direct naar inhoud van Toelichting
Plan: "Hoefstraat" Rijsbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan betreft het bestemmingsplan "Hoefstraat" Rijsbergen van de gemeente Zundert. Ten westen van Rijsbergen is de ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte voornemens de locatie “Hoefstraat” te ontwikkelen tot 24 woningen. Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Vierder herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert' is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Om de ontwikkeling van het woongebied mogelijk te maken, is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied "Hoefstraat" Rijsbergen ligt ten westen van Rijsbergen en bestaat uit akkerland. Ten zuiden van het plangebied ligt de Pannenhoefsebaan en aan de westzijde ligt de Hoefstraat. Langs de Hoefstraat en de Pannenhoefsebaan staan al enkele woningen, het plangebied ligt hierachter. De ligging van het plangebied is weergegeven in Figuur 1-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0001.png"

Figuur 1-1. Ligging en globale begrenzing projectlocatie Hoefstraat-Rijsbergen.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

1.4 Geldend bestemmingsplan

De gronden zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert', vastgesteld door de gemeenteraad van Zundert op 11 juli 2017. Het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zundert' is vastgesteld op 24 september 2014. De gronden hebben in het bestemmingsplan een enkelbestemming 'Agrarisch', een enkelbestemming 'Wonen' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Uit de derde herziening is de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' toegewezen. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0002.png"

Figuur 1-3. Uitsnede plangebied uit 'Bestemmingsplan Buitengebied Zundert'. Rode stippellijn geeft een globale weergave van het plangebied.

1.5 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de bestaande situatie en het programma. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de resultaten van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en programma

2.1 Huidige situatie ruimtelijke structuur

De locatie Hoefstraat is gelegen tussen de Hoefstraat en de bestaande kern van Rijsbergen (zie figuur 2-1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0003.png"

Figuur 2-1. Globale ligging van het plangebied (wit omcirkeld).

Rijsbergen is een dorp in de gemeente Zundert in de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Tot 1 januari 1997 was het een zelfstandige gemeente. Het grootste deel van deze gemeente, waaronder de buurtschap Hazeldonk, is samengevoegd met de oude gemeente Zundert. Rijsbergen ligt nabij het stroomdal van de Aa of Weerijs. Ten oosten daarvan en parallel daarmee stroomt de Hazeldonkse Beek, terwijl direct ten westen van Rijsbergen nog de Goudbergse Leij stroomt. Rijsbergen wordt omringd door landbouwgebied met hier een daar stukjes bos op de drogere delen. Er zijn in de buurt van het plangebied drie natuurgebieden aan te wijzen: Pannenhoef, een landgoed van 578 ha ten westen van Rijsbergen; Vloeiweide, een landgoed van 118 ha ten noorden van Rijsbergen; Krabbebosschen, een landgoed van 96 ha ten noordoosten van Rijsbergen, gelegen tussen Breda en Rijsbergen. Het plangebied ligt tegen het natuurgebied Pannenhoef aan en is vervolgens ingeklemd tussen dit natuurgebied en het centrum van Rijsbergen.

Historie

Het gebied waar Rijsbergen ligt werd al lange tijd bewoond. Zo werd in de naburige buurtschap Tiggelt in 1812 een Romeins tempeltje ontdekt. De eerste vermelding van de plaats stamt uit 1159. Mogelijk was Rijsbergen toen een nederzetting van enige omvang, en mogelijk in het bezit van een kapel of kerk. De kapel, die in de 13e eeuw al kwartkerk werd gesticht, en het patronaatsrecht was tot 1559 in handen van de Abt van de Sint-Baafsabdij, en daarna in handen van diens opvolger, de Bisschop van Gent.

Aan de Ettenseweg 37 vestigden zich in 1939 de zusters Dominicanessen in het Klooster “Bethanië”. Er werd een kapelletje gebouwd, maar in 1980 vertrokken de zusters weer. De eerste protestanten vestigden zich in 1615 te Rijsbergen. In 1648 kregen ze de beschikking over de drie kerken (Rijsbergen, Zundert, Klein-Zundert). De kerken werden in de Franse tijd aan de katholieken teruggegeven en in 1805 werd in de plaats ervan een Napoleonskerk te Zundert gebouwd.

Hoewel er in Rijsbergen geen protestants kerkgebouw meer bestond, werd in 1959 vanuit Breda een kleine gemeente van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt gesticht die in 1962 een voormalige NS-loods als kerkje inrichtte. Deze gemeente werd in 1967 buiten de kerkorde geplaatst, ging verder als Diakonia Evangelie Verkondiging en sloot zich in 1980 aan bij de Nederlands Gereformeerde Kerken. Het gebouwtje aan de Gommerstraat 87 werd in 2008 aanzienlijk uitgebreid vanwege de groei van de gemeente.

Op de historische kaarten (figuur 2-2) is te zien dat het plangebied in die periode vooral gebruikt werd voor agrarische doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0004.png"

Figuur 2-2 Uitsnede van een aantal historische kaarten met in het paars het plangebied aangegeven middels de roze invulling.

2.2 Huidige situatie functionele structuur

Infrastructuur

Het plangebied is gelegen aan de Pannenhoefsebaan en de Hoefstraat. Dit zijn beide rustige, volledig verharde wegen.

Groen

De omgeving van het gebied kenmerkt zich door het landelijk karakter. Het beeld rondom het plangebied zelf wordt gedomineerd door haagbeplanting en bomenrijen langs doorgaande wegen. Het plangebied vormt de entree voor Rijsbergen vanaf de Pannenhoefsebaan.

Voorzieningen

Het plangebied is gelegen aan de rand van Rijsbergen, derhalve zijn er geen voorzieningen de directe omgeving. Voor dagelijkse voorzieningen is het centrum van Rijsbergen op korte afstand bereikbaar.

Karakter gebied

Het duidelijke karakter van het gebied betreft de overgangszone van de kern van Rijsbergen naar het buitengebied. Het plangebied ligt precies op deze overgangsgrens. Aan de westkant van het plangebied kan een lage korrelgrootte van woningen gevonden worden. Aan de oostkant van het plangebied is er een hogere korrelgrootte doordat dit meer richting de kern van Rijsbergen is.

2.3 Programma en stedenbouwkundig ontwerp

In Figuur 2-1 is het stedenbouwkundig plan weergegeven. In totaal zijn er 24 kavels die langs de rand van het plangebied liggen. In het plan is ruimte voor 12 zogenaamde Ruimte-voor-Ruimte kavels voor zelfbouw en 12 woningen die door een projectontwikkelaar in de markt gebracht zullen worden. Stedenbouwkundig is aansluiting gezocht bij de bestaande woningen rondom het plangebied. De hoofdontsluiting zal gerealiseerd worden aan de Hoefstraat. Er is een langzaamverkeer-/calamiteitenroute voorzien aan de noordzijde, via het volkstuinencomplex. In het midden is een openbare groenzone opgenomen waarin de waterberging gerealiseerd kan worden. Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt ruim 2 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0005.png"

Figuur 2-1. Stedenbouwkundig plan

Voor het planvoornemen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1 ). In dit plan zijn de randvoorwaarden voor de ontwikkeling opgenomen. In de bijlage zijn tevens referentiebeelden opgenomen.

Vrije kavels (vrijstaande woningen)

De beoogde sfeer van de vrije kavels is een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving met vrijstaande woningen op grote kavels. De woningen worden gebouwd onder een eigentijdse vertaling van landelijke, dorpse architectuur waarbij gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige materialen.

Situering

  • De woningen staan met de entree en voorgevel gericht naar de straat.
  • De situering op het kavel is (binnen de kaders van het bestemmingsplan) vrij binnen het bouwvlak. Uitgangspunt is dat de woningen aan de voorzijde (straatzijde) van het perceel staan.

Massa en vorm

  • De bouwmassa bestaat uit (een) eenduidige hoofdvolume(s) met kap.
  • Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt en gesitueerd achter de voorgevel.
  • Bijgebouwen zijn in hoofdvorm en kap afgestemd op die van het hoofdgebouw.

Kleur- en materiaalgebruik

  • Aardkleuren vormen de basis van de hoofdvlakken.
  • Daarnaast worden in lichte kleur geschilderde gevels en gestucte gevels ook toegestaan.
  • De kleuren van de dakbedekking en gevels zijn op elkaar afgestemd.
  • Het dak van het hoofd- en bijgebouw zijn van materialen met natuurlijke uitstraling.
  • De gevels zijn in principe van baksteen, donkere houten delen of zijn in lichte kleur geschilderd of gestuct.
  • Kozijnen en ramen zijn van hout of gelijkend materiaal.
  • Geen glas, spiegelende materialen en kunststof als gevelbeplating.
  • Het materiaalgebruik van aan-, uit- en bijgebouwen is afgestemd op die van het hoofdgebouw.
  • Energievoorzieningen zoals zonnepanelen en zonnecollectoren maken onderdeel uit van de architectuur.

Projectmatige woningen (vrijstaand, geschakeld of twee-onder-een-kap)

Voor de projectmatige woningen wordt gezocht naar variatie in het gevelbeeld van de woningen, bijvoorbeeld door wisselende kapvormen en kaprichtingen, eventuele kleinschalige dakopbouwen, erkers en andere aanbouwen.

Situering

  • De woningen staan met de voorgevel gericht naar de straat. Entrees mogen aan de voorkant (gericht naar de straat) of zijkant van de woningen maar hebben in ieder geval een (indirecte) relatie met de straat.
  • De woningen staan in zekere zin op dezelfde voorgevelrooilijn. Hier is wel speels mee om te gaan door te variëren binnen de bouwregels.

Massa en vorm

  • De bouwmassa bestaat uit (een) eenduidige hoofdvolume(s) met kap.
  • Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt en gesitueerd achter de voorgevel. Uitgezonderd erkers aan de voorzijde.
  • Bijgebouwen zijn in hoofdvorm afgestemd op die van het hoofdgebouw.

Kleur- en materiaalgebruik

  • Aardkleuren vormen de basis van de hoofdvlakken.
  • Daarnaast worden in lichte kleur geschilderde gevels en gestucte gevels ook toegestaan.
  • De kleuren van de dakbedekking en gevels zijn op elkaar afgestemd.
  • Het dak van het hoofd- en bijgebouw zijn van materialen met natuurlijke uitstraling.
  • De gevels zijn in principe van baksteen, donkere houten delen of zijn in lichte kleur geschilderd of gestuct.
  • Kozijnen en ramen zijn van hout of gelijkend materiaal.
  • Geen glas, spiegelende materialen en kunststof als gevelbeplating.
  • Het materiaalgebruik van aan-, uit- en bijgebouwen is afgestemd op die van het hoofdgebouw.
  • Energievoorzieningen zoals zonnepanelen en zonnecollectoren worden zorgvuldig toegepast.

Landschappelijke inpassing

Het plangebied bevindt zich aan de westelijke rand van Rijsbergen. De omgeving kenmerkt zich door een agrarisch cultuurlandschap in het zuidelijk zandgebied. De noordelijke zijde heeft een bosachtige omgeving met vrijstaande woningen. De overige landelijke omgeving typeert zich door graslanden, akkers en openheid. Het is belangrijk dat hier aansluiting op wordt gezocht. Daarvoor gelden de volgende criteria:

Erfafscheiding

  • Aan de voorzijde van de woningen wordt een gemeenschappelijke haag geplaatst.
  • Een aantal randen van het plangebied hebben een volwassen groene rand. Behoud en versterking hiervan wordt aangemoedigd.
  • Achterzijden van kavels met bestaande groene rand kunnen een haag toepassen om een duidelijke scheiding te leggen tussen privaat terrein en omgeving.
  • Achterzijden van vrijstaande kavels zonder bestaande rand krijgen een groene erfafscheiding. Het aanbrengen van brede haagstruwelen of erfbeplanting wordt aangemoedigd. Het aanbrengen van een haag is een andere mogelijkheid.
  • Achterzijden van projectmatige kavels zonder groene rand krijgen een haag of begroeid hekwerk.
  • Erfafscheidingen tussen reguliere kavels die niet grenzen aan het openbaar gebied kunnen een hekwerk of schutting zijn.
  • Het gebruik van hekwerken of schuttingen grenzend aan het openbaar gebied is toegestaan wanneer deze niet het beeld domineren. Meer dan de helft bestaat uit beplanting (haag of begroeid hekwerk).
  • Alle erfafscheidingen passen landschappelijk of cultuurlijk in de omgeving. Denk aan meidoorn, beuk of laurier.

Openbare ruimte en groen

  • Het groen in de openbare ruimte past landschappelijk of cultuurlijk in de omgeving.
  • Er wordt gebruik gemaakt van gevarieerde hoogwaardige bomen met (sier)waarde: groeivorm, herfstkleur, bloei, vruchten en biodiversiteit.
  • Er wordt gebruik gemaakt van gebiedseigen soorten.
  • Grasbermen worden hol aangelegd ten behoeve van de waterafvoer.
  • De centrale groenruimte krijgt een wadi met flauwe oevers. De wadi slingert in natuurlijke vorm door deze ruimte.

Openbare ruimte en overig materiaal

  • De rijbaan wordt gelegd in gebakken keiformaat met bruine kleur en lichte afwijking.
  • De parkeerstrook wordt gelegd in een open verharding met grastegels. Het groene beeld van de centrale groenplek staat voorop.
  • De looppaden van de centrale groenruimte krijgen een fijnkorrelige halfverharding met gele of grijze kleur.
  • De centrale groenruimte krijgt een verblijfsfunctie met zit- en speelgelegenheid.
  • De speelgelegenheden bestaan uit natuurlijke speelaanleidingen zoals een boomstam of zwerfkeien.

In het kader van landschappelijke inpassing wordt, op de grens van het plan met het openbaar gebied waar mogelijk een groene/landschappelijke zone gerealiseerd. Tevens zal ter hoogte van Hoefstraat 2a een groenwal worden gerealiseerd. Dit betreft een aardenwal van ca. 60 cm hoog met beplanting, waardoor een natuurlijke scheiding ontstaat.

2.4 Inrichting openbare ruimte en landschappelijke inpassing

Naar aanleiding van de uitgangspunten in paragraaf 2.3 is een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1). In het inrichtingsplan is een ontwerp voor het middengebied opgenomen met beplantingsplan. Tevens is ingegaan op de erfafscheidingen en landschappelijke inpassing aan de achterzijdes.

Alle woningen, met name de vrije bouwkavels, worden geplaatst op een ruim perceel. De percelen van de vrije bouwkavels variëren van ca. 700 m2 tot ca. 1250 m2. De percelen van de projectmatige twee-onder-een kapwoningen hebben allemaal een oppervlakte rond de 280 m2 met twee uitschieters van 449 en 472 m2. Doordat bewoners een ruim perceel hebben is het onwaarschijnlijk dat de openbare ruimte intensief als verblijfsplek wordt gebruikt. Hierdoor wordt de meeste ruimte gereserveerd voor waterhuishouding, groen, parkeren en de rijbaan. Het faciliteren van enkele speel-en/of verblijfsaanleidingen om ontmoetingen tussen bewoners in de wijk te stimuleren is gewenst. Tevens moeten 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0006.png"

Ontwerp en groenplan

Een uitgebreide analyse en beschrijving van het ontwerp is opgenomen in Bijlage 1. Tevens is daarin een beplantingsvoorstel opgenomen voor de landschappelijke inpassing en de groene erfafscheidingen. De landschappelijke inpassing wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan, om te borgen dat de landschappelijke inpassing wordt aangelegd én in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

  • Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Zundert zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is in oktober 2020 naar de Tweede Kamer verzonden. Het rijk bereidt momenteel de NOVI voor, waarin nationale belangen en opgaven inzake onze leefomgeving zijn vertaald in strategische keuzes. In de basis hebben deze een nationaal karakter, maar de NOVI voorziet aanvullend in gebiedsgericht maatwerk. Hoewel de NOVI formeel nog geen status heeft en daarmee geen formele zeggingskracht voor dit bestemmingsplan, is het zinvol om dit beleidskader in dit verband te schetsen, met een focus op de beoogde ontwikkeling van het landelijk gebied. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn binnen de NOVI vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Betekenis voor het bestemmingsplan

In de NOVI is veel aandacht voor vitale regio's. Voorliggend plan draagt bij aan de gestelde ambities.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Betekenis voor het bestemmingsplan

De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bij de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Naast de Ruimte-voor-Ruimtewoningen worden nog 12 woningen gerealiseerd. Uit jurisprudentie blijkt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Voor de gehele ontwikkeling is een ladderonderbouwing opgesteld (Bijlage 2). Er bestaat een behoefte aan het beoogde woningbouwplan Hoefstraat Rijksbergen, zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Deze behoefte kan onvoldoende binnenstedelijk ingevuld worden.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

3.3 Provinciaal / regionaal beleid

Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling aan de Hoefstraat in Rijsbergen.

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.

Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit

Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energiestransitie

Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant

Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad

Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie

Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied is steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Voorliggend plan heeft als belangrijk doel om de omgeving een kwalitatieve impuls te geven. Daarmee past het "Hoefstraat" Rijsbergen binnen de kaders van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.3.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiele herziening van kracht geworden.

De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:

  • 1. De groenblauwe structuur: hier wordt gekozen voor functieontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Deze structuur bestaat uit de bestaande natuur, watersystemen en gebieden die geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
  • 2. Het landelijk gebied: dit is een multifunctioneel gebied waarbij de agrarische productieruimte wordt behouden in delen van het gebied waar de landbouw bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen.
  • 3. De stedelijke structuur: er is sprake van twee perspectieven binnen deze structuur. De eerste zijn de stedelijke concentratiegebieden waar de stedelijke groei wordt opgevangen. Op deze manier blijven de groene gebieden tussen de steden open. De tweede zijn de kernen in het landelijk gebied die zoveel mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking. Hier zijn ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen mogelijk wanneer deze voorzien in de eigen verstedelijkingsbehoefte.
  • 4. De infrastructuur: gekozen wordt voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters in de provincie Noord-Brabant.

Uit de Structuurvisie blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren om op deze manier ook het voorzieningenniveau in de kleinere kernen op peil te houden. Leefbaarheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt in de dorpen in het landelijke gebied gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het landelijk gebied en valt voor het grootste deel onder het gebied met een landbouw-functie met de aanduiding 'accentgebied agrarische ontwikkeling'. Ook heeft het plangebied de aanduiding 'kernen in het landelijk gebied'. De provincie beschouwt dit gebied als concentratie van verstedelijking, met zorgvuldig ruimtegebruik en meer aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. Het ontwikkelen van een beter verknoping van stedelijke ontwikkeling aan de infrastructuur is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Het plangebied biedt kansen om de kern binnen het landelijk gebied van Zundert, in dit geval Rijsbergen, te versterken. Hierin wordt rekening gehouden met de bestaande landelijke landschapsstructuren. Hier is rekening mee gehouden bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp. Het plan "Hoefstraat" Rijsbergen past binnen de kaders van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0007.png"

Figuur 3-1: Uitsnede Structurenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied gemarkeerd met een kruis.)

3.3.3 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim Omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening heeft een aantal provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte, vervangen.

De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. De regels van de voorheen geldende Verordening ruimte zijn deels opgenomen in hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening (rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven) en deels in hoofdstuk 3 (instructieregels voor gemeenten).

Betekenis voor het bestemmingsplan

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. De locatie ligt in het werkingsgebied 'Landelijk gebied' en maakt daarin onderdeel uit van het gemengd landelijk gebied. Tevens is de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0009.png"

Figuur 3-2 Uitsnede Interim Omgevingsverordening kaart (plangebied gemarkeerd met een kruis).

Voor stedelijke ontwikkeling bestaan in de interim omgevingsverordening twee werkingsgebieden: Stedelijk gebied en Verstedelijking afweegbaar. Het plangebied valt binnen Verstedelijking afweegbaar. Nieuwvesting is mogelijk als:

  • a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Ad a) in de ladderonderbouwing is aangetoond dat behoefte is aan deze ontwikkeling en dat binnen Stedelijk Gebied onvoldoende ruimte beschikbaar is.

Ad b) binnen de gemeente behoort transformaties niet tot de mogelijkheden, mede gezien het programma dat hier gerealiseerd wordt.

Ad c) de ontwikkeling is regionaal afgestemd en maakt onderdeel uit van de uitbreidingsplannen van de gemeente Zundert.

Ad d) het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Rijsbergen, ingepast binnen de reeds bestaande woningen. Er is sprake van een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Bestemmingsplannen die een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken in Landelijk Gebied moeten gepaard gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving (artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap). Conform het afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap West-Brabant wordt 1% van de gronduitgifteprijs van de reguliere woningen geïnvesteerd in de landschappelijke inpassing van het plan (het groen in het plan telt hierin niet mee). Hiertoe wordt een afdracht ter grootte van 1% van de gronduitgifteprijs van de reguliere woningen gedaan in het landschapsfonds. Dit is juridisch geborgd in de overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente.

3.3.4 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

In beginsel is er sprake van een grote ontwikkeling (immers meer dan 12 woningen) die als zodanig kan plaatsvinden binnen een gebied met de aanduiding "verstedelijking afweegbaar”, waarop de regels van artikel 3.43 van de Interim Omgevingsverordening van toepassing zijn. Er is echter voor gekozen om op deze locatie voor 11 (van de 12) vrije bouwkavels Ruimte voor Ruimte-titels in te zetten. Dit is mogelijk conform artikel 3.79 van de Interim Omgevingsverordening.

De provincie Noord-Brabant heeft vanuit de vastgestelde regeling "Ruimte voor ruimte verbreed" als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling van kavels met Ruimte voor Ruimte-titels direct dient te worden gerelateerd aan de sloop van ongewenste bebouwing in het buitengebied (SOBB) en de sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden.

Om aan te tonen dat hieraan is voldaan, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor (sloop)subsidie in het kader van de verbrede aanpak. De benodigde dossiernummers voor plangebied "Hoefstraat" Rijsbergen te gemeente Zundert zijn weergegeven in onderstaande tabel:

20170338  
20170339  
20170340  
20170341  
20170342  
20170343  
20170344  
20170345  
20170346  
20170347  
20170348  

3.4 Gemeentelijk beleid

Onderstaande alinea's gaan in op het beleid van de Gemeente Zundert dat van toepassing is op het plangebied.

3.4.1 Structuurvisie Rijsbergen 2020

De Structuurvisie Kern Zundert is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 13 december 2012 en vervangt de StructuurvisiePlus. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de kern tot 2025.

Rijsbergen is één van de 5 kernen in de gemeente Zundert en is na Zundert de tweede grootste kern van de gemeente. Voor Rijsbergen is een eigen structuurvisie ontwikkeld met daarin vier aangewezen deellocaties:

  • Opgavegebied 1: Het hart van het Dorp.
  • Opgavegebied 2: De Beekdalzone
  • Opgavegebeid 3: Woongebied
  • Opgavegebied 4: Werken in Rijsbergen

Betekenis voor het bestemmingsplan

Hoofdstuk 1 van het de structuurvisie geeft een visuele weergave waarin ook de doelen voor het plangebied zichtbaar zijn. De structuurvisie heeft het plangebied aangewezen als 'zoekgebied Ruimte voor Ruimte' (zie figuur 3-3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0010.png" Figuur 3-3 Uitsnede Structuurvisie Rijsbergen 2020 (stippellijn omlijnd het plangebied).

De Structuurvisie Rijsbergen 2020 voorziet voor het plangebied in de realisatie van woningbouw. Wanneer een initiatief zich voordoet zal een ontwikkelvisie, beeldkwaliteitplan en een bestemmingsplan moeten worden opgesteld. De uitgangspunten voor beeldkwaliteit zijn opgenomen in Bijlage 1 (zie paragraaf 2.3). Bij het stedenbouwkundig ontwerp zijn in de schetsfase enkele speerpunten opgesteld die hebben geleid tot het uiteindelijke stedenbouwkundige ontwerp en kunnen worden gezien als de ontwikkelvisie op het gebied:

  • Op dit moment is sprake van een 'rafelige' structuur aan de zuidwestrand van Rijsbergen, waardoor een geleidelijke overgang van de kern naar het buitengebied ontbreekt. Met de beoogde ontwikkeling wordt deze overgang gecreëert waardoor sprake is van een duidelijke afronding van de kern Rijsbergen. Dit wordt tevens geborgd door de landschappelijke inpassing van het plan en daardoor zachte overgang naar het landelijke gebied. Door de bestaande verkeersstructuren is sprake van een definitieve afronding.
  • Het is belangrijk bij de ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte woningen dat er voldoende transparantie tussen de bebouwing blijft bestaan waardoor het omliggende landschap voelbaar blijft. Hierdoor is ervoor gekozen om de projectmatige woningbouw te situeren aan het bestaand stedelijk gebied, omdat daar sprake is van kleinere kavels waar bebouwing dichter op elkaar zal zijn. De Ruimte voor Ruimte-kavels zijn gesitueerd richting het buitengebied, zo ontstaat lucht in het plan.
  • Het plan is ruim opgezet en kent een groen, dorps en landelijk karakter. Dit uit zich in o.a. de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing en type beplanting en de centrale groene ruimte (zie paragraaf 2.3).

Met bovenstaande speerpunten is de ontwikkeling in gang gezet, waarmee uitvoering is gegeven aan de Structuurvisie Rijsbergen 2020.

3.4.2 Woonvisie Zundert 2021-2025

De woonvisie 2021-2025 is een uitwerking van het resultaat van het woningbehoefteonderzoek uit 2019, opgewerkt met de laatste inzichten vanuit stakeholders en inwoners. Uit de woonvisie blijkt dat er de komende jaren behoefte is naar grondgebonden woningen in Zundert en omgeving. Daardoor blijkt dat voorliggend planvoornemen voorziet in de woningbehoefte van gemeente Zundert.

3.4.3 GVVP 2020-2030

In het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan zijn de ambities en speerpunten die in de Mobiliteitsvisie staan concreter gemaakt. De mobiliteitsvisie bevat vijf speerpunten:

  • 1. Aantrekkelijke woonkernen: het weren van doorgaand verkeer, veilige inrichting woonstraten en steden bereikbaar maken met openbaar vervoer.
  • 2. Veilig en toegankelijk buitengebied: snelheid op niet-doorgaande wegen, toegankelijkheid voor landbouwverkeer en recreatieve routes.
  • 3. gezonde en duurzame mobiliteit: emissieloze voertuigen, actieve mobiliteit, recreatief en sportief bewegen.
  • 4. Mobiliteit voor iedereen: betaalbaar collectief vervoer, toegankelijke looproutes en gedeelde mobiliteit.
  • 5. Aantrekkelijk vestigingsklimaat: ontsluiting van de bedrijventerreinen, fiets en openbaar vervoer bedrijven buitengebied en parkeren rond dorpscentra.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Bij het opstellen van de stedenbouwkundige visie voor dit plangebied is er rekening gehouden met het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan, en is waar mogelijk aangesloten bij de vijf gedefinieerde speerpunten van het GVVP. Allereerst bevat het plangebied één toegangsweg, wat de vekeersveiligheid borgt en daarmee bijdraagt aan het ontwikkelen van aantrekkelijke woonkernen. Ook wordt er onderzoek gedaan naar de snelheid op bestaande wegen, en hoe dit gebied veiliger en toegankelijker gemaakt kan worden. Om het vestigingsklimaat zo aantrekkelijk mogelijk te maken worden alle parkeervoorzieningen geregeld binnen de grenzen van het plangebied. Hiermee draagt onderhavig plangebied bij aan de ambities van het GVVP 2020-2030.

3.4.4 Water- en Rioleringsplan Zundert - 2021/2025

Eens in de 5 jaar maakt de gemeente een plan om de verschillende, veranderende waterstromen zo goed mogelijk te regelen. Voorheen noemden we dit plan het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). Vanaf nu wordt dit een water- en rioleringsplan (WRP) genoemd. De aansluiting met andere beheersplannen is nu actief opgezocht. Het belangrijkste thema in het WRP is klimaatadaptatie. Klimaatverandering heeft veel effect op het (stedelijk) watersysteem. De effecten hiervan zijn in kaart gebracht met een klimaatstresstest.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Met de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met het vGRP, omdat een robuust watersysteem wordt ontwikkeld waar veel water wordt vastgehouden binnen het gebied. Hiermee wordt er aangesloten bij het WRP. Ook is een waterhuishoudkundigplan in ontwikkeling ten tijden van de bestemmingsplanprocedure. Zie de waterparagraaf 4.3 voor meer informatie.

3.4.5 Welstandsnota 2014

In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen over welstandscriteria opgenomen. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0012.png"

Figuur 3-5 Uitsnede welstandsnota met ligging plangebied (stippellijn).

Betekenis voor het bestemmingsplan

In de huidige vorm is het plangebied in de Welstandsnota omgeschreven als agrarisch gebied (figuur 3-5) waarvoor welstandsniveau 2 geldt. Dergelijke gebieden vragen om een zorgvuldige overweging van nieuwe bouwkundige ingrepen en extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder gaat het bij Rijsbergen om de volgende gebieden:

  • Historische lintbebouwing, m.u.v. centrum deel.
  • Bebouwing aan de historische (ontsluitings(wegen; alleen aan de Lagestraat

Bouwkundige ingrepen in het bijzondere welstandsgebied vragen om een zorgvuldige afstemming op het gebied en extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is wenselijk. Om de welstandstoets te doorstaan moeten ontwikkelingen gericht zijn op het versterken van de bestaande en/of gewenste locaties die tot zeer waardevol welstandsgebied horen. In Rijsbergen bestaat dit zeer waardevolle welstandsgebied uit het centrumdeel van de historische lintbebouwing, met name de Sint Bavostraat.

Bij de planvorming voor de woningen wordt rekening gehouden met welstandscriteria van de gemeente Zundert. Dit betekent dat het welstandsbeleid een integraal onderdeel vormt bij het ontwerp van de nieuw te bouwen woningen. Daarmee wordt aangesloten bij het welstandsbeleid.

3.4.6 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert

Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.

De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Dit voornemen voorziet niet in de realisatie van functies in het invloedsgebied van een risicobron, daarmee is een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet aan de orde. Wel voorziet de ontwikkeling van het plangebied in de realisatie van kwetsbare objecten. De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 4.8.

3.5 Conclusie beleidskader

De voorgenomen planontwikkeling en daarmee het bestemmingsplan past in het beleidskader van de overheden.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

In het kader van de ontwikkeling van woningbouwlocatie "Hoefstraat" Rijsbergen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

4.1 Bodem

4.1.1 Relevant kader

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

4.1.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In opdracht van Ruimte voor Ruimte heeft Sweco Nederland B.V. een vooronderzoek milieuhygiënische bodemkwaliteit uitgevoerd (SWNL0271321, 18-01-2021) ter plaatse van de Hoefstraat in Rijsbergen (Bijlage 3). Het vooronderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:

  • Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat de onderzoekslocatie tot op heden overwegend gebruikt is voor agrarische doeleinden, weilanden en bos. Sinds de jaren '90 is de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk ten oosten van de onderzoekslocatie te zien op kaartmateriaal.
  • Perceel 563 is in gebruik als volkstuin, perceel 3137 is mogelijk in gebruik geweest als (bomen)kwekerij. Dit maakt de locaties verdacht op bestrijdingsmiddelen.
  • De locatie is niet verdacht op het voorkomen van asbest, omdat er geen bebouwing en verhardingen verwacht worden op de locatie.
  • Tussen percelen 565 en 1616 is tot 1994 een kavelsloot aangetoond, dit dient onderzocht te worden in verband met het mogelijk voorkmoen van dempingsmateriaal. Daarnaast zijn (kavel)sloten aanwezig tussen de percelen.
  • Op basis van de arcehologische waardenkaart blijkt dat de onderzoekslocatie een hoge tot middelhoge indicatieve archeologische waarde heeft. In het Archeologische bureauonderzoek van Sweco (SWNL0271148, d.d. 13-01-2021) wordt geconcludeerd dat de locatie voldoende is onderzocht en dat de locatie alleen een kleine tot zeer kleine kans heeft op archeologische waarden.
  • Op basis van uitgevoerd historisch vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie gedeeltelijk in NGE-risico gebied valt voor Artilleriebeschietingen en Geschutmunitie 7,5 cm/75 mm t/m 155 mm. Boringen in het verdachte gebied van de onderzoekslocatie kunnen alleen gezet worden onder NGE begeleiding.
  • Op basis van een vragenlijst afgenomen door de opdrachtgever bij de projectontwikkelaar zijn geen verdachte activiteiten of deellocaties naar voren gekomen.
  • Op basis van de afwezigheid van bebouwing en terreinverharding is de onderzoekslocatie onverdacht voor asbest.
  • De locatie is onverdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging.

Op basis van de gegevens van het vooronderzoek wordt de locatie grotendeels als onverdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging gekarakteriseerd. De strategie 'onverdacht niet-lijnvorming' op basis van de NEN 5740 wordt gehanteerd. Voor de percelen 563 en 3137 wordt het analysepakket uitgebreid met OCB (organochloorbestrijdingsmiddelen).

Indien er watervoerende sloten aanwezig zijn binnen de projectlocatie wordt aanbevolen deze te onderzoeken conform de strategie ‘Lintvormig water, normale onderzoeksinspanning’ uit de NEN 5720. De onderzoekslocatie bevindt zich gedeeltelijk in NGE-risicogebied en bodemonderzoek zal onder NGE-begeleiding plaats moeten vinden.

Vanwege de voorgenomen herontwikkeling van de locatie wordt de grond onderzocht op PFAS (conform landelijk handelingskader).

Er zijn vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woonbestemming.

4.2 Ecologie

4.2.1 Relevant kader

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:

  • Natura 2000-gebieden
  • Soorten
  • Natuurnetwerk Nederland
4.2.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van de ruimtelijke procedures heeft Ruimte voor Ruimte, Sweco Nederland B.V. gevraagd een verkennend natuuronderzoek uit te voeren (SWNL0271971, 29-01-2021) (Bijlage 4). Om mogelijke schadelijke effecten van deze werkzaamheden op beschermde flora en fauna en beschermde (natuur)gebieden vast te stellen, is de beoogde planontwikkeling getoetst aan de actuele wet- en regelgeving voor natuur. Het verkennend onderzoek richt zich op het verkrijgen van een eerste inzicht in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het plangebied. Dit betreft toetsing van effecten op beschermde Natura 2000-gebieden, beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming en op effecten die raakvlakken hebben met het natuurbeleidskader van de provincie Noord-Brabant.

Wet natuurbescherming: Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van Natura 2000-gebieden waardoor er geen sprake is van ruimtebeslag. Gezien de relatief grote afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos (<8km), en het ontbreken van instandhoudingsdoelstellingen van habitat- en/of vogelrichtlijnsoorten voor het gebied, is op voorhand met zekerheid uit te sluiten dat het plangebied mogelijk leefgebied voor kwalificerende habitat- en/of vogelrichtlijnsoorten van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos vormt. De Habitatrichttypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen (Beuken- eikenbossen met hulst; Eiken-haagbeukenbossen; Vochtige alluviale bossen), hebben hierdoor geen ecologische relatie met het plangebied. Derhalve zijn (indirecte) effecten zoals oppervlakteverlies van leefgebied van kwalificerende soorten in of buiten Natura 2000-gebieden, met zekerheid op voorhand uitgesloten.

In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof (stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan de stikstofdepositie (mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de ontwikkeling worden berekend. Indien uit de berekeningen met AERIUS Calculator blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar) dan is er voor het onderdeel stikstofdepositie geen vergunningplicht Wet natuurbescherming. Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) is er meestal wel een vergunningplicht Wet natuurbescherming.

Sweco heeft een stikstofonderzoek uitgevoerd in het kader van deze planontwikkeling (Bijlage 5). Tijdens de realisatiefase en gebruiksfase van de planontwikkeling is er geen toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee is er voor de planontwikkeling voor het onderdeel stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming nodig.

Wet natuurbescherming: soortenbescherming

Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat het voorkomen van beschermde flora op voorhand uitgesloten kan worden. Dit op basis van bekende verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikte groeiplaatsen binnen het plangebied. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Doordat geschikte bomen met invliegopeningen en achterliggende holtes/ruimtes volledig ontbreken binnen het plangebied, is de aanwezigheid van rust- en voortplantingsplaatsen voor boombewonende vleermuizen op voorhand uitgesloten. Een functie van het plangebied als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen is eveneens op voorhand uitgesloten, gelet op het ontbreken van woningen die aangetast worden. Binnen het plangebied zijn geen vliegroutes aanwezig. Mogelijke aanwezige vliegroutes in de omgeving van het plangebied worden niet aangetast door de ontwikkeling. Het is aannemelijk dat vleermuizen foerageren langs de groenstructuren van de randen van het plangebied en incidenteel boven het plangebied. Een essentiële functie hiervan is echter uitgesloten, evenals aantasting van foerageergebied van vleermuizen als gevolg van de ontwikkeling.

Het plangebied vormt geen (essentieel) leefgebied van beschermde (niet vrijgestelde) zoogdieren. We verwachten dat algemene (beschermde) zoogdieren, zoals konijn, egel en muizensoorten wel voorkomen in het plangebied. Voor deze soorten geldt echter een vrijstelling van ontheffingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt geacht dat nader onderzoek naar (overige) grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk is.

Aanwezigheid van nesten van broedende vogels in bomen en gebouwen met een jaarrond beschermde status zijn uitgesloten. Mogelijkerwijs heeft het plangebied een functie als foerageergebied voor de steenuil, die in de nabijgelegen steenuilenkast (mogelijk) een nestplaats heeft. In navolging van het verkennend natuuronderzoek is aanvullend, soortgericht (veld)onderzoek naar het daadwerkelijk voorkomen van de steenuil uitgevoerd (Bijlage 6).

Uit het aanvullend (veld)onderzoek blijkt dat:

  • er géén jaarrond beschermde rust- en nestplaatsen van de steenuil aanwezig zijn;
  • het plangebied géén functie heeft als (essentieel) leef- of foerageergebied van de steenuil.

Er worden dan ook géén verbodsbepalingen overtreden. Het aanvragen van een ontheffing of het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen ten aanzien van de steenuil is derhalve niet noodzakelijk.

Men dient tijdens de uitvoeringsfase rekening te houden met de aanwezigheid van algemeen voorkomende broedvogels tijdens het broedseizoen. Algemeen voorkomende broedvogels kunnen snel tot broeden komen. Alle broedgevallen zijn beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden gedurende het broedseizoen, dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt.

Een functie van het plangebied als leefgebied van beschermde amfibieën en reptielen is op voorhand uitgesloten, gelet op het ontbreken van geschikt biotoop. Nader onderzoek naar het voorkomen van beschermde amfibieën en reptielen is derhalve niet noodzakelijk.

Negatieve effecten op beschermde vissen zijn op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Het voorkomen van beschermde ongewervelden binnen het plangebied is op voorhand uitgesloten op basis van het ontbreken van waarnemingen en geschikt biotoop. Nader onderzoek naar beschermde ongewervelden is niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is op provinciaal niveau uitgewerkt tot het provinciale natuurnetwerk met kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden, beheergebieden en robuuste ecologische verbindingszones. De wettelijke bescherming (Wro) van het NNN is geregeld via het bestemmingsplan. Het NNB (Natuurnetwerk Brabant) is provinciaal vastgelegd in het Interim Omgevingsverordening 2020 (01-03-2020).

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNB. Wel bevinden zich gebieden met deze status in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 650 meter afstand tot het NNB.

Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van het NNB. Daardoor zijn significante effecten op de kernkwaliteiten (wezenlijke kenmerken en waarden), op voorhand met zekerheid zijn uitgesloten. Het plangebied ligt grotendeels buiten de groenblauwe mantel. Ruimte voor ruimte-projecten worden gezien als verhoging van de kwaliteit van het buitengebied, waardoor woningbouw hier toegestaan is. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling, is het doorlopen van een aanvullende procedure niet noodzakelijk.

4.3 Water

4.3.1 Relevant kader

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

4.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd door Sweco (Bijlage 7).

Gebiedskenmerken

Er is in het onderzoek ingegaan op de bodemopbouw en geohydrologische situatie. Dit is gedaan aan de hand van openbare gegevens. De geïnventariseerde gegevens van de bodemopbouw, grondwaterstanden en oppervlaktewater zijn afkomstig van de volgende bronnen:

  • Topografische kaart van nederland;
  • Algemene Hoogtekaart Nederland (www.ahn.nl);
  • Bodemkaart van Nederland (Alterra, 2000);
  • Water- en bodematlas van provincie Noord Brabant;
  • grondwatergegevens uit DINO-loket (Data en Informatie Nederlandse Ondergrond) en REGIS II v2.2 (Regionaal Geohydrologische Informatiesysteem (NITG-TNO);

Grondwater

De bodemkaart van Nederland geeft aan dat in het plangebied grondwatertrap VI en VII voorkomt. VII komt voor in de zuidwesthoek waar het maaiveld ook hoger is. De rest van het plangebied, met een lager maaiveld, heeft grondwatertrap VI. Dit betekent dat de GHG rond de 40 tot meer dan 80 cm -mv ligt en de GLG dieper dan 120 cm -mv.

Voor het noordelijke deel met grondwatertrap VI en een maaiveld van NAP +7,5 m betekent dit dat de GHG tussen de NAP +6,7 m en NAP +7,1 m ligt. De GLG ligt hier dieper dan NAP +6,3 m. Voor het zuidelijke deel met grondwatertrap VII en een maaiveld van NAP +8,5 m betekent dit dat de GHG dieper NAP +7,7 m ligt. De GLG ligt hier dieper dan NAP +6,9 m.

Op basis van de Bodemkaart van Nederland ligt de GHG tussen de NAP +6,7 tot NAP +7,7. De GLG ligt dieper dan NAP +6,9. In het noorden zijn de grondwaterstanden met ongeveer 50 cm lager dan in het zuiden.

Concluderend, op basis van de beschikbare informatie (peilbuizen, bodematlas) is de GHG voorlopig ingeschat op NAP +7,0 m tot NAP +8,0 m, gedefinieerd als 50 cm-mv. De GLG ligt rond de NAP +6,5 m. Aanvullende veldwerkgegevens in de toekomst moeten een definitieve GHG vaststellen.

Infiltratiekansen

De haalbaarheid voor het infiltreren van hemelwater is afhankelijk van de grondwater-standen en van de waterdoorlatendheid van de bodem. Voor het creëren van een infiltratievoorziening is een doorlaatfactor (k) van minimaal 0,5 m/dag nodig. Na verloop van tijd zal de doorlatendheid afnemen als gevolg van dichtslibben. Daarom wordt bij voorkeur een minimale doorlaatfactor aangehouden van 1,0 m/dag. Bij het uitvoeren van het veldwerk moet de doorlaatfactor worden bepaald. Volgens de kwel- en infiltratiekaart van provincie Brabant ligt het plangebied in een infiltratiegebied.

Oppervlaktewater

Een legger van het Waterschap Brabantse Delta laat zien dat er langs de Hoefstraat en Pannenhoefsebaan een B-watergang ligt tussen de weg en het plangebied. Langs de noordrand snijdt het plangebied de B-watergang. De B-watergangen zijn van belang voor de afwatering van dit gebied en voeren water af richting de A-watergang helemaal in het noorden. Bij de realisatie van het plangebied is het van belang dat de werking van de watergangen behouden blijft. De greppel centraal in het plangebied, die te zien is op de hoogtekaart, staat niet op de legger.

Riolering

In het plangebied is geen riolering aanwezig. De woningen langs de Hoefstraat en Pannenhoefsebaan zijn wel aangesloten op het DWA-riool.

Ruimtelijke consequenties

Om de ruimtelijke consequenties voor het plangebied te analyseren wordt verwezen naar de beleidsnota 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater' uit 2015 van de gemeenschappelijke Brabantse Waterschappen.Bij de voorgenomen ontwikkeling vallen naar verwachting de volgende handelingen onder de vergunningsplicht. Bij de verdere detaillering van de plannen wordt dit nader in beeld gebracht:

  • het geheel of gedeeltelijk dempen, aanleggen van nieuwe, aanbrengen van wijzigingen in en met elkaar verbinden van oppervlaktewater: binnen het gebied worden mogelijk sloten/greppels met een B-status gedempt, verlegd en/of gekruist;
  • toename aan verhard oppervlak: binnen het gebied neemt het verhard oppervlak als gevolg van de woonkavels en ontsluitingswegen toe;
  • onttrekkingen van grondwater die nodig zijn voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken, die groter zijn dan 50.000 m3/ maand, die groter zijn dan 200.000 m3 in totaal en die langer duren dan zes maanden. Dit geldt niet voor saneringen. Of dit van toepassing is dient later in een bemalingsadvies te worden bepaald.

Op basis van Art. 15 Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak is bepaald dat het plangebied een toename aan verharding heeft van minder dan 10.000 m2 waardoor Punt D van toepassing is. Dit houdt in dat er compenserende maatregelen benodigd zijn om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel: Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m). Het plangebied ligt naast bestaande bebouwde kom. Lozin van hemelwater zal dus gebeuren op watergangen in de nabijheid van de bebouwde kom. Hierom is de gevoeligheidsfactor voor het plangebied 1 (zie Bijlage 7).

Stedenbouwkundig ontwerp

Voor het inpassen van bergingsvoorzieningen is op basis van het stedenbouwkundig schetsontwerp en de randvoorwaarden van Waterschap Brabantse Delta het ruimtebeslag voor de watercompensatie bepaald. De verkaveling in het gebied bestaat uit relatief groter kavels met vrijstaande woningen in de westelijke helft en kleinere, twee-onder-een kap woningen in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0013.png"

Figuur 4-1 Stedenbouwkundig plan met ruimte voor waterberging (blauwe vlakken).

De verwachting is dat de infiltratiecapaciteit voldoende (K >1 m/d) is. Dit moet later blijken uit het veldwerk. Indien de doorlatendheid niet genoeg is om al het hemelwater te infiltreren, dienen de infiltratievoorzieningen voorzien te worden van overstortmogelijkheid naar het openbaar gebied. De waterberging wordt gerealiseerd in de centrale openbare groenkern. De watercompensatie eis bedraagt 600 m3 per hectare toename aan verharding.

Voor de berekening van het kaveloppervlak is uitgegaan van de tekening in . Het oppervlak per kavel is ingeschat door het totaaloppervlak van een vak te delen door het aantal kavels. In het plangebied zijn 12 relatief grote kavels, met een gemiddeld oppervlak van 950 m2. De 12 kleinere kavels aan de oostzijde hebben een gemiddeld oppervlak van 330 m2.

In tabel 4-1 is de globale oppervlakteverdeling van het plangebied opgenomen op basis van het bovengenoemd stedenbouwkundig schetsontwerp. Uitgaande van dit ontwerp en ervaringsgegevens zijn daarbij de volgende verhardingspercentages gehanteerd:

  • 6. percelen < 500 m2: 60 %;
  • 7. percelen > 500 m2: 40 %.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0014.png"

Tabel 4-1 Oppervlakteverdeling op basis van stedenbouwkundig ontwerp

Op basis van de toename aan verharding en de compensatie eis van Waterschap Brabantse Delta bedraagt de benodigde watercompensatie voor de totale toename aan verharding 551 m3. In het openbaar gebied dient het verhard oppervlak van de wegverharding en de kavels in het oostelijk deel gecompenseerd te worden. In het stedenbouwkundig plan is 2.200 m2 aan oppervlak voor waterberging beschikbaar in de centrale groenzone. Daarnaast hebben de groenstroken langs de weg in het zuidwesten en noorden gezamenlijk een oppervlak van 375 m2 beschikbaar voor waterberging (125 m * 3 m, gecorrigeerd voor opritten en wegbermen). In de groenstroken langs de weg worden infiltratiegreppels aangelegd. Deze greppels dienen voor waterberging/infiltratie en voor afvoer van hemelwater naar de centrale waterberging.

In tabel 4-2 is een voorstel voor de verdeling van de bergingsopgave gedaan. Het is aan te raden in ieder geval de groenstroken langs de weg in te zetten voor waterberging. Omdat deze groenstroken dan ook kunnen dienen voor oppervlakkige afvoer richting de centrale berging. De berging wordt maximaal 40 cm diep (incl 10 cm waking bovenop bergingsdiepte). Dit is ondiep genoeg om boven de GHG (50 cm-mv) te blijven. Bij een lengte van 125 m is de bergingsinhoud van deze greppels 65 m3.

De centrale groenkern heeft een oppervlakte van 2.500 m2. Als hier een rand van 2 meter rondom wordt vrijgehouden blijft er een oppervlak van 2.200 m2 over voor waterberging. Om de benodigde 486 m3 (551 m3 – 65 m3) waterberging te creëren moet de centrale bergingsvoorziening een gemiddelde bergingsdiepte van (486 m3 / 2.200 m2) 22 cm hebben. Met een waking van 10 cm betekent dit een gemiddelde afgraving van 32 cm. Dit is ruim boven de GHG (50 cm-mv).

Binnen de groenkern is er ruimte om te variëren in de afgravingshoogte. Er kan tot maximaal 50 cm-mv afgegraven worden om boven het GHG-niveau te blijven. Door extra lage delen in de groenkern aan te leggen zullen bij kleinere buien enkel de laagste delen van de groenkern volstaan met water, en blijven de overige delen droog. Pas bij zware buien zal de hele groenkern onderlopen. De exacte afmeting van de waterberging zal in een later stadium bepaald (waterhuishoudkundig plan) worden. Voorwaarde is dat deze voldoende berging bevat, en dat de bodemhoogte boven de GHG wordt aangelegd.

In deze watertoets is uitgegaan van een hoge GHG van 50 cm-mv (Worst Case), en deze laat zien dat er zelfs bij deze GHG voldoende ruimte beschikbaar is voor waterberging. In een later stadium, wanneer er meer gegevens bekend zijn, zal de GHG definitief worden vastgesteld

 afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0015.png"

Tabel 4-2 Verdeling waterbergingsopgave

Vuilwaterafvoer en hemelwaterbehandeling

Uitgangspunt is het niet aankoppelen van hemelwater. Dit betekent dat het hemelwater afzonderlijk van het vuilwater moet worden ingezameld (geen hemelwaterafvoer naar RWZI). Het vuilwater kan hierbij, naar verwachting, via een DWA-riolering worden aangesloten op het gemengd rioolstelsel waarop ook de reeds bestaande woningen zijn aangesloten. Op basis van 23 woningen is de verwachte afvoer van vuilwater ingeschat op (2,5 inwoners*12 l/h) 0,7 m3/uur. In een nadere uitwerking (waterhuishoudkundig plan) wordt het inprikpunt, etc. bepaald. Over de aansluitmogelijkheden is nog afstemming met de gemeente nodig. Indien er geen aansluitmogelijkheid blijkt te zijn, dan dient het plan een eigen pomp te krijgen dat het DWA verpompt naar een nabij gelegen stelsel met voldoende capaciteit.

De kavels en de openbare verharding wateren af naar de greppels en bergings-voorzieningen. Bij het nader uitwerken van de hemelwaterafvoer in het waterhuis-houdkundig plan dient bepaald te worden of de greppels voldoende afvoercapaciteit hebben om het hemelwater van de kavels richting de bergingsvoorzieningen te leiden. Indien dit niet het geval is dient er een hemelwater- of IT-riool aangelegd te worden van de kavels richting de bergingsvoorzieningen.

Het hemelwater dient bij voorkeur bovengronds te worden ingezameld en afgevoerd. De bergingsvoorzieningen in het plangebied bestaan uit droogvallende bergingen. Vanaf de percelen wordt het hemelwater bovengronds aangeboden op het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0016.png"

Figuur 4-3 Voorstel oppervlakkige afvoer hemelwater richting bergingsvoorziening en oppervlaktewaterstelsel

Vanuit de bergingsvoorzieningen wordt gereduceerd afgevoerd naar het regionaal watersysteem (indien de infiltratiecapaciteit van de bodem onvoldoende is). Dit mag met maximaal 2 l/sec/ha. Omdat het plangebied 2 ha beslaat betekent dit een maximaal afvoerdebiet van 4 l/sec. De afvoer kan gebeuren op de omliggende B-watergangen in de zuidwest- en noordoosthoek.

Dam met duiker B-watergang

Voor de ontsluiting van het plangebied in de zuidwest hoek en de aanleg van het wandelpad in de noordoost hoek wordt er een B-watergang gekruist. Hiervoor moet er een dam met duiker worden aangelegd.

Aanleghoogtes

Op basis van de resultaten van de grondwatermonitoring wordt de GHG nauwkeuriger bepaald en daarmee de benodigde ophoging. Bij de bepaling van de uiteindelijke aanleghoogtes dient rekening te worden gehouden met de hoogtes van bestaande wegen waarop wordt aangesloten. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de bovengrondse afwatering van het plangebied. De kavels zullen hun hemelwater oppervlakkig via de weg laten afstromen richting de centrale berging. In het ontwerp voor de aanleghoogte dient hiermee rekening gehouden te worden dat er afschot vanaf de kavels richting de weg en de centrale berging gecreëerd wordt. Uitgangspunt is dat het vloerpeil minimaal 0,25 – 0,30 m boven het hoogste niveau van de weg komt te liggen.

Afstromend water van de kavels naar de omgeving moet worden voorkomen en ook contractueel worden vastgelegd met de toekomstige perceeleigenaren. De omliggende percelen liggen grotendeels 0,25 a 0,5 m hoger dan het plangebied. Na ophoging zal dit nagenoeg gelijk zijn. Waar omliggende percelen lager liggen dienen maatregelen te worden getroffen om het verzamelen van water te voorkomen. De percelen ten noorden van plangebied liggen lager dan het huidige maaiveld in het plangebied (zie Figuur 2-1). Hier ligt een B-watergang langs de rand van het plangebied die eventueel afstromend water vanaf de achterkant van de kavels zal afvangen. De kavels moeten hun hemelwater aan de voorzijde verzamelen, de afvanging van hemelwater aan de achterzijde zal dus om sporadische hoeveelheden gaan om overlast buiten het plangebied te voorkomen.

Er wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld.

4.4 Archeologie, cultuurhistorie en aardkundige waarden

4.4.1 Relevant kader

Gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

4.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten, vondstlocaties of onderzoeken geregistreerd. Uit de Archeologische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de onderzoekslocatie een hoge tot middelhoge indicatieve archeologische waarde heeft. Uit het Archeologisch bureauonderzoek ‘Archeologisch onderzoek Hoefstraat te Rijsbergen, gemeente Zundert’ (Sweco Nederland, SWNL0271148, d.d. 13-01-2021, Bijlage 9) blijkt het volgende:

Op het dekzand, onder het plaggendek is een verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. Vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd is een archeologische verwachting aanwezig in en op het plaggendek.

In het plangebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Uit onderzoek aan het naastgelegen perceel is echter gebleken dat er zich een ven bevond en het gebied mogelijk te nat is geweest voor bewoning tot en met de Late Middeleeuwen. Als dit ven zich heeft uitgestrekt tot het plangebied is de kans op archeologie voor deze periode zeer klein. Ook is er een lage kans op archeologische waarden uit de Nieuwe Tijd. Uit historisch kaartmateriaal is gebleken dat er voor de 19e eeuw geen bewoning aanwezig is binnen het plangebied, en de kans op het aantreffen van nederzettingen uit de Nieuwe Tijd is dan ook klein. Eventueel aan te treffen archeologie uit deze periode zal voornamelijk bestaan uit perceleringsgreppels of restanten van een weg.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek adviseert Sweco Nederland in het plangebied een inventariserend veldonderzoek uit te voeren in de vorm van een verkennend booronderzoek. Geadviseerd wordt om gemiddeld 6 boringen per hectare te plaatsen, in het plangebied van 2.14 hectare komt dat neer op 13 boringen. Het inventariserend veldonderzoek heeft plaatsgevonden.

4.5 Geluid

4.5.1 Relevant kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.

4.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van de ruimtelijke procedures heeft Sweco Nederland B.V., K+Adviesgroep gevraagd een akoestisch onderzoek optredende gevelbelastingen uit te voeren (Bijlage 8). Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Pannenhoefsebaan, Hoefstraat en Finéstraat. De Finéstraat betreft een doodlopende weg en is akoestisch irrelevant. Derhalve is deze weg in onderhavig onderzoek niet beschouwd.

Pannenhoefsebaan

De voorkeursgrenswaarde wordt wel, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Pannenhoefsebaan is maximaal 51 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde wordt enkel op de dichts nabij de weg gelegen woning overschreden. Het gaat om de woning met nummer 29.

  • Bij de gemeente Zundert kan voor deze woning een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.
  • In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat het nieuwbouwproject een open plaats tussen de aanwezige bebouwing opvult.
  • Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou kunnen worden overwogen. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren. De geluidbelasting kan daarmee worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De kosten voor dergelijke maatregelen worden geraamd op €60.000,- (200 m * 6m * €50,-) en stuiten daarmee op bezwaren van financiële aard.
  • Indien een hogere waarde wordt vastgesteld, dient conform de gemeente Zundert er naar gestreefd te worden dat er tenminste één geluidluwe zijde aanwezig is. Hieronder wordt verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen. Het is zichtbaar dat de woning beschikt over ten minste één geluidluwe zijde, de noordoost- en noordwestzijde zijn geluidluw. Het aanwezig zijn van een geluidluwe zijde is een eis voor woningen met een gevelbelasting van meer dan 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde. In dit geval dienen de verblijfsruimten en buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie waar de hoogste geluidbelasting optreedt te worden gesitueerd. In onderhavig plan wordt de voorkeursgrenswaarde niet met meer dan 5 dB overschreden, waardoor bovengenoemde eisen niet gelden.
  • Conform Bouwbesluit worden in deze situatie eisen gesteld aan de minimale gevelgeluidwering. Wanneer een hogere waarde wordt verleend, moet voor de nieuwe woning worden aangetoond welke geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in Afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. De minimaal vereiste geluidwering is het verschil in geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wgh) en 33 dB. In tabel 4.3 is de benodigde karakteristieke geluidwering weergegeven.

Hoefstraat

  • De voorkeursgrenswaarde wordt wel, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Hoefstraat is maximaal 49 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde wordt enkel op de dichts nabij de weg gelegen woning overschreden. Het gaat om de woning die is opgenomen met nummer 29.
  • Bij de gemeente Zundert kan voor deze woning een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.
  • In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat het nieuwbouwproject een open plaats tussen de aanwezige bebouwing opvult.
  • Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou kunnen worden overwogen. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren. De geluidbelasting kan daarmee worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De kosten voor dergelijke maatregelen worden geraamd op €60.000,- (200 m * 6m * €50,-) en stuiten daarmee op bezwaren van financiële aard.
  • Indien een hogere waarde wordt vastgesteld, dient conform de gemeente Zundert er naar gestreefd te worden dat er tenminste één geluidluwe zijde aanwezig is. Hieronder wordt verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen. Het is zichtbaar dat de woning beschikt over ten minste één geluidluwe zijde, de noordoost- en noordwestzijde zijn geluidluw. Het aanwezig zijn van een geluidluwe zijde is een eis voor woningen met een gevelbelasting van meer dan 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde. In dit geval dienen de verblijfsruimten en buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie waar de hoogste geluidbelasting optreedt te worden gesitueerd. In onderhavig plan wordt de voorkeursgrenswaarde niet met meer dan 5 dB overschreden, waardoor bovengenoemde eisen niet gelden.

Gelet op de voorgenomen ontwikkeling, is naast het aanvragen van een hogere waarde voor één woning, het doorlopen van een aanvullende procedure niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Relevant kader

In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

4.6.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Woningbouwlocaties behoren tot één van de categorieën van projecten waarvoor in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen zijn opgenomen waarbinnen een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

NIBM-grens woningbouwlocaties:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het onderhavige plan omvat de realisatie van maximaal 24 woningen met minimaal 1 ontsluitingsweg. Hiermee valt het plan ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing uit de Regeling. Het plan draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

4.7 Milieuzonering

4.7.1 Relevant kader

Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van 'gevoelig' objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. Afhankelijk van de mate waarin de bedrijven die opgenomen zijn in de VNG-publicatie milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0017.png"

Tabel 4-3 Categorisering en richtafstanden diverse milieucategorieën.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

4.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In de direct nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven (Figuur 4-2):

  • Jochems Montage & Machineonderhoud VOF, gelegen aan Pannenhoefsebaan 10;
  • Rundveehouderij, gelegen aan Tiggeltsestraat 6.

De grootste afstand die moet worden aangehouden voor het type bedrijf 'Jochems Montage & Machineonderhoud VOF is 30 meter. De woningen in het plangebied liggen op een afstand groter dan 30 meter, dus is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Voor de rundveehouderij geldt een geur-afstand van 100 meter. De dichtsbijzijnde burgerwoning ligt minimaal 100 meter verwijderd van het dichtsbijzijnde stuk akkergrond. Het bouwvlak van de rundveehouderij ligt op meer dan 140 meter afstand. Er wordt ruim voldaan aan de afstandseis van 100 meter. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderij wordt niet in zijn belang geschaad. In het kader van agrarische bedrijven is ook de achtergrondbelasting van belang. De achtergrondbelasting is de cumulatieve geurbelasting van alle veehouderijen samen. Aangezien er verder geen veehouderijen met een relevante geuremissie in de omgeving zijn gelegen, is op voorhand te stellen dat de achtergrondbelasting geen belemmering zal vormen. Vanuit het aspect geurhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Ook andere bedrijven in de omgeving zijn in kaart gebracht, maar vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0018.png"

Figuur 4-2. Bedrijvigheid rondom plangebied met hindercontour

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Relevant kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
4.8.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Relevant kader

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling.

4.9.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Verkeer

Het verkeer wordt ontsloten via de Hoefstraat. Voor calamiteiten is de langzaamverkeersroute aan de noordzijde voorzien. Hierbij is rekening gehouden met de eisen gesteld door de brandweer.

Parkeren

De gemeente Zundert heeft een parkeerbeleidsnota. De Parkeerbeleidsnota 2020 is op 12 december 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Zundert. In de Parkeerbeleidsnota is het beleid rondom het parkeren nader uitgewerkt, zodat voor iedereen helder is welke uitgangspunten, welke normen en welke instrumenten toegepast worden bij het vormgeven van parkeerplaatsen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. Bij woningprojecten worden deze vaak in de vorm van een oprit of garage gerealiseerd. In de praktijk blijkt echter dat deze voorzieningen niet altijd worden gebruikt voor het parkeren van het voertuig. Bij de toetsing wordt dit meegenomen. Hiervoor hanteert de gemeente Zundert de rekenwaarden conform de landelijke richtlijnen van het CROW.

De parkeernormen kunnen ook in het kader van het opstellen van een parkeerbalans (inzicht in vraag en aanbod) worden gebruikt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Bij het bepalen van het parkeeraanbod moet ook rekening worden gehouden met het parkeren op eigen terrein. Op welke wijze de parkeervoorzieningen bij woningen worden berekend staat in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0879.BPHoefstraat-VS01_0019.png"

Tabel 4-4 Berekeningsaantallen parkeervoorzieningen bij woningen

De parkeernorm die gehanteerd dient te worden conform de Parkeerbeleidsnota 2020 is:

  • Vrijstaand: 2,3 pp per woning
  • Twee-onder-een-kap: 2,2 per woning

Voor de Ruimte voor Ruimtekavels geldt dat op eigen terrein 2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het parkeren van de Ruimte voor Ruimtekavels vindt plaats op eigen terrein. Voor bezoekers wordt gerekend met 0,3 pp per woning, waardoor in de openbare ruimte 3,6 (12x0,3= 3,6) parkeerplaatsen benodigd zijn voor de Ruimte voor Ruimtekavels.

Voor de overige woningen wordt 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee resteert een parkeeropgave van 1,2 pp per woning, in totaal 14,4. In het openbaar gebied worden 18 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de Parkeerbeleidsnota 2020.

Mochten de 12 reguliere woningen niet als twee-kappers maar als vrijstaand worden uitgevoerd, geldt dat 1,3 pp per woning moet worden gerealiseerd in openbaar gebied. In dat geval zijn 20 parkeerplaatsen nodig in het openbare gebied, ook hiervoor is ruimte in het plan. Ten tijde van de vergunningverlening wordt getoetst of er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd in het openbaar gebied conform de Parkeerbeleidsnota (regel in 8.1), hiermee is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

4.10 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied lopen geen relevante planologische kabels en (buis)leidingen. Bij de uitvoering zal een klic-melding worden gedaan om zodoende rekening te houden met de reeds aanwezige kabels en leidingen.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen (onderdelen A, B, C en D). Bij elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., moet aandacht besteed worden aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het Besluit m.e.r. geeft onder 'gevallen' per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Met de aanleg van het stedelijk ontwikkelingsproject worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, aangezien het planvoornemen ver onder de grens van 100 hectare, 2000 woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 blijft. Op basis hiervan geldt er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de 'Europese richtlijn milieueffectbeoordeling' te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.

In het kader van het bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie opgesteld (Bijlage 10). Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten. Nader onderzoek in een MER/m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

4.12 Duurzaamheid

In zowel provinciale beleidsdocumenten, regionale beleidsdocumenten als gemeentelijke beleidsdocumenten wordt duurzaamheid als belangrijk speerpunt gebruikt. Door middel van deze duurzaamheidsparagraaf wordt getoetst of het plangebied voldoet aan de eisen gesteld omtrent duurzaamheid.

Betekenis voor het bestemmingsplan

In relatie tot duurzaam stedelijk waterbeheer dient bij de inrichting van het plangebied rekening te worden gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Dit houdt in dat er geen uitlogende materialen worden toegepast (zink, lood, koper, zacht PVC).

4.13 Bezonning

Om de schaduwwerking van de nieuwe bebouwing inzichtelijk te maken is een studie naar schaduwwerking opgesteld (Bijlage 11). De studie richt zich op omwonenden aan de Hoefstraat, Pannenhoefsebaan, Vinkenakker en Den Hooiberg.

Bezonning van de gevel

Het onafhankelijke onderzoeksinstituut TNO heeft een norm voor bezonning vastgelegd in TNO-rapport 2005-BBE-R036. TNO hanteert een ‘lichte’ en een ‘strenge’ norm:

  • de ‘lichte’ TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam.
  • de ‘strenge’ TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Noordgevels ontvangen nooit direct zonlicht.

Bezonning van de tuin

De TNO-normen zijn bedoeld voor de bezonning op de gevel. Voor de bezonning van plan Hoefstraat Rijsbergen wordt ook de schaduwwerking in de tuinen beoordeeld. De extra schaduw wordt per peilmoment als volgt beoordeeld:

  • geen
  • zeer beperkt
  • redelijk
  • aanzienlijk
  • zeer groot

Op basis van deze beoordeling wordt een conclusie getrokken of de extra schaduwwerking acceptabel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het bouwplan is op verschillende bouwhoogtes getoetst (9, 10 en 11 meter). In de studie is een overzichtstabel opgenomen met impact van de bezonning op tuinen en gevels op 17 verschillende peilmomenten.

Alleen op 21 december is er bij iedere vergelijking sprake van meer schaduwwerking op de gevels. Tussen 9:00 en 12:00 uur kunnen woningen aan de Hoefstraat hier last van ondervinden en tussen 12:00 en 15:00 woningen aan de Vinkenakker of Den Hooiberg. Alsnog wordt voldaan aan de ‘strenge’ TNO-norm van ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag. Daarbij valt 21 december buiten de periode van 10 maanden (21 januari – 22 november). Op basis van bovenstaande punten wordt de conclusie getrokken dat de extra schaduwwerking als gevolg van het stedenbouwkundig plan ‘Ruimte voor Ruimte Hoefstraat Rijsbergen’ met een hoogte van 9, 10 en 11 meter op de bebouwing en de percelen in omgeving acceptabel is en dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.

4.14 Conclusie

De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plan past binnen de gestelde kaders.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze stedenbouwkundige eisen zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen het toetsingskader voor het beoordelen van bouwplannen.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

5.3 Regels

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op de regels uit vergelijkbare bestemmingsplannen van de gemeente Zundert op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In Hoofdstuk 3 Algemene regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn een aantal bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn een aantal gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn een aantal afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit plan is gekozen voor een uitgebreid omgevingsdialoog.

6.1.2 Omgevingsdialoog

Voorafgaand aan de procedure is een omgevingsdialoog georganiseerd. Aanwonenden van het plan zijn allereerst per brief geïnformeerd over het planvoornemen en uitgenodigd voor een digitale informatieavond.

6.1.3 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De reacties die hieruit naar voren zijn gekomen, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd gedurende 6 weken. Een ieder kon hier een inspraakreactie op indienen. De reacties zijn beantwoord in de nota inspraak en vooroverlegreacties (Bijlage 12).

6.1.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder kon gedurende deze periode een zienswijze indienen op het ontwerpbestemmingsplan. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen (Bijlage 13).

6.1.5 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan ""Hoefstraat" Rijsbergen" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de economische uitvoerbaarheid bedoeld.

Indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente heeft met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een bijdrage aan de plankosten is opgenomen. Er is verder geen sprake van het verhalen van kosten op belanghebbenden, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Kosten worden in een dergelijk geval verhaald via de prijzen bij de gronduitgifte. In de anterieure overeenkomst zijn de kosten van alle (vervolg)onderzoeken meegenomen. De economische zekerheid van het plan is hiermee zeker gesteld.