direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maastrichterweg 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel


Initiatiefnemer heeft gronden in eigendom ter hoogte van de Maastrichterweg 26 te Valkenswaard. Het betreffen de gronden die geklemd liggen tussen de Molenstraat en de Maastrichterweg. Voorheen was op deze gronden een horecagelegenheid met bedrijfswoning gesitueerd. Inmiddels is de bebouwing in het plangebied geamoveerd en zijn de gronden braakliggend. Initiatiefnemer is voornemens om de gronden op een consument gestuurde manier te herontwikkelen, waarbij de toekomstige bewoners en hun wensen een belangrijke rol zullen spelen bij de uitwerking van de woningen. Het bestemmingsplan dient dan ook flexibiliteit te bieden. Uitgegaan wordt van de ontwikkeling van maximaal 6 (semi)bungalow's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0001.png"

Luchtfoto met ter plaatse van de rode contour het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.

Onderhavige ontwikkeling van maximaal 6 woningen is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Deelshurkse Akkers", zoals vastgesteld d.d. 27 juni 2013. Op het perceel is in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en in het westen van het plangebied een strook met de bestemming 'Groen' gelegen. Het ontwikkelen van meerdere wooneenheden is binnen de bestemming 'Wonen' niet toegestaan. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om het planvoornemen mogelijk te maken.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan "Maastrichterweg 26" draagt het karakter van een ontwikkelingsgericht plan. Dit houdt in, dat er in het plangebied stedenbouwkundige/ruimtelijke veranderingen worden voorzien. In hoofdstuk 5 is een beschrijving opgenomen van de gewenste ontwikkeling.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de situering van het plangebied beschreven en het huidige juridisch-planologische kader. Hierna wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 bevat een omschrijving van de bestaande situatie, waarna eveneens de fysieke milieuwaarden zoals water, bodem en wegverkeerslawaai aan de orde komen. In hoofdstuk 5 volgt een omschrijving van de ontwikkeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoeringsaspecten, zoals handhaving en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 volgt de opzet van de juridische regeling en hoofdstuk 8 bevat tenslotte de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

De gemeente Valkenswaard is gelegen in de provincie Noord-Brabant, ten zuiden van de stad Eindhoven. De gemeente grenst in het zuiden aan België. Voorliggend plangebied is gesitueerd in de kern Valkenswaard. De kern Valkenswaard is, met ongeveer 20.000 inwoners, de grootste kern van de gelijknamige gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0002.png"

Uitsnede van de topografische kaart. Binnen de rode cirkel is het plangebied gelegen. Bron: topotijdreis.nl, 2017.

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Valkenswaard, in de wijk Deelshurkse Akkers. Het plangebied is gelegen ter hoogte van het adres Maastrichterweg 26, waar voorheen een horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning was gesitueerd. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Valkenswaard, sectie D, perceelsnummer 3250. Tot het plangebied behoort ook een kleine strook grond die in eigendom is van de gemeente Valkenswaard. Dit betreft de groenstrook langs de Molenstraat. Deze grond staat kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard, sectie D, perceelsnummer 5712. Het plangebied heeft in totaal een oppervlakte van circa 1.500 m2. Zowel ten westen, oosten als zuiden wordt het plangebied begrensd door wegen. Ten noorden van het plangebied is een bestaande groenvoorziening aanwezig als berm tussen de Molenstraat en de Maastrichterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0003.png"

Uitsnede van de kadastrale kaart ter hoogte van het plangebied. Binnen de blauwe contour is het plangebied gelegen.

Bron: pdokviewer.pdok.nl, 2017.

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Toetsingskader

Ter plaatse van het plangebied is het bestemminsplan "Deelshurkse Akkers", vastgesteld d.d. 27 juni 2013, van kracht. Binnen dit vigerende bestemmingsplan liggen de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' op het plangebied. De strook grond in het westen van het plangebied is in eigendom van de gemeente Valkenswaard en is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Het ontwikkelen van meerdere wooneenheden is binnen de vigerende bestemming 'Wonen' niet toegestaan. Daarnaast laat de strook grond met de bestemming 'Groen' het niet toe om een inrit aan te leggen naar de woningen die via de Molenstraat worden ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0004.png"

Uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan. Binnen de rode contour is het plangebied gelegen.

Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.

Beoordeling

Het plan bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 6 woningen. Binnen de bestemming 'Wonen' dient een bouwvlak toegevoegd te worden dat de ontwikkeling van maximaal 6 woningen toestaat. Bovendien dient de bestemming 'Tuin' verlegd te worden op basis van het nieuwe stedenbouwkundige plan. De strook grond met de bestemming 'Groen' dient toe te staan dat de toekomstige woningen bereikbaar zijn via de Molenstraat. Om de ontwikkeling van maximaal 6 woningen ter plaatse van het plangebied mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologische regeling om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

De gemeente Valkenswaard heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in. Eén van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Nationaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.


Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.


Beoordeling

Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt in paragraaf 3.2.3 van deze toelichting getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.


Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).


Beoordeling

Volgens de kaarten behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en radarstation Volkel. In het radarverstoringsgebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom het radarstation mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In radarverstoringsgebied Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Voor radarstation Volkel geldt een maximale hoogte voor bouwwerken van 114 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0005.png"

Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en radarstation Volkel. De blauwe aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.


Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.


Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de algemene regels van het rijk, neergeschreven in het Barro en het Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2, Bro), 2012

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de 'ladder voor duurzame verstedelijking' - geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit drie eisen (treden):

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


Beoordeling

Voordat wordt getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden vastgesteld of het besluit voorziet in een (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6, lid 2 Bro. In de definitiebepaling voor 'stedelijke ontwikkeling', als opgenomen in art. 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro, luidende een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen' is geen ondergrens opgenomen. Hieruit volgt dat elke stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, is onderworpen aan de toepassing van de ladder.

De ABRvS heeft daarentegen ten aanzien van een aantal typen (kleinschalige) ontwikkelingen een ondergrens aangenomen. De ondergrens hangt daarbij af van de 'omstandigheden van het geval' en wordt mede bepaald op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling, de structuur van de omgeving en de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkeling. Aangezien recente jurisprudentie aantoont dat een ruimtelijke ontwikkeling, met min of meer vergelijkbare 'omstandigheden van het geval' als in onderhavige situatie, van 11 woningen niet dient te worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', is voorliggende ontwikkeling van maximaal 6 woningen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542).


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende initiatief onder de gestelde ondergrens uit de jurisprudentie is gelegen en dat derhalve niet behoeft te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiéle herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De, ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.


De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn:

  • 1. de groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden;
  • 2. de agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving;
  • 3. de stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen, waar de nadruk ligt op concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit, verknoping aan infrastructuur en versterking van kennisinnovatieve economie;
  • 4. infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen waarbij de nadruk ligt op betere verknoping, bevorderen bereikbaarheid, aandacht voor landschap en goede verdeling over verschillende netwerken.


Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0006.png"

Uitsnede van de Structurenkaart behorende bij de SVRO van de provincie Noord-Brabant. Binnen de blauwe contour is het plangebied gelegen. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.

Beoordeling

Het plangebied is op de structurenkaart behorend bij de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gelegen binnen de stedelijke structuur, als onderdeel van het stedelijk concentratiegebied. Binnen de stedelijke structuur streeft de provincie Noord-Brabant naar een concentratie van verstedelijking die inspeelt op de demografische ontwikkelingen. De verstedelijking dient gepaard te gaan met zorgvuldig ruimtegbruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Valkenswaard. De ontwikkeling vindt plaats op een braakliggende locatie. Gezien de ligging van het plangebied kan de ontwikkeling van maximaal 6 woningen worden gezien als een vorm van inbreiding en herstructurering. De ontwikkeling van de binnenstedelijke locatie voorkomt dat er een verdere aantasting plaatsvindt van het buitengebied, waaruit kan worden geconcludeerd dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is dan ook niet aan de orde. Zodoende draagt het plan bij aan het doel om verstedelijking zo veel mogelijk te concentreren binnen het 'stedelijk concentratiegebied' en wordt zorgvuldig met de ruimte omgegaan.


Conclusie

Voorliggend planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Verordening ruimte 2014 (15 juli 2015)

Inleiding

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte. Op 7 februari 2014 is de Verordening ruimte 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze Verordening stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkeling, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen, waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. De geactualiseerde Verordening ruimte 2014 is in werking getreden op 15 juli 2015. Op 8 december 2016 is tevens de Verordening ruimte 2014, veegronde 2016 in werking getreden. Dit betreft in hoofdzaak een partiële wijziging van de regels. Daarnaast hebben er diverse kaartaanpassingen plaatsgevonden. Deze versies van de Verordening ruimte dienen in samenhang te worden gelezen met de versie van 15 juli 2015.


De Verordening ruimte 2014 is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'. Aan de hand van deze systematiek wordt onderstaand het plan voor de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante onderdelen uit de Verordening ruimte 2014.


Hoofdstuk 3 Structuren

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied


Toetsingskader

Het plangebied van onderhavig voornemen is volledig gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijk gebied omvat het bestaande ruimtebeslag van de kern Valkenswaard. Hierbinnen bestaat een ruimtelijke structuur van stedelijke functies. De Verordening ruimte stelt als uitgangspunt van het beleid dat een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaats moet vinden. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, is het mogelijk om een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaats te laten vinden.


Beoordeling

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied als 'stedelijk concentratiegebied'. De provincie is er op gericht om stedelijke ontwikkeling te bundelen in de stedelijke concentratiegebieden. Het doel van dit beleid is om voldoende draagvlak te creëren voor steden als economische en culturele motor en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur zich moet vestigen in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0007.png"

Uitsnede van de kaart behorende bij de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Binnen de rode contour is het plangebied voor voorliggende ontwikkeling gelegen. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.  


Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van maximaal 6 woningen in het bestaand stedelijk gebied. In artikel 4.3 van de Verordening ruimte staat dat nieuwbouw van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied is toegestaan, mits de ontwikkeling passend is binnen de woningbouwafspraken zoals deze op provinciaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

De regio Zuidoost-Brabant heeft samen met de provincie Noord-Brabant in het Regionaal Ruimtelijk Overleg de woningbouwontwikkelingen tot 2025 beschreven en vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen 2016 - Deel A. In 2015 werden in de regio Zuidoost-Brabant ruim 2.300 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Na het dieptepunt in 2014, lijkt het herstel van de groei zich vanaf 2015 te hebben ingezet. De verwachting is dat de regio Zuidoost-Brabant in 2017 een groei van de woningvoorraad laat zien van zo'n 2.500 woningen. Wanneer hierbij 2016 ook in ogenschouw wordt genomen lijkt de groei nog wel achter te blijven bij de geprognosticeerde groei, maar bevestigen de gegevens het beeld dat de woningmarkt de laatste tijd tekenen van herstel vertoont. Hierbij zijn wel grote verschillen tussen de subregio's en individuele gemeenten. Vooral in de stedelijke regio trekt de groei aan; in de Kempen en in de Peel blijft de groei ook de komende jaren nog fors achter bij de geprognosticeerde aantallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0008.png"

Regionale woningbouwafspraken 2016-2026. Bron: Regionale Agenda Wonen - Deel A, 2017.

Voor de gemeente Valkenswaard geldt dat in de woningbouwafspraken is afgesproken dat er in de periode 2016 t/m 2025 775 woningen toegevoegd mogen worden aan de woningvoorraad. Ten aanzien van het aantal woningbouwontwikkelingen dat gepland staat, blijkt dat 565 woningen zijn opgenomen binnen de harde plancapaciteit van de gemeente. Naar aanleiding hiervan kan gesteld worden dat er voldoende ruimte is voor de maximaal 6 te ontwikkelen woningen binnen het plangebied. De gemeente dient uiteindelijk de nieuwe woningen op te nemen in haar woningbouwprogramma. Aan de gemeentelijke woonvisie, waarin het woningbouwprogramma is opgenomen, wordt navolgend getoetst.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 3.1 'Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit'

Toetsingskader

In artikel 3.1 van de Verordening ruimte wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik dient te worden toegepast. Het doel hiervan is om bestaande bebouwing en bestaand ruimtebeslag zo goed mogelijk te benutten. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is verzekerd dat in beginsel gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing en bestaand ruimtebeslag en dat uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om een ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te doen laten plaatsvinden.

Beoordeling

In onderhavige situatie is sprake van een plangebied dat gelegen is binnen het bestaand stedelijk gebied. Het betreft een braakliggende locatie die wacht op herontwikkeling. Door voorliggende ontwikkeling van maximaal 6 woningen wordt bestaand ruimtebeslag benut. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit staat in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014 dat voorliggende toelichting een verantwoording dient te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen en de naastliggende gronden, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden. Daarnaast dient, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling te passen in de omgeving, met name wat betreft de milieuaspecten en volksgezondheid. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van voorliggend toelichting. Hieruit is gebleken dat deze aspecten niet zorgen voor belemmeringen inzake het beoogde initiatief.

Tevens dient op de projectlocatie een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor. Ter plaatse is sprake van een bestaande woonlocatie. Het plangebied is direct gelegen aan zowel de Maastrichterweg als de Molenstraat. De afwikkeling van de maximaal 6 huishoudens vanuit het plangebied is geen probleem, gezien de verspreide ontsluiting van 3 woningen via de Molenstraat en de overige woningen via de Maastrichterweg. De aanwezige infrastructuur heeft voldoende capaciteit om het verkeer afkomstig van de nieuwe woningen te ontsluiten.

Voor het overige geldt een verplichte toets aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze toets is uiteengezet in paragraaf 3.2.3 van deze toelichting. Uit het bovenstaande volgt dat wordt voldaan aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden uit de Verordening ruimte 2014.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard 2012

Toetsingskader

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening de Structuurvisie Valkenswaard deel A vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. De visie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de korte (en middellange) termijn is uitgewerkt in deel B (vastgesteld op 28 november 2013). In deel A van de structuurvisie is een visie beschreven voor de bebouwde kom van Valkenswaard. Valkenswaard is ten opzichte van Dommelen en Borkel en Schaft de meest stedelijke kern. Dit betekent dat er meer mogelijkheden zijn voor nieuwe ontwikkelingen, vooral in het centrum en aan de randen van het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0009.png"

Uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie met de aanduiding van het plangebied ter plaatse van de witte ster.


Beoordeling

De Maastrichterweg is op de kaart behorend bij de gemeentelijke structuurvisie aangeduid als een woonlint met een te behouden/ontwikkelen bomenstructuur. Ten zuiden van het plangebied is een openbare groenstructuur aanwezig in de vorm van een viertal platanen. De gemeente heeft als uitgangspunt dat deze platanen duurzaam dienen te worden behouden. De begrenzing van het bouwvlak is om deze reden aangepast ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan op basis van het meest recente bouwplan. Hierdoor kan een duurzame instandhouding van de platanen worden gewaarborgd. Door middel van een Bomen Effect Analyse (BEA) is inzichtelijk gemaakt of de voorziene gevellijn aan de zuidzijde een duurzame instandhouding mogelijk maakt. De BEA is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. De conclusie van de BEA wijst uit dat het mogelijk is om de platanen te behouden, mits de nodige maatregelen in acht worden genomen. Door het bouwvlak af te stemmen op het bouwplan kan een duurzame instandhouding van de desbetreffende bomenrij worden geborgd.

De structuurvisie geeft verder aan dat in de woonlinten de nadruk ligt op een invulling met woningbouw die gelegen is aan het lint en georiënteerd is op het lint. Aan deze linten dient zorgvuldig omgegaan te worden met inbreiding. Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 6 woningen op een braakliggend terrein. De maximaal 6 woningen worden georiënteerd op alle zijden van de omgeving van het plangebied en begeleiden het openbaar gebied rondom de projectlocatie. Op het terrein is in de huidige situatie geen groenstructuur aanwezig die onderdeel uitmaakt van de te behouden/ontwikkelen bomenstructuur. Door het planvoornemen worden de bestaande bomen in het zuiden van het plangebied behouden. Het planvoornemen zet de bestaande groenstructuur in het plangebied en zijn directe omgeving niet onder druk.


Conclusie

De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Valkenswaard.

3.4.2 Beleidsnota Parkeernormering gemeente Valkenswaard

Toetsingskader

Op 19 oktober 2008 heeft de gemeente Valkenswaard parkeerbeleid vastgesteld, waarin voor elke locatie binnen de gemeente is opgenomen welke parkeernorm voor welke type voorziening/woning van toepassing is. Doel van het stellen van een parkeernorm is het voorkomen of oplossen van parkeerproblemen aan het begin van de planvorming. Door het hanteren van de normen ontstaat inzicht in de parkeerbehoefte en kan op voorhand een ruimtelijk, economisch en verkeerskundig kader worden geschetst.

Beoordeling

In de Beleidsnota Parkeernormering van de gemeente Valkenswaard worden diverse typen woningen onderscheiden. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt in de te hanteren parkeerkencijfers per zone. Onderhavig plangebied is gelegen in de zone 'schil/overloopgebied'. Uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden, kunnen er aan de hand van het planvoornemen zes vrijstaande woningen gerealiseerd worden. Voor het te hanteren woningtype wordt derhalve uitgegaan van 'woningen type I'. De norm voor een type I woning in de zone schil/overloopgebied bedraagt 1,7 parkeerplaatsen per woning. Als gevolg van de herontwikkeling met maximaal 6 woningen ontstaat volgens de beleidsnota parkeernormering van de gemeente Valkenswaard onderstaande parkeerbehoefte:

Functie   Parkeernorm   Parkeerplaatsverplichting  
Woning (woningtype I)   1.7 p.p * 6 woningen   Afgerond: 11 parkeerplaatsen  

Bij iedere woning wordt tenminste één volwaardige parkeerplaats, niet zijnde een garage, op eigen terrein gerealiseerd. Dit komt erop neer dat er bij een ontwikkeling van het maximaal aantal toegestane woningen, zes parkeerplaatsen op eigen terrein worden ingericht. Hieruit volgt dat de resterende parkeerplaatsverplichting maximaal vijf (11 minus 6) parkeerplaatsen bedraagt. Op basis van de Beleidsnota Parkeernormering is het via van een ontheffingsmogelijkheid mogelijk om af te wijken van het uitgangspunt dat de volledige parkeerplaatsverplichting op eigen terrein moet plaatsvinden. Hiervoor is het noodzakelijk om aan te tonen dat er voldoende overcapaciteit aan openbare parkeervoorzieningen aanwezig is. Aan de hand van een uitgevoerd parkeeronderzoek, opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting, is aangetoond dat er ruim voldoende vrije parkeercapaciteit aanwezig is in de directe nabije openbare ruimte. In het onderzoek wordt bovendien geconcludeerd dat de parkeerdruk op zowel de Molenstraat, als de Maastrichterweg op nagenoeg alle momenten laag is. Dit leidt er toe dat er gemotiveerd afgeweken kan worden van de Beleidsnota Parkeernormering. Het waarborgen van de realisatie van voldoende parkeergelegenheid is eveneens verankerd in de regels van onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

Voor de realisatie van onderhavige ontwikkeling wordt gemotiveerd afgeweken van de Beleidsnota Parkeernormering. Op basis van een uitgevoerd parkeeronderzoek blijkt immers dat er ruim voldoende vrije parkeercapaciteit aanwezig is in de direct nabije openbare ruimte van het plangebied. 

3.4.3 Woonvisie gemeente Valkenswaard 2014-2020

Toetsingskader

Op 27 november 2014 is de 'Woonvisie gemeente Valkenswaard, Samen aan de slag met de woonopgaven 2014-2020' vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie wordt kwantitatief en kwalitatief richting gegeven aan de toekomst van het wonen in Valkenswaard en worden ambities geformuleerd met een doorkijk tot 2030. De gemeente wil toekomstige ontwikkelingen kunnen blijven initiëren, voldoende woningbouwmogelijkheden hebben voor de eigen behoefte (incl. bijbehorend programma) en kunnen sturen op gewenste ontwikkelingen. De gemeente Valkenswaard stuurt op basis van de volgende kaders: het bieden van een woning en woonomgeving waar gezien demografische en maatschappelijke trends een vraag naar is én het daarop afstemmen van het aanbod als vastgelegd in de planvoorraad, bestaande uit zowel gemeentelijke als particuliere projecten of een combinatie van beide. Dit aanbod wordt vergeleken met de huidige voorraad. Om te kunnen sturen op de woningbouwopgave is in augustus 2013 door Fakton een analyse van de woningmarkt en de bouwopgave uitgevoerd.


Kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag en woningaanbod

Ten aanzien van de woningvraag wordt in de Fakton-analyse geconstateerd dat de gemeente Valkenswaard circa 13.800 huishoudens telt. Volgens de prognose van het CBS groeit de gemeente tot en met 2020 met circa 920 huishoudens. De jaarlijkse gemiddelde maximale opnamecapaciteit ligt daarmee op circa 115 nieuwbouwwoningen per jaar. In de jaren tot en met 2015 ligt het gemiddelde op zo'n 107 huishoudens; daarna groeit het aantal met 120 per jaar. Een woningbouwbehoefte van gemiddeld 115 toe te voegen woningen per jaar lijkt relatief ambitieus. Echter, geconstateerd wordt ook dat in de afgelopen jaren een deel van de vraag niet geëffectueerd werd als gevolg van de stringentere financieringseisen en het geringe consumentenvertrouwen. Verwacht wordt dat dit uitstel nog wel even voortduurt, maar dat er tegelijkertijd op korte termijn effectuering van vraag zal zijn die al vanaf 2009 is uitgesteld (de zogenaamde inhaalvraag). Zeker wanneer met goede producten ingespeeld wordt op de (latente) vraag.


Beoordeling

Voorliggende ontwikkeling aan de Maastrichterweg is in de beschrijving van de projectenportefeuille in de analyse van Fakton opgenomen als zachte plancapaciteit ten behoeve van de ontwikkeling van 22 woningen. In het raadsbesluit van 24 september 2015 is besloten dat de locatie in beperkte omvang ontwikkeld kan worden. Aangezien de ontwikkeling van 22 woningen in onderhavig plan naar 6 woningen afneemt, is er ter plaatse sprake van een beperktere omvang. Deze 6 woningen zijn hiermee passend binnen de aantallen die worden genoemd in de analyse en daarmee passend binnen het woonbeleid van de gemeente Valkenswaard.


Conclusie

Voorliggend plan voldoet aan de opgaven zoals die zijn geformuleerd in de woonvisie van de gemeente Valkenswaard.

3.4.4 Agenda 22

Sinds de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zijn gemeenten verplicht om invulling te geven aan dit verdrag. De bedoeling van het verdrag is, dat de samenleving er voor zorgt dat er zo weinig mogelijk obstakels zijn voor de mensen. Dit is samengevat in een 22-tal regels, de zogenaamde Agenda 22.

De gemeente Valkenswaard wil voldoen aan het wettelijk kader en geeft daar zoveel als mogelijk uitvoering aan. Daartoe is op 19 april 2018 het beleidskader "Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018 - 2021" vastgesteld door de gemeenteraad. Dit beleidskader moet nog leiden tot een uitvoeringsplan. Vooruitlopend daarop is toch gekeken naar raakvlakken die het wettelijk kader heeft binnen het bestemmingsplan "Maastrichterweg 26".

Aspecten rond het genoemde VN-verdrag komen vooral neer op het openbaar gebied naast enkele onderwerpen, waarbij tijdens de behandeling van een aanvraag om Omgevingsvergunning de beoordeling kan plaatsvinden.

Twee aspecten ingevolge de wettelijke bepaling zijn in elk geval direct toepasbaar op het plangebied:

  • veilige verlagingen van trottoirs op de hoeken van de straat zodat oversteken voor mensen met een fysieke beperking wordt vergemakkelijkt;
  • makkelijke 'achterom' voor gebruikers van een scootmobiel om hun perceel via de achterzijde te kunnen bereiken.

Door toepassing van beide uitgangspunten wordt nu al invulling gegeven aan twee aspecten van de beleidsdoelstellingen, zoals genoemd in het beleidskader "Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018 - 2021".

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteiten in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie en cultuurhistorie aan bod komen.

4.1 Bestaande ruimtelijke kwaliteit

Het plangebied is gelegen aan zowel de Maastrichterweg en de Molenstraat. Het perceel wordt aan 3 zijden begrensd door wegen. Ten oosten is de Maastrichterweg gelegen, de Molenstraat begrenst het plangebied in het westen. Een doodlopende aftakking van de Molenstraat vormt de grens in het zuiden van het palngebied. Voor autoverkeer is het via deze aftakking niet mogelijk om vanaf de Molenstraat de Maastrichterweg te bereiken.


De Maastrichterweg is één van de oude linten van Valkenswaard. De Maastrichterweg verbindt het centrum van de kern Valkenswaard met de Belgische grens ten zuiden van de gemeente. Door diverse verkeerskundige ingrepen heeft de Maastrichterweg een minder herkenbaar verloop gekregen dan andere historische linten in de kern. De bebouwing langs de Maastrichterweg wordt gekenmerkt door halfopen lintbebouwing veelal opgebouwd in één bouwlaag met kap. Het plangebied ligt op deze route ongeveer halverwege tussen het centrum van de kern en het buitengebied. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard, sectie D, nummer 3250. In het plangebied was voorheen een horecagelegenheid aanwezig met bijbehorende bedrijfswoning. Deze zijn echter in onbruik geraakt, waardoor het perceel op dit moment geen functie meer heeft en volledig vrij is van bebouwing en verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0010.png"

Uitsnede van de kadastrale kaart. Voorliggend plangebied is kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard, sectie D, nummer 3250. Bron: pdok.pdokviewer.nl, 2017.

In functioneel opzicht is de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied voornamelijk in gebruik voor de functie wonen. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich detailhandel- en bedrijvenbestemmingen. Hier zijn onder andere een bakkerij, een fietsenhandel en een autohandel gesitueerd.

4.2 Bestaande functionele kwaliteit

Het plangebied is in de huidige situatie braakliggend en heeft op dit moment dan ook geen functionele kwaliteit. Het plangebied maakt in functioneel opzicht onderdeel uit van het bebouwingslint van de Maastrichterweg. Een directe begeleiding van het lint ontbreekt momenteel ter plaatse van het plangebied.

4.3 Fysieke milieuwaarden

4.3.1 Water

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6, lid 1, sub b Bro.


Het beleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap Het beleid van het waterschap De Dommel is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.


Beleid provincie Noord-Brabant en waterschap De Dommel

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.


Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap De Dommel verantwoordelijk.


Uniformering Keuren

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.


In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x Gevoeligheidsfactor x 0,06


Beleid gemeente Valkenswaard

De gemeente Valkenswaard heeft een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2017 (vGRP) opgesteld. Vanaf 1 januari 2008 is de gemeente belast met de volgende drie zorgplichten:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • inzameling en verwerking van overtollig hemelwater;
  • inzameling en verwerking van overtollig grondwater.


Om het functioneren van alle voorzieningen te waarborgen, heeft de gemeente Valkenswaard doelen voor de rioleringszorg geformuleerd. Deze doelen zijn:

  • zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
  • zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
  • zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door particulier);
  • zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
  • zorgen dat (voor zover mogelijk) de grondwaterstand het gebruik van een gebied, volgens de bestemming, niet structureel belemmert. In de huidige planperiode van het vGRP ligt de nadruk voornamelijk op het vergaren van kennis, om in het volgende vGRP invulling te geven aan het gestelde doel.

Beoordeling

Door Aveco de Bondt is in oktober 2016 een waterparagraaf geschreven waarin nader wordt ingegaan op de invloed van het planvoornemen op de waterhuishoudkundige situatie (oktober 2016). De rapportage van deze waterparagraaf is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.


De planlocatie is in de huidige situatie volledig onverhard. In de beoogde situatie wordt het plangebied ontwikkeld tot maximaal 6 woningen inclusief bijbehorende tuinen en parkeerplaatsen. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling toe. In de beoogde situatie wordt een oppervlakte van circa 815 m2 verhard op een totale oppervlakte van het plangebied van 1.500 m2. De toename aan verharding blijft onder de grens van 2.000 m2, die gehanteerd wordt als grens door het waterschap. De ontwikkeling is dermate beperkt in omvang dat conform het huidige beleid watercompensatie of andere waterbufferende voorzieningen niet van toepassing zijn.

In zowel de Maastrichterweg als de Molenstraat ligt momenteel een gemengd rioolstelsel. Conform het beleid van de gemeente dienen hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden tot op de perceelsgrens. De nieuwe planontwikkeling wordt voorzien van een gescheiden hemelwater- en afvalwaterafvoer. Bij toekomstige rioolvervanging en aanleg van een gescheiden stelsel zal het water ook daadwerkelijk gescheiden kunnen worden verwerkt.


Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3.2 Bodem

Toetsingskader

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.


Beoordeling

Door Aveco de Bondt is in april 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuigelijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond lichte verontreinigingen aan zink, cadmium en lood bevat. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. In het ondiepe grondwater zijn lichte verontreinigingen aan zink en barium gemeten. Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Op basis van deze onderzoeksresultaten wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Natuur

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programmatische Aanpak Stikstof 2015 -2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.


Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' op een afstand van circa 1,4 kilometer. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van maximaal 6 woningen. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.


Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.

4.3.4 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Born.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de iniatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.


Beoordeling

Door Aveco de Bondt is in april 2016 een quickscan flora- en fauna uitgevoerd om na te gaan of in en nabij het plangebied beschermdesoorten voorkomen en of deze met de beoogde ontwikkeling worden aangetast. De rapportage van dit onderzoek is bijgesloten in Bijlage 5.


In het plangebied zijn slechts beperkte broedmogelijkheden aanwezig voor vogels. De kans dat vogels tot broeden komen op het braakliggende terrein is klein, maar niet geheel uit te sluiten. Alle vogelsoorten zijn tijdens het broeden strikt beschermd. Ongeacht het seizoen mogen in gebruik zijnde nesten van vogels niet worden aangetast of verstoord. Negatieve effecten op jaarrond beschermde nestlocaties worden uitgesloten.


In het plangebied is geen bebouwing aanwezig, waardoor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen zijn uit te sluiten. Eén plataan aan de rand van het terrein bevat enkele holtes die potentieel geschikt kan zijn als verblijfplaats van vleermuizen. Niet kan worden uitgesloten dat zich een verblijfplaats van vleermuizen bevindt in deze boom. Om zekerheid te verkrijgen dat de mogelijk aanwezige vleermuizen niet worden verstoord door het planvoornemen, heeft Aveco de Bondt heeft een boomholte inspectie uitgevoerd (mei 2016) om zekerheid te verkrijgen over de aanwezigheid van vleermuizen in de te kappen bomen. De rapportage van dit onderzoek is bijgesloten in Bijlage 6. In de plataan zijn meerdere holtes onderzocht. De meeste holtes waren zeer oppervlakking en slechts enkele centimeters diep. Vleermuizen moeten echter in een holte kunnen wegkruipen om zodoende een beschutte plek te vinden. Er zijn tijdens de boomholteinspectie geen vleermuizen aangetroffen, evenals geen uitwerpselen. Geconcludeerd kan worden dat de holtes in de onderzochte plataan ongeschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling leidt dus niet tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten.


Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.3.5 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).


De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

  Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  


Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.


Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.


Beoordeling

Door Aveco de Bondt is in november 2016 een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 7 bij deze toelichting bijgevoegd. De relevante wegen voor het akoestisch onderzoek zijn de Maastrichterweg, waar 50 km/u mag worden gereden en de Molenstraat, De Huif, Korenstraat en Beatrixstraat waar 30 km/u mag worden gereden. Voor deze laatste wegen geldt geen onderzoekszone, maar worden wel meegenomen in het onderzoek in het kader van een goed woon- en leefklimaat.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Maastrichterweg bedraagt ten hoogste 61 dB, ter plaatse van de oostgevel van kavel 4 en 6. Deze geluidniveaus zijn hoger dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximaal toegestane grenswaarde van 63 dB. Eveneens ontstaat door de Molenstraat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, de geluidsbelasting blijkt hier ten hoogste 50 dB. Dit is echter ruimschoots lager dan de maximaal toegestane waarde van 63 dB. Aan de maximale ontheffingswaarde wordt overal voldaan.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is sprake van een onderzoeksplicht naar geluidbeperkende maatregelen. Het verlagen van de snelheid op de Maastrichterweg tot 30 km/u is vooralsnog geen reële optie. Desalniettemin geldt hier al een vrachtwagenverbod, waardoor het verminderen van het aantal voertuigen reeds heeft plaatsgevonden. Het type wegdek is in overeenstemming met het verkeersluwe karakter van de weg en daarom passend. In deze situatie is het toepassen van bronmaatregelen dan ook geen reële optie. Voor een overdrachtsmaatregleen, bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm of -wal, ontbreekt ter plaatse van het plangebied de fysieke ruimte. Het vergroten van de afstand van de Maastrichterweg tot aan de woningen is evenmin onmogelijk. Het toepassen van overdrachtsmaatregelen is dan ook geen reële optie.

Afgewogen is dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk en wenselijk zijn. Voor de maximaal 6 woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het plangebied is een hogere waarde benodigd.

Ten behoeve van het planvoornemen is een hogere waarde procedure doorlopen voor het deel van het bouwvlak dat is gelegen langs de Maastrichterweg. De vastgestelde hogere waarden ten gevolge van verkeer op de Maastrichterweg bedragen op de waarneemhoogtes 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter respectievelijk 61 dB, 60 dB en 59 dB. Aan het genomen hogere waardenbesluit worden voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden luiden:

  • voor alle woningen waarop de geluidsbelasting meer is dan 53 dB is een geluidluwe gevel aanwezig met een geluidbelasting van ten hoogste 48 dB (incl. aftrek van 5 dB art. 110g Wgh). Voor woningen met een geluidbelasting lager dan 53 dB is dit een aanbeveling;
  • de verblijfsruimten zijn zoveel mogelijk (doch minimaal 1 ruimte) aan de geluidsluwe gevel gelegen;
  • de tot de woning behorende buitenruimte dient niet aan de uitwendige scheidingsconstructie waar de hoogste geluidsbelasting optreedt gesitueerd te worden;
  • er dient voor voldoende gevelisolatie gezorgd te worden, zodat in het kader van een goed woon- en leeflkimaat als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner is dan het verschil tussen de gecumuleerde waarde en 33 dB zonder het toepassen van de aftrek conform artikel 110 g als bedoeld in de Wgh.

In de regels is door middel van een voorwaardelijke verplichting een doorvertaling van deze voorwaarden opgenomen.


Conclusie

Ten behoeve van het plan is een hogerewaardenbesluit genomen. Het bouwplan dient te voldoen aan de daarin genoemde voorwaarden.

4.3.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.


De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).


Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.


De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.


Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.


In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.


In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt onder andere de realisatie van1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.

1 december 2008 is daarnaast het besluit houdende bepalingen ter voorkoming van de toename van het aantal personen met een verhoogde gevoeligheid voor bepaalde verontreinigende stoffen in de buitenlucht die verblijven op bij die bepalen aangewezen plaatsen van kracht geworden. Als gevoelige bestemmingen worden aangewezen gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik:

  • ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderijs of overig onderwijs aan minderjarigen;
  • ten behoeve van kinderopvang;
  • als verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis;
  • ten behoeve van een combinatie van functies als genoemd onder a, b of c.

Indien het initiatief betrkking heeft op een aangewezen categorie zoals hierboven genoemd, dient onderzocht te worden of ter plaatse sprake is van een overschreiding of dreigende overschrijding van de opgenomen grenswaarde en of voldaan kan worden aan de luchtkwaliteitseisen.


Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van maximaal 6 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is er met onderhavig initiatief geen sprake van gevoelige bestemmingen. Een nader onderzoek naar de invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.3.7 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).


Beoordeling

Ten zuiden van het plangebied zijn een aantal bedrijven gesitueerd die van invloed kunnen zijn op het planvoornemen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een gemengd gebied. Er zijn verscheidene functies aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Ten aanzien van de richtafstanden is gebruik gemaakt van dit uitgangspunt. In onderstaand schema worden de diverse bedrijfstypen in de directe omgeving benoemd.

Bedrijf   Categorie   Richtafstand VNG   Werkelijke afstand  
Bakkerij
Maastrichterweg 28
SBI-code 1071  
2   30 meter   15 meter
 
Berry Bikes fietsen
Molenstraat 57
SBI-code 952  
1   10 meter   42 meter  
Autobedrijf
Maastrichterweg 32
SBI-code 451, 452, 454  
3.1   50 meter   63 meter  

Aangezien het plangebied is gelegen in een gemengd gebied, kunnen de richtafstanden uit de VNG-handreiking met één stap worden verkleind. Als gevolg van het verkleinen van de richtafstanden kunnen in alle gevallen de richtafstanden worden gehaald. Ter plaatse van voorliggende ontwikkeling zal geen overlast plaatsvinden afkomstig van de bedrijfsactiviteiten. Bovendien hindert het planvoornemen de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering, aangezien de woningen niet zijn gelegen binnen de richtafstanden van de bedrijven.


Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3.8 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een ruimtelijke ontwikkeling moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Regelgeving

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beoordeling

Conform de professionele risicokaart(https://nederlandprof.risicokaart.nl) is in de directe omgeving een risicobron aanwezig. Op circa 650 meter ten noorden van het plangebied is een LPG tankstation AVIA gelegen. De PR10-6 contouren van 15, 25 en 45 meter vallen niet binnen het plangebied. Het effectgebied van 150 valt niet binnen het plangebied. En daardoor ruim buiten de geplande ontwikkelingen zodat er geen toename plaatsvindt van het aantal personen in het effectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0011.png"

Uitsnede van de risicokaart. Binnen de blauwe contour is voorliggend plangebied gelegen.

Bron: nederland.risicokaart.nl, 2017.

Ten zuiden van het plangebied op circa 1090 meter is een PRB leiding gelegen. De PRB10-6 contour van 10,3 meter valt niet binnen het plangebied. Ook valt de effectafstand van 28 meter niet binnen het plangebied. De leiding vormt dan ook geen belemmering.

Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid belemmert de voorgenomen ontwikkeling niet.

4.3.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.


Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied en directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.


Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

4.3.10 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.


Beoordeling

In het plangebied worden maximaal 6 woningen mogelijk gemaakt. Dit betreft geen activiteit die voortkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D 11.2, namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-procedure noodzakelijk als het plan een kader biedt voor een activiteit met een oppervlakte van 100 hectare of meer, de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of een bedrijfsvloeroppervlakte heeft van 200.000 m2 of meer. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.

Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in vebrand met een mogelijk significant effect op Natura-2000 gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.


Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling, die neerkomt op hetgeen getoetst is in deze toelichting, volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

4.4 Historische kwaliteit

4.4.1 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.


Beleid gemeente

Het cultureel erfgoed van de gemeente Valkenswaard is opgenomen in de Erfgoedkaarten van de Kempen- en A2 gemeenten. Op de archeologische beleidskaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0012.png"

Uitsnede van de Erfgoedkaart - archeologische beleidskaart. Binnen de witte contour is voorliggend plangebied gesitueerd. Bron: atlas.odzob.nl/erfgoed, 2017.

Beoordeling

Het plangebied is op de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart aangeduid als categorie 4, als gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m2 en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.


Het plangebied is bovendien op de Erfgoedkaart aangeduid als verstoord. Bij archeologisch vooronderzoek dient eerst de mate van bodemverstoring door middel van een verkennend booronderzoek te worden vastgesteld, vooraleer de archeologische waarde uitgesloten kan worden. Door BILAN is in het kader van de toenmalige plannen voor nieuwbouw op de locatie in juli 2009 een archeologisch vooronderzoek verricht. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0013.png"

Uitsnede van de erfgoedkaart met de aanduiding verstoord gesitueerd op het plangebied.  Bron: atlas.odzob.nl/erfgoed, 2017.

Uit het bureauonderzoek kan geconcludeerd worden dat het plangebied volgens de IKAW een hoge archeologische verwachting heeft, die te relateren is aan de ligging in de hoge zwarte enkeerdgronden. Deze gronden worden gekenmerkt door een humeus dek (esdek) met een dikte van 50 cm of meer. Een esdek ontstaat door systematische ophoging van het maaiveld via bemesting, waardoor het oorspronkelijke bodemprofiel, en dus de mogelijk onderliggende archeologie, tegen diepe grondverstoringen is beschermd.


In de directe omgeving van het plangebied en in het plangebied zelf zijn tot op heden geen archeologische indicatoren gevonden die duiden op bewoning in het verleden. De aanduiding van de verstoring op de gemeentelijke Erfgoedkaart bevestigd dit. Bovendien is het plangebied onderzocht op archeologische waarde en deze waarde verandert niet, dus kan gesteld worden dat het archeologisch onderzoek nog bruikbaar is. Een nader onderzoek naar het aspect archeologie is dan ook niet noodzakelijk. Met het planvoornemen worden geen archeologische waarde geschaad.


Conclusie

Het aspect archeologie is geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 5). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.


Beleid provincie

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0014.png"

Uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Bron: brabant.nl, 2017.


Beleid gemeente

Het cultureel erfgoed van de gemeente Valkenswaard is opgenomen in de Erfgoedkaarten van de Kempen- en A2 gemeenten. Op de cultuurhistorische beleidskaart zijn de cultuurhistorische waarden van de diverse gemeenten die onderdeel uitmaken van de Kempen- en A2 gemeenten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0015.png"  

Uitsnede van de Cultuurhistorische beleidskaart. Het plangebied is gelegen binnen de rode contour.

Bron: atlas.odzob.nl/erfgoed, 2017.

Beoordeling

De Maastrichterweg, waaraan het plangebied gesitueerd is, is één van de oude linten van Valkenswaard. Om deze reden is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, evenals op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart de Maastrichterweg aangeduid als historische geografie met een redelijk hoge waarde . Deze waarde geldt eveneens voor de Molenstraat. Het verloop van beide wegen dient hieruit volgend gerespecteerd te worden, dat in het kader van onderhavig ontwikkeling geen invloed heeft. Het planvoornemen raakt het verloop van beide wegen niet, enkel vindt een begeleiding van het lint plaats.


De bebouwing in het plangebied is reeds geamoveerd, maar is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart aangeduid als 'overige bouwkunst. Aangezien voorliggend plangebied vrij is van bebouwing is deze aanduiding niet meer van toepassing. De aanduiding beterft het voormalige winkelpand - woonhuis dat in het plangebied aanwezig was. Deze aanduiding is reeds niet meer van toepassing en heeft geen invloed op het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Stedenbouwkundige inpassing

Situering

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het plangebied maximaal 6 (semi)bungalows te realiseren. De woningen worden op een consument gestuurde manier ontwikkeld, waarbij de toekomstige bewoners en hun wensen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van de woningen. Vanwege het op voorhand onzekere karakter van de situering en vormgeving van de uiteindelijke bebouwing, zijn flexibele bestemmingsplanbepalingen gewenst.

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan het ontwikkelen van woningen die zowel georiënteerd worden aan de Maastrichterweg, als aan de Molenstraat. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de woningen op de noordelijke en zuidelijke zijde van de kavels te oriënteren op het openbaar gebied dat daaraan grenst. Aan alle zijden van het perceel ontstaat op deze manier een begeleiding van de wegen en het openbaar gebied ter hoogte van de woningen.

Verkaveling

De percelen hebben een oppervlakte van circa 170 tot 300 m2, waarvan het grootste deel van het perceel bebouwd zal worden. De belangrijkste leefruimtes bevinden zich dan ook op de begane grond. In het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om te voorzien in een dakopbouw, waar zich eventueel een tweede woonlaag in kan bevinden. In dat geval is sprake van een semi-bungalow.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Toezicht en handhaving van een bestemmingsplan houden in de eerste plaats in, dat van overheidswege wordt gekeken op de naleving van de regelgeving. De gemeente inventariseert de uitkomsten van een dergelijk onderzoek en vormt zich een oordeel. Tenslotte beslist zij of er interventies in de vorm van maatregelen en acties nodig zijn. De praktische uitwerking is nader in dit hoofdstuk beschreven. Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregime gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels zijn overtreden. Het geheel geeft duidelijkheid aan burgers en overheid over en weer. Het systeem biedt de gemeente de mogelijkheid, als het opleggen van een dwangsom geen zin heeft gehad, op te treden via de weg van bestuursdwang. Eventueel kan door inschakeling van justitie een procedure in gang worden gezet die gericht is op vervolging wegens het begaan van een strafbaar feit. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden ingeleid met de zinsnede "het is verboden ………".

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.


Beoordeling en conclusie

De gronden binnen het plangebied zijn niet in eigendom bij de gemeente Valkenswaard. Voor de ontwikkeling wordt geen exploitatieplan vastgesteld, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. Voor de ontwikkeling is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente Valkenswaard en initiatiefnemer. Hierin is geregeld dat de ontwikkeling geen financiële gevolgen heeft voor de gemeente Valkenswaard. De kosten van de plannen, gericht op de realisering van woningen, komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.12 Wro.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemene opzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de in de gemeente Valkenswaard gehanteerde systematiek.


De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).


De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.


De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.


In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

7.3 Regels

7.3.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'

Artikel 1 Begrippen

In het eerste artikel 'begrippen' worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige bedrijven worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Bouwperceel

In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten.

Voorgevelrooilijn

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van één bouwvlakken, waarbinnen maximaal 6 woningen met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens.


Artikel 2 Wijze van meten  

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting. De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.

Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in onderstaande afbeelding enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0016.png"

Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon- en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In onderstaande afbeelding zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg26-VA01_0017.png"

Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

7.3.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'

Dit hoofdstuk omvat de op de afzonderlijke bestemming gerichte regels. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

Artikel 3. Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan? De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming (bijvoorbeeld 'Wonen' of 'Maatschappelijk').

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. De bestemming 'Tuin' wordt op zijpercelen getekend tot op 1,5 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.

Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1,5 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1,5 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 4. Verkeer

Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet- en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Verder zijn binnen deze bestemming naast geluidwerende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan.

Artikel 5. Wonen

Deze bestemming geldt voor de woningen in het plangebied met bijbehorende zij-, achter en eventueel voortuin.

Hoofdgebouw

De hoofdbebouwing is vastgelegd in een bouwvlak. Zo wordt de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan wordt op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken.

Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken, zwembaden, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden. De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen.

Gezien de maximaal mogelijke oppervlakte van 150 m², is het in theorie mogelijk om een bijbehorende bouwwerk te realiseren met een zeer hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3,5 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Goothoogte en bouwhoogte

De maximale goot-en bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden. De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m², mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m². Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep. Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.

7.3.3 Hoofdstuk 3 'Algemene regels'

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.


Artikel 6. Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.


Artikel 7. Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Artikel 8. Algemene gebruiksregels

Prostitutiebedrijven en seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten.


Artikel 9. Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.


Artikel 10. Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10% van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.


Artikel 11. Algemene procedureregels

In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen.

7.3.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:


Artikel 12. Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.


Artikel 13 Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Maastrichterweg 26" te Valkenswaard.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Vóór het opstarten van de procedure is dit bestemmingsplan ter vooroverleg opgestuurd naar het Waterschap en naar de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft middels een geautomatiseerd antwoord te kennen gegeven dat provinciale belangen niet in het geding zijn. Het Waterschap heeft te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf en heeft aangegeven dat op basis van de Keur van waterschap de Dommel geen compenserende waterberging nodig is. Wel dient de voorkeursvolgorde zoals beschreven in de handreiking watertoets toe te passen. Daarnaast wijst het waterschap op het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2017. Hieraan is aandacht besteed in paragraaf 4.3.1.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 23 november 2017 tot en met 3 januari 2018 ter inzage gelegen. Een ieder is binnen deze termijn in de gelegenheid geweest om zienswijzen in te dienen. Ten aanzien van het plan zijn drie zienswijzen ingediend, waarvan twee zienswijzen aanleiding hebben gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De samenvatting van de zienwijzen, inclusief de beantwoording, is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is gewijzigd geamendeerd vastgesteld in de vergadering van 31 januari 2019.

Het amendement heeft geleid tot een aantal aanpassingen van het bestemmingsplan. Dit betreffen de volgende aspecten:

  • Het beleidsdocument Agenda 22 is toegevoegd aan de toelichting;
  • Opname voorwaardelijke verplichting in verband met realisatie waterberging;
  • Het wijzigen van de maximum goothoogte voor hoofdgebouwen van 7 meter naar 4,5 meter;
  • Het wijzigen van de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 10 meter naar 8,5 meter;
  • Een aanvulling op de bepaling van de maximum goot- en bouwhoogte in relatie tot het bebouwingsoppervlak.

Deze aspecten zijn in de vastgestelde versie van het bestemmingsplan verwerkt.