mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma Aerius Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
Met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator is door Lievense de depositiebijdrage vanwege de beoogde situatie berekend ter plaatse van nabijgelegen gevoelige habitattypen in de voor het plan relevante Natura 2000-gebieden.
Deze rapportage is integraal als bijlage 8 bij de planstukken gevoegd. Uit deze rapportage blijkt dat het gebruik van de toekomstige rotonde leidt tot een toename van de stikstofdepositie in diverse Natura 2000-gebieden. Wanneer echter een vergelijking wordt gemaakt met de bestaande situatie (om alleen het effect van de rotonde te bepalen) dan blijkt dat alleen in Natura 2000-gebied Maasduinen sprake is van een werkelijke toename van de stikstofdepositie. Om de toename van de depositie zo veel als mogelijk te beperkten is, naar aanleiding van overleg tussen de gemeente Bergen en de Provincie Limburg, het veehouderijbedrijf aan de Elsteren 15 aangedragen als saldogevend bedrijf ten behoeve van extern salderen. Door het extern salderen is er geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op de aanwezige stikstofgevoelige habitattypen. Wel is sprake van een toename van de stikstofdepositie van maximaal 0,55 mol/ha/jaar (op een oppervlakte van 9,88 ha) op het leefgebied Bos van arme zandgronden én van een toename van de stikstofdepositie van maximaal 0,48 mol/ha/jaar (op een oppervlakte van 0,05 ha) op het leefgebied Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden. Dit zijn leefgebieden van de zwarte specht en nachtzwaluw.
Als gevolg van het ren blijft het oppervlak van het leefgebied van de zwarte specht met een toename van stikstofdepositie beperkt tot 9,88 ha. Zwarte spechten beschikken over grote territoria, daarnaast zijn in het gebied met een toename van de depositie slecht een beperkt aantal mierennesten waargenomen. Daarom is het uitgesloten dat een lichte verslechtering van kwaliteit van dit onderdeel binnen het mogelijk aanwezige territorium leidt tot een significant negatief effect. Het huidige territorium, indien die aanwezig is, dat overlapt met het gebied waarin de invloedssfeer van de verhoogde depositie plaatsvindt, blijft gehandhaafd. Er is geen sprake van een significant negatief effect.
Nachtzwaluwen bezetten vooral territoria aan de randen van heideterreinen op de overgangen tussen droge heide en bos. Een gevarieerde overgang van heide naar bos draagt bij aan een optimaal broedhabitat. Ondanks een overbelasting van stikstof is de kwaliteit van het leefgebied zodanig dat de populatie nachtzwaluw in Natura 2000-gebied Maasduinen groeit. Het ingezette heidebeheer en de realisatie van open kapvlaktes en heidecorridors in het bos heeft een positieve werking gehad op de populatie nachtzwaluwen. Een lichte verslechtering van een klein deel van het leefgebied van de nachtzwaluw heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling (die inmiddels ruim is bereikt). Significant negatieve effecten zijn daarom uitgesloten.
Voor de bouwfase geldt dat op een groter gebied een tijdelijke toename van de stikstofdepositie wordt berekend. De gevolgen van een tijdelijke depositie van maximaal 0,1 mol N/ha/jaar, zijn te verwaarlozen en leiden niet tot significant negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van dit habitattype. Voor de leefgebieden zijn ook in de bouwfase significant negatieve effecten uitgesloten. Voor de habitattypen Zandverstuivingen en Droge Heiden geldt dat de geringe en eenmalige toename van de depositie niet leidt tot negatieve effecten op deze habitattypen. De aanleg van de rotonde bij Well leidt in de toekomst niet tot een verzwaring van de uitbreidingsopgave voor zowel oppervlak als kwaliteit. Daarnaast neemt de beheeropgave niet toe. Negatieve effecten zijn uit te sluiten.
Daarnaast geldt dat in de gebruiksfase, als gevolg van de externe saldering, sprake van een afname aan stikstofdepositie bij diverse habitattypen binnen de Natura 2000-gebied Maasduinen en Boschhuizerbergen. Hierdoor draagt de toekomstige situatie juist bij aan het herstel van aanwezige habitattypes.
Geconcludeerd wordt dat, mede als gevolg van het extern salderen, het aspect stikstofdepositie niet aan de ontwikkeling in de weg staat, mits de hiertoe benodigde vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming wordt verleend en de milieuvergunning van het bedrijf aan Elsteren 15 hierop wordt aangepast en het maximaal te houden aantal dieren wordt gereduceerd.
Om te waarborgen dat deze externe saldering ook zal plaatsvinden, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Natuurtoets
Op 8 maart 2019 is door Econsultancy BV een natuurtoets uitgevoerd.
De natuurtoets is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging en heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen in-greep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
De initiatiefnemer is voornemens de openbare wegen Sterrenbos, Moleneind, Wezerweg en Kasteellaan middels een te realiseren rotonde te verbinden. De Wezerweg dient hiervoor verlegd te worden waardoor diverse bomen gekapt moeten worden. Daarbij worden enkele bomen ter plaatse van de parkeerplaats verwijderd en mogelijk 1 tot 2 zomereiken op het centrale deel van de onderzoekslocatie. De initiatiefnemer is voornemens om de bushaltes langs de Moleneind te verplaatsen. Tevens zal het fietspad op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie verwijderd worden.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Op basis van deze natuurscan dient voor uitvoering van de plannen duidelijkheid te zijn verkregen omtrent het gebruik van de onderzoekslocatie door das en steenmarter. Dit kan middels een aanvullend veldbezoek waarbij het terreindeel behorende bij de woningen aan Moleneind 9 en Moleneind 7 wordt onderzocht op de aanwezigheid van de betreffende soorten. Indien tijdens dit veldbezoek de aanwezigheid van de das en/of steenmarter op de onderzoekslocatie niet kan worden uitgesloten, zal een aanvullend soortenspecifiek onderzoek met cameravallen moeten worden uitgevoerd om de functie van de onderzoekslocatie voor deze soorten vast te stellen.
Ten aanzien van algemene broedvogels geldt dat overtreding op voorhand kan worden voorkomen door de te kappen bomen, takkenhopen en begroeiing buiten het broedseizoen te verwijderen. Indien gewenst om de werkzaamheden toch binnen het broedseizoen uit te voeren, wordt geadviseerd een broedvogelcheck te laten uitvoeren voorafgaand de werkzaamheden. Ten aanzien van eekhoorns dient het verwijderen van eventuele nestgelegenheden in de vrijstellingsperiode plaats te vinden of dient er een inspectie van nestlocaties voorafgaand aan de werkzaamheden te worden uitgevoerd of de voorgenomen plannen worden aangepast waardoor de betreffende bomen blijven staan. Ten aanzien van hazelworm en levendbarende hagedis dient het verwijderen van eventuele vaste rust- en verblijfplaatsen binnen de vrijstellingsperiode te gebeuren of dient aanvullend soortenspecifiek onderzoek te worden uitgevoerd. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Naar aanleiding van voornoemde natuurscan, waaruit blijkt dat de aanwezigheid van das en steenmarter nader onderzocht moet worden, is door Lievense op 25 juni 2020 een quickscan ecologie opgesteld waarbij tijdens het veldbezoek de twee terreinen (Moleneind 7 en 9) wel betreden konden worden en voornamelijk aandacht is besteed aan das en steenmarter. In deze quick scan is het volgende geconcludeerd:
'- De omgeving van het plangebied heeft een (potentiele) functie voor de strikt beschermde boom- en steenmarter, hazelworm en levendbarende hagedis;
- Negatieve effecten op deze soorten worden uitgesloten aangezien de werkzaamheden zich beperken tot 10 meter vanaf het plangebied en daardoor essentiële functies behouden blijven;
- Het plangebied heeft een functie voor algemene broedvogels. Voor deze soorten dient buiten het broedseizoen (globaal half maart t/m half augustus) gewerkt te worden. Als dit niet mogelijk is dienen aanvullende maatregelen genomen te worden (zie paragraaf 6.2);
- Het voorkomen van nationale (vrijgestelde) amfibieen en grondgebonden zoogdiersoorten wordt verwacht in het plangebied. Voor deze soorten geldt net als voor alle in het wild levende planten en dieren de zorgplicht;
- Het plangebied heeft geen functie voor broedvogels met een jaarrond beschermd nest (waaronder steenuil). Das, eekhoorn, ongewervelden, planten, vissen, vaatplanten en vleermuizen worden in het plangebied uitgesloten;
- Het plangebied ligt deels in- en direct langs Natura 2000-gebied. Aangetoond is dat de grenswaarde van stikstofdepositie in de gebruiksfase overschreden wordt, daarom is een vergunning Wet Natuurbescherming nodig;
- Het plangebied ligt deels in- en direct langs de Goudgroene natuurzone (GNN). Uit de nee-tenzij toets blijkt dat negatieve effecten door areaalverlies, licht, stikstofdepositie, geluidverstoring en openheid van terrein te verwachten zijn, maatregelen in overleg met de provincie zijn nodig om het plan doorgang te laten vinden;
- Ten slotte geldt een meldings- en herplantingsplicht ten aanzien van beschermde houtopstanden.
Algemeen advies
Zorgvuldig werken (zorgplicht)
Voor alle aanwezige soorten, ook die niet beschermd zijn via de Wnb, geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11). In de zorgplicht wordt gesteld dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit betekent dat tijdens de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse algemene soorten. Aanwezige dieren dienen de gelegenheid te krijgen om het terrein zelfstandig te verlaten. Indien deze dieren het terrein niet zelfstandig kunnen verlaten, dienen deze te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep. Voor algemene broedvogels gaat de voorkeur uit om buiten het broedseizoen te werken.
Algemene broedvogels
Het plangebied biedt mogelijkheden als broedlocatie van diverse algemene vogelsoorten. Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dergelijke verstoring is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de wet geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Dit betreft echter een globale periode; ook broedgevallen buiten deze periode zijn beschermd. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wordt aanbevolen om voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te laten voeren door een deskundige (ecologisch begeleider). Eventuele nesten worden dan gemarkeerd, en er wordt een advies gegeven hoe te werken zonder dusdanig verstorend te zijn dat het nest permanent wordt verlaten. Het is niet uit te sluiten dat gedurende de werkzaamheden alsnog een vogel tot broeden komt, een uitwerking van de maatregelen ten aanzien van broedvogels kan daarmee het beste worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol waarin de te nemen maatregelen in dergelijke scenario's worden uitgewerkt.
Geldigheid onderzoeksgegevens
Dit onderzoek is uitgevoerd conform de landelijk geldende richtlijnen. Het bevoegd gezag hanteert over het algemeen de volgende definitie voor de geldigheid van onderzoeken naar beschermde soorten: "Onderzoeksgegevens mogen maximaal 3 jaar oud zijn in gebieden waar weinig of geen ruimtelijke of kwalitatieve veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen drie jaar. In gebieden waar dit niet voor geldt, moeten de gegevens recenter zijn.
Ook deze quick scan is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Conclusie:
Zoals eerder beschreven in paragraaf 3.2.2 wordt het areaalverlies Natuurnetwerk Limburg (voorheen: Goudgroene Zone) gecompenseerd, gecorrigeerd met een kwaliteitstoeslag en het geldende normbedrag voor 2022 (€ 84.943,-- per ha); de financiële compensatie is bepaald op € 11.883,53 (1.399 m2 x € 8,4943).
Verder zullen de houtopstanden die ter plaatse van de oostelijke oksel van de rotonde gekapt zullen worden, ruimschoots worden gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen aan de noord-, zuid- en westzijde van de rotonde.
Door de zorgplicht in acht te nemen wordt verder de kans op verstoringen tot een minimum beperkt.
Het aspect flora en fauna staat hierdoor niet aan het project in de weg.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van
Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologiebeleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch en cultuurhistorisch verwachtingsmodel opgesteld.
Op de cultuurhistorische waardenkaart wordt het plangebied grotendeels gekenmerkt als 'historische kern anno 1800'.
Figuur 19: Cultuurhistorische waardenkaart
Deze waarden zijn doorvertaald naar de archeologische beleidskaart.
Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het grootste deel van het plangebied aangeduid als categorie 3 en een klein deel als categorie 5.
Figuur 20: Archeologische beleidskaart
Categorie 3-gebieden zijn gebieden van hoge archeologisch waarde. Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2. De ondergrenzen voor oppervlakten zijn gebaseerd op de omvang van het gebied waarbinnen de bodemverstorende ingreep plaatsvindt (inclusief de te verwachten bijkomende verstoring van bijvoorbeeld kabels en leidingen. Indien de ondergrens overschreden wordt en archeologisch vooronderzoek dus noodzakelijk is, dient wel het gehele plangebied inventariserend onderzocht te worden.
Gelet op het feit dat er voor de aanleg van de rotonde circa 380 m2 aan gronden van derden verworven is, is het evident dat de te verstoren oppervlakte de ondergrens van 250 m2 overschrijdt. Het stabiliteitspakket en ondergrondse leidingen onder de rotonde reikt tot een diepte van meer dan 40 cm onder het maaiveld.
Categorie 5-gebieden hebben een middelhoge archeologisch verwachting of betreffen naoorlogse woonwijken en industrieterreinen met hoge verwachting. Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2500 m2.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor het hele plangebied is noodzakelijk.
Econsultancy heeft in opdracht van Ducot Engineering & Advies in maart-april 2020 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied betreft voor de nieuwe Rotonde N271 te Well. Hierin is het volgende geconstateerd:
"Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
In het hele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten is middelhoog tot hoog voor de perioden Neolithicum tot en met Nieuwe tijd en laag voor de perioden Paleolithicum en Mesolithicum.
Advies
Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting is vervolgonderzoek noodzakelijk. Aangezien het plangebied, in verband met aanwezige verhardingen, niet door middel van een booronderzoek dan wel een proefsleuvenonderzoek kan worden onderzocht is de meest geschikte onderzoeksmethode een opgraving, variant archeologische begeleiding. Hierbij begeleidt de archeoloog de civieltechnische graafwerkzaamheden waarbij archeologische waarden bij het aantreffen direct geborgen worden en daarmee ex-situ worden behouden. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Er wordt geadviseerd het onderzoek binnen de huidige wegen/parkeerplaats te beperken tot die bo-demingrepen die dieper gaan dan de huidige stollaag. Voor grootschalige ingrepen in de bermen wordt geadviseerd om de ontgravingen vanaf het maaiveld archeologisch te laten onderzoeken. De precieze strategie kan worden vastgelegd in het Programma van Eisen waarbij het essentieel is dat de precieze bodemingrepen, diepte en omvang, vastliggen voordat dit Programma van Eisen wordt opgesteld.
Bovenstaand betreft een advies, opgesteld door Econsultancy. Het advies dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Bergen). Na beoordeling wordt door de bevoegde overheid een besluit genomen."
Het archologisch onderzoeksrapport is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Hierna is er een second opinion uitgevoerd door RAAP (RAAP-adviesdocument 1104, 19-06-2020). Uit dat onderzoek blijkt dat: 'de kans reëel is dat tijdens graafwerkzaamheden die gepaard gaan met de aanleg van de geplande rotonde in de N271 archeologische resten aangesneden worden. Archeologisch booronderzoek is tot op een zekere hoogte een geschikte methode om dit te concretiseren. Hier-bij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat booronderzoek vooral geschikt is voor het vaststellen van archeologische vindplaatsen met vondstlagen en grondsporen en het bepalen van de eventuele diepteligging en conservering daarvan. Het gaat dan concreet om vindplaatsen uit de tijdspanne van de prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Voor resten van wegtracés (bundels karrensporen) en vooral voor resten van bebouwing uit de nieuwe tijd is booronderzoek als onderzoekmethode minder geschikt. Bundels karrensporen zullen zich in de boor manifesteren als een verrommeld lagen pakket.
Wanneer puin wordt aangeboord is het moeilijk te beoordelen of dit van verdwenen bebouwing afkomstig is of verband houdt met een onderlaag van een weg of parkeerplaats. Hiervoor zou eigenlijk de voorkeur moeten uitgaan naar een gravend onderzoek in de vorm van een of meerdere proefsleuven, eventueel met een doorstart naar een opgraving om de doorlooptijd van het onderzoek te beperken. Het gaat dan met name om het deel van het plangebied dat samenvalt met de huidige parkeerplaats tussen de N271 en het Sterrebos. Indien echter het graven van sleuven in dit stadium van de planvor-ming niet mogelijk of ongewenst is, is booronderzoek een alternatief (met beperkingen) om enig inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de aard, diepteligging en verspreiding van eventuele archeologische resten.
Boringen kunnen verricht worden in de bermen ter weerszijden van de weg, voor zover hier en waar geen sprake is van kabels en leidingen. Waar kabels en leidingen boringen verhinderen, kan eventueel uitgeweken worden naar direct aangrenzende percelen, als aanwonenden daar tenminste toestemming voor willen verlenen. De mate van verstoring van een handmatige boring is namelijk zeer gering. Voor de bermen kan volstaan worden met circa vijftien boringen op een regelmatige afstand (25 m) van el-kaar (eventueel verspringend ter weerzijden van de weg en inclusief de zijwegen). Deze boringen zul-len met name gericht zijn op het verzamelen van contextinformatie waarmee de kan op de aanwezig-heid van oudere, intacte archeologische sporen/resten uit de prehistorie tot en met de middeleeuwen beoordeeld kan worden.
Op het terrein van de parkeerplaats heeft gezien de aard van de daar verwachte archeologische resten een gravend onderzoek de voorkeur. Als dit niet mogelijk is, kan gekozen worden voor een enkele boorraai van minimaal vijf boringen in de lengterichting van de parkeerplaats, waarbij om de tien meter wordt geboord. Voorwaarde hiervoor is wel dat ter plaatse van de geplande boringen het aanwezige wegdek wordt verwijderd.
Aanbevolen wordt tenslotte om de mogelijkheid te bieden voor verrichten van tussenboringen, waar dat gewenst is. Hiervoor zouden nog eens vijf boringen gereserveerd kunnen worden.'
Op basis hiervan is op 14 augustus 2020 een advies opgesteld door ArchAeO (bijgevoegd als bijlage 4). Op grond van het bureauonderzoek van Econsultancy en de second opinion van RAAP kan vastgesteld worden dat in het plangebied relevante archeologische resten aanwezig kunnen zijn die bij de graafwerkzaamheden ten behoeve van de herinrichting kunnen worden aangetroffen en verstoord.
Over de precieze aard en betekenis, en vooral ook de 'behoudenswaardigheid' van deze resten, kan op voorhand en op basis van dit bureauonderzoek weinig worden gezegd.
Of een archeologisch booronderzoek hierin meer (en vooral voldoende) duidelijkheid kan verschaffen is echter zeer de vraag. De kans is erg groot dat in het plangebied - een omgeving waar de afgelopen eeuwen al behoorlijk wat grondverzet heeft plaatsgevonden – in een aantal boorkernen verstoorde bodemprofielen worden geconstateerd. Dit zou er logischerwijs op uitlopen dat het onderzoeksbureau op basis van de boorresultaten tot de conclusie moet komen dat het terrein (als geheel) zwaar verstoord is en dat de kans klein is dat nog behoudenswaardige resten worden aangetroffen.
Indien het doel is ook 18de eeuwse sporen en oude wegprofielen te documenteren, moet men erop bedacht zijn dat in boringen die als 'verstoord' worden geregistreerd, juist dergelijke resten kunnen zijn aangeboord. Waar het gaat om bewoningssporen uit oudere perioden (prehistorie – middeleeuwen), is het vooral een sterk wensdenken om in het onderhavige plangebied met boringen vindplaatsen op te sporen. Die kans acht ArchAeO zeer gering en een laag met een toevallig opgeboord scherfje aardewerk maakt nog geen vindplaats. Een booronderzoek voegt weinig toe in dit proces.
Geconcludeerd wordt dan ook dat er afgezien kan worden van een verder booronderzoek.
Het bestemmingsplan beoogt een verbeterde en veiligere verkeersdoorstroming, In hoofdstuk 4 is het gehele plan beschreven en is op onderstaande afbeelding nogmaals gevisualiseerd:
Figuur 21: rotonde N271 met aansluitende wegen
In bovenstaand ontwerp worden de wegaansluitingen op de N271 gerealiseerd door de aanleg van een rotonde. Deze rotonde zal de verkeersveiligheid van de weggebruikers ten goede komen. Door het afsluiten van de directe aansluiting van de Kasteellaan op de N271 en het aanbrengen van een nieuwe aansluiting van het Sterrenbos op de N271 wordt ervoor gezorgd dat de oversteek van de N271 op één punt wordt geconcentreerd en ter plaatse van de rotonde daardoor een vloeiendere verkeersafwikkeling plaatsvindt. Ditzelfde geldt ook voor de verschuiving van de bushalte aan de oostzijde van de N271; de verhoogde bushaltes zullen nu aan weerszijden van de N271 recht tegenover elkaar worden gerealiseerd. Ter hoogte van deze bushaltes is een oversteek voor buspassagiers voorzien. De fietsenstalling voor de busgebruikers is fysiek afgescheiden van de rijbaan, om op die manier de veiligheid van deze weggebruikers te waarborgen. Om de veiligheid voor gebruikers van het fietspad te garanderen zijn de fietspaden voor beide richtingen samengevoegd en geprojecteerd aan de zuidzijde van de N271, aan de kant van de woonbebouwing van Well. De oversteek in de richting van de Wezerweg is aan de noordzijde van de rotonde gepland.
De afsluiting van de verbinding tussen de Kasteellaan en de N271 en het aanbrengen van de nieuwe verbinding tussen het Sterrenbos en de N271 als onderdeel van de rotonde, zal tot gevolg hebben dat er meer verkeer dichter langs de panden aan het Moleneind 10, Sterrenbos 1 en 1a komt. Wat dit akoestisch betekent, is aan de orde gekomen in paragraaf 5.1.3 van deze plantoelichting.
De binnen het plangebied aanwezige bushalte in noordelijke richting zorgt voor het vervoer van personen via lijn 83 (Nijmegen-Mook-Milsbeek-Gennep-Bergen-Arcen-Venlo). In zuidelijke richting stopt niet alleen lijn 83 bij de bushalte 'Kasteellaan Well', maar ook de lijnen 81 en 683. Lijn 81 is de verbinding tussen Venray-Wanssum-Well. Lijn 683 betreft een schoolbus die, uitsluitend op schooldagen, vanaf de Kasteellaan te Well in de richting van het station Venlo rijdt.
Als gevolg van het vervallen van de aangrenzende (buiten het plangebied vallende) horecagelegenheid is ervoor gekozen om de daaraan gerelateerde parkeerplaatsen in het openbaar gebied ook te laten vervallen; de voorziening voor het stallen van fietsen zal worden verbeterd.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig project als geheel de verkeersveilige doorstroming van alle verkeer rondom dit knooppunt bevordert.
Het grondgebied van Well heeft in de 2e wererldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Op basis van de bodembelastingskaart is te zien dat de omgeving van de nieuw te realiseren rotonde verdacht is op aanwezigheid van (niet gesprongen) explosieven.
Bij ontwikkelingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE (detectieonderzoek).
In januari 2021 is het 'Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het onderzoeksgebied 'N271 rotonde Well''uitgevoerd door ECG.
Het doel van deze studie was het verkrijgen van een gefundeerd antwoord op de volgende drie kernvragen:
1. Is het onderzoeksgebied of delen hiervan betrokken geweest bij oorlogshandelingen (indicaties) en is er daardoor sprake van een verhoogd risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven oftewel van VERDACHT-gebied?
Uit het indicatie-onderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied zich vanaf september 1944 tot en met maart 1945 in het frontgebied bevond, waarbij het gebied betrokken is geweest bij granaatbeschietingen, boordwapenbeschietingen en raketbeschietingen. De sporen van de granaatbeschietingen en de raketbeschietingen zijn middels luchtfotoanalyse feitelijk herleidbaar tot het onderzoeksgebied. Ook is er middels luchtfoto-interpretatie in werking gestelde vernielingsladingen zichtbaar. Op luchtfoto's is er eveneens een loopgraaf zichtbaar in het onderzoeksgebied, deze bevindt zich nabij de huidige rotonde op de N271.
2. Zijn er gebeurtenissen (contra-indicaties) die een aanwijzing vormen dat een (mogelijk VERDACHT) gebied als ONVERDACHT kan worden aangemerkt?
Op basis van het contra-indicatieonderzoek is vastgesteld dat er in de naoorlogse periode de navolgende werkzaamheden binnen en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, waarbij grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden:
- Er is een nieuwe rotonde is aangelegd;
- Verwijdering tramrails en emplacement;
- Er zijn diverse infrastructurele aanpassingen zijn verricht op het Moleneind, waaronder de aanleg van de Rijksweg, het tankstation en de parkeerplaats;
- Aanleg riolering;
- Het wegdek van het Moleneind is vernieuwd;
- Er zijn na de oorlog kabels en leidingen aangelegd.
De plaatsen waar grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het onderzoeksgebied zijn onverdacht voor achtergebleven Conventionele Explosieven. De uitzonderingen hierop zijn de randen van de rotonde op de N271 en parkeerplaats op de kruising van het Sterrenbos en het Moleneind, de ingrepen hier hebben slechts invloed gehad op de bovenste laag grond, hieronder is nog een restrisico op het aantreffen van Conventionele Explosieven.
3. Indien er sprake is van VERDACHT-gebied wat is dan de (sub)soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van de vermoede Conventionele Explosieven?
Op basis van het uitgevoerde onderzoek dient geconcludeerd te worden dat er binnen het onderzoeksgebied gerede kans is op het aantreffen van verschoten munitie van Geallieerde troepen. Veel voorkomende kalibers in de betreffende regio zijn granaten van 25 pond, 75 mm, 3" mortier, 2"mortier, 37 mm, 76 mm, 5,5", 57 mm, 20 mm, 60 mm, 81 mm mortier, 6 pond, 40 mm, 90 mm, 4,2" mortier, 17 pond, 155 mm, 105 mm, 3.7". In het onderzoeksgebied is er ook een kans op het aantreffen van raketten, hierbij gaat het om de 60-ponders. Ook is er mogelijk in het onderzoeksgebied gedumpte Duitse infanteriemunitie aan te treffen. De te verwachten soorten infanterie munitie zijn steelhandgranaten, Klein Kaliber Munitie, geweer-granaten, pantser-schreck en panzerfausten. Ook is er mogelijk in het onderzoeksgebied boordwapenmunitie aan te treffen, het gaat hier om 20 mm munitie. Verder is er in het onderzoeksgebied mogelijk springlading aan te treffen. Het kaliber hiervan is onbekend.
ECG adviseert om de locaties waar gebouwd gaat worden nader te onderzoeken op de aanwezigheid van mogelijk aanwezige objecten die voldoen aan het voorgenoemde zoekdoel.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gronden zijn in eigendom van de gemeente Bergen en de provincie Limburg.
Het kostenverhaal en de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen is middels een overeenkomst tussen de provincie Limburg en de gemeente Bergen duidelijk vastgelegd.
Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Overleg
In het kader van het project zal onder meer overleg plaatsvinden met het Waterschap Limburg (provincie Limburg is initiatiefnemer, dus overleg is overbodig).
Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft van 29 september 2022 tot en met 9 november 2022 voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
INLEIDENDE REGELS
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
BESTEMMINGSREGELS
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
De bestemmingen betreffen:
Artikel 3: Natuur
Om de uitbreiding van de bestemming Wonen richting noordwesten te motiveren, is de woonbestemming welke zich over feitelijke natuurwaarden uitstrekt, ter plaatse gewijzigd in de bestemming Natuur. Inhoudelijk is de vigerende bestemmingsregeling uit het bestemmingsplan Buitengebied 2018 zoveel mogelijk overgenomen.
Artikel 4: Verkeer
Hierin is geregeld dat de gronden met deze bestemming bedoeld zijn voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, bermen en groenvoorzieningen, water, geluidwerende voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterstaatkundige voorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, beeldende kunst, nutsvoorzieningen, waaronder ook overdekte bushaltes, (ondergrondse) kabels en leidingen, verlichting, een pinautomaat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pinautomaat' en behoud en herstel van landschappelijke waarden.
Artikel 5: Wonen
Hierin is de vigerende bestemmingsregeling uit het bestemmingsplan Buitengebied 2018 zoveel mogelijk overgenomen; qua omvang van de bestemming Wonen heeft een aanpassing plaatsgevonden.
De volgende artikelen zijn van conserverende aard, en betreffen:
Artikel 6: Waarde - Archeologie 3
Artikel 7: Waarde - Archeologie 5
De regels van de voorgaande bestemmingsplannen 'Well' en 'Buitengebied' zijn hierin doorvertaald.
ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS
Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.