Plan: | Breugel; Sint Genovevastraat ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0848.BP408BREUGEL-VA01 |
Van Laarhoven Bouw is voornemens een perceel aan de Sint Genovevastraat in de kern Breugel te (her)ontwikkelen. De initiatiefnemer wil dit perceel omvormen tot een woongebied met 8 appartementen, 9 rijtjes woningen en 2 patiowoningen. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Breugel en heeft een maatschappelijke bestemming.
Hier was een school gevestigd en later diverse maatschappelijke voorzieningen zoals de scouting en een tweedehandskledingwinkeltje. De herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw is op basis van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Het voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de woningbouw mogelijk.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van de kern Breugel aan de Sint Genovevastraat. De Sint Genovevastraat is in zuidelijke richting verbonden met de Veerstraat en in noord(oost)elijke richting verbonden met het Pieter Brueghelplein. Beide wegen hebben een functie als ontsluitingsweg van de kern Breugel.
Rondom het gehele plangebied bevinden zich voornamelijk woningen met bijbehorende tuinen. Enkele individuele percelen hebben een bedrijfsbestemming of de bestemming 'Maatschappelijk'. Zie figuur 1.1 hieronder ter verduidelijking.
Figuur 1.1: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Breugel'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Son en Breugel op 15 juli 2010. Het plangebied kent in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Tuin' en 'Gemengd'. In figuur 1.2 is de verbeelding weergegeven. Naast dit bestemmingsplan heeft de gemeente diverse herzieningen vastgesteld die ook betrekking hebben op de bestaande situatie van dit plangebied. Het gaat dan om de volgende bestemmingsplannen:
Indien van toepassing zijn de regels van bovenstaande bestemmingsplannen overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Het gaat dan voornamelijk om de regels vanuit het bestemmingsplan cultuurhistorie dat betrekking heeft op de laanbeplanting langs de Sint Genovevastraat. De beschermdende regels voor deze laanbeplanting zijn overgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Breugel' met indicatief het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie van het plangebied en de planontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de betreffende milieuhygiënische en planologische aspecten aan bod. Hierna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de financiële haalbaarheid. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planopzet en tot slot komen in hoofdstuk 7 de procedures aan bod.
Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van Breugel. Rondom het gehele plangebied bevinden zich woningen met bijbehorende tuinen. Het plangebied wordt in het westen begrensd door de Sint Genovevastraat en aan de noord-, oost- en zuidkant door woonpercelen. In het noordoosten van het plangebied is de kern Breugel gelegen. De Sint Genovevastraat is in zuidelijke richting verbonden met de Veerstraat en in noord(oost)elijke richting verbonden met het Pieter Brueghelplein. Beide wegen fungeren als ontsluitingswegen van de kern Breugel. De Veerstraat komt vervolgens uit op de Wilhelminalaan in Son, welke over gaat in de Boslaan. De Boslaan loopt over in de Bestseweg waarna de weg in westelijke richting kan aantakken op de A50.
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels in maatschappelijk gebruik. In het bestaande oude schoolgebouw zijn onder andere een kinderopvang, een tweedehands kledingwinkel, LEV groep en IVN Son en Breugel gehuisvest. De rest van het terrein is als tuin ingericht (zie figuur 2.1).
Langs de Sint Genovevastraat staan aan de kant van de voorgenomen ontwikkeling bomen en de oude schoolmuur. Deze bomen en de muur vormen een natuurlijke begeleiding van de weg en vormt een afscherming tussen het plangebied en de weg (zie figuur 2.2). Het plangebied is in de huidige situatie via de Sint Genovevastraat te bereiken.
Figuur 2.1: Luchtfoto Breugel met daarin indicatief het plangebied met A= Tweedehands kledingwinkel B= Kinderopvang, LEV groep , C= IVN Son en Breugel, D= Tuinbestemming (bron: ruimtelijkeplannen.nl (2022))
Figuur 2.2: Foto van de bomen en de oude muur langs de Sint Genovevastraat. Rechts op de foto bevindt zich het plangebied (bron: Cyclomedia (2022)
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 8 sociale huur appartementen, 9 rijtjes woningen en 2 patiowoningen. De ontwikkeling vindt plaats in het zuidwesten van Breugel. De ontwikkeling betreft de realisatie van 9 koopwoningen in het middeldure prijssegment, 2 koopwoningen in het dure prijssegment en 8 appartementen in het sociale prijssegment.
In de beoogde situatie komen drie woonvlakken met tuinen aan de voorzijde (de tuinen zijn ook apart bestemd). Daarnaast is er een bestemming verkeer voor de parkeerplaatsen en de weg er naar toe. Al het overige binnen het plangebied wordt bestemd als groen.
De appartementen bevinden zich aan de noordzijde van het plangebied, gestapeld in een rij van vier. Aan de noordgrens van het plangebied (ten noorden van de appartementen) bevinden zich parkeerplaatsen. Tevens worden er bergingen gerealiseerd ten oosten van de appartementen. De patiowoningen zijn te vinden aan de zuidwestkant van het plangebied en de rijtjeswoningen worden gerealiseerd in het zuiden en aan de zuidoostkant van het plangebied. De rijtjeswoningen worden ontwikkeld als twee aparte woonblokken: een van vier en een van vijf. Aan de oostzijde wordt het plangebied tevens begrensd met parkeerplaatsen.
Daarnaast wordt het schoolmuurtje (zie ook figuur 2.2) dat parallel aan de Sint Genovevastraat loopt (en de grens van het plangebied vormt) zoveel mogelijk behouden. Er komen onderbrekingen in de muur ten behoeve van wandel- en fietspaden en parkeren. Ten aanzien van verkeer en parkeren is de omschrijving van hoe dat opgelost wordt beschreven in paragraaf 4.1 van deze toelichting.
In artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant heeft de provincie het principe van 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' geïntroduceerd. Om te voldoen aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is onderscheid gemaakt in de reguliere inpassing van de ontwikkeling (inrichtingsmaatregelen binnen de nieuwe woonbuurt) en de kwaliteitsverbetering van het landschap (overige inrichtingsmaatregelen). De reguliere inpassing van de ontwikkeling is niet meegenomen in de berekening voor de benodigde kwaliteitsinvestering.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Dit principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden (met name in het buitengebied), mits deze tevens gepaard gaat met maatregelen die de kwaliteit van het landschap (in brede zin) versterken. Met andere woorden: 'voor wat (bouwen), hoort wat (tegenprestatie)'.
In ieder geval moet kwaliteitsverbetering altijd resulteren in fysieke en zichtbare verbetering van het landschap. Ook wanneer een storting wordt gedaan, moet dit uiteindelijk resulteren in fysieke maatregelen in het buitengebied. Investeringen die geen fysieke kwaliteitsverbetering opleveren, kunnen niet worden aangewend als kwaliteitsverbetering, zoals (asbest) sanering en duurzaamheid. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarom zijn geen extra maatregelen aan de orde.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het geldend beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het plangebied aan de Sint Genovevastraat mogelijk. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste bevindingen uit het (ruimtelijk) beleid beschreven en wordt aangegeven hoe voorliggend ontwikkeling hierop inspeelt.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:
Tot het moment dat de Omgevingswet ingaat (1 januari 2024) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hierin is het rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie vastgesteld door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer.
Conclusie
In de NOVI staat benoemd dat er moet worden gewerkt aan sterke en gezonde steden en regio's. Voorliggend plan voorziet met een herontwikkeling van een locatie met een belangrijke impuls voor woningbouw in Son en Breugel. Daarmee past het plan binnen de NOVI.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid twee en drie) dienen plannen, waarin nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de Ladder houdt in dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het heeft de voorkeur dat de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten geven bij de aanvaarding van de regionale visie aan in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling van de voorziene 8 appartementen, 9 rijtjes woningen en 2 patiowoningen voorziet in nieuwbouw binnen het bestaand stedelijk gebied en is daarmee in lijn met het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Uit jurisprudentie blijkt dat er vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggende woningbouwontwikkeling is daarmee 'ladderplichtig'.
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Breugel' (vastgesteld op 21 oktober 2010) is de planlocatie bestemd als 'Maatschappelijk' en als 'Tuin' en 'Gemengd'. Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn, onder andere, bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, groenvoorzieningen, paden en wegen en parkeervoorzieningen. Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn, onder andere, bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, inritten ten behoeve van parkeren en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tot slot zijn de gronden met de bestemming 'Gemengd', onder andere, bestemd voor detailhandel, horeca, kantoren, bedrijven, publiekverzorgend ambacht en dienstverlening (al deze functies uitsluitend op de begane grond) en wonen, met de daarbij behorende aan-huis-verbonden beroepen. De beoogde woonontwikkeling is niet binnen het vigerende bestemmingsplan toegestaan. We concluderen dat het hier om bestaand stedelijk gebied gaat, aangezien er sprake is van mix van stedelijke functies in en rond het plangebied. De huidige bestemmingen rondom het plangebied worden gekenmerkt als stedelijk.
Kwantitatieve behoefte woningen
Bevolkingsprognose: Aantal huishoudens groeit met circa 32.543
In tabel 3.1 is de prognose van het aantal inwoners en huishoudens in het onderzoeksgebied weergegeven. In het onderzoeksgebied stijgt het aantal inwoners met 52.150 (10,0%) tot 2030. Ook het aantal huishoudens zal in het onderzoeksgebied naar verwachting blijven oplopen. Door huishoudensverdunning neemt het aandeel huishoudens relatief harder toe dan het aantal inwoners. In het onderzoeksgebied groeit het aantal huishoudens tot 2030 met 32.543 (13,2%). Deze voorspelde groei van 13,2% is een goede indicator voor de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied, daar het aantal huishoudens zich min of meer direct vertaalt naar de vraag naar woningen. Ieder huishouden wil immers bij voorkeur een zelfstandige woning bewonen.
Het inwonertal van de gemeente Son en Breugel zal naar verwachting tot 2030 toenemen tot 18.470 (5,2%) en het aantal huishoudens tot 7.890 (7,0%).
Tabel 3.1: Prognose aantal inwoners en huishoudens sub regio Stedelijk Gebied Eindhoven (bron: CBS, 2023 en Primos, 2023)
Kwantitatieve vraag: 29.275 woningen in het onderzoeksgebied en 555 woningen in Son en Breugel
Op basis van 'Bouwen aan de Toekomst: Afsprakenkader Wonen SGE 2022' is de kwantitatieve vraag in het Stedelijke gebied Eindhoven 29.275 woningen tussen 2021 en 2030. De kwantitatieve vraag binnen de gemeente Son en Breugel bedraagt tussen 2021 en 2030, 555 woningen.
Aanbod: Harde planvoorraad van circa 19.240 woningen
De actuele planvoorraad is gebaseerd op het overzicht van het 'Bouwen aan de Toekomst: Afsprakenkader Wonen SGE 2022'. Voor de ladder is alleen de harde planvoorraad relevant. Dit zijn plannen die al planologisch zijn vastgesteld. Binnen het onderzoeksgebied bedraagt de totale planvoorraad 42.301 woningen, waarvan 19.240 woningen in harde plannen en 23.061 in zachte plannen (tabel 3.2).
Tabel 3.2: Planvoorraad in de periode 2021-2030 naar type in het onderzoeksgebied (bron: 'Bouwen aan de Toekomst: Afsprakenkader Wonen SGE 2022).
Confrontatie: behoefte aan circa 10.035 woningen tot 2030
Als de vraag afgezet wordt tegen de harde planvoorraad in het onderzoeksgebied, dan volgt hieruit een behoefte aan 10.035 woningen (tabel 3.3).
Tabel 3.3: Harde planvoorraad ten opzichte van bouwopgave SGE 2021-2030.
Kwalitatieve behoefte woningen
Huishoudenssamenstelling: groei aantal eenpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied
Met name het aantal huishoudens en de samenstelling van die huishoudens bepalen een groot deel van de woningvraag. In het onderzoeksgebied is het grootste deel van de huishoudens een meerpersoonshuishouden (58,9% van het aantal huishoudens), waarvan 87,1% uit paren bestaat en 12,9% uit eenouderhuishoudens. Het aandeel eenpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied is 41,1%. Relevant voor de toekomstige woningvraag is de voorspelde groei van het aandeel éénpersoonshuishoudens in het totaal, omdat deze groep een groot deel van de groei van het aantal huishoudens betreft.
Op basis van de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (actualisering 2020) kan ook geconcludeerd worden dat zowel het inwonertal als het aantal huishoudens toeneemt in Noord-Brabant. Het aandeel éénpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied stijgt tussen 2020 en 2030 met circa 21%. Het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgt harder dan het aandeel paren en het aandeel éénoudergezinnen (respectievelijk 1,2% en 10%). Afgaande op deze bevolkingsprognose zal de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied in toenemende mate bestaan uit woningen die geschikt zijn voor kleine(re) huishoudens.
Kwalitatieve vraag: middeldure koop en huur: appartementen en kleinere woningen
De provincie Noord-Brabant heeft in haar provinciale woonagenda 'Brabantse Agenda Wonen' genoemd dat de regionale woningmarkten goed moeten functioneren en het wonen optimaal bij moet dragen aan het versterken van de kwaliteiten van Brabant. Ook wordt ruim baan gegeven aan herontwikkelingsplannen binnen het stedelijk gebied. Daarnaast wil ze een impuls geven aan regionale samenwerking op het gebied van bouwen en wonen. Zo kan actief worden bijgedragen aan het versnellen van de woningbouw, het vernieuwen en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en het op zorgvuldige wijze ruimtelijk inpassen van de behoefte aan nieuwe woonruimte. Gemeenten maken regionale afspraken over woningbouw, die passen binnen de woningbehoefte en mogelijkheden. De samenwerking van de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven is hier een goed voorbeeld van. De 9 gemeenten van de SGE hebben in het Afsprakenkader Wonen SGE 2022 genoemd dat ze de kwaliteit, betaalbaarheid, innovatie, diversiteit en duurzaamheid van de woningbouw willen waarborgen. Tot 2040 moeten 62.000 woningen in de SGE gerealiseerd worden, zoals is afgesproken in de Woondeal met het Rijk en de provincie. De SGE richt zich in termen van kwaliteit van de woningbouw op de zeven Brainport Principes. Deze principes richten zich op belangrijke thema's zoals betaalbaarheid, programmering sociale huur en middenhuur, duurzaamheid en innovatie.
Op basis van de Omgevingsvisie van de gemeente Son en Breugel 'OOg op een zonnige toekomst!' wordt voor de woningbouwopgave ingezet op een divers woonmilieu en de bouw van levensloopbestendige woningen (geschikt voor jong en oud), waardoor er een evenwichtige bevolkingsopbouw ontstaat. Ook leidt vergrijzing en gezinsverdunning tot een vraag naar andere woonvormen. Hierdoor is richting 2040 voornamelijk behoefte aan kleinere woningen en appartementen voor alle leeftijden in de gemeente.
Confrontatie: De ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte naar huur- en koopwoningen
Binnen het onderzoeksgebied is voornamelijk vraag naar appartementen in de sociale huur en grondgebonden koopwoningen in het middeldure segment. Deze vraag komt voornamelijk vanuit 65-plussers, stedelijke alleenstaanden en stellen tot 35 jaar. De gemeente Son en Breugel zet in op een divers woonmilieu en de bouw van levensloopbestendige woningen (geschikt voor jong en oud), waardoor er een evenwichtige bevolkingsopbouw ontstaat en Son en Breugel leefbaar blijft.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 8 appartementen, 9 rijtjeswoningen en 2 patiowoningen gerealiseerd. In het plan worden sociale huur-, middeldure koop- en dure koopwoningen gerealiseerd. Er is bewust gekozen voor verschillende type woningen om in te kunnen spelen op verschillende doelgroepen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de kwalitatieve behoefte.
Conclusie
Voor de toevoeging van woningen geldt dat het kwantitatief passend is en dat er geen onnodige leegstand of nadelige economische effecten zullen ontstaan. Binnen het plan zijn de mogelijkheden om een kwalitatieve mix te realiseren die past bij de vraag. Geconcludeerd kan worden dat er zowel kwantitatief als kwalitatief vraag is naar de voorgenomen ontwikkeling. Als geheel bevat het plan geen onaanvaardbare negatieve economische effecten of risico's die er toe leiden dat het plan aangepast ofwel verworpen dient te worden.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:
In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Svro en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moeten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma's.
De Omgevingsverordening Noord-Brabant is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. De omgevingsverordening bevat regelgeving gezien kan worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening (OV) geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten.
Relevantie plangebied
In de volgende afbeelding is de themakaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de OV opgenomen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen het Stedelijk gebied.
Figuur 3.1: Uitsnede van de themakaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' met in het bruin en paars de begrenzing van het stedelijk gebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient binnen het 'Stedelijk gebied' plaats te vinden (artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling). Hier wordt met voorgenomen ontwikkeling in voorzien.
Op grond van artikel 2.8 van de Waterwet moeten bij provinciale verordening met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, normen worden gesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans per jaar uit oppervlaktewateren van daarbij aan te wijzen gebieden. Tevens valt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan binnen een gebied dat is aangeduid als 'Norm wateroverlast Stedelijk gebied'. De norm voor Stedelijk gebied is 1/100 per jaar voor gebieden die in een ruimtelijk plan bestemd zijn voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen. De maatregelen die nodig zijn om de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren aan de in deze verordening vastgelegde norm te laten voldoen neemt de beheerder op in het beheerplan, bedoeld in artikel 4.6 van de wet, dan wel worden uitgewerkt via inrichtingsplannen.
Conclusie
Het plan is in lijn met de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
In september 2021 hebben de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE), waaronder Son en Breugel, een gezamenlijk afsprakenkader voor wonen opgesteld. Deze negen gemeenten brengen gezamenlijk het wonen verder door diverse overwegingen en uitgangspunten te hanteren. Deze overwegingen en afspraken zijn vastgelegd in het 'Afsprakenkader Wonen SGE 2022'.
Dit afsprakenkader is opgesteld om de trek naar de Brainport te stroomlijnen. De economie in de Brainport groeit al jaren harder dan het landelijk gemiddelde. Dat zorgt voor extra werkgelegenheid en een positief migratiesaldo. Veel mensen willen zich graag vestigen in het SGE. Gevolg: een sterke huishoudensgroei en een aantrekkende woningmarkt.
In 2017 zijn de kwantitatieve en kwalitatieve afspraken van de SGE vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE. Het doel hiervan is: onderscheidende en kwalitatieve woningbouwplannen zonder onderlinge concurrentie tussen de gemeenten. Samen willen de gemeenten werken aan een goed functionerende regionale woningmarkt, wat de kwaliteit van de regio ten goede komt.
Omdat in de afgelopen periode de situatie op de woningmarkt enorm is veranderd, is de doelstelling van dit Afsprakenkader als volgt: tempo maken met het bouwen van nieuwe woningen en tegelijkertijd inzetten op nieuwe woon- en leefkwaliteiten als mede het behoud en versterking van leefmilieus met een gevarieerd woningaanbod voor alle doelgroepen.
Deze doelstelling wordt door de negen gemeenten bereikt door programmatisch de woningbouwproductie af te stemmen en vanuit een gezamenlijke, regionale Visie op Wonen (2019), te handelen. Vervolgens ontwikkelen zij gefaseerd de majeure en nieuwe projecten, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren.
Om te voorzien in de opgaven zijn praktisch hanteerbare principes en gebruiken uitgewerkt. Deze principes en gebruiken gelden als bindend kader bij alle nieuwe woningbouwontwikkelingen. Het betreft de volgende zeven principes:
1. Koesteren van identiteit
Het plangebied bevindt zich in het oosten van de gemeente Son en Breugel aan de zuidwestzijde van de kern Breugel. Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels in maatschappelijk gebruik en er staat een oud schoolgebouw. In het plangebied zijn verschillende toepassingen: een kinderopvang, een tweedehands kledingwinkel, LEV groep, IVN Son en Breugel, en een tuinbestemming. Rondom het plangebied bevinden zich voornamelijk woonpercelen met tuinen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de bestemming gemengd.
Breugel wordt aangemerkt als Landelijke kern.
De locatie is gelegen aan de Sint Genovevastraat. Son en Breugel zelf kenmerkt zich als een dynamisch landelijke gemeente met een hoogwaardig woon- werk- en leefmilieu in een prachtig, groen cultuurhistorisch landschap. De cultuurhistorische groene laanstructuur aan de rand van het plangebied en de karakteristieke schoolmuur blijven behouden. In combinatie met de groene structuren die worden aangebracht bij de voorgenomen ontwikkeling, vullen deze elkaar goed aan. Hierdoor wordt de identiteit en de binding met het omliggende gebied versterkt.
2. Ruimte voor innovatie
De ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en klimaatadaptie volgen elkaar snel op. Wat vandaag als innovatief wordt aangemerkt, is volgend jaar mogelijk alweer achterhaald. Vanaf het moment van opstellen (ontwerp) bestemmingsplan tot aan start verkoop zal er op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en klimaatadaptie ongetwijfeld veel gebeuren waardoor het verstandig lijkt om keuzes uit te stellen tot een later moment. De locatie waarop dit bestemmingsplan ziet, is voldoende ruim om uiteenlopende aspecten in een later stadium in te passen.
3. Invloed voor bewoners
Deze kleinschalige ontwikkeling binnen de landelijke kern Breugel, past goed binnen het dorp. Het plan is aan omwonenden en potentiële bewoners gepresenteerd en aan de hand van gedane suggesties is een vervolgtraject gestart.
De ontwikkeling voorziet in de woonbehoefte binnen de gemeente. Daarnaast voorziet de groene structuur van de voorgenomen ontwikkeling in een versterking van sociale aspecten zoals saamhorigheid, gemeenschapszin en erbij horen.
4. Vraaggericht ontwikkelen
Het betreft weliswaar een kleinschalige ontwikkeling, maar het past goed binnen Son en Breugel. Zo zijn er appartementen en rijtjes woningen en zijn er mogelijkheden voor huurders en kopers. In Son en Breugel zijn de mogelijkheden voor nieuwbouw beperkt. Deze ontwikkeling biedt mensen de kans om binnen Son en Beugel te verhuizen dan wel terug te keren naar Son en Breugel.
De bestaande woningvoorraad in de omgeving van dit plan dateert voor een groot deel uit de jaren zestig, zeventig en tachtig uit de vorige eeuw. Deze ontwikkeling geeft mensen de gelegenheid om een overstap te maken naar een moderne woning in een kleinschalige, landelijk gelegen nieuwbouwlocatie. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling gekozen voor verschillende type woningen om in te kunnen spelen op verschillende doelgroepen.
5. Aantrekkelijk en gevarieerd woonmilieu: de wauw-factor
De nieuwe ontwikkellocatie is aantrekkelijk door de kleinschaligheid en prima bereikbaarheid. De locatie is aan weerszijden begrensd door woonpercelen, dat de locatie een dorps karakter geeft. De nieuw te planten bomen rondom de voorgenomen ontwikkeling in combinatie met de cultuurhistorische groene laanstructuur langs de Sint Genovevastraat maakt het een prettig en karakteristiek woonmilieu.
6. Benutting regionaal schaalniveau
Alle basisvoorzieningen bevinden zich in de directe nabijheid van het plangebied. Son en Breugel beschikt over een winkelcentrum, medische voorzieningen, scholen, sportverenigingen, horeca, parken en andere recreatieve voorzieningen.
Son en Breugel ligt ook onder de rook van Eindhoven met al haar grootstedelijke voorzieningen zoals theaters, ziekenhuizen, bioscopen, verschillende grote winkelcentra, uitgaansgelegenheden, sportverenigingen, musea, een universiteit en andere vormen van onderwijs. Dit maakt dat de voorgenomen ontwikkeling is van een dynamisch landelijke gemeente, welke goede aansluiting vindt bij een regio die economisch gezien volop in ontwikkeling is.
7. Gezonde verstedelijking
Rust en groen dragen bij aan het welzijn van de bewoners. De locatie biedt alle mogelijkheid voor het recreëren in de landelijke omgeving ten zuiden van Son en Breugel. Het fietsknooppuntennetwerk is in de omgeving van de ontwikkellocatie.
De locatie zelf heeft aan de rand een groene laanstructuur. In het bouwkundig plan wordt tevens ruimte geboden aan een groene ontmoetingsplek midden in het plangebied. Hier kunnen bewoners elkaar ontmoeten en zorgt de groene omgeving voor het reduceren van hittestress.
De Toekomstvisie (vastgesteld op 21 juni 2012) geeft in grote lijnen de ambities en doelen weer voor de komende 20 jaar en het geeft een richting aan voor de toekomst van Son en Breugel. De ambities tot 2030 zijn weergegeven aan de hand van de volgende kernthema's:
Ontwikkeling en groei
De bevolkingsopbouw, waarin de leeftijdsgroep 20 tot 40-jarigen sterk is ondervertegenwoordigd, wordt meer in evenwicht gebracht. Er wordt gestreefd naar een lichte groei van het aantal inwoners. Dat is nodig om de sociaal-culturele, sport- en winkelvoorzieningen, maar ook de gemeentelijke financiële positie op niveau te kunnen houden. Om dit te kunnen bereiken, worden tot circa 2030 minstens 700/850 woningen tot 1050/1550 woningen gebouwd.
De groei van het aantal woningen gaat niet ten koste van het unieke groene karakter van Son en Breugel. Dat betekent dat er wordt gebouwd binnen de bebouwde kommen op inbreidings- en herontwikkelingslocaties of beperkt aan de randen. Sociaal-culturele en onderwijsvoorzieningen zijn flexibel en bewegen mee met groei of krimp.
Gemeenschapszin
Son en Breugel kenmerkt zich door een sterke sociale samenhang, een open interactie met de buitenwereld, veel maatschappelijke activiteiten en een sterke betrokkenheid van veel inwoners. Dat uit zich onder andere in een zeer breed en actief verenigingsleven, goede voorzieningen, veel actieve mantelzorgers en een rijke variatie aan evenementen. Sociale ontmoeting is een voorwaarde en daaraan leveren voorzieningen dicht bij de mensen een bijdrage. De gemeente staat voor de opgave om een balans te vinden in wat nodig en wat mogelijk is.
De groene identiteit
De sterke waarde van de natuur in Son en Breugel wordt bewaakt en waar mogelijk versterkt. Onderhoud van de natuurgebieden geschiedt op duurzame wijze met aandacht voor de biodiversiteit en de cultuurhistorische waarden van de gebieden. De cultuurhistorische en de recreatieve waarde van het buitengebied wordt hoog gewaardeerd en bewaakt. Het groene buitengebied behoudt haar kleinschalige karakter.
Economie
De gemeente ondersteunt en stimuleert de economische bedrijvigheid en het ondernemerschap en hecht daarbij veel waarde aan startende ondernemers. Een goed vestigings- en ondernemersklimaat is daarbij van essentieel belang. Dit wordt onder andere bereikt door voldoende ruimte beschikbaar te stellen voor bedrijvigheid, maar ook door een goed beheer van en investeringen in de openbare ruimte en (sociale) veiligheid.
Het centrum van Son is het brandpunt van winkels, horeca, evenementen en allerlei sociaal-culturele activiteiten. De aantrekkelijkheid voor verschillende functies in het centrumgebied wordt versterkt omdat het van essentieel belang is voor een sterke actieve dorpsgemeenschap.
Mobiliteit
Son en Breugel vormt een spin in het mobiliteitsnetwerk van de regio. Dat geldt voor de auto, de fiets, het openbaar vervoer, te voet, over water. Dat biedt kansen, maar geeft ook beperkingen en overlast. Het vinden en bewaken van de juiste balans hierin is een belangrijke opgave voor de gemeente. Son en Breugel heeft op het gebied van mobiliteit diverse ambities, deze ambities richten zich onder andere op verkeersveiligheid, goed openbaar vervoer, creëren van korte fietsverbindingen.
De gemeente Son en Breugel heeft op 19 mei 2022 de 'Omgevingsvisie “OOg op een zonnige toekomst!"' vastgesteld.
Deze omgevingsvisie geeft een toekomstbeeld van de gemeente in 2050, het biedt een flexibel raamwerk met spelregels voor nieuwe ontwikkelingen met heldere uitgangspunten voor alle partijen.
Figuur 3.2: Uitsnede omgevingsvisie Son en Breugel (plangebied is rood omlijnd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied maakt op de kaart behorende bij de omgevingsvisie onderdeel uit van 2 verschillende thema's:
Binnen het thema natuur heeft het de aanduiding 'Waterberging beekdalen', vanwege de nabije ligging van het Dommeldal.
Binnen het thema Wonen heeft het de aanduiding 'Woongebieden'.
De locatie is één van de potentiële ontwikkellocaties in Son en Breugel waar woningen kunnen worden gerealiseerd. De voorgestane woningbouw ontwikkeling sluit daarmee aan bij de uitgangspunten uit de omgevingsvisie. De omgevingsvisie geeft de volgende kaders mee voor woningbouwontwikkelingen:
De ontwikkeling is in overeenstemming met de omgevingsvisie.
De 'Woonvisie 2012-2020 Typisch Son en Breugel' (hierna: Woonvisie) is vastgesteld op 20 december 2012. Op 16 juni 2016 is het 'Woningbouwprogramma Son en Breugel, route naar een realistische diversiteit 2016/2020 – 2030' als addendum op de Woonvisie vastgesteld. Het aspect wonen uit de Toekomstvisie is in de Woonvisie en het woningbouwprogramma verder uitgewerkt en concreet gemaakt. Als gevolg van de crisis op de woningmarkt was de dynamiek op de woningmarkt nagenoeg verdwenen: de huizenprijzen zijn gedaald, het aantal te koop staande woningen is meer dan verdubbeld en het aantal woningverkopen is bijna gehalveerd. Inmiddels is de economie en daarmee de woningmarkt weer volop losgekomen.
De belangrijkste opgave is om de dynamiek op de woningmarkt weer terug te brengen. Om dit te bereiken, zijn in de Woonvisie de volgende zes beleidsdoelen opgenomen:
Deze beleidsdoelen zijn in de Woonvisie en het woningbouwprogramma uitgewerkt in maatregelen. Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de opgave zoals benoemd in de Woonvisie. In het plan worden diverse typen woningen gerealiseerd waaronder appartementen (sociale huur), rijtjes woningen (middeldure segment) en patiowoningen (dure segment). Door de ontwikkeling van het plangebied wordt met het oog op de toekomst het duurzame karakter van de gemeente vergroot en ontstaat een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu.
Op 6 oktober 2016 is door de gemeenteraad van Son en Breugel de 'Beleidsnota Duurzaamheid 2016 – 2020' vastgesteld. In deze beleidsnota is als doelstelling gesteld de klimaatdoelstellingen waar te maken.
De gemeente is zich er van bewust dat ze die ambities niet alleen kunnen waarmaken, maar dat het een samenspel is tussen inwoners, gemeenten, andere overheden, onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Iedere partij heeft een eigen belang, rol en verantwoordelijkheid, maar de gemeente wil hierin graag een regiorol nemen.
In de beleidsnota Duurzaamheid zijn een aantal ambities vastgelegd:
Het thema 'duurzaamheid' wordt bij de ontwikkeling van het plangebied ingevuld door alle woningen indien mogelijk uit te voeren als 'Nul-op-de-meter' woningen. Hiermee wordt aangesloten bij de beleidsnota duurzaamheid 2016 – 2020 van de gemeente Son en Breugel.
Met betrekking tot beleid ligt binnen de gemeente Son en Breugel de aandacht voornamelijk op herontwikkeling /inbreidingslocaties. Door de ligging binnen de bebouwde kom en in het stedelijk gebied kan gesteld worden dat de ontwikkeling een inbreidingslocatie is. De ontwikkeling van het plangebied aan de Sint Genovevastraat voldoet aan de gemeentelijke beleidsintenties van 'bouwen binnen het stedelijk gebied'. Ook is sprake van een duurzame gebiedsontwikkeling.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
De ontwikkeling van dit woningbouwplan moet qua verkeersgeneratie ingepast worden in de directe omgeving als het gaat om verkeersdruk op de bestaande wegen. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Sint Genovevastraat. Dit is een erftoegangsweg van 30 km/u. Ook parkeren dient op eigen terrein gerealiseerd te worden. In deze paragraaf wordt de verkeersgeneratie en toekomstige parkeersituatie beschreven.
Huidige verkeersgeneratie
In tabel 4.1 is de berekening te zien van de verkeersgeneratie van het huidige gebouw aan de Sint Genovevastraat in Son en Breugel. Voor de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kengetallen van het CROW (publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren). Hierbij is tevens uitgegaan dat de ontwikkeling zich bevindt in 'rest bebouwde kom' van een 'weinig stedelijk gebied'. Voor de huidige verkeersgeneratie is uitgegaan van het gebruik van het kinderdagverblijf dat nu tijdelijk in het oude schoolgebouw zit.
Op basis van de gestelde uitgangspunten bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie (afgerond) 71 motorvoertuigen per etmaal (weekdag). De totale verkeersgeneratie per werkdag bedraagt (afgerond) 71 motorvoertuigbewegingen.
Tabel 4.1: Berekening huidige theoretische verkeersgeneratie
Toekomstige verkeersgeneratie
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de toevoeging van 8 sociale huur appartementen, 9 rijtjes woningen en 2 patiowoningen. Het gaat om 9 koopwoningen in het middeldure prijssegment, 2 koopwoningen in dure prijssegment en 8 sociale huurwoningen. De nieuw te realiseren woningen en appartementen hebben een andere verkeersgeneratie dan de huidige situatie. In tabel 4.2 is de berekening van de nieuwe verkeersgeneratie te zien. Voor de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kengetallen van het CROW (publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren) hierbij is tevens uitgegaan dat de ontwikkeling zich bevindt in 'rest bebouwde kom' van een 'weinig stedelijk gebied'.
Op basis van de gestelde uitgangspunten bedraagt de gemiddelde (afgeronde) verkeersgeneratie 115 motorvoertuigen per etmaal. Om de verkeersgeneratie per werkdag te berekenen, moet de verkeersgeneratie met factor 1,11 worden vermenigvuldigd (conform CROW). De totale gemiddelde verkeersgeneratie per werkdag bedraagt daarmee (afgerond) 128 motorvoertuigbewegingen.
Tabel 4.2: Berekening toekomstige verkeersgeneratie
Conclusie
De toekomstige (theoretische) verkeersgeneratie betreft 128 motorvoertuigbewegingen per werkdag. Dit is een toename van 57 mvt/etm ten opzichte van de huidige situatie. De ontsluiting van de nieuw te realiseren woningen en appartementen vindt plaats via de Sint Genovevastraat. De weg is gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. De toename in verkeersgeneratie is dusdanig beperkt dat verwacht wordt dat er vanuit de ontwikkeling geen doorstromingsproblemen worden veroorzaakt op de omliggende wegen.
In deze paragraaf wordt de parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling toegelicht. De gemeente Son en Breugel beschikt niet over gemeentelijke parkeernormen. Wel zijn een aantal randvoorwaarden meegegeven voor de kengetallen van parkeren. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Tabel 4.3: Berekening toekomstige parkeerbehoefte
De voorgenomen ontwikkeling heeft een parkeerbehoefte van (naar boven afgerond) 29 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden op het eigen terrein gerealiseerd. Het parkeren ten behoeve van de 8 sociale huur appartementen wordt gefaciliteerd aan de noordzijde van het plangebied (10 plekken). Het parkeren ten behoeve van de 9 rijtjes- en de patiowoningen wordt gefaciliteerd aan de zuidwestzijde van het plangebied (19 plekken) en 1 plek op eigen terrein. Dit maakt een totaal van 30 parkeerplaatsen binnen het plangebied.
Conclusie
De geplande parkeerplaatsen uit de plannen van de voorgenomenontwikkeling komt overeen met de berekende parkeerbehoefte vanuit de gegeven randvoorwaarden. Hiermee kan de parkeerbehoefte dus opgevangen worden binnen het plangebied. Hiermee voldoet de beoogde planopzet aan de benodigde parkeerbehoefte.
Voor elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. Door Antea Group is een historisch bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd in augustus 2023. In het rapport 'Historisch bodemonderzoek Bestemmingsplan Sint Genovevastraat te Son en Breugel, AnteaGroup bv, rapportnummer 0486576.100, d.d. 31 augustus 2023' zijn hiervan de resultaten beschreven. Het rapport is in zijn geheel opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Doel van het historisch bodemonderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreinigingen. De conclusies van dit onderzoek zijn hierna weergegeven.
Historisch bodemonderzoek
In het uitgevoerde historisch bodemonderzoek (Bijlage 1) is overeenkomstig de NEN 5725 een verwachting voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Grond
Op basis van het vooronderzoek is er weinig bekend over de algehele bodemgesteldheid ter plaatse van het onderzoeksgebied. In de omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Op locatie hebben treinbielzen gelegen voor perceelsafscherming. Bekend is dat voormalige treinbielzen bodemverontreiniging aan PAK, chroom en arseen kunnen veroorzaken.
Grondwater
Op basis van de vooronderzoek is er weinig bekend over de algehele gesteldheid van het grondwater ter plaatse van het onderzoeksgebied. In de omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden plaatselijk sterk verhoogde concentraties aan zware metalen aangetroffen. De sterk verhoogde concentraties in het grondwater worden toegeschreven aan de verhoogde achtergrondwaarde van het gebied. Op locatie zijn treinbielzen gelegen. Bekend is dat voormalige treinbielzen grondwaterverontreiniging aan PAK, chroom en arseen kunnen veroorzaken.
Asbest
Op basis van de bekende gegevens blijkt dat er mogelijk een (puin)fundering is toegepast ter plaatse van de voormalige doorgaande Sint Genovevastraat en aanwezige parkeerplaats aangelegen de bebouwing. Indien een (puin)funderingslaag wordt aangetroffen is deze verdacht op het voorkomen van asbest. De asbestverdachte locaties zijn weergegeven op tekening 0486576.100-S2 uit het bodemrapport.
Verkennend bodemonderzoek
Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 2000005, d.d. 21 februari 2020). Deze rapportage is beoordeeld door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB). De beoordeling van de ODZOB geeft aan dat op de locatie de bovengrond licht is verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink en PAK. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het puinpad is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond. Een dergelijk puinpad en de onderliggende bodem kan ook met andere stoffen verontreinigd zijn. Dit is niet onderzocht. Tevens is het dak van het pand, welke achter Pieter Brueghelplein 1 – 1b staat, asbestverdacht. Het is niet duidelijk hoe het hemelwater van dit dak afkomt waarbij een mogelijke asbest- en PCB-verontreiniging kan zijn ontstaan in de druppelzones.
De locatie dient aanvullend onderzocht te worden waarbij de algemene (bodem)kwalteit van de puinverharding onderzocht dient te worden. Tevens dient hierbij aandacht gegeven te worden aan de hemelwaterafvoer en het asbestverdachte dak achter Pieter Brueghelplein 1 – 1b.
Aanvullend bodemonderzoek
Door Silt Milieu B.V. is op 9 november 2023 een aanvullend bodemonderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek.
Uit resultaten van dit onderzoek volgt dat de bodem op de locatie tot een diepte van circa 1,0 m-mv overwegend uit matig fijn matig siltig zand bestaat. Met name de bovengrond is humushoudend. In de uitkomende grond zijn lokaal bijmengingen (baksteen) aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.
In het kader van het onderzoek is de grond onder de puinverharding onderzocht. De puinverharding wordt formeel gezien niet als bodem gezien. Indien er verontreinigingen in de puinverharding aanwezig zouden zijn geweest, dan had er uitloging plaatsgevonden naar de grondlaag eronder. In het grondmengmonster MM101 (grond onder puinverharding) is analytisch een licht verhoogd gehalte aan zink aangetroffen. Dit gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde, doch overschrijdt de interventiewaarde niet. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van de grond onder de puinverharding indicatief als klasse AW2000 beschouwd worden.
In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie.
Wanneer er (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uit worden gevoerd, dient men rekening te houden met de volgende zaken:
Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor de voogenomen ontwikkeling.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.
De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een geluidsgevoelige functie (wonen) maar er zijn geen wettelijk geldende geluidgrenswaarden aan de orde omdat in de omgeving van het plan alleen wegen liggen waarop de maximaal toegestane rijsnelheid 30 km/uur bedraagt. Voor dergelijke wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Er is sprake van de nieuwe ontwikkeling van woningen in binnenstedelijk gebied aan de Sint Genovevastraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen niet-zoneplichtig. Uit jurisprudentie blijkt echter dat, bij een ruimtelijke procedure (in het kader van de goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening) de mogelijke geluidinvloed van 30 km/uur wegen wel meegewogen dient te worden. Derhalve zijn genoemde wegen meegenomen in onderhavig akoestisch onderzoek.
Er is door Antea Group een akoertisch onderzoek wegverkeerslawaai opgesteld. In het onderzoek 'Akoestisch onderzoek Sint Genovevastraat te Breugel, Wegverkeerslawaai, d.d. 9 oktober 2023' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit onderzoek is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Sint Genovevastraat
Uit de berekeningsresultaten blijkt de geluidbelasting vanwege de Sint Genovevastraat ten hoogste 50 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh) bedraagt op het plangebied. In analogie met de Wet geluidhinder kan hiermee worden gesteld dat de geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB komt. De geluidbelasting komt enkel op de westgevel van de patiowoningen boven de voorkeursgrenswaarde. Op de achterzijde van de patiowoningen en tevens op de overige geluidgevoelige objecten binnen het plangebied blijft de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit wil zeggen dat alle woningen beschikken over een zogenaamde geluidluwe gevel.
Overige wegen
Uit de berekeningsresultaten blijkt de geluidbelasting vanwege de Beemdstraat ten hoogste 24 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh) bedraagt op het plangebied. De geluidbelasting vanwege de Stakenburgstraat bedraagt ten hoogste 37 dB, en de geluidbelasting vanwege de Veerstraat / Van den Elsenstraat bedraagt ten hoogste 39 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). In analogie met de Wet geluidhinder kan worden gesteld dat de geluidbelasting vanwege deze wegen onder voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.
Cumulatie
Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting vanwege alleen wegverkeer op de nieuwbouwwoningen, ten hoogste 55 dB bedraagt exclusief aftrek ex art. 110g Wgh. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting wordt wederom gehaald op de westgevel van de patiowoningen. Bij de appartementen bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 51 dB. Bij de rijwoningen bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 45 dB. Volgens methode Miedema kan worden gesteld dat ter plaatste van het plangebied een goed woon- en leefklimaat heerst.
De geluidwering van de gevel dient zodanig te worden uitgevoerd dat het resulterende binnenniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB, waarbij van de gecumuleerde geluidbelasting wordt uitgegaan op de gevel. Dat wil zeggen dat bij de woningen met een gecumuleerd geluidbelasting van 53 dB of hoger, de gevel zwaarder dient te worden uitgevoerd dan de minimale geluidwering van 20 dB die wordt voorgeschreven in het Bouwbesluit. Aangezien de gecumuleerde geluidbelasting bij de patiowoningen 55 bedraagt, dient daar een zwaardere gevelwering dan 20 dB te worden toegepast.
De nieuwe woningen die gerealiseerd worden zijn vanuit het aspect akoestiek passend binnen de geldende wet- en regelgeving.
Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:
Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.
In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het omgevingstype van de woningen in de omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als 'rustige woonwijk'/ rustig buitengebied'. Waardoor indicatieve afstanden niet kunnen worden gecorrigeerd.
In het huidige bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Breugel’ zijn in de bebouwde kom enkel bedrijven toegestaan van milieucategorieën 1 en 2. Voor milieucategorie 2 geldt volgens de VNG-brochure een indicatieve richtafstand van 30 meter tot een ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’. Bovendien zijn bedrijven uit deze milieucategorie inpasbaar binnen en naast een woonomgeving.
Ten westen van het plangebied is een autohandel gevestigd binnen een perceel met een bedrijfsbestemming. Dit bedrijf heeft een inpandige werkplaats waar autoreparaties worden uitgevoerd. Deze autohandel valt in de systematiek van de brochure bedrijven en milieuzonering in de sbi-categorie 451,452,454 met als grootste richtafstand 30 meter voor het aspect geluid. Voor geur en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter.
De grens van de bedrijfsbestemming van de autohandel tot aan de grens van het plangebied (de huidige bestemming Maatschappelijk) bedraagt 38 meter. De daadwerkelijke woningen komen nog iets verder oostelijk van deze grens te staan omdat er eerst sprake is van een bestemming Tuin voor de woningen. Maar omdat deze bestemming deels bebouwd mag worden voor de woonbestemming is voor deze analyse uitgegaan van de grens van de huidige bestemming Maatschappelijk. Er wordt voldaan aan deze richtafstand van 30 meter zodat er voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon en leefklimaat.
Ten zuidoosten van het plangebied was een winkel in automaterialen gevestigd. Planologisch is deze met een aanduiding ook weergegeven op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan. Het hebben van deze winkel valt onder detailhandel in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' en heeft een richtafstand van 10 meter voor geluid. Daarbij geldt dat de volledige bestemming 'Gemengd' van het vigerende bestemmingsplan o.a. detailhandel toestaat. Op dit moment is de winkel gesloten. Er is een mogelijkheid dat andere winkels zich vestigen op deze bestemming indien de automaterialenwinkel niet meer zou (her-)openen. Hier dient rekening mee te worden gehouden.
In Figuur 4.1 hieronder is het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling weergeven (rood omlijnd). Daarnaast is in oranje de aangrenzende bestemming 'Gemengd' van het vigerende bestemmingsplan weergeven. Het groene vlak in de afbeelding is een buffer zone van 10 meter rondom de bestemming 'Gemengd'. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt dat er een kleine overlap is met de zuidoostelijke woonbestemming van de voorgenomen ontwikkeling, zijnde het achtererf behorende bij de geprojecteerde hoekwoning. Hier is geen woonbebouwing mogelijk waardoor er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ook vanuit deze locatie is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.
Figuur 4.1: Kaart milieuzonering
Het aspect bedrijven- en milieuzonering betreft geen belemmeringen voor dit plan en de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zullen de omliggende bedrijven eveneens niet beperken in de bedrijfsvoering.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het plangebied niet in een invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg, of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Zie figuur 4.2. De woningen zelf zorgen ook niet voor extra risico voor de omgeving. Er is geen uitgebreid onderzoek en advies van de Veiligheidsregio en geen verdere verantwoording vereist.
Figuur 4.2: Kaart met externe veiligheidsaspecten ten opzichte van het plangebied
Het aspect externe veiligheid betreft geen belemmeringen voor dit plan.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de toevoeging van 8 appartementen, 9 rijtjes woningen en 2 patiowoningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer.
In het kader van goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit getoetst. De ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied. Met de NIBM-tool (versie 2022) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.
Figuur 4.3: uitkomst berekening NIBM-tool
Op basis van de uitkomst van de NIBM-tool kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de luchtkwaliteit de voorgenomen ontwikkeling in niet betekenende mate bedraagt aan de toename van luchtverontreinigende stoffen.
Het aspect luchtkwaliteit betreft geen belemmeringen voor dit plan.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.
Het doel van de natuurtoets is om een goed beeld te krijgen van de (beschermde) natuurwaarden die in het plangebied en de (directe) omgeving aanwezig (kunnen) zijn. Dit gebeurt door het uitvoeren van een bureaustudie en oriënterend terreinbezoek. Op basis hiervan wordt getoetst of in het kader van de Wnb als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kunnen optreden. Daarnaast wordt ingegaan op de eventuele vervolgstappen die noodzakelijk zijn.
In onderstaande tabel 3.5 van de natuurtoets (Bijlage 4) zijn de conclusies ten aanzien van beschermde Natura 2000-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.4 van de natuurtoets.
Er is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor onderhavig plan. Hier wordt verder op in gegaan in paragraaf 4.9 van dit bestemmingsplan.
In onderstaande tabel 3.6 van de natuurtoets zijn de conclusies ten aanzien van beschermde NNN-gebieden opgenomen. De onderbouwing van de conclusie is beschreven in paragraaf 2.5 van de natuurtoets.
Binnen het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: vogels met een jaarrond beschermd nest (huismus en gierzwaluw), algemene broedvogels, vleermuizen, zoogdieren (wezel) en amfibieën. In onderstaande tabel 3.1 van de natuurtoets zijn de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten opgenomen. De onderbouwing van de conclusies zijn beschreven in paragraaf 2.3 van de natuurtoets. Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht.
In bovenstaande tabel is aangegeven dat er nader onderzoek nodig is naar vogels met een jaarrond beschermd nest (huismus en gierzwaluw), algemene broedvogels, vleermuizen en zoogdieren (wezel). De beschrijving van dit nader onderzoek wordt in tabel 3.2 van de natuurtoets (zie onder) uiteengezet.
In onderstaande tabel is aangegeven dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in onderstaande tabel 3.3 van de natuurtoets uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Zorgplicht
Uit paragraaf 2.3.9 van de natuurtoets blijkt dat er in het plangebied soort(groep)en aanwezig (kunnen) zijn waarmee rekening dient te worden gehouden in het kader van de zorgplicht voor soorten. Maatregelen waaraan gedacht kan worden bij de invulling van de zorgplicht bij voorliggend planvoornemen zijn weergegeven in ondderstaande tabel.
Mogelijk moeten er ook enkele bomen gekapt worden waar ook een herplantplicht op van toepassing is. Of en welke bomen er concreet verdwijnen wordt de komende periode inzichtelijk gemaakt en blijkt uit de verdere detaillering van het woningbouw- en inrichtingsplan. Gekapte bomen worden gecompenseerd.
Streven van initiatiefnemer is om geen bomen te kappen. Mocht dat toch onverhoopt noodzakelijk zijn dan wordt dat betrokken bij de vervolgonderzoeken die uitgevoerd worden.
Uit de natuurtoets blijkt dat er nader onderzoek nodig is naar vogels met een jaarrond beschermd nest (huismus en gierzwaluw), algemene broedvogels, vleermuizen (verblijfplaatsen en vliegroutes) en zoogdieren (wezel). Een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten kan op voorhand worden voorkomen. De maatregelen die hiervoor kunnen worden genomen staan tabel 3.3 van de natuurtoets. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Daarnaast blijkt dat er in het plangebied soort(groep)en aanwezig (kunnen) zijn waarmee rekening dient te worden gehouden in het kader van de zorgplicht voor soorten. Maatregelen waaraan gedacht kan worden bij de invulling van de zorgplicht bij voorliggend planvoornemen zijn weergegeven in tabel 3.4 van de natuurtoets die ook in deze paragraaf zijn weergegeven.
De aanvullende onderzoeken die uitgevoerd worden zijn gebonden aan vaste onderzoeksperiodes en zijn gestart. Nader onderzoek voor beschermde soorten is nog niet volledig uitgevoerd ten tijde van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Er is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bestemmingsregels die de ecologische belangen voldoende borgen.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet worden drie eerdere wetten vervangen. Het gaat om de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) inclusief het Programma Aanpak Stikstof, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is ondervangen in onderdeel gebiedsbescherming (vervangt Nb-wet). Voor bestemmingsplannen is het toetsingskader voor deze gebieden in de basis ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Nb-wet.
Als (een wijziging van) een bestemmingsplan negatieve gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden kan het plan in beginsel niet worden vastgesteld. In dat geval moet het bevoegd gezag volgens artikel 2.8, van de Wet natuurbescherming (Wnb) eerst een passende beoordeling opstellen. Uit de passende beoordeling moet blijken dat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende gebieden niet aangetast worden door het plan.
De stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kan berekend worden met behulp van het verplicht te gebruiken rekenprogramma AERIUS Calculator. Van elke te berekenen situatie wordt een model gemaakt met invoergegevens waarmee vervolgens de berekening wordt uitgevoerd. Op basis van de invoer bepaalt het rekenprogramma AERIUS Calculator zelf de correcte berekening van de bijdrage ten opzichte van de referentiesituatie, indien aanwezig. Tevens bepaalt zij zelf de rekenpunten binnen de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden wordt berekend ter plaatse van voor stikstofgevoelige habitats. Het volledige stikstof rapport is te vinden in bijlage 5.
De ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden is weergegeven in figuur 4.4. Het plangebied ligt ver van stikstofgevoelige natuurgebieden. Het ligt op 12,3 km van het Natura 2000-gebied ‘Strabrechtse Heide & Beuven’. Het natuurgebied is stikstofgevoelig en heeft de status: Habitatrichtlijn. Daarnaast ligt het Natura 2000-gebied ’Kampina & Oisterwijkse Vennen’ op 15,5 km afstand van het plangebied. Dit natuurgebied is ook stikstofgevoelig en heeft de status: Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Figuur 4.4: Ligging van stikstofgevoelige natuurgebieden ten opzichte van het plangebied (AERIUS, 2023)
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator zijn de effecten m.b.t. stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Er zijn twee berekeningen uitgevoerd, voor de realisatiefase en voor de gebruiksfase. De stikstofdepositie is voor beide berekeningen niet groter dan 0,00 mol/ha/jaar.
Het aspect stikstof vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te agenderen in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het waterbeleid en de visie vanuit de gemeente Son en Breugel is onder meer vastgelegd in onderstaande documenten en beleidsstukken:
Gemeentelijk Rioleringsplan Gemeente Son en Breugel
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP 2016-2022 is met een jaar verlengd. Hiermee waarborgt de gemeente de continuïteit van de rioleringszorg. In het GRP is de gemeentelijk visie op het afkoppelen van hemelwater op lange termijn geformuleerd.
Hemelwater
De perceeleigenaar is verantwoordelijk om hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken op het eigen terrein en/of bij aanwezigheid van oppervlaktewater het overschot aan hemelwater daarop te lozen. De gemeente streeft ernaar het verhard oppervlak af te koppelen. Bij afkoppelen vindt de gemeente de volgende aanpak doelmatig:
Hemelwatervoorziening openbaar gebied:
De hemelwaterzorgplicht voor de openbare ruimte is bij de gemeente gelegen. Indien de perceeleigenaar zich niet kan ontdoen van het afvloeiende hemelwater, kan hij dit aanbieden aan de gemeente en komt de inzamelplicht hiervan bij de gemeente te liggen. De gemeente dient dan een voorziening aan te bieden. Hierbij zijn de volgende situaties mogelijk:
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
Keur Waterschap De Dommel 2015
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
De rekenregel voor minimale compensatie luidt:
Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x
0,06 (in m)
De gevoeligheidsfactor is in principe 1. Mits de doorlatendheid van de bodem in bepaalde gebieden een lagere gevoeligheidsfactor toe staat.
De compensatie dient dan wel aan de volgende eisen te voldoen:
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het plangebied bevindt zich in het oosten van de gemeente Son en Breugel aan de zuidzijde van het dorp Breugel. Het huidige plangebied ligt aan de Sint Genovevastraat 33-37 te Son en Breugel. Hier staat een schoolgebouw waar nu een kinderopvang, scouting en een tweedehandswinkel in gevestigd zijn.
De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN 4, DTM). De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied betreft gemiddeld circa NAP +15,4m in het westelijke deel en NAP+ 13,9 m in het oostelijke deel.
Aan de hand van het REGIS II-ondergrondmodel wordt de ondergrond van het plangebied beschreven. De Holocene deklaag is niet aanwezig binnen het plangebied. Het eerste watervoerende pakket (WVP) bestaat uit zandlagen van de Formatie van Boxtel en Formatie van Sterksel en heeft een dikte van ca. 50 m. Volgens het REGIS II-model wordt de horizontale doorlatendheid (kh) geschat tussen 1 en 1.000 m/d. Onder het eerste watervoerende pakket is een dunne kleiige afzetting van de Formatie van Sterksel aanwezig met een dikte van circa 2 m en een weerstand van 50 – 100 dagen.
Grondwaterstanden
Om inzicht te krijgen in het freatische grondwater in het plangebied is gebruik gemaakt van gegevens uit het grondwatermeetnet van de gemeente Son en Breugel. Hieruit wordt afgeleid dat de GHG ter plaatse van de Sint Genoveva kerk op ca. NAP +12,8 m ligt. Het maaiveld bevindt zich hier op een hoogte van NAP +13,65 m, waardoor de GHG wordt beredeneerd op 0,75 m-mv. (noot: de GHG is bepaald over een tijdsperiode van 3 jaar, waardoor dit een schatting is.)
Vervolgens is opgemerkt door de gemeente dat het plangebied zelf ongeveer 1 meter hoger is gelegen dan de Sint Genoveva kerk en wordt ingeschat door de gemeente dat de GHG zich ter plaatse van het plangebied op ca. 0,8 m-mv bevindt.
Watersysteem
Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap De Dommel. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig maar in de omgeving van het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. Het belangrijkste oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied is het KRW- waterlichaam Midden- en Beneden Dommel (ten noordwesten van het plangebied).
Op basis van de interactieve webkaart van de provincie Noord-Brabant zijn ten noordwesten van het plangebied beschermingsgebieden aanwezig. De gebieden zijn geclassificeerd als 'regionale waterberging'. Dit gebied wordt ingezet om wateroverlast uit het regionale watersysteem (beken, waterlopen) tegen te gaan. Daarnaast ligt ook in de omgeving van het plangebied een 'attentie waterhuishouding gebied'. Het doel van een attentiezone is om negatieve effecten te voorkomen bij ontwikkelingen binnen of naast natte natuurparels.
Waterkering
Volgens de legger van het waterschap De Dommel ligt het plangebied niet in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering.
Het plangebied beslaat in totaal circa 5.325 m2. Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging. Hiervoor is gekeken naar de hoeveelheid verhard en onverhard oppervlak. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een onverhard oppervlak van circa 1.830 m2 (34% van het totale plangebied). Het plangebied is voor 3.495 m2 verhard (66% van het totale plangebied).
In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van 4.491 m2 (84% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt 834 m2 (16% van het totale plangebied). Met de ontwikkeling van het plangebied neemt het verharde oppervlak dus met 2.661 m2 toe ten opzichte van de huidige situatie.
Door de aanleg van verharding kan het hemelwater niet infiltreren maar stroomt versneld af naar nabijgelegen oppervlaktewater en/of riolering. Dit leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem, dit kan wateroverlast tot gevolg hebben. Om dit te mitigeren dient extra waterberging te worden gerealiseerd.
Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is en de effecten door klimaatverandering. Volgens de GRP van gemeente Son en Breugel vallen gebieden met een uitbreiding van de verharde oppervlakte en/of daken tussen 500-10.000 m2 onder de Keur 2015 van Waterschap de Dommel.
Ter compensatie van de toekomstige verhard oppervlak geldt een compensatieberging van 60 mm per m2. In de bestaande situatie wordt het hemelwater echter afgevoerd naar het gemengd riool. Aangezien de gemeente ernaar streeft het verharde oppervlak af te koppelen, wordt de wateropgave berekend op basis van het totale verharde oppervlak van 4.491 m2. In totaal moet 270 m3 (4.491 x 1 x 0.06) water worden geborgen om de toekomstige verharding af te koppelen.
Hemelwaterafvoer
De gemeente streeft ernaar het verhard oppervlak af te koppelen. Het heeft de voorkeur om hemelwater te infiltreren of hergebruiken op eigen terrein en anders volgens het principe vasthouden, bergen, afvoeren te verwerken in het openbaar gebied.
Binnen het ontwerp zijn waterbergende maatregelen opgenomen. Er staan in het ontwerp twee wadi's opgenomen. Deze hebben een diepte van 60 cm waarvan 40 cm kan worden gevuld met hemelwater.
In de huidige situatie voldoet het ontwerp niet aan de hemelwaterbergingseisen. Om daar wel aan te voldoen kan als toevoeging op het ontwerp het aanleggen van één extra wadi en grindkoffers worden overwogen. De potentiële waterberging per maatregel is gegeven in tabel 4.4. Dit zijn indicatieve waarden, de maatregelen dienen nader te worden uitgewerkt om nauwkeurig te kunnen bepalen hoeveel waterberging mogelijk is per maatregel. De verwachting is dat de voorgenomen bergingsmaatregelen een grotere bergingscapaciteit hebben, vooral de wadi's.
Tabel 4.4: Effectiviteit geïnventariseerde maatregelen
Voor het aanvragen van de bijbehorende vergunningen is het van belang dat de bergingsmaatregelen verder worden uitgewerkt. Ook is het van belang dat de ontwerp van St. Genovevastraat niet leidt tot negatieve effecten zoals wateroverlast op aangrenzende percelen.
Om hemelwater dat van de daken en overige verharde oppervlakken afstroomt te mogen infiltreren/bergen, dient onder meer aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Hemelwaterbelasting
Het westelijke deel van het plangebied is in werkelijkheid hoger dan in de aangrenzende gebieden. Het Waterschap Dommel en de gemeente Son en Breugel hanteren dat hemelwater binnen eigen perceel moet worden vasthouden. Tevens heeft het de voorkeur om hemelwater op percelen op eigen terrein te verwerken en anders volgens het principe bergen, vasthouden, en vertraagd afvoeren principe te verwerken in het openbaar gebied. Belangrijk is dat de ontwikkeling geen wateroverlast mag veroorzaken voor aangrenzende percelen.
Bij de realisatie van de waterhuishouding plan/technisch ontwerp en voor de aanvraag van de bijbehorende vergunningen moet worden aangetoond dat dat de ontwikkeling aan deze eisen kan voldoen.
Afvalwaterbelasting
In de omgeving van het plangebied is er een gemengd riool aanwezig. Conform het beleid van de gemeente moet de vuil- en hemelwaterafvoer in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Hierbij moet het vuilwater naar het bestande rioolstelsel worden geleid en het hemelwater naar een waterberging.
Door de ontwikkeling van St. Genovevastraat zal een toename van bewoners een extra belasting vormen voor het bestaande rioolstelsel. In de huidige situatie zal de grootste belasting van het stelsel bestaan uit hemelwater. Op basis van expert judgement wordt geconcludeerd dat het bestaande rioolstelsel de extra afvoer van de vuilwaterbelasting als gevolg van de ontwikkeling zonder problemen kan verwerken, zolang de lozing in regenwater maar gescheiden plaatsvindt.
Voor de aanvraag van de bijbehorende vergunningen is het van belang dat er meer inzicht wordt gegeven in de riolering- en hemelwatersystemen.
Ontwateringsdiepte
Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil. De vereiste ontwateringsdiepte voor nieuw gebouw is 0,7 m. De gemeente schat dat de GHG zich hier op ca. 0,8 m-mv bevindt.
Het is mogelijk dat de voorgenomen peilverhoging moet worden bijgesteld nadat het bodemonderzoek is uitgevoerd. Op basis hiervan kan met meer detail de daadwerkelijk aanwezige grondwaterstanden in het plangebied worden bepaald. Geadviseerd wordt om tijdens de ontwerpfase de gekozen vloerpeilen te laten controleren door een deskundige. Tevens wordt ook aanbevolen om tijdens het bodemonderzoek infiltratieproeven uit te voeren.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig ter plaatse van het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Daarom worden er geen schade aan het watersysteem verwacht.
Om te borgen dat de watercompensatie van 270 m³ ook gerealiseerd gaat worden is in de regels (6.4.2) een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting borgt dat binnen het plangebied voldoende bergingscapaciteit gerealiseerd wordt en dat de woningen pas in gebruik genomen mogen worden nadat de volledige waterberging gerealiseerd is en in stand gehouden wordt. Er is voldoende ruimte in het plangebied aanwezig om voldoende water te bergen. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. Om die reden heeft archeologisch adviesbureau Past2Present in opdracht van de gemeente Son en Breugel archeologiebeleid geformuleerd. Dit beleid is vastgelegd in het rapport 'Archeologie als nieuwe conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel'. Op 22 april 2009 heeft de gemeenteraad van Son en Breugel met de vaststelling van dit rapport het archeologiebeleid voor het hele grondgebied van de gemeente vastgelegd.
Teneinde in een vroeg stadium te kunnen bepalen of archeologisch onderzoek verplicht is in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen, dan wel bij concrete voorstellen tot ruimtelijke ordeningsprojecten, zijn bij het vaststellen van het rapport 'Archeologie als conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel' voor diverse ruimtelijke ingrepen selectiecriteria opgenomen. Door middel van ondergrenzen is aangegeven voor welke ruimtelijke ingrepen in de bodem wel dan wel geen archeologische vervolgactiviteiten gelden. In de diverse ruimtelijke plannen werkt dit door in archeologische planregels. De archeologische beleidskaart van Son en Breugel is opgesteld op basis van het op 22 april 2009 door de gemeenteraad eveneens vastgestelde rapport 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart Son en Breugel'. De archeologische beleidskaart betreft een kaart, zonder archeologisch inhoudelijke informatie, die duidelijk aangeeft voor welke gebieden welke ondergrens geldt in de gemeente Son en Breugel.
In augustus 2023 is in opdracht van Van Laarhoven Bouw door Antea Group een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de St. Genovevastraat in Son en Breugel (Bijlage 7). Bij de aanlegwerkzaamheden kunnen eventuele archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient als onderbouwing voor de ruimtelijke procedure.
Het plangebied ligt in de archeoregio Noord-Brabants Zandgebied. Binnen deze regio valt het in het zandgebied De Roerdalslenk. In het vroeg en midden Pleistoceen werd deze slenk gevuld met zand en grind toebehorend aan de Formatie van Sterksel. Deze afzettingen werden aangevoerd door de Rijn en Maas. Door continue daling en verandering van aardtektoniek, moesten de rivieren hun loop verplaatsen. Hierdoor stopte de sedimentatie en werd het Roerdalslenk opgevuld met afzettingen van een lokale oorsprong, die toebehoren aan de Formatie van Boxtel. De afzettingen kunnen worden onderverdeeld in Brabants leem, fluvioperiglaciale afzettingen van smeltwater en eolische afzettingen van löss en dekzand.
Aan het einde van het Weichselien en de start van het Holoceen 10.000 jaar geleden, warmde het klimaat op. Snelstromende vlechtende beken veranderden in rustig stromende meanderende rivieren. Deze rivieren sneden zich in in het Holocene landschap. In beekdalen werd er zand en klei afgezet. Doordat er door de klimaatopwarming vegetatie op laaggelegen, natte delen van het landschap kon groeien, kon er plaatselijk ook veenvorming ontstaan. Deze veenvorming behoort tot het Laagpakket van Singraven binnen de Formatie van Boxtel. Dekzand dat in het Pleistoceen was afgezet kon ook weer opstuiven door menselijk toedoen (waaronder door het kappen van vegetatie en het ontginnen van veenlandschappen). Deze stuifzandafzettingen behoren tot het Laagpakket van Kootwijk binnen de Formatie van Boxtel.
Op historisch kaartmateriaal is af te lezen dat sinds 1850 reeds bewoning aanwezig is binnen het plangebied. Ook op de kadastrale minuut (1811 – 1832) is af te lezen dat er al bewoning binnen het plangebied aanwezig was. Dit omvat een school, een huiserf, twee bouwerven en drie tuinen. Het pand dat nu op de planlocatie staat is gebouwd in de jaren 70 en uitgebreid.
Uit onderzoeken uit de omgeving is gebleken dat er sporen en vondsten uit de middeleeuwen en Nieuwe Tijd zijn aangetroffen. Echter is op enkele plekken het bodemprofiel ook verstoord. In hoeverre de bodem in het plangebied intact is, is niet bekend.
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan het plangebied ten aanzien van archeologie nog niet worden vrijgegeven. Er wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd op basis van de aanbevelingen uit dit onderzoek.
Omdat er op dit moment nog geen duidelijkheid is zijn de geldende dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2' en 'Waarde-Archeologie 4' gehandhaafd in de regels en op de verbeelding. Daarmee mogen werkzaamheden niet plaatsvinden zonder voorafgaand onderzoek en toestemming van het bevoegd gezag. Daarmee vormt het aspect archeologie geen beperking voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het westen van Breugel. De Sint Genoveastraat en het groen hieromheen is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol groen in bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' (21-10-2020) en de hieraan gekoppelde erfgoedkaart. Onderstaand is op een uitsnede van de erfgoedkaart het plangebied rood omkaderd. Te zien is dat de laanbeplanting langs de Sint Genovestraat aangeduid is als cultuurhistorisch waardevol.
In het plangebied zijn geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Figuur 4.5: Uitsnede 'Kaart behorende bij het erfgoedbeleid'
Indien werkzaamheden aan de laanbeplanting noodzakelijk zijn dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd en deze wordt pas verleend indien de te verwijderen laanbeplanting zoals opgenomen op de 'Kaart behorende bij het Erfgoedbeleid' wordt gecompenseerd volgens een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan. Bij de planvorming is rekening gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft standaard, landelijk geldende, afstanden en normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) en . Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. Nagegaan moet worden of het aspect geur ten aanzien van de veehouderij van invloed is op het woon- en verblijfsklimaat leefklimaat ter plaatse van te bestemmen geurgevoelige objecten. Verder moet worden nagegaan of te realiseren geurgevoelige objecten een belemmering vormen voor de veehouderijen.
Voorgrondbelasting
De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. In overleg met de omgevingsdienst Zuidoost-Brabant is bepaald dat de dichtsbijzijnde veehouderij dermate ver weg licht dat een toetsing van de voorgrondbelasting achterwege gelaten kan worden.
Omdat de veehouderij overbelast is op bestaande geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom van Breugel vormt de geurberekening ook de worst-case situatie en hoeft geen berekening van de omgekeerde werking van de Wgv te worden uitgevoerd. Bestaande woningen zijn maatgevend voor de mogelijkheden van de veehouderij.
Achtergrondbelasting
De geurbelasting van alle veehouderijen samen op het plangebied wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd. Hierbij wordt gekeken naar alle veehouderijen binnen een straal van twee kilometer van het plangebied
De achtergrondbelasting (op basis van de ODZOB-kaarten) is ter plekke van het plangebied tussen de 0 en 3 ouE/m³. Dit betekent dat er ter plaatse sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat op het gebied van geurhinder (veehouderijen).
Figuur 4.6: achtergrondbelasting St. Genovevastraat.
Uit het geuronderzoek blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings-)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1° een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2° een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het plan voorziet in 8 sociale huur appartementen, 9 rijtjes woningen en 2 patiowoningen. Het plangebied heeft een grootte van circa 0.8 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben . Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de:
Er is voor dit plan een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld door Antea Group. Deze volledige beoordeling is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Omdat alle onderzoeken die gebruikt zijn ook in deze toelichting zijn weergegeven wordt verwezen naar deze Bijlage 8 als het gaat om de analyse.
Er is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r. procedure.
Ook de na de ter inzagelegging van dit bestemmingsplan toegevoegde onderzoeken, aanvullend bodemonderzoek en de update van het stikstofonderzoek, hebben deze conclusie bevestigd.
De kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Inhoudelijk is aangesloten bij het vigerend bestemmingsplan 'Breugel' waarbij op sommige aspecten is afgeweken van deze standaard. Tevens zijn de wijzigingen uit het bestemmingsplan 'Bebouwde kommen; herziening 2017' verwerkt. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de 4 hoofdstukken die tezamen de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan vormen en volgt een beschrijving van de toegepaste bestemming.
In het kader van de SVBP2012 dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan aangehouden te worden. Deze is hieronder aangegeven.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies.
Voor de toegepaste bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Wel dient er te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bouwhoogte, dakhelling en dergelijke).
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Dit hoofdstuk bevat:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanten, voorzieningen voor langzaam verkeer, speelvoorzieningen, straatmeubilair, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen. De bebouwingsregels voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, parkeervoorzieningen, inritten ten behoeve van parkeren en/of parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, behoud herstel en instandhouding van (het beeldbepalende karakter van) het bos en de bebossing.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons ofluifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals wegen, (on- en halfverharde) paden en parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, water en waterhuiskundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, verkeerskundige doeleinden en bergingen.
De bebouwingsregels voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, verkeerskundige doeleinden en bergingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en verhardingen, aan-huis-verbonden beroepen, aan-huis-verbonden bedrijven, onoverdekte zwembaden, groenvoorzieningen, paden en wegen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water en waterhuiskundige voorzieningen en behoud herstel en instandhouding van (het beeldbepalende karakter van) het bos en de bebossing.
De bebouwingsregels voor gebouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Ook is in dit artikel een regeling opgenomen die regelt dat het gebruik van de woningen ten behoeve van het wonen is slechts toegestaan als in het gehele plangebied is voorzien in de aanleg en duurzame instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging, ter grootte van 60 mm over het totaal toegenomen verhard oppervlak.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol groen
De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de bestaande laanbeplanting zoals opgenomen op de 'Kaart behorende bij het Erfgoedbeleid'. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Het ontwerpbestemmingsplan Breugel; Sint Genovevastraat ong. wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Na vooroverleg doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. In het kader van deze procedure is het ontwerpbestemmingsplan in de periode van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024 gedurende zes weken ter visie gelegd, samen met de ontwerpvergunning. In deze periode is de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen.
In de genoemde periode is één zienswijze ingediend op het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeente. Het resultaat van de procedure is in de 'Zienswijzennotitie ontwerpbestemmingsplan Breugel; Sint Genovevastraat ong.' samengevat.
In deze notitie, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd, is aangegeven welke aanpassingen naar aanleiding van de ingediende zienswijze zijn gedaan en ook zijn hierin de ambtshalve wijzigingen benoemd.
De gemeenteraad heeft oop 30 mei 2024 het bestemmingsplan vastgesteld. Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan staat direct beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.