Plan: | Zandweg 232-242 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0880.BP80717-0401 |
Cargill exploiteert al decennialang een cacaofabriek aan de Veerdijk in Wormer. Als gevolg van een historisch ontstane situatie bevinden zich op relatief korte afstand van de fabriek van Cargill woningen aan de Zandweg. Hoewel er geen vergunningvoorschriften of wettelijke normen worden overschreden, ervaren de bewoners van de Zandweg op momenten geluid en trillingen afkomstig van de locatie van Cargill. De gemeente Wormerland is al enige tijd met Cargill en de bewoners van de dichtstbijzijnde woningen in overleg over een oplossing van deze problematiek. In dat verband is het streven om de situatie in de omgeving te verbeteren, zonder het (vergunde) functioneren van het bedrijf te belemmeren. De beoogde verbetering bestaat enerzijds uit het slopen van de woningen 232 tot en met 242 en anderzijds door een deel van het vrijkomende gebied in te richten als openbare ruimte. De verbetering kan dan bestaan uit openbaar groen, extra parkeerplaatsen of speelvoorzieningen voor kinderen.
De in overleg met de bewoners bereikte oplossing houdt in dat de gemeente de woningen aan de Zandweg 232-242 (even nummers) aan zal kopen en de bestaande woningen zal slopen. De ontstane ruimte zal enerzijds worden aangewend om de afstand tussen de fabriek van Cargill en de overige resterende woningen aan de Zandweg te vergroten. Anderzijds zal een deel van de vrijkomende gronden benut worden om een (relatief beperkte) uitbreiding van de bedrijfshal van Cargill te faciliteren. Daarmee wordt een herinrichting van de bedrijfsactiviteiten van Cargill mogelijk gemaakt, waarmee de milieubelasting op de omgeving gecontroleerd. Een beperkt deel van de gronden wordt ingericht met een bedrijfshal waarin silo's worden geplaatst. In de silo's wordt cacaokoek opgeslagen. Deze activiteiten zullen geen additionele milieubelasting op de omgeving veroorzaken. Voor de resterende woningen zal de situatie daarom onveranderd blijven.
Het voorgaande betekent dat een deel van de gronden een groenbestemming krijgt en het andere deel een bedrijfsbestemming. Op het overgrote deel van deze percelen staat het vigerende bestemmingsplan geen groen- en/of bedrijfsfuncties toe, wat aanleiding geeft tot herziening van het bestemmingsplan. Tevens voorziet de aanpassing aan de bedrijfsvoering van Cargill in een relatief geringe uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen aan de Eenhoornweg en de Veerdijk, ten noorden respectievelijk ten westen van de bestaande bebouwing. Daarnaast zal een fysieke verbinding worden gecreëerd tussen de bebouwing aan weerszijden van de Veerdijk door middel van een doorgang boven deze weg. Ook voor deze verbinding ter plaatse van de huidige verkeersbestemming is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied ligt aan de westkant van de kern Wormer, die onderdeel is van de gemeente Wormerland. Het gaat om de percelen Zandweg 232 t/m 242 en een kleine strook van het bedrijfsterrein van Cargill aan de Eenhoornweg. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 4.300 m². Het plangebied ligt aan de Zandweg en op korte afstand van de Zaan (waterloop) en Wormerveer. De Zandweg is een woonstraat, die gelegen is tussen twee bedrijventerreinen in. De N514 ligt op korte afstand van het plangebied en is rechtstreeks vanaf de Zandweg te bereiken. In figuren 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied in groter verband en in detail zichtbaar.
![]() |
Figuur 1.1, plangebied uitgezoomd (Google Maps) |
![]() |
Figuur 1.2, plangebied ingezoomd (Google Maps) |
In het plangebied gelden momenteel twee bestemmingsplannen: "Woonkern Wormer en Lint" (2017) voor de percelen Zandweg 232 t/m 242 en "Bedrijventerreinen" (2018, opnieuw vastgesteld in 2020) voor het perceelsgedeelte van Cargill aan de Veerdijk en Eenhoornweg. In figuur 1.3 is de begrenzing van het plangebied binnen de vigerende bestemmingsplannen indicatief weergegeven.
Het plangebied heeft aan de Zandweg 232 t/m 240 binnen het plangebied "Woonkern Wormer en Lint" de enkelbestemmingen "Wonen" en "Tuin" en voor Zandweg 242 de bestemmingen "Kantoor" en "Tuin". Verder geldt binnen dit plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2", met gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie".
Het plangedeelte binnen het plangebied van bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" heeft voor een groot deel de bestemming "Bedrijventerrein" (functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - cacaofabriek", gebiedsaanduiding "overige zone - bedrijventerrein"), zonder bouwvlak. Daarnaast is een strook bestemd als "Groen" en voor een zeer klein gedeelte als "Verkeer". Ter plaatse van de beoogde onderdoorgang geldt eveneens de bestemming "Verkeer", alsmede de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting". Tot slot geldt grotendeels de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".
![]() |
Figuur 1.3, uitsnede vigerende bestemmingsplannen "Woonkern Wormer en Lint" (zuidelijk deel) en "Bedrijventerreinen" (overig deel), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl. |
Om de gewenste bestemmingswijziging naar bedrijfsdoeleinden en groenvoorzieningen daadwerkelijk te kunnen realiseren, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Daarnaast wordt de beoogde uitbreiding van de bebouwing aan de Veerdijk en de Eenhoornweg, alsmede de verbinding tussen de gebouwen aan weerszijden van de Veerdijk, buiten het bouwvlak opgericht en, gedeeltelijk, buiten de bestemming "Bedrijventerrein". Ook voor deze uitbreidingen is een herziening van het bestemmingsplan dan ook noodzakelijk.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2, waarin een beschrijving van het plan is opgenomen. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de juridische toelichting op de planopzet gegeven. In het laatste hoofdstuk komen de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
In de huidige situatie zijn op de percelen Zandweg 232 t/m 240 vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen aanwezig. Aan Zandweg 242 is een kantoorbestemming met vrijstaande bebouwing aanwezig; dit betreft een kantoor van Cargill. Direct ten noorden van de percelen is de cacaofabriek van Cargill aanwezig. Cargill is een van oudsher op deze locatie gevestigd bedrijf en heeft de milieucategorie 5.1. Hoewel Cargill aan de vergunningvoorschriften en wettelijke normen voldoet, ervaren de bewoners van de woningen geluids- en, in het verleden, trillingoverlast van Cargill. Om deze reden is naar een oplossing gezocht om de ondervonden overlast deels te verminderen. Daartoe koopt de gemeente Wormerland de woningen aan de Zandweg 232 t/m 240 op van de huidige eigenaren. Vervolgens wordt aan de gronden een passende bestemming toegekend, voordat deze worden doorverkocht aan Cargill.
Het perceel Zandweg 232 en de huidige voortuinen en woningen krijgen een groenbestemming, zodat er een ruimtelijke scheiding tussen de resterende woningen en het bedrijfsperceel van Cargill ontstaat. De achtertuinen van de percelen Zandweg 234 t/m 242 worden toegevoegd aan het bedrijfsperceel van Cargill en krijgen hiertoe een bedrijfsbestemming. Deze bedrijfsbestemming zal gelijk worden aan de huidige bedrijfsbestemming van Cargill. De bestaande (vergunde) milieubelasting van de inrichting van Cargill zal als gevolg van de activiteiten op dit gedeelte van het bedrijfsperceel beperkt zijn, aangezien in dit deel van de uitbreiding enkel de opslag van grondstoffen (cacaokoek in silo's) zal plaatsvinden. Door slechts (bedrijfs-)activiteiten met een lagere milieubelasting te verrichten in dit deel van de uitbreiding, wordt overlast voor de resterende woningen voorkomen (zie nader paragraaf 4.4). Voor de resterende woningen wijzigt de situatie derhalve niet. De uitbreiding met bijbehorende aanpassing van de bedrijfsactiviteiten zal zo nodig in de milieuvergunning van Cargill worden verwerkt, waarbij geen nieuwe milieuruimte (op het gebied van geur, geluid of anderszins) aan de vergunning zal worden toegevoegd.
Er wordt voor de uitbreiding aan de zijde van de Zandweg een bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte van 12 meter. In dit bouwvlak wordt een bedrijfsgebouw met silo's gerealiseerd. De naar de Zandweg gerichte gevels van de bebouwing dienen tevens als een geluidwand om de impact van het bedrijf op de woningen te minimaliseren.
De aanpassing aan de bedrijfsvoering van Cargill voorziet, naast de uitbreiding aan de zijde van de Zandweg, tevens in een relatief geringe uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen aan de Eenhoornweg en de Veerdijk, ten noorden respectievelijk ten westen van de bestaande bebouwing. De omvang van de uitbreiding is ca. 7,5% van de huidige bebouwing. Daarbij wordt tevens een overbrugging boven de Veerdijk naar de bebouwing aan de overzijde van deze weg. Deze brug kan worden gebruikt door personeel en voor de verplaatsing van monsterkarren tussen de bebouwing aan weerszijden van de weg. De bebouwing krijgt een bouwhoogte variërend van maximaal 12 tot 15 meter. De totale oppervlakte van het nieuwe bouwvlak binnen onderhavig plangebied bedraagt ca. 2.375 m².
Verder voorzien de ontwikkelingen in de realisatie van parkeervoorzieningen ter vervanging van de huidige parkeervoorzieningen (in totaal ca. 55 stuks). De nieuwe parkeervoorzieningen worden buiten het plangebied (aan de achterzijde, aan de oostzijde van Cargill) gerealiseerd, zie nader paragraaf 4.1. Buiten het plangebied wordt bij de bestaande bebouwing tevens een loopbrug gerealiseerd. Deze maakt echter geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In het plangebied zal Cargill het gedeelte met groenbestemming in overleg met de bewoners van de Zandweg inrichten. In figuur 2.1 is de beoogde nieuwe inrichting weergegeven. De inrichting van het groengedeelte is nog niet definitief bepaald. Hierover wordt overleg met de buurtbewoners gevoerd. Binnen de groenzone komen in ieder geval parkeervoorzieningen voor de bewoners.
![]() |
Figuur 2.1, toekomstige situatie Cargill, met in lichtblauw de nieuwe bebouwing aangegeven. NB: inrichting groenstrook indicatief. |
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Doorwerking plangebied
Met dit initiatief worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Er is immers slechts sprake van een herstructurering van gronden in bestaand stedelijk gebied, waarbij een relatief beperkte uitbreiding van een bestaand bedrijf plaatsvindt. De NOVI heeft dan ook geen invloed op dit plan.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Met dit bestemmingsplan worden 5 woningen en een kantoorpand wegbestemd. Daarvoor in de plaats wordt een bedrijfsperceel mogelijk gemaakt, waarvan een gedeelte van het perceel een bouwvlak krijgt. Het betreft in relatie tot de omvang van het huidige bestemmings- en bouwvlak een kleinschalige uitbreiding van een bestaand bedrijf. Daarnaast vindt een uitbreiding van de bebouwing aan de noord- en westzijde plaats, waarbij het bestaande bestemmingsvlak voor het bedrijf gedeeltelijk wordt overschreden. Gezien de toekomstige functie en de omvang van de uitbreiding kan, hoewel deze relatief kleinschalig is vergeleken met het totale bedrijf, worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarop de Ladder van toepassing is.
Zoals aangegeven wordt het toekomstige bedrijfsperceel aan de Zandweg door Cargill, dat op de naastgelegen gronden gevestigd is, gebruikt voor bijbehorende bedrijfsactiviteiten. Deze gronden in het plangebied worden door de gemeente aangekocht en, na het doorlopen van de onderhavige bestemmingsplanherziening, aan Cargill verkocht. Hierover zijn tussen partijen afspraken vastgelegd. Daarmee is duidelijk dat er sprake is van een concrete invulling van het bedrijfsperceel en er geen sprake zal zijn van leegstand of een braakliggend terrein. De behoefte voor deze uitbreiding is daarmee aangetoond. De bestemming is afgestemd op deze concrete behoefte. Er wordt gebruik gemaakt van een perceel in bestaand stedelijk gebied.
De uitbreiding aan de noord- en westkant vindt plaats op het bestaande bouwperceel van Cargill en een – relatief klein – deel naast het bestaande bouwperceel. Daarbij vindt een uitbreiding van de bestemming plaats. Deze uitbreiding maakt onderdeel uit van de ontwikkelingen van Cargill voor de toekomstige bedrijfssituatie. Ook in dit geval is dus sprake van een uitbreiding vanuit een concrete behoefte. Het doel van de uitbreiding is om een toekomstbestendige bedrijfsvoering op deze locatie te kunnen voeren, waarbij de effecten op de omgeving worden verminderd.
De planontwikkeling is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De provinciale staten hebben besloten één structuurvisie te maken voor Noord-Holland, waar de provincie haar ruimtelijke belangen in benoemd. Belangrijke thema's binnen deze structuurvisie zijn globalisering, klimaatverandering en de demografische verandering. De structuurvisie is in 2015 voor het laatst bijgewerkt. De provincie werkt momenteel aan de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.
De provincie Noord-Holland streeft naar voldoende ruimte voor bedrijfsgebouwen. Bij voorkeur moet de ruimte voor bedrijventerreinen gevonden worden binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil het aanbod aan bedrijventerreinen zo goed mogelijk laten aansluiten op de vraag. Er wordt gekeken naar de noodzaak van een nieuwe locatie en de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van bestaande locaties. Nieuwe terreinen zullen in specifieke gevallen nodig zijn om te voorzien in specifieke behoeften van bedrijven. Uitgangspunt hiervoor is de ladder van duurzame verstedelijking.
Doorwerking plangebied
In paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de behoefte aan nieuwe bedrijfsruimte in de regio. Het voornemen past in het streven om voldoende ruimte voor bedrijven te bieden. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en er is sprake van een herstructurering van gronden op en rondom de bestaande bedrijfslocatie. Daarmee ligt het planvoornemen in lijn met de uitgangspunten van de structuurvisie voor uitbreidingen van bedrijven.
De verordening betreft een juridisch-bindende uitwerking van de in 3.2.1 beschreven structuurvisie en bevat derhalve concrete regels die doorwerken naar lagere overheden. Met het bepaalde in de verordening dient dus rekening gehouden te worden in een bestemmingsplan. Het planvoornemen kan niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling zoals geformuleerd in artikel 5a van de Verordening. Zie hierover uitgebreid paragraaf 3.1.3, waarin geconstateerd is dat het plan past binnen de uitgangspunten en regels voor nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De overige regels hebben geen betrekking op de planontwikkeling. De Provinciale Ruimtelijke Verordening vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De structuurvisie van de gemeente Wormerland geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2025 weer. In 2011 heeft het gemeentebestuur van Wormerland besloten deze structuurvisie op te stellen. De ambities van de gemeente zijn integraal vertaald naar een visie op hoofdlijnen voor de te onderscheiden deelgebieden in de gemeente. Hiermee biedt de structuurvisie één integraal ruimtelijke kader voor de verschillende deelgebieden en dient daarmee verschillende doelen: het definiëren van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, het onderbouwen van programmatische keuzes, het bieden van een algemeen toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en het onderbouwen van bovenplanse kosten. Wormerland kan worden getypeerd als een relatief jonge gemeente met veel groen.
Wormer vormt de hoofdkern op het gebied van voorzieningen. De zware bedrijvigheid is met name gevestigd in de westelijke delen 'Eenhoorn' en 'Bruynvis' en langs de Zaan (ADM en Cargill). Het plangebied valt onder het industrielandschap langs de Zaan, waar revitalisering het streven is (zie figuur 3.1). De gemeente Wormerland ziet graag dat ruimtelijke ontwikkelingen tevens een kwalitatieve meerwaarde hebben voor de gehele gemeente. Te denken valt aan de realisatie van groen- en waterelementen, recreatieve paden, kunstwerken en bebording.
![]() |
![]() Figuur 3.1, Kaart structuurvisie Wormerland |
Doorwerking plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het industrielandschap langs de Zaan. Zoals boven al is aangegeven wordt in het industriegebied langs de Zaan gestreefd naar revitalisatie. Met dit bestemmingsplan wordt een bestaand knelpunt in het gebied op een passende wijze opgelost. Met het verdwijnen van de woningen en de kantoorbestemming wordt de kans aangegrepen om het betreffende gedeelte van het plangebied opnieuw in te richten, zodat de overlast ter plaatse (geluid, trillingen) wordt verholpen. Daarnaast wordt de bedrijfsbestemming voorzien van groenelementen. Daarmee wordt een betere ruimtelijke overgang gecreëerd tussen de bedrijfsfunctie en de omliggende woningen. De ontwikkeling draagt daarmee enerzijds bij aan een aanmerkelijke verbetering van het woon- en leefklimaat, biedt het bedrijf Cargill kleinschalige uitbreidingsruimte en zorgt voor een betere ruimtelijk-functionele overgang tussen de zware bedrijvigheid en het woongebied. Daarmee ligt het plan in lijn met de structuurvisie.
Parkeren
De gemeente Wormerland heeft in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Wormerland (GVVP) haar parkeerbeleid opgenomen. Initiatieven worden aan het GVVP getoetst.
Het aantal parkeerplaatsen dat volgens de toepassing van de gemeentelijke parkeernormen nodig zou zijn voor een bedrijfsbestemming van circa 2.400 m² bvo, wat de netto toename aan bvo met het voorliggende plan is, bedraagt afgerond minimaal 51 en maximaal 63 parkeerplaatsen (categorie bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief, stedelijkheidsgraad matig stedelijk, rest bebouwde kom).
Het feitelijke gebruik van het terrein van Cargill laat zien dat de bedrijfsactiviteiten een veel lagere parkeerbehoefte genereren dan de gemeentelijke standaardnormen. Cargill heeft echter hoe dan ook voldoende ruimte om de totale toekomstige parkeerbehoefte te kunnen opvangen. Er zullen in de toekomstige situatie circa 207 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarvan bevinden zich circa 21 parkeerplaatsen (dubbelgebruik) aan de zuidelijke zijde van de Eenhoornweg en voor de overige parkeerplaatsen is ruimte beschikbaar op eigen terrein achter de bestaande fabriek van Cargill (buiten het plangebied, zie figuur 4.1).
Het parkeren aan de zijde van de Zandweg verdwijnt in de toekomstige situatie. Het parkeren wordt dus uit de woonomgeving gehaald. Aan de Zandweg komen in de groenstrook overigens wel enkele parkeerplaatsen voor de omwonenden.
Voor vrachtwagens wordt een bufferruimte, die plaats biedt aan 5 vrachtwagens, voorzien op de hoek Veerdijk-Eenhoornweg. Deze kunnen in voorkomende gevallen op piekmomenten worden benut.
Met betrekking tot het parkeren zijn geen belemmeringen te verwachten.
![]() |
Figuur 4.1, parkeervoorzieningen in en nabij het plangebied in de toekomstige situatie |
Verkeer
Het plan voorziet in een uitbreiding van het bruto vloeroppervlak van het bedrijf met ca. 2.375 m², afgerond 2.400 m². Op basis van de CROW-rekentool genereert een bedrijf met 2.400 m² aan bvo maximaal 185 verkeersbewegingen per etmaal (maatgevende openingsdag, maatgevende maand). Daar staat tegenover dat er 5 woningen en een kantoor zullen verdwijnen. Deze functies genereren samen gemiddeld 42 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betekent dat het aantal extra verkeersbewegingen toeneemt met circa 143 bewegingen per etmaal. Dit betreft een relatief geringe verkeerstoename.
In de huidige situatie wordt het verkeer afgewikkeld via de Zandweg. Deze verkeersbewegingen zullen geheel verdwijnen. In de toekomstige situatie zal het verkeer, evenals het huidige verkeer van en naar het bedrijf, via de Eenhoornweg en de Veerdijk worden afgewikkeld. Deze wegen beschikken over voldoende capaciteit om ook de beperkte hoeveelheid extra verkeersbewegingen te kunnen opvangen. Met betrekking tot de verkeersafwikkeling zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Het aantal verkeersbewegingen door de woonstraat Zandweg neemt af, hetgeen het leefklimaat en de verkeersveiligheid in deze straat ten goede komt.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Verder zijn in de Wgh regels opgenomen met betrekking tot industrielawaai. Rondom een geluidzoneringsplichtig industrieterrein wordt een zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Bij onderhavig plan is geen sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelige functie. Het aspect wegverkeerslawaai vormt daarom geen probleem voor onderhavig planvoornemen.
Het aspect industrielawaai is in het kader van dit plan daarentegen wel relevant. Het bedrijf Cargill maakt onderdeel uit van een gezoneerd industrieterrein (geluidzone 'industriegebieden Croklaan, Nieuweweg en Wormer Zuid-West'). De woningen in het plangebied en de overige woningen aan dit gedeelte van de Zandweg liggen binnen de geluidzone van dit industrieterrein, zie figuur 4.2.
![]() |
Figuur 4.2, geluidzone industrieterrein Nieuweweg, Zuid-West en Croklaan |
Met het wegbestemmen van woningen binnen de geluidzone van het industrieterrein, waar de geluidbelasting vanwege het industrieterrein hoger dan 50 dB(A) is wordt een situatie, waarin geluidoverlast wordt ervaren, opgelost. Hoewel Cargill en de overige bedrijven op het gezoneerde industrieterrein voldoen aan de norm van 50 dB(A) aan de rand van de geluidzone, is de huidige situatie verre van optimaal. Het aspect industrielawaai is in het kader van milieuzonering nader onderzoek verricht, zie hierover uitgebreid paragraaf 4.4 en Bijlage 8.
De voorgenomen ontwikkeling is in akoestisch opzicht aanvaardbaar.
Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
Het aantal verkeersbewegingen neemt, op basis van de CROW-rekentool, met een aantal van maximaal 143 per etmaal toe (zie berekening paragraaf 4.1). Dit aantal is gebaseerd op een worst case scenario. De NIBM-tool (figuur 4.3) laat zien dat de luchtkwaliteit uitgaande van een worst case scenario niet in betekenende mate wordt aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is. Het aandeel vrachtverkeer is op 11,1% gesteld. Dit komt overeen met 16 vrachtwagenbewegingen per etmaal (8 extra vrachtwagens).
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
![]() |
Figuur 4.3, NIBM-tool (Kenniscentrum InfoMil). |
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
Het begrip 'gemengd gebied' wordt in de VNG-brochure gebruikt om richtafstanden tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies weer te geven. De VNG-brochure geeft de volgende definitie aan: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging." Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
Het plangebied en haar omgeving behoren tot een gemengd gebied, gelet op de ligging direct aan een gezoneerd industrieterrein met relatief zware bedrijfsactiviteiten. De richtafstanden mogen daarom met één afstandsstap worden gereduceerd.
Het bedrijf Cargill wordt geschaard onder milieucategorie 5.1 (cacao- en chocoladefabriek, groter dan 2.000 m²), met een daarbij behorende richtafstand van 300 meter in gemengd gebied. In de huidige situatie is in het plangebied sprake van gevoelige functies, die ruim binnen de richtafstand liggen (ca. 12 meter). Deze worden met de bestemmingsplanherziening wegbestemd. Het bedrijf wordt op een deel van deze percelen uitgebreid. Op het uitbreidingsdeel worden alleen specifieke activiteiten toegestaan voor de cacaofabriek. Het gaat daarbij om de aanvoer, opslag en distributie van cacaokoek en cacaoboter. Verder zijn expeditieruimten toegestaan in dit deel. Zowel in de huidige als in de toekomstige liggen er tientallen woningen binnen de richtafstand tot het bedrijf.
Onderzoek milieuzonering
Om voorgaande redenen is onderzocht of de geplande uitbreiding van het bedrijf gevolgen heeft voor omliggende gevoelige functies. Concreet zijn er twee zaken onderzocht:
In Bijlage 6 zijn de onderzoeksopzet, uitgangspunten en resultaten beschreven. Navolgend worden deze samengevat. Maatgevende aspecten in het kader van milieuzonering voor het bedrijf zijn geluid en geur. Deze aspecten zijn derhalve nader onderzocht. Voorts wordt ook ingegaan op het onderdeel trillingen.
Geur
Het aspect geurhinder is in Bijlage 7 onderzocht. De geplande uitbreiding van Cargill is in het kader van geurhinder relevant, omdat er twee nieuwe geurbronnen worden voorzien. Daarnaast vinden er aanpassingen plaats aan een aantal bestaande geurbronnen. De uitbreiding van Cargill betekent een vergroting van de productiecapaciteit van het verwerken van cacao koek. De koek wordt aangevoerd met vrachtwagens, gelost, gebroken en opgeslagen in silo's. Vanuit de silo's wordt het verder verwerkt tot poeder. Deze activiteiten vinden allen reeds plaats in de inrichting.
In het onderzoek is de vergunde situatie vergeleken met de toekomstige situatie, waarbij het standstill beginsel als uitgangspunt wordt gehanteerd: de geurbelasting mag in de toekomstige situatie niet toenemen ten opzichte van de vergunde situatie. Concreet is op basis van de verspreidingsberekening een vergelijking gemaakt tussen de geurcontouren volgens de revisievergunning van 2007 en de toekomstige situatie, zoals met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. In figuur 4.4 is de vergelijking inzichtelijk gemaakt. De geurcontour is nagenoeg identiek en wordt met hooguit een lijndikte vergroot. Binnen deze nauwelijks waarneembare toename zijn geen nieuwe geurbelaste woningen gelegen. Om deze situatie zonder toename van geurbelasting te waarborgen is momenteel voorzien om de geurhoudende afgassen van de uitbreiding te verzamelen en vervolgens samen met de geurhoudende afgassen van de herverwerkingsafdeling via de bestaande schoorsteen van 24 meter hoog te lozen. Dit is een technisch zekere oplossing, waarmee het standstill-beginsel gewaarborgd is.
![]() |
![]() |
Figuur 4.4, vergunde geurcontouren, 98-percentiel in ouE/Nm³, 2007 (boven) en 2019 (onder) |
Geconcludeerd wordt dat de geursituatie na uitbreiding van de productieactiviteiten te allen tijden binnen de vergunde geurbelasting blijft als de geurhoudende afgassen van de nieuwe productieactiviteiten op 24 meter boven maaiveld worden geëmitteerd via de schoorsteen van de herverwerkingsafdeling. De uitbreiding is derhalve realiseerbaar zonder toename van de geurbelasting ter plaatse van woningen.
Het aspect geurhinder vormt daarom geen belemmering voor het plan.
Geluid
Met betrekking tot het aspect geluid is een nader onderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is in Bijlage 8 opgenomen. Het stappenplan Geluid uit de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is gehanteerd in het onderzoek. Het bestaande rekenmodel voor het bedrijf (op basis van de vigerende vergunning Wet milieubeheer) is in het onderzoek aangevuld met de gebouwen en geluidbronnen behorend bij de uitbreiding. De geluidbijdrage in de bestaande en toekomstige situatie is bepaald aan de hand van een beoordelingspunt op de achtergevel van de woning Zandweg 230. Dit betreft na de planvorming de meest nabij gelegen woning. Voor deze woning is de uitbreiding het meest relevant. De afstand van het bedrijfsperceel tot deze woning bedraagt in de huidige situatie ca. 19 meter en in de toekomstige situatie ca. 8 meter. De afstand is in beide gevallen kleiner dan de richtafstand voor dit aspect (50 meter). Aan stap 1 van het stappenplan wordt derhalve niet voldaan.
In figuur 4.5 zijn de immissieniveaus weergegeven voor de vergunde situatie en de beoogde toekomstige situatie. Er wordt voldaan aan de vigerende geluidsvoorschriften. In de huidige en toekomstige situatie veroorzaakt het bedrijf vrijwel geen geluidspieken; de piekniveaus in de dag- en avondperiode zijn lager dan 60 dB(A) en in de nachtperiode zijn deze lager dan 55 dB(A). In de nieuwe silohal, die in het plangebied wordt opgericht, worden geluidspieken afdoende gedempt door de monolieten gevels. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden voor piekgeluiden.
![]() |
![]() |
Figuur 4.5, geluidimmissies in de vergunde situatie (boven) en de beoogde situatie (onder) |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening, is de berekende geluidbelasting voor de meest nabij gelegen woningen in de actuele vergunde situatie en in de toekomstige situatie berekend (zie figuur 4.6). De bijdrage vanwege de uitbreiding, waarin dit bestemmingsplan voorziet, is maximaal 36 dB(A) etmaalwaarde, bij de woning Zandweg 230. Deze bijdrage is meer dan 20 dB lager dan de totale geluidbelasting bij deze woning. De uitbreiding draagt derhalve niet bij aan de geluidbelasting bij deze woning. De uitbreiding is in deze zin milieuneutraal. Omdat het langtijdgemiddelde geluidniveau voor de woning Zandweg 230 hoger is dan 55dB(A), wordt niet voldaan aan de stappen 2 en 3 van het stappenplan. Dit is niet anders dan in de huidige situatie.
![]() |
Figuur 4.6, geluidbelasting meest nabij gelegen woningen in de vergunde en toekomstige situatie |
Wanneer niet aan stap 3 van het stappenplan wordt voldaan, kan de hogere geluidbelasting uitsluitend worden toegestaan als de belasting zorgvuldig is onderzocht en deze wordt gemotiveerd. Cumulatie met de reeds aanwezige geluidbelasting moet daarbij worden betrokken. In dit geval wordt de toekomstige akoestische situatie acceptabel geacht om de volgende redenen:
Gelet op het voorgaande is er in de toekomstige situatie sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Trillingen
De voorgenomen nieuwe activiteiten die zullen gaan plaatsvinden in de uitbreiding aan de zijde van de Zandweg, zijn identiek aan de reeds bestaande activiteiten. Uit de in het verleden uitgevoerde onderzoeken is vastgesteld dat deze activiteiten geen trillingen veroorzaken ter plaatse van de woningen Zandweg 232 tot en met 242. Het meest actuele onderzoek, uitgevoerd na aanpassing van de 15 silo's van de tempeerafdeling van Cargill, is opgenomen in Bijlage 9 en betreft gedurende zeven dagen uitgevoerde continumetingen. De grondfrequentie van de trilmotoren is niet waarneembaar in de woningen aan de Zandweg. Ook laagfrequent geluid is in het betreffende onderzoek gemeten. Dit geluid ligt op een aanvaardbaar peil.
In het akoestisch onderzoek (Bijlage 8) is het volgende vermeld: in de bestaande silohal heerst een equivalent geluidsniveau van 78 dB(A), met een aandeel laagfrequent geluid. De silo’s zullen trillingsgeïsoleerd van de constructie van het gebouw worden geïnstalleerd, vergelijkbaar met de opstelling in de huidige siloruimte en conform de trillingreducerende maatregelen die in het onderzoek in Bijlage 9 zijn beschreven. De afmetingen van de ruimte zijn 20x15 meter met een hoogte van 12 meter.
De thans voorgestane activiteiten zullen, mede het voorgaande in aanmerking genomen, geen verandering in deze situatie brengen. Er zal ook ten gevolge van de nieuwe activiteiten daarom geen onevenredige trillinghinder en/of laagfrequent geluidniveau bij de woningen worden veroorzaakt.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. |
Op de risicokaart is te zien welke risicobronnen met gevaarlijke stoffen er in de directe nabijheid van het plangebied liggen. Op figuur 4.4 is te zien dat er geen risicobronnen in de buurt van het bouwvlak liggen. De dichtstbijzijnde risicobron is een buisleiding, die op circa 1250 meter afstand ligt. Het plangebied ligt niet binnen de risicocontouren of het invloedsgebied van risicobronnen. Met het plan zelf wordt geen risicobron mogelijk gemaakt.
Aanvullend is van belang dat binnen het plangebied een gasdrukmeet- en regelstation is gesitueerd, welke niet op de risicokaart is aangegeven. Conorm artikel 3.12 van het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidszone van 4 meter voor beperkte kwetsbare objecten en van 15 meter voor kwetsbare objecten. Binnen deze veiligheidszones zijn in de huidige noch de toekomstige situatie (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd. De veiligheidszone wordt ter planologische borging op de verbeelding van het plan opgenomen.
![]() |
Figuur 4.4, risicokaart (www.risicokaart.nl). |
Het plangebied ondervindt geen hinder van de omliggende risicobronnen en andersom is dit ook niet het geval. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Omtrent houtopstanden is de voormalige nationale Boswet eveneens in de Wet natuurbescherming opgenomen. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Met de voorgenomen planontwikkeling worden de bestaande woningen en bijgebouwen in het plangebied aan de Zandweg gesloopt en wordt de functie gewijzigd van wonen naar bedrijfsmatige activiteiten en groenvoorzieningen. Deze planontwikkeling kan gevolgen hebben voor beschermde gebieden of soorten. Daarom is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De rapportage is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.
Aan de noord- en westkant wordt een uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen voorzien. Deze vindt plaats ter plaatse van de bestaande verharding en er behoeft geen bebouwing te worden gesloopt, waardoor redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat dit deel van de planontwikkeling tot negatieve effecten op beschermde soorten leidt.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ca. 800 meter afstand van het Natura 2000-gebied "Polder Westzaan" en ca. 1 kilometer van het gebied "Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder". Niet uitgesloten is, dat het planvoornemen tot een (significante) toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zal leiden. Een toename van stikstofdepositie kan worden veroorzaakt door de toename van het vrachtwagentransport. Daarom is een AERIUS-berekening noodzakelijk. In de uitgevoerde AERIUS-berekening (Bijlage 3) is een verschilberekening gemaakt, waarin de referentiesituatie (2013) is vergeleken met de toekomstige situatie. Hieruit blijkt dat de voorgenomen activiteiten van Cargill B.V. geen depositieresultaten opleveren van boven 0,00 mol N/ha/j.
Er is tevens een AERIUS-berekening uitgevoerd voor het slopen van de woningen aan de Zandweg (Bijlage 4). Uit deze berekening blijkt dat ook het slopen van de woningen geen depositieresultaten oplevert boven 0,00 mol N/ha/j. Hiermee is het planvoornemen vergunbaar, er is geen sprake van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN ligt ongeveer 360 meter ten noorden van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities nagenoeg gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet zullen worden aangetast. Daarbij heeft het NNN, in tegenstelling tot Natura 2000-gebieden, geen 'externe werking' die een toets van gebruik aangrenzend aan het natuurgebied verplicht stelt. Ten aanzien van het NNN is er geen sprake van belemmeringen.
Soortenbescherming
Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:
Met inachtneming van de voorgaande is vervolgonderzoek gedaan naar de functie van het plangebied voor vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Deze rapportage is als Bijlage 2 opgenomen. Uit het nader onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen vaste rust- en verblijfplaatsen voor huismussen en gierzwaluwen aanwezig zijn binnen het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van een zomerverblijf, kraamplaats, paarverblijf, winterverblijf, essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten door de fysieke ingrepen op huismussen, gierzwaluwen of vleermuizen zijn niet aan de orde. Het plan leidt niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft huismussen, gierzwaluwen of vleermuizen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk voor de gronden waar een functiewijziging plaatsvindt (percelen aan de Zandweg).
In opdracht van BRO heeft Aeres Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek (15 maart 2018) uitgevoerd ter plaatse van de percelen aan de Zandweg. Met het verkennend bodemonderzoek moet worden vastgesteld wat de actuele bodemkwaliteit ter plaatse is. In de toelichting staan de conclusies van het verkennend bodemonderzoek. Het gehele rapport is te lezen in Bijlage 5.
Er is een asbestonderzoek uitgevoerd, de grond van de onderzoekslocatie is asbestvrij. Tijdens de maaiveldinspectie zijn op het maaiveld en op de zichtbare zijden van de bebouwing geen asbestverdachte materialen waargenomen. Behoudens enkele baksteenresten zijn in het uitkomende bodemmateriaal geen bijzonderheden waargenomen.
De bovengrond van de bodem is wel licht verhoogd met zware metalen en PAK. Daarnaast blijkt dat de grond nabij de Zandweg 242 (boorpunt 5) sterk verontreinigd is met koper en zink. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehaltes aan enkele zware metalen, PAK en minerale olie, een matig verhoogd gehalte aan koper en een sterk verhoogd gehalte aan barium, koper en zink vastgesteld. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium en naftaleen.
Bij toekomstige ingrepen in de bodem of nieuwbouw is het nodig nader bodemonderzoek te doen in het gebied nabij de Zandweg 242 (boorpunt 5) en in de ondergrond middels een kleiner boorgrid.
De bovengrond is maximaal licht verhoogd met enkele zware metalen. Het gebied nabij Zandweg 242 is sterk verontreinigd met koper en zink. Ook de ondergrond is matig tot sterk verhoogd met enkele zware metalen. Wanneer overgegaan wordt tot grondwerkzaamheden of nieuwbouw is het nodig vervolgonderzoek te doen in het gebied nabij de Zandweg 242 (boorpunt 5) en in de ondergrond. Omdat het nu nog de aankoop van de percelen betreft en gezien de bodemkwaliteitskaart kan uitsplitsing in deze fase nog achterwege gelaten worden. Op de bodemkwaliteitskaart is de boven- en ondergrond ter plaatse namelijk ingedeeld als Wonen B en klasse Industrie (met heterogeen overschrijdingen van de interventiewaarde).
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
Het waterprogramma betreft één plan met een reeks aan maatregelen, activiteiten, prioriteiten en samenwerkingsplannen van het Hoogheemraadschap voor de periode 2016-2021.
In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met dit Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Keur 2016
De keur bevat regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzingen van het waterstaatswerk en de beschermingszone bepaalde handelingen verboden. Voor geplande werkzaamheden die plaats vinden binnen deze zones moet vooraf contact gezocht worden met het hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd.
Hemel- en oppervlaktewater
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft beleidsregels opgesteld voor compensatie bij toename aan verharding. Bij minder dan 800 m² aan extra verharding is geen compensatie nodig. Het HHNK verplicht bij een toename van 800-2.000 m² aan verharding 10% compensatie. Van het totaal aan extra oppervlak verharding dat wordt toegevoegd moet 10% van dit deel gecompenseerd worden met extra oppervlak aan water. Bij meer dan 2.000 m² aan extra verharding moet het aantal m² aan compensatie door het HHNK worden berekend (maatwerkberekening). Het onderhavige plangebied ten oosten van de Veerdijk ligt in een kwetsbaar peilgebied. Het betreft peilgebied 5280-3 met een streefpeil van NAP-1,52 meter. Binnen dit kwetsbaar peilgebied, geldt ook bij een toename aan verjarding kleiner dan de genoemde waarde een compensatieplicht.
Het plan voorziet in een uitbreiding van het bestemmingsvlak van het bedrijf met ca. 4.300 m², waarvan ca. 2.375 m² het bouwvlak met nieuwe bebouwing betreft.
In de huidige situatie is een groot deel van de betreffende gronden, uitgezonderd delen van de tuinen bij de woonpercelen aan de Zandweg, reeds verhard. De afwatering die nu de parkeerplaatsen afvoert is binnendijks. In de nieuwe situatie neemt het aantal m² verharding door het verdwijnen van de 5 woningen en kantoorbestemming dan ook af. De afname bedraagt ca. 130 m². In Bijlage 10 is deze berekening nader uitgewerkt. Op basis van de beleidsregels van het HHNK is compensatie vooralsnog dan ook niet nodig.
De berkenede afname is onder voorbehoud van de inrichting van de nieuwe openbare ruimte. Nog niet bekend is of er ook voor bewoners van de woningen aan de Zandweg nog parkeervoorzieningen binnen de bestemming 'Groen' worden gerealiseerd. De nadere uitwerking van de inulling van deze zone vindt immers in overleg met de omwonenden in later stadium nog plaats.
De exacte wijze van afwatering zal in het definitief ontwerp voor de nieuwbouw worden meegenomen en als zodanig onderdeel zijn van de aanvraag van de omgevingsvergunning, die te zijner tijd zal worden ingediend. Omdat er geen of nauwelijks verhard oppervlak wordt toegevoegd zal de situatie in ieder geval niet verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Indien dat wenselijk of nodig wordt geacht kan bovendien in het nieuwbouwplan (mede in overleg met het Hoogheemraadschap) worden gekozen voor technische maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van toepassing van mossedum op het dak van de nieuwbouw waardoor regenwater vertraagd zou kunnen worden afgewaterd. Hierdoor is het op voorhand voldoende aannemelijk dat het plan geen negatieve effecten op de waterhuishouding heeft.
Riolering
De riolering kan, indien aan de orde, worden aangesloten op de riolering van de overige woningen en bedrijven in het gebied. Uitsluitend afvalwater (vuilwater) wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Waterkering
Ter plaatse van de Veerdijk ligt een waterkering. Het is van belang dat de bebouwing buiten het beoordelingsprofiel blijft. Bij de bepaling van het beoordelingsprofiel is de as van de Veerdijk het hart van de waterkering. De kruinbreedte bedraagt 3 meter (1,5 meter aan weerszijden van de as) op een hoogte van NAP+0,30 meter. En daarna loopt het beoordelingsprofiel met een talud van 1:3 naar beneden. Bouwwerken (en eventuele kelders) moeten buiten dit profiel blijven. Het bouwvlak verschuift wel richting de kernzone van de waterkering. De afstand tussen de nieuwe bebouwing en de kruin van de weg bedraagt ca. 10 meter (zie ook Bijlage 10). Daarmee blijft alle bebouwing buiten het beoordelingsprofiel.
Het plan voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
Opgemerkt wordt dat het plangebied binnen de beschermingszone van een waterkering ligt. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen van nieuwe bebouwing wordt verleend, dient daarom advies bij beheerder van de waterkering te worden ingewonnen. Dit is in de planregels geborgd.
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op de Archeologiekaart van Zaanstad ligt de locatie in een 'lege' (witte) zone. Het plangebied ligt volgens het bestemmingsplan 'Woonkern Wormer en Lint' binnen de dubbelbestemming Waarde – archeologie 2. Ter plaatse is archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 met een verstoring dieper dan 50 cm –mv. Het plangebied is aanzienlijk kleiner, waardoor het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet nodig is. Het plandeel dat binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' gelegen is, kent geen archeologische dubbelbestemming met uitzondering van de gronden ter plaatse van de Veerdijk. Binnen deze zone wordt uitsluitend een verbinding tussen de bedrijfsgebouwen opgericht, waarbij derhalve geen bodemingrepen plaatsvinden. Conform dit bestemmingsplan is een onderzoek dus evenmin noodzakelijk. Deze dubbelbestemming is op de verbeelding gehandhaafd.
De gemeente Wormerland heeft geen algeheel beleid voor cultuurhistorie. Voor cultuurhistorie geldt dat de Zaanoever conform de provinciale cultuurhistorische waardekaart wordt aangemerkt als een structuur met "hoge waarde". Langs de beide oevers van de Zaan hebben vanaf ongeveer 1500 tot heden allerlei industriële activiteiten plaatsgevonden. Goed herkenbaar is de samenhang met de oude achterliggende verkavelingsstructuur, die haaks op de Zaan staat.
In plaats van de woningen komt een bedrijfs- en groenbestemming. Al sinds 1500 is het gebied langs de Zaanoever een plek voor industriële activiteiten. De bewoners ter plaatse ondervinden overlast van de bedrijfsactiviteiten van Cargill. Met de nieuwe bedrijfsbestemming wordt een betere invulling gevonden voor deze locatie en de ervaren overlast verholpen. De nieuwe bebouwing is voorts in lijn met de bestaande bebouwing. Het contrast tussen de industriële bebouwingslijn langs de Zaan en de achterliggende verkavelingsstructuur blijft duidelijk zichtbaar en wordt gerespecteerd.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Gemeenten en provincies moeten ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Doorwerking plangebied
De realisatie van een bedrijfsfunctie wordt in het Besluit milieueffectrapportage genoemd, die van een groenfunctie niet. Het project blijft ruimschoots onder de drempelwaarde van 200.000 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte (D11.2). De netto toevoeging bedraagt circa 2.400 m². Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de bedrijfsfunctie aan de Zandweg ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldingsnotitie moet beoordelen en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld, e.e.a. conform paragraaf 7.6 Wet milieubeheer.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet de gemeente beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Er is een aanmeldingsnotitie opgesteld, welke als Bijlage 11 is opgenomen. Gezien het vorenstaande en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r., kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Rekening houdend met:
zijn de effecten op het milieu gering te noemen. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze invloed is in het onderhavige geval niet zodanig dat normen worden overschreden en/of dat er van onevenredige toename van bepaalde negatieve effecten sprake is. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn naar aard en omvang dusdanig beperkt, dat deze effecten geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg hebben, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Daarom is aanbevolen om te besluiten dat er geen milieueffectrapportage is vereist in het kader van de voorliggende bestemmingsplanherziening. Op basis van de aanmeldnotitie is hiertoe een separaat besluit genomen.
Conclusie
Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-plicht. Op basis van de opgestelde aanmeldingsnotitie is een separaat besluit genomen omtrent het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Besloten is om geen milieueffectrapportage op te stellen, gelet op de beperkte potentiële milieu-effecten van het plan.
Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan, dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal en analoog beschikbaar gesteld.
Opzet van de verbeelding en regels
Dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van een concreet planvoornemen. Met het bestemmingsplan worden de huidige woonpercelen en één kantoorbestemming in het plangebied wegbestemd. In plaats daarvan worden de gronden gedeeltelijk bestemd voor bedrijfsdoeleinden behorende bij het naastgelegen bedrijf van Cargill en gedeeltelijk voor groenvoorzieningen, die als buffer tussen het bedrijfsperceel en de resterende woningen fungeert. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn ook afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen die vanuit milieuzoneringsaspect voor de gronden gelden. Zodoende wordt voldoende afstand tot omliggende functies in acht genomen.
Inhoudelijk en qua systematiek sluiten de opgenomen bouw- en gebruiksregels zoveel mogelijk aan op het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerreinen', dat momenteel nog in voorbereiding is. Op deze manier wordt een zoveel mogelijk uniforme systematiek van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen binnen de gemeente nagestreefd.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Hoofdstuk 1: inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van diverse in het bestemmingsplan gebruikte begrippen/termen. De begripsbepalingen zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Artikel 2 bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlakten, percentages, hoogte, diepte, breedte en dergelijke. Hiermee kan op een eenduidige manier toepassing worden gegeven aan de regels.
Hoofdstuk 2: bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is als volgt (met dien verstande dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):
In par. 5.2 worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.
Hoofdstuk 3: algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben. Deze bestaan uit de volgende onderdelen.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en maatvoeringen ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd. Daarnaast is een regeling met betrekking tot het parkeren en het laden en lossen opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld, die gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' rondom de betreffende nutsvoorziening aan de rand van het plangebied. Binnen (een gedeelte van) deze zone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van een aantal kleine afwijkingen. De voorwaarden voor het toepassen van deze bevoegdheid zijn eveneens opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van dit artikel het plan wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen onder de in het artikel opgenomen voorwaarden.
Overige regels
Dit artikel geeft aan welke onderdelen van de gemeentelijke Bouwverordening met betrekking tot stedenbouwkundige aspecten van toepassing zijn.
Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels.
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Bedrijventerrein
Het grootste deel van de gronden in het plangebied wordt bestemd als 'Bedrijventerrein'. Deze gronden gaan behoren bij het bedrijfsterrein van Cargill. Deze zijn ter plaatse van de bestaande gronden van het bedrijf voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - cacaofabriek'. De gronden zijn bestemd voor een cacaofabriek in milieucategorie 5.1. Ter plaatse van de uitbreiding zijn specifieke gebruiksregels opgenomen met het oog op het voorkomen van (potentiële) milieuhinder. Hier zijn uitsluitend aanvoer, opslag en distributie van cacaokoek en -boter, alsmede expeditieruimten voor de cacaofabriek toegestaan. Deze gronden hebben de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag cacaokoek en -boter' gekregen.
Ook zijn binnen de bestemming onder meer kantoorvoorzieningen toegestaan. Verder zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen e.d. Aan de rand van het plangebied is een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. Gezien de ruimtelijke impact van deze nutsvoorziening, is voor dit station de aanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen. Daarmee is deze voorziening planologisch geregeld.
Een groot deel van het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak, waarbinnen bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht. De maximale bouwhoogte is in zones op de verbeelding aangegeven en bedraagt maximaal 12 of 15 meter. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Er is een specifieke aanduiding voor de onderdoorgang opgenomen, zodat gewaarborgd is dat de verkeersfunctie gehandhaafd blijft.
Groen
Een gedeelte van de gronden ter plaatse van de huidige woonpercelen aan de Zandweg, wordt bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. De gronden zijn bestemd voor onder meer groenvoorzieningen, bermen en beplanting, water/waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeer- en speelvoorzieningen. De inrichting van het gebied zal, mede in overleg met de omwonenden nader worden ingevuld.
Waarde - Archeologische verwachting
Conform het gemeentelijk archeologisch beleid is in een deel van het plangebied een archeologische verwachtingswaarde aanwezig (ter plaatse van de Veerdijk). Hier is de vigerende archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.
Waterstaat - Waterkering
Een deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een waterkering. Voor deze gronden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Aan het bouwen op deze gronden zijn voorwaarden verbonden.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente Wormerland zal de woonpercelen (en één kantoorbestemming) in het plangebied aankopen en vervolgens na het doorlopen van de onderhavige planherziening de betrokken percelen doorverkopen aan Cargill. Beide partijen beschikken over voldoende middelen om het plan te kunnen realiseren. Een exploitatieplan is niet aan de orde gezien de aankoop van de gronden door de gemeente. De kosten voor de planherziening worden verdisconteerd in de verkoopprijs. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Overleg
Er vond bij de voorbereiding van het bestemmingsplan meermaals overleg met de omgeving plaats. Daarnaast worden omwonenden betrokken bij de inrichting van de gronden met de bestemming 'Groen'.
Procedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vond plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.
Er zijn drie zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Deze zijn samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente in de als Bijlage 12 opgenomen Nota van Zienswijzen. De zienswijzen hebben gedeeltelijk aanleiding gegeven tot aanpassing van de regels, verbeelding en toelichting van het bestemmingsplan.
Het plan is met inachtneming van deze wijzigingen op 8 maart 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. Bij amendement is tevens een wijziging in de planregels en op de verbeelding doorgevoerd. Dit betreft de wijze van bestemmen van het uitbreidingsdeel van Cargill.
Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.