direct naar inhoud van Regels
Plan: Rotonde Well N271
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0893.BP22007RIONGWEL-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rotonde Well N271 met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP22007RIONGWEL-VA01 (SVBP2012) van de gemeente Bergen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner van de (bedrijfs)woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 aan-huis-verbonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.13 bedrijfsplan

een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en zijn omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven alsmede richtlijnen in zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 bestaand

ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig danwel vergund.

1.16 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het moment van vaststelling van dit plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van vaststelling is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.17 bestaand gebruik

het gebruik dat op het moment van de vaststelling van dit plan bestaat, met uitzondering van gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan c.q. die verordening.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 bijzondere huisvesting

huisvesting in een woning zonder dat sprake is van een regulier huishouden, zoals kamerverhuur, huisvesting van seizoensarbeiders en bijzondere woonvormen voor mensen met sociale, lichamelijke of geestelijke beperkingen waarvoor de woningen beschikken over speciale voorzieningen danwel waarbij de bewoners professionele ondersteuning kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk en/of gebied of beplanting toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van gronden en gebouwen, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegenpatronen of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan:

  • a. de stedenbouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;
  • b. de landschapswaarden, natuurlijke waarden, aardkundige waarden of historisch-geografische waarden.
1.29 erfafscheiding

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte.

1.30 evenement

een publiekgerichte activiteit, niet zijnde het gebruik als attractiepark, die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.

1.31 extensief recreatief gebruik

een vorm van openluchtrecreatie waarbij geen gebouwde voorzieningen nodig zijn, waaronder, maar niet uitsluitend, wandelen en verpozen.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geomorfologische waarden

landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.

1.34 herbouw

het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.

1.35 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.37 hydrologisch neutrale ontwikkeling

ontwikkeling waarbij maatregelen worden getroffen zodat deze geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ten opzichte van de uitgangssituatie. Dit betekent in ieder geval dat in de nieuwe situatie geen hemelwater wordt afgevoerd, maar dat dit lokaal wordt geïnfiltreerd en/of gebruikt.

1.38 inrichtingsplan

een plan, bestaande uit één of meer kaartbeelden, indien nodig vergezeld van een toelichtende tekst, waarin de landschappelijke inpassing en, voor zover vereist, de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn vastgelegd in relatie tot de nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden.

1.39 kwaliteitscommissie

De commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatie- maatregelen. Een en ander zoals vastgelegd in de Bouwverordening.

1.40 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het “aangrenzende maaiveld” wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.41 landschappelijke inpassing

inpassing in het omringende landschap door bij de situering van bebouwing in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

1.42 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.43 milieuhygiënische uitvoerbaarheid

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.44 natuurwaarden

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.45 normaal onderhoud, gebruik en beheer

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.46 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, (ondergrondse) afvalinzameling, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.47 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.48 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

1.49 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, chalets, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

1.50 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 overkapping

een overig bouwwerk omsloten door maximaal drie wanden waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.52 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.53 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd vervoer.

1.54 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.
1.55 pinautomaat

Een geldautomaat, bankautomaat of giromaat, internationale benaming ATM (Automated Teller Machine), is een apparaat waarmee een klant met een betaalkaart geld kan opnemen.

1.56 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.57 ruimtelijke kwaliteitsverbetering

verbetering van de kwaliteit van het buitengebied als tegenprestatie voor een ruimtelijke ontwikkeling, die verder gaat dan een landschappelijke inpassing van die ruimtelijke ontwikkeling, door het treffen van fysieke maatregelen die de stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden van het buitengebied versterken, waaronder de aanleg van natuur, de aanleg of het herstel van landschapselementen, de renovatie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de sloop van bebouwing en het verwijderen van verharding.

1.58 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.

1.59 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.61 straatmeubilair

op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting e.d.

1.62 tuin

niet bebouwde grond, die is ingericht met planten zoals gras, bloemen, struiken en bomen en waarvan de volgende voorzieningen deel kunnen uitmaken: paden, verhardingen, vijvers, sloten en parkeervoorzieningen.

1.63 voorerf

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied.

1.64 voorgevel

de naar de weg gekeerde, en op de weg georiënteerde zijde van een gebouw.

1.65 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, en inlaten.

1.67 weg

een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.68 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.69 wonen

een permanente verblijfplaats ten behoeve van de huisvesting van een huishouden in een woning.

1.70 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouw perceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebieden;
  • b. bosgebied;
  • c. behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden, in samenhang met de waterhuishouding;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. bestaand agrarisch gebruik;
  • f. groenvoorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland';
  • g. water;
  • h. paden en wegen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland' alleen halfverharde paden zijn toegestaan;
  • i. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 13.1 van toepassing is;
  • j. behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij het bepaalde in artikel 13.2 van toepassing is.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van overige bouwwerken is niet toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a ten behoeve van het realiseren van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en/of bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. de natuurlijke waarden in de omgeving niet mogen worden aangetast.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • f. het dempen, graven en vergraven van watergangen en het aanleggen van dammen en bruggen.

3.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding het plan legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken en/of werkzaamheden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;

mits de werken en/of werkzaamheden hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

3.4.3 Afwegingskader

Een vergunning als bedoeld in lid 3.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied;
  • b. er tevens vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn;
  • c. en voor zover de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden, waarbij tevens wordt voldaan aan artikel 13.2.

 

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bermen en groenvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. waterstaatkundige voorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. kunstwerken, beeldende kunst;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. verlichting;
  • m. een pinautomaat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pinautomaat';
  • n. behoud en herstel van landschappelijke waarden, zoals die zijn aangegeven op de in bijlage 2 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke elementen, waarbij het bepaalde in artikel 13.2 van toepassing is.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen ten behoeve van openbare-, verkeers- en nutsvoorzieningen toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pinautomaat' een gebouw ten behoeve van een pinautomaat toegestaan waarbij de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m2 en de hoogte niet meer dan 3 meter.

 

4.2.2 Overige bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting niet meer mag bedragen 12 m;
  • c. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m.

 

4.3 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de toegevoegde bouw- en/of gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat in verband met de externe saldering van stikstofdepositie de hiertoe benodigde vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is verleend en onherroepelijk is geworden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  • c. aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende voorzieningen, in het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk;
  • d. erven en tuinen;
  • e. groenvoorzieningen en water;
  • f. paden en wegen;
  • g. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de daarbijbehorende Tabel Cultuurhistorische waarden, waarbij het bepaalde in artikel 13.1 van toepassing is.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Woningen

Voor het bouwen van een woning gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • b. de inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij de inhoud van de bestaande woning reeds groter is in welk geval de bestaande vergunde inhoud als maximum geldt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder d geldt de inhoudslimiet van 800 m3 niet voor langgevelboerderijen en voor cultuurhistorisch en/ of architectonisch waardevolle bebouwing die qua bouwmassa één geheel vormt met het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze bedrijfsruimten bij de woning mogen worden getrokken, waarbij het aantal woningen gelijk dient te blijven;
  • d. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  • g. de woning moet worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15o;
  • h. in geval van herbouw dient het aantal woningen gelijk te blijven en dient de woning op dezelfde locatie terug gebouwd te worden.
  • i. in geval van nieuwbouw dient de voorgevel van een woning te worden gebouwd op minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bestemmingsvlak.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 125 m2;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de woning en niet binnen 3 meter vanuit de bestemming 'Verkeer' worden opgericht;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 15°.
  • f. voor overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2, met inachtneming van het bepaalde onder a en b;
    • 2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4 m;

5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. voor overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in 5.2.2;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

5.3 Nadere eisen aan omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit.
  • b. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • e. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Vergroten woning en bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 en 5.2.2 voor het vergroten van de inhoud van een woning en/of het vergroten van de toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' voor ten hoogste 20% wordt bebouwd, tot een absoluut maximum van 1000 m2;
  • b. de verruiming van de bouwmogelijkheden aanvaardbaar is uit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch oogpunt;
  • c. sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in verhouding staat tot de verruiming van de bouwmogelijkheden, waarvoor geldt dat:
    • 1. ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;
    • 2. het inrichtingsplan dient te voldoen aan het keuzemenu voor ontwerpprincipes cultuurhistorische waarden en landschapselementen zoals opgenomen in de bijlage 3 bij deze regels;
    • 3. burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het inrichtingsplan advies kunnen inwinnen bij de Kwaliteitscommissie.
  • d. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geconcentreerd;
  • e. de verruiming van de bouwmogelijkheden vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.
  • f. de verruiming van de bouwmogelijkheden niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. de natuurlijke waarden niet worden aangetast;
  • h. sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

5.4.2 Verplaatsing woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder h voor het verplaatsen van de locatie van de woning bij herbouw, onder de voorwaarden dat:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  • c. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

5.4.3 Splitsing woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder a ten behoeve van de splitsing van bestaande hoofdgebouwen in meerdere wooneenheden, onder voorwaarden dat:

  • a. splitsing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing; of hiervan sprake is kan in overleg met de Kwaliteitscommissie worden bepaald;
  • b. de bouwmassa niet mag toenemen;
  • c. de woningen afzonderlijk een inhoud van ten minste 450 m3 hebben;
  • d. de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor de gesplitste woningen tezamen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die voor de oorspronkelijke woning is toegestaan op grond van het bepaalde in lid 5.2.2;
  • e. woningsplitsing in combinatie met herbouw niet is toegestaan;
  • f. de woningsplitsing niet mag leiden tot een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven;
  • g. de woningsplitsing vanuit milieuhygiënisch en natuurlijk oogpunt aanvaardbaar is.

5.4.4 Verkleinen afstand zijdelingse perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder f ten behoeve van het verkleinen van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarden dat:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  • c. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

5.4.5 Bouwen voor de voorgevelrooilijn

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn, onder voorwaarden dat:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden;
  • c. ten behoeve van de beoordeling van de stedenbouwkundige en planologische aanvaardbaarheid en landschappelijke waarde, advies kan worden ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie;
  • d. er geen extra belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Aan-huis-verbonden bedrijf en nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1:

  • a. ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven uit milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, dan wel een bedrijf dat gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan deze bedrijfsactiviteiten;
  • b. ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de zin van een bed & breakfast;

met dien verstande dat:

    • 1. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. een en ander uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
    • 4. het een nevenactiviteit betreft en de woonfunctie de overheersende functie blijft;
    • 5. geen beperking ontstaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
    • 6. de oppervlakte die voor alle nevenactiviteiten tezamen wordt benut, mag maximaal 30% van het totale oppervlak van de gebouwen bedragen;
    • 7. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
    • 8. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 9. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
    • 10. geen buitenopslag en/of buitenstalling plaatsvindt;
    • 11. voor bed & breakfast daarnaast de volgende voorwaarden gelden:
      • er is geen sprake van zelfstandige ruimten/units met eigen keukenblok;
      • er is een gemeenschappelijke ruimte beschikbaar voor het nuttigen van het ontbijt;
      • degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de bed & breakfast exploiteert;
      • het aantal kamers bedraagt maximaal 3 en het aantal bedden binnen de voorziening bedraagt maximaal 6;
      • de maximale oppervlakte van een kamer bedraagt 50 m2.

5.5.2 Bijzondere huisvesting

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het gebruik van het hoofdgebouw voor bijzondere huisvesting, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aantal te huisvesten werknemers maximaal 10 bedraagt;
  • b. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;
  • d. Het bevoegd gezag kan de vergunning verlenen indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

6.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. In de situatie als bedoeld in 6.2.1 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

6.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 6.2.1 en 6.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  • d. een reeds in uitvoering zijnd bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. een bouwwerk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren :

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.

6.3.2 Uitzonderingen
  • a. Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op :
    • 1. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 250 m², tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 6.3.1 sub h, l en m;
    • 2. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 250 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 6.3.1 sub h, l en m;
    • 3. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld;
    • 4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 6. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    • 7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    • 8. een reeds legaal in uitvoering zijnd werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 9. een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • b. Het verbod als bedoeld in 6.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    • 1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 6.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    • 2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 6.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

6.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;
  • d. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

6.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  • a. In de situatie als bedoeld in 6.3.3 onder c van toepassing is, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;
  • d. Het bevoegd gezag kan de vergunning verlenen indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

7.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. In de situatie als bedoeld in 7.2.1 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

7.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 7.2.1 en 7.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • b. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  • c. een reeds in uitvoering zijnd bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. een bouwwerk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om op of in de voor ' Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.

7.3.2 Uitzonderingen
  • a. Het bepaalde in 7.3.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 2.500 m², tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 7.3.1 sub h, l en m;
    • 2. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van ten hoogste 2.500 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 7.3.1 sub h, l en m;
    • 3. werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van niet meer dan 40 cm onder maaiveld;
    • 4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 6. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    • 7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    • 8. een reeds in uitvoering zijnd werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 9. een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • b. Het verbod als bedoeld in 7.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    • 1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 21.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    • 2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 21.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

7.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Een onderzoek als bedoeld in sub a is eveneens niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring dan wel een onderzoek naar de verstoorde bodemlagen aantoont dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte;
  • d. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

7.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  • a. In de situatie als bedoeld in 7.3.3 onder c van toepassing is, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
9.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.1.2 Ondergrondse bouwwerken
a Bouwregels

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; indien geen bouwvlak is opgenomen, dan zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw;
  • 2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • 3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

b Afwijking

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 9.1.2 lid a onder 3 omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 6,5 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

9.1.3 Zwembaden

Op een bouwperceel is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens;
  • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m² bedragen;
  • 4. de diepte van het zwembad bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

9.2 Hydrologisch neutraal bouwen

Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden. De aanleg van een waterhuishoudkundige voorziening dient op eigen terrein plaats te vinden en in stand te worden gehouden.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en bescherming van de bestaande natuurgebieden, de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde natuurdoeltypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan danwel diens rechtsgeldige opvolger.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  • c. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor leent ten behoeve van een bijzonder gebouw;
  • d. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 65 m boven NAP, onder de voorwaarden dat deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
    • 2. ten behoeve van speelvoorzieningen, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 10 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van andere overige bouwwerken tot 8 m;
  • e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  • f. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de regels van dit bestemmingsplan niet mag worden gebouwd, ten behoeve van de realisering van voorzieningen voor duurzame-energieopwekking, zoals passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie en kleinschalige windmolens, waarbij geldt dat:
    • 1. de energieopwekking voor eigen gebruik is;
    • 2. de voorzieningen voor duurzame-energieopwekking worden opgericht binnen een zone van maximaal 100 m aansluitend aan het bestemmingsvlak 'Wonen';
    • 3. de bouwhoogte van windmolens maximaal 15 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige voorzieningen voor duurzame-energieopwekking maximaal 5 m mag bedragen;
    • 5. windmolens dienen te worden uitgeschakeld bij een snelheid van < 6 m/s;
    • 6. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden;
    • 7. er geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van landschappelijke, natuurlijke en/ of cultuurhistorische waarden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Cultuurhistorische waarden
13.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 4 bij deze regels opgenomen Kaart Cultuurhistorische waarden en omschreven in de Tabel Cultuurhistorische waarden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verwijderen van cultuurhistorische elementen;
  • e. het verwijderen van (historische) zandwegen;
  • f. het aanleggen en/of verharden van paden en wegen, parkeerplaatsen en/of andere oppervlakteverharding;
  • g. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;
  • h. het doorbreken, wijzigen en/of verleggen van bestaande wegen, paden en/of andere (infra)structuren;
  • i. het toevoegen van natuur-/landschapselementen en/of kunstwerken die de in dit artikel genoemde aanwezige waarden aan het zicht onttrekken of verstoren, of anderszins schade toebrengen.

13.1.2 Uitzondering

Het onder 13.1.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • b. die reeds legaal in uitvoering of vergund waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die plaatsvinden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. die zijn gericht op de instandhouding, het herstel en/of versterking van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische en aardkundige waarden.

13.1.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 13.1.1 kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden tot herstel van genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Zo nodig kunnen voorwaarden aan de aanlegvergunning verbonden worden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden (mitigatie) of ter compensatie van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren zullen gaan.

13.2 Landschappelijke waarden
13.2.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 2 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, afgraven, vergraven, verzetten, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/ of diepploegen van gronden;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verwijderen van (historische) zandwegen;
  • d. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging.

13.2.2 Uitzondering

Het onder 13.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering of vergund waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die plaatsvinden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. die zijn gericht op de instandhouding, het herstel en/of versterking van landschappelijke waarden.

13.2.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 13.2.1 kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden tot herstel van genoemde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Zo nodig kunnen voorwaarden aan de aanlegvergunning verbonden worden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden (mitigatie) of ter compensatie van waarden die door de voorgenomen werken en werkzaamheden verloren zullen gaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rotonde Well N271.