Plan: | Buitengebied Maasdonk 2012 herziening Loonsestraat 5 en Wolfdijk 2 Nuland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002471-1401 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk" van gemeente 's-Hertogenbosch ten behoeve van de herbestemming van de voormalige agrarische bedrijfslocaties aan de Loonsestraat 5 te Nuland en Wolfdijk 2 te Nuland.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De agrarische bedrijven aan de Loonsestraat 5 te Nuland en de Wolfdijk 2 te Nuland worden of zijn al beëindigd. Voortzetting van de agrarische bedrijvigheid is gezien de ligging in een bebouwingsconcentratie niet voorstelbaar en wenselijk. Er zullen derhalve andere functies gezocht moeten worden voor deze locaties. Voor beide locaties is de beoogde vervolgfunctie een woonfunctie.Tevens wordt de bestaande cultuurhistorisch waardevolle woonboerderij aan de Loonsestraat 5 gesplitst in 2 wooneenheden en wordt er een extra woning gerealiseerd op de plaats van een te slopen veestal ten zuiden van de woonboerderij aan de Loonsestraat 5.
Met de voorgenomen ontwikkeling zal door de definitieve beëindiging van de veehouderijbedrijven ter plaatse een aanzienlijke milieuwinst worden behaald. Een woonfunctie heeft een aanzienlijk lagere milieubelasting dan een veehouderijbedrijf. Daarnaast wordt met de gewenste invulling van de locaties een oplossing geboden voor de leegstaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Een groot deel hiervan wordt gesloopt en een deel krijgt een vervolgfunctie als bijgebouw bij de woningen. Hiermee wordt verpaupering voorkomen.
Met de gewenste ontwikkeling zal het bebouwde en verharde oppervlakte afnemen. Daarnaast zal door het realiseren van een goede landschappelijke inpassing en een extra inspanning in ruimtelijke kwaliteitsverbetering, een bijdrage worden geleverd aan een betere uitstraling en kwaliteit van de locaties ten aanzien van het omliggende gebied.
De gewenste ontwikkelingen passen niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkelingen, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
De planlocaties zijn gelegen aan de Loonsestraat 5 te Nuland en Wolfdijk 2 te Nuland. Deze locaties worden van elkaar gescheiden door de Loonsestraat. Het plangebied ligt tussen de dorpskernen van Nuland en Geffen in het landelijk gebied van gemeente 's-Hertogenbosch. De locaties zijn kadastraal bekend onder gemeente Nuland, sectie E, nummer 323 (deels) en 915 (deels).
In het volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk 2012" van de voormalige gemeente Maasdonk zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2013, onverkort van toepassing.
Loonsestraat 5
Zoals te zien is in het volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie aan de Loonsestraat 5 de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' (deels) toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'Bouwvlak', 'Cultuurhistorische waarden' (deels), 'Groenblauwe mantel' en 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Loonsestraat 5 te Nuland
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Wolfdijk 2
Zoals te zien in het volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie aan de Wolfdijk 2 de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'Bouwvlak', 'Intensieve veehouderij' (deels) en 'Groenblauwe mantel' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Wolfdijk 2 te Nuland
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Dit komt enerzijds omdat aan de zijde van de Loonsestraat 5 voorzien wordt in het toevoegen van een woning met gebruikmaking van de regeling versterking omgevingskwaliteit en anderzijds omdat aan de zijde van de Wolfdijk 2 de maximum oppervlakte aan bijgebouwen overschreden wordt. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente 's-Hertogenbosch. Dit deel van het landelijk gebied betreft een lager gelegen gebied van het Kampenlandschap op dekzand.
De omgeving van de locatie kenmerkt zich door een historische lintstructuur met verdichtingen aan de kruispunten. Het plangebied grenst direct aan zo'n kruispunt. De verkavelingsstructuur betreft van oorsprong een strookverkaveling met een kleinschalige opzet. Door samengevoegde percelen is het van oorsprong kleinschalige landschap met een smalle langgerekte verkaveling, minder herkenbaar.
In het lint zijn alle agrarische bedrijven in de loop der tijd gesaneerd en in de nabije omgeving zijn enkel burgerwoningen gelegen. Met de herbestemming van de laatste twee voormalige agrarische bedrijfslocaties krijgt het lint een primaire woonbestemming.
Loonsestraat 5
Op de locatie aan de Loonsestraat 5 was tot voor kort een melkrundveehouderij gevestigd. Op de locatie bevinden zich naast een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij met bijgebouwen meerdere bedrijfsgebouwen, waaronder een ligboxenstal, jongveestal en veldschuur. Daarnaast zijn er op het erf diverse andere voorzieningen als voedersilo's, een sleufsilo, kuilvoerplaten en erfverharding.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1,2 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie Loonsestraat 5 ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Wolfdijk 2
Op de locatie aan de Wolfdijk 2 was een varkenshouderij gevestigd. Deze is al enkele jaren geleden beëindigd. Ter plaatse zijn een bedrijfswoning, inpandige berging, voormalige mantelzorgwoning en varkensstal (ca. 380 m2) aaneengebouwd. Daarnaast bevinden zich op het erf een vrijstaande veldschuur, een kleine opslagloods en overige voorzieningen als spuitplaats, voeropslag en erfverharding.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 0,5 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie Wolfdijk 2 ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Loonsestraat 5
De initiatiefnemer is voornemens om de locatie te herontwikkelen naar een woonbestemming, waarbij de langgevelboerderij wordt omgezet naar een burgerwoning en wordt gesplitst in 2 wooneenheden, de agrarische bebouwing en overige voorzieningen worden gesaneerd en er wordt een extra woning gerealiseerd ter plaatse van de voormalige rundveestal.
Voor de ontwikkeling van de extra woning gelden de volgende uitgangspunten:
Voor de splitsing van de woonboerderij geldt dat na splitsing per wooneenheid maximaal 100 m² aan bijgebouwen aanwezig mag zijn.
In de volgende figuur is het inrichtingsvoorstel van de uiteindelijke beoogde situatie weergegeven. De cultuurhistorisch waardevolle boerderij aan de Loonsestraat 5 krijgt een bestemmingsvlak 'Wonen' met een oppervlakte van 1.800 m2 en voor de extra woning wordt een bestemmingsvlak 'Wonen' van 1.000 m2 opgenomen.
Het volledige inpassingsplan is als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.
Inrichtingsschets gewenste situatie Loonsestraat 5
Bron: Elings
Wolfdijk 2
De initiatiefnemer is voornemens om de locatie te herontwikkelen naar een woonbestemming. Ondergeschikt aan de woonbestemming zullen de volgende activiteiten uitgevoerd gaan worden:
Overtollige bebouwing, zijnde het achterste deel van de varkensstallen evenals de kleine loods, worden gesloopt en de overige voorzieningen worden verwijderd.
In het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk 2012" wordt er ruimte geboden voor aan huis gebonden beroepen, een bed&breakfast en aan huis gebonden bedrijven. Volgens de vigerende planologische regeling mag voor een bed&breakfast maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen gebruikt worden. Na sloop van overtollige bebouwing resteert er een vloeroppervlakte van circa 475 m2. Dit betekent dat er ten hoogste 142 m2 in gebruik genomen mag worden voor een aan huis gebonden beroep en bed&breakfast. De oppervlakte van deze activiteiten bedraagt in de beoogde situatie 140 m2. Daarmee passen deze aan wonen ondergeschikte activiteiten binnen de de vigerende planologische regeling.
In afwijking van het vigerende bestemmingsplan mag er een grotere oppervlakte aan bijgebouwen behouden blijven, namelijk 290 m2 in plaats van 200 m2. Dit is te verantwoorden, omdat het een VAB-locatie betreft. Met de beoogde erfopzet blijft visueel het oorspronkelijke agrarische karakter behouden. De hoofdelementen van het erf blijven behouden, zijnde een bedrijfswoning, tussenlid, staldeel en veldschuur. Daarnaast is het technisch ook niet mogelijk om een deel van de veldschuur te slopen en het andere deel te laten staan. Met de beoogde bedrijfsopzet is sprake van een samenhangend geheel, waarbij de resterende bebouwing een functie heeft en overtollige bebouwing wordt gesloopt.
In de volgende figuur is het inrichtingsvoorstel weergegeven. Het bestemmingsvlak 'Wonen' aan de Wolfdijk 2 krijgt een omvang van circa 1.800 m2. Het volledige inpassingsplan is als bijlage 2 bij deze onderbouwing opgenomen.
Inrichtingsschets gewenste situatie Wolfdijk 2
Bron: Elings
De bouwvlakken voor woningen zullen bij de voorgenomen ontwikkeling worden verkleind. Het bebouwde en verharde oppervlakte zal met de voorgenomen ontwikkeling op beide locaties afnemen. Er wordt bebouwing gesloopt en verharding verwijderd. Daarnaast zal, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2), ter plaatse worden voorzien in een goede en bij de omgeving passende landschappelijke inpassing. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Met de gewenste nieuwe invulling van de locatie wordt voorkomen dat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing leeg komt te staan. Hiermee wordt verpaupering voorkomen. Daarnaast wordt voorkomen dat, op termijn, zich in de leegstaande bebouwing illegale activiteiten gaan ontwikkelen.
Door de beëindiging van de veehouderijbedrijven ter plaatse zal een aanzienlijke milieuwinst worden behaald. Burgerwoningen hebben een aanzienlijk lagere milieubelasting op de omgeving dan veehouderijbedrijven. Hiermee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving met de voorgenomen ontwikkeling verbeteren.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een inpassingslan opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. De beplantingsplannen zijn in de volgende figuren weergegeven.
Tekening beplantingsplan Loonsestraat 5
Bron: Elings
Tekening beplantingsplan Wolfdijk 2
Bron: Elings
Deze tekeningen maken onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage1 en 2 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen, worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is er geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant "De kwaliteit van Brabant" vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Met de omgevingsvisie wil de provincie vast aansluiten bij en gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Samen met andere overheden, initiatiefnemers en andere betrokken partijen wordt actief gezocht naar praktijken waarin deze nieuwe manier van werken centraal staat.
De Omgevingsvisie gaat over twee vragen:
De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.
De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.
Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie, wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.
Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.
Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen te blijven behouden voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.
Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn, wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.
Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendig bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.
Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:
Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedsspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.
Voor beëindiging van veehouderijbedrijven en hergebruik van de vrijkomende gebouwen zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen. Wel neemt bij de beëindiging van het melkveehouderijbedrijf ter plaatse de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden, koolstofdioxide en methaan af. Dit draagt bij aan de doelstellingen van de provincie.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 1 augustus 2023 de (laatst geconsolideerde versie van de) Interim Omgevingsverordening vastgesteld, waarmee de tot dan toe geldende Verordening Ruimte werd vervangen. Op 11 maart 2022 is door de provincie de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening zal echter pas in werking treden wanneer de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting 1 januari 2024. Tot die tijd geldt het beleid zoals is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Vanuit de verordening is de locatie gelegen in een gebied dat nader is aangemerkt als 'Landelijk gebied' en 'Groenblauwe mantel'.
Binnen dit gebied gelden specifieke regels voor omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een woonfunctie. Deze luiden als volgt:
Artikel 3.68 wonen in landelijk gebied
Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:
Artikel 3.69
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
Ad artikel 3.69
Op grond van artikel 3.69 onder c kunnen de bedrijfswoningen aan de Wolfdijk 2 en Loonsestraat 5 herbestemd worden naar een burgerwoning.
Op grond van artikel 3.69 onder b wordt de splitsing van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij aan de Loonsestraat 5 mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt dat de splitsing een bijdrage dient te leveren aan het behoud en/of herstel van het waardevolle pand.
Allereerst dient te worden bepaald of sprake is van een waardevol pand. In het ter plaatse van de locatie geldende bestemmingsplan heeft het pand de nadere aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. Ook op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart, waaraan in de paragraaf "Cultuurhistorie" (paragraaf 4.3.2) nader is getoetst, is het pand aangemerkt als bouwkunst met cultuurhistorische waarde (overige bouwkunst). Uit het provinciale rapport met betrekking tot de historische bouwkunst dat raadpleegbaar is via de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart blijkt dat de cultuurhistorische waarde van het pand met name de voorgevel van het pand betreft. Er is daarmee sprake van een cultuurhistorisch waardevol pand.
Het is bij de voorgenomen splitsing van belang dat de cultuurhistorische waarde van het pand behouden dan wel versterkt wordt. In de huidige situatie bestaat het pand uit een woongedeelte met een inpandig (voormalig) stalgedeelte. Het stalgedeelte staat reeds leeg, maar is nog niet geschikt voor woondoeleinden. Met de leegstand van het stalgedeelte zal dit deel van het waardevolle pand verpauperen. Door middel van de voorgenomen splitsing wordt het voormalig stalgedeelte omgezet in een woning, welke ook als zodanig zal worden onderhouden. Daarmee wordt de verpaupering van het pand voorkomen en wordt bijgedragen aan het behoud en het herstel van het pand.
Met de voorgenomen splitsing wordt het pand gerenoveerd. Daarbij zal de waardevolle voorgevel in ere worden hersteld en behouden blijven. Er zal daarmee geen sprake zijn van een aantasting van het aanzicht van het waardevolle pand. In bijlage 3 bij deze toelichting zijn tekeningen opgenomen ten behoeve van de splitsing van het pand, waarop is weergegeven op welke wijze de splitsing bijdraagt aan het behoud en herstel van het waardevolle pand.
Het oprichten van compensatiewoning vindt zijn grondslag in artikel 3.78 van de interim omgevingsverordening. Deze luidt als volgt:
Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit
Lid 1. Een bestemmingsplan kan voor een concreet initiatief nieuwvestiging mogelijk maken als:
Lid 2. De bijdrage aan het versterken van omgevingskwaliteit betreft maatwerk waarbij in ieder geval de volgende aspecten in acht worden genomen en juridisch vastgelegd:
Lid 3. Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:
Lid 4. Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
Ad artikel 3.78
Voor een gelijk speelveld als het gaat om het toevoegen van een woning op gornd van artikel 3.78 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant heeft Gedeputeerde Staten op 5 juli de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant vastgesteld. Middels de door de provincie Noord-Brabant ter hand gestelde rekenmodule dient aangetoond te worden in hoeverre er voldoende omgevingskwalitiet behaald wordt op de locatie aan de Loonsestraat 5 om een compensatiewoning toe te voegen. Deze berekening is toegevoegd als bijlage 12.
Voor het toevoegen van een woning dient de bijdrage in het versterken van de omgevingskwaliteit geldt een minimale inspanning ter hoogte van €125.000 per wooneenheid. Uit de berekening blijkt dat de sanering van de gehele bedrijfslocatie aan de Loonsestraat 5 een waarde vertegenwoordigd van €57.947.50. Met het aankopen van een resttitel van €67.052,50, zie bijlage 4, is dit aangevuld tot de minimale inspanning van €125.000. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste basisinspanning.
Op de locatie van de compensatiewoning is eerder al uitgebreid ingegaan en is gebleken dat er sprake is van een planologisch aanvaardbare locatie. Tevens past de ontwikkeling in de ontwikkelingsrichting van het gebied. Hier wordt onder andere in paragraaf 3.3.1 nader op ingegaan. De locatie is gelegen in een bebouwingsconcentratie en is aangewezen als een voormalig extensiveringsgebied. Binnen de bebouwingsconcentratie Lage Kant zijn de agrarische locaties die onderdeel uitmaken van het plangebied de laatste twee agrarische locaties binnen deze bebouwingsconcentratie. Voor het overige zijn voormalige agrarische bedrijfslocatie allen herbestemd naar een woonfunctie al dan niet gepaard gaande met het toevoegen van burgerwoningen. Onderhavige ontwikkeling ligt in de lijn van deze eerdere ontwikkelingen. Middels dit bestemmingsplan wordt de gewenste transformatie van het voormalige agrarische bebouwingslint afgerond.
Eveneens sluit onderhavige ontwikelling aan bij de ontwikkelingsrichting zoals genoemd in het concept Koersdocument Omgevingsvisie. Hierin staat opgenomen dat specifiek voor het buitengebied er voor de woningbouwopgave ingezet wordt op het op gepaste schaal toevoegen van nieuwe woningen. Het is mogelijk om kleinschalig woningen toe te voegen als er een bijdrage wordt geleverd aan andere opgaven in het buitengebied als de transitie van de landbouw. Daar wordt met onderhavig plan invulling aan gegeven.
Voor de ontwikkeling aan de locatie Wolfdijk 2 wordt er geen gebruik gemaakt van artikel 3.78 van de Iov. Wel dient er getoetst te worden aan artikel 3.68 als het gaat over kwaliteitsverbetering van het landschap. Onderhavige ontwikkeling aan de Wolfdijk 2, de bestemmingswijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' met ten hoogste 290 m² aan bijgebouwen' wordt gezien als een categorie 2 ontwikkeling. Bij een categorie 2 ontwikkeling dient er sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Met de uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 wordt hier invulling aan gegeven.
Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dat aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening wordt voldaan.
In december 2009 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maasdonk de Structuurvisie Buitengebied vastgesteld. Deze structuurvisie geeft sturing aan nieuwe (economische) ontwikkelingen in het buitengebied van de voormalige gemeente Maasdonk. De visie biedt een duidelijk kader waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
Volgens de functionele zonering is het plangebied gelegen binnen een bebouwingsconcentratie (deels extenseringsgebied, deels verwevingsgebied). Het betreft de bebouwingsconcentratie Lage kant. In de Structuurvisie is beleid opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden de gemeente mee wil werken aan functieverandering na het staken van de agrarische bedrijvigheid. Binnen bebouwingsconcentraties is het herbestemmen van een bedrijfswoning als burgerwoning, het splitsen van een cultuurhistorisch waardevolle boerderij in twee wooneenheden en het toevoegen van een extra kavel voor een vrijstaande woning in beginsel mogelijk.
Functionele zonering
Bron: Structuurvisie Buitengebied Maasdonk 2009
Tevens zijn er in de Structuurvisie ontwerprichtlijnen opgenomen voor de bebouwingsconcentratie Lage kant. Een verdichting van het lint met aandacht voor de landschappelijke afronding wordt specifiek benoemd. Ter plaatse van het plangebied staat het streefbeeld ook deze verdichting toe, waarbij aan de zuidzijde de zichtlijnen naar de achterliggende landschap behouden moeten blijven. Bij de stedenbouwkundige opzet is hier rekening mee gehouden.
Streefbeeld bebouwingsconcentratie Lage kant
Bron: Structuurvisie Buitengebied Maasdonk 2009
De komende jaren is er een toename te verwachten van het aantal verzoeken voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties ten behoeve van een nieuwe functie. Het betreft hoofdzakelijk verzoeken voor omzetting naar wonen of bedrijvigheid, maar ook voor (dag)recreatie of een maatschappelijke functie. Met de toevoegen van het buitengebied van Nuland en Vinkel en de sterke afname (op termijn) van het aantal agrarische bedrijven als gevolg van bedrijfsbeëindiging, zullen deze verzoeken alleen maar toenemen. Het beleidskader is bedoeld voor hergebruik van vrijkomende/voormalige agrarische bedrijfslocaties. Dat zijn bouwvlakken die in de diverse bestemmingsplannen een agrarische bestemming hebben, maar ook de bouwvlakken met een bestemming ‘Wonen’, waar meer dan 200 m2 voormalige agrarische opstallen aanwezig zijn. Het beleidskader richt niet op het toevoegen van nieuwe woningen in het buitengebied, zoals het toevoegen van een extra woning zoals beoogd. Toetsing zal derhalve enkel plaatsvinden voor het herbestemmen van de agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen.De beoordeling van initiatieven voor nieuwe functies op voormalige agrarische bedrijfslocaties vindt op de volgende aspecten plaats.
Functieomschrijving
Hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties is mogelijk voor een omschakeling naar wonen.
Voorwaarden aan aard en omvang van de activiteit
Er dient sprake te zijn van een goede bruto/netto verhouding tussen bebouwd en onbebouwd. Het beleidskader bevat geen maximale maatvoeringen. Maatwerk is mogelijk, mits dat er per saldo kwaliteitsverbetering plaatsvindt. De kwaliteitsverbetering is in deze gewaarborgd door de landschappelijke inpassingsplannen die zijn opgesteld. Bij de planvorming is het uitgangspunt geweest dat enkel bebouwing met een gebruiksfunctie behouden blijft en overtollige bebouwing gesloopt wordt.
Voorwaarden op locatieniveau
Er wordt een bouwvlak op maat toegekend aan de voormalige bedrijfswoningen met een woonbestemming. De woning aan de Loonsestraat 5 en de Wolfdijk 2 krijgen beiden een bouwvlak met een omvang van circa 1.800 m2. Bij deze bouwvlakken wordt de maximale oppervlaktemaat van 5.000 m2 niet overschreden. Binnen de bouwvlakken wordt ook voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Voorwaarden vanuit de omgeving
De verkeersaantrekkende werking neemt door de voorgenomen functieverandering af. Een woonfunctie voor de voormalige bedrijfswoningen zoals beoogd leidt niet milieuhygiënische bezwaren voor de omgeving. Uit deze toelichting zal tevens blijken dat de herbestemming niet leidt tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige bedrijven. De transformatie vindt plaats op het bestaande erf, waardoor de zichtlijn aan de zuidzijde van het plangebied behouden blijft.
Randvoorwaarden
Het plangebied zal landschappelijk worden ingepast. Hierbij wordt er voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling. Bij het initiatief is ook gekeken naar de aanwezige waarden (zie hiervoor ook hoofdstuk 4).
Overige aspecten
Er zijn geen aspecten die nog een nadere toelichting behoeven.
De beoogde herbestemming van de voormalige bedrijfswoningen binnen het plangebied naar een burgerwoning past binnen het beleidskader voor voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Op 9 maart 2021 heeft de gemeente 's-Hertogenbosch de Verordening bomen, water en groen 's-Hertogenbosch 2021 vastgesteld. Deze verordening behoort bij de Visie 's-Hertogenbosch groen en klimaatbestendig. De verordening geeft regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving, specifiek voor wat betreft het vellen van beschermde houtopstanden, het lozen van grondwater en hemelwater en het verplicht realiseren van groen in het geval van verhardingstoename. Het doel van deze regels is het beperken van de gevolgen van klimaatverandering en het beschermen van bepaalde houtopstanden.
De verordening stelt regels ten aanzien van het vellen van beschermde houtopstanden. Gezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van het vellen van (al dan niet beschermde) houtopstanden zijn de regels met betrekking hiertoe niet van toepassing op het voorgenomen initiatief.
Verder geldt vanuit de verordening een verbod op het lozen van grondwater en/of hemelwater op de gemeentelijke riolering. Voor de verwerking van hemelwater geldt aanvullend beleid, waarbij het hemelwater op eigen terrein verwerkt dient te worden. Hierbij geldt de regel dat bij een toename van meer dan 500 m² aan verhard oppervlak er minimaal 60 millimeter per m² toename aan compenserende waterberging gerealiseerd dient te worden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het lozen van grondwater. Voor wat betreft hemelwater wordt, zoals nader uitgewerkt en omschreven in de paragraaf "Wateraspecten" (paragraaf 4.5), voldoende waterberging op eigen terrein gerealiseerd. Daarmee wordt het hemelwater geheel op eigen terrein verwerkt en wordt aan de regels ten aanzien van grond- en hemelwater uit de verordening voldaan.
Tevens geldt er vanuit de verordening een verplichting tot de aanleg van voldoende groen. Daarbij geldt dat bij ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak met 500 m² of meer toeneemt compenserend groen dient te worden aangelegd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is voornamelijk sprake van het hergebruiken van bestaande bebouwing en verharding. De te realiseren compensatiewoning kan gezien worden als een nieuw bouwwerk, hoewel deze op reeds bestaand verhard oppervlakte wordt gerealiseerd. Het verharde oppervlakte van dit kavel zal circa 550 m2 bedragen inclusief de inrit, terrassen en hooimijt.
De norm voor het realiseren van groen is afhankelijk van het gebied waarin de ontwikkelingen plaatsvinden. De locatie is gelegen in een gebied dat vanuit de "groenkaart" van de gemeente, welke als bijlage bij de verordening is opgenomen, is aangemerkt als 'buitengebied'. Binnen dit gebied geldt een groennorm van 50%. Dat wil zeggen dat minimaal 50% van de toename van het verhard oppervlak aan groenelementen dient te worden aangelegd.
Met een toename van het verhard oppervlak met ongeveer 550 m² betekent dit dat minimaal 275 m² aan nieuwe groenelementen moet worden aangelegd. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) wordt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Bij de voorgenomen landschappelijke inpassing zal meer dan 275 m² aan groenelementen worden aangelegd. Voor de nadere uitwerking en detaillering van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het landschappelijk inrichtingsplan voor de locatie Loonsestraat 5, welke is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Gezien het voorgaande wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de regels zoals zijn opgenomen in de Verordening bomen, water en groen 's-Hertogenbosch 2021 van de gemeente 's-Hertogenbosch.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.
Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.
Richtlijn
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).
Invloed initiatief op omgeving
Met onderhavige bestemmingsplan worden de veehouderijbedrijven aan de Loonsestraat 5 en de Wolfdijk 2 te Nuland gesaneerd. De agrarische bestemming wordt op beide locaties in planologische zin omgezet naar 'Wonen'. Daarnaast wordt er aan de Loonsestraat 5 een kavel voor een vrijstaande woning ontwikkeld ter plaatse van de te slopen melkrundveestal. De hoofdfunctie van de Loonsestraat 5, Loonsestraat ong. en Wolfdijk 2 wordt wonen. De agrarische bedrijfsactviteiten worden geheel gestaakt. Onderhavige ontwikkeling leidt niet tot een belemmering voor omliggende gevoelige functies, maar juist voor een verbetering. Door het staken van alle milieubelastende activiteiten komen de richtafstanden te vervallen. Voor de omliggende woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Invloed omgeving op initiatief
Rondom het plangebied zijn met name woningen aanwezig. Nabij de initiatieflocatie (<250 meter) zijn geen inrichtingen gelegen waarvoor richtafstanden gelden. Ter plaatse van het plangebied is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' zorgt derhalve niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.
Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De beoogde ontwikkeling ligt binnen de zone van 250 meter van de Loonsestraat en de Wolfdijk te Nuland. Voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van deze weg geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Onder voorwaarden is een hogere waarde mogelijk tot 53 dB. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:
Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidsniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidsbelastingen. Een hogere waarde mag – zoals gezegd - de maximale geluidsbelasting van 53 dB niet overschrijden. Voorwaarden voor een vast te stellen hogere waarde zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geluidsluwe (rustige) zijde en een geluidsniveau in de buitenruimte (zoals achtertuin/balkon) dat voldoet aan de ambitie voor het betreffende gebied. Voor geluidsbelastingen op gevels meer dan 53 dB kan formeel geen ontheffing worden verleend.
Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object.
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft de compensatiewoning aan de Loonsestraat ong. en splitsen van de woonboerderij aan de Loonsestraat 5. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 6) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden voor alle woningen, ten gevolge van het verkeer op de Loonsestraat en/of de Wolfdijk / Singel. Voor de locatie zijn maatregelen aan de bron of in de overdrachtsweg niet reëel vanwege stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of financiële redenen. Daarom is de enige mogelijkheid de aanvraag van een hogere waarde. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft hier op 10 oktober 2023 mee ingestemd. De beschikking is op genomen als bijlage 7.
Railverkeer
Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. De beoogde ontwikkeling ligt wel in de zone. Als de ontwikkeling in de zone ligt, is de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel (of bouwvlak als dat groter is) van de woning 55 dB. Er is (onder voorwaarden) een hogere geluidbelasting mogelijk tot 68 dB.
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zone van het spoortraject 's-Hertogenbosch-Utrecht / 's-Hertogenbosch-Nijmegen / 's-Hertogenbosch-Tilburg / Eindhoven. Het betreft de compensatiewoning aan de Loonsestraat ong. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de nieuw te realiseren geluidgevoelige objecten minimaal worden overschreden op de rechterzijgevel van de te splitsen woning en op de voorgevel van de bedrijfswoning aan de Wolfdijk 2.
Hiervoor zijn geen geluidreducerende maatregelen mogelijk uit stedenbouwkundig, verkeerskundig en financieel oogpunt. Ook hiervoor is een hogere waarde procedure noodzakelijk. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft hier op 10 oktober 2023 mee ingestemd. De beschikking is op genomen als bijlage 7.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. De zonering van industrielawaai is vastgelegd in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder 'Zones rond industrieterreinen' en hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder.
Het doel van zo'n geluidszone is tweeledig: Enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai. De zone vormt als het ware een buffer (ruimtelijke scheiding) tussen industriële activiteiten en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De keuze van de ligging van de zone is gebaseerd op een afweging tussen de ruimte voor de bedrijven (industrie) en de ruimte voor geluidsgevoelige objecten. De geluidzone zelf vormt hierbij een aandachtsgebied voor geluid, waarin niet zonder meer nieuwe woningen (en andere geluidgevoelige objecten) mogen worden gebouwd. De geluidzone voorkomt hiermee dat woonbebouwing oprukt in de richting van bedrijven. Het andere doel van de geluidzone is het bieden van akoestische ruimte waarover bedrijven op het industrieterrein maximaal kunnen beschikken. Door het vastleggen van een geluidzone wordt wettelijk akoestische ruimte gecreëerd waarover de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein gezamenlijk maximaal kunnen beschikken zodat dat zij hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en milieugevoelige bestemmingen vastleggen in het bestemmingsplan biedt daarmee zowel de omgeving (omwonenden) als bedrijven rechtszekerheid over de kwaliteit van het gebruik van hun kavel.
De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone, die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A) contour, worden vastgelegd. De geluidzone is daarmee het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens (de 50 dB(A) contour). De zone is dus het gebied, behalve het industrieterrein zelf, waarbinnen vanwege dat industrieterrein een geluidsbelasting mag heersen van 50 dB(A) etmaalwaarde of meer. Deze eis is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Gevolg hiervan is, dat bij ontwikkelingen op en rond het industrieterrein, rekening wordt gehouden met de geluidzone die om het industrieterrein is gelegen. Dit geldt zowel bij ruimtelijke plannen, als bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bij meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen in de zone geldt een hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB(A). De geluidbelasting op woningen op een gezoneerd industrieterrein wordt formeel niet getoetst. Dit geldt ook voor andere mogelijk geluidsgevoelige objecten.
In het plangebied is vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
In grote lijnen kan worden voldaan aan het hogere waarden beleid van de gemeente. Alleen m.b.t. het voldoen aan de ambitiewaarden voor weg- en railverkeerslawaai ter plaatse van de buitenruimte, kan hieraan alleen bij de nieuwe woning worden voldaan. Voor de bedrijfswoning en de af te splitsen woning worden geringe overschrijdingen berekend. Omdat het hier bestaande woongebouwen betreft kan ons inziens van de regel worden afgeweken.
Bij trillingen in het ruimtelijk spoor gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillingshinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig zijn voor trillingen). Trillingen is een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Wegverkeer over een oneffen wegdek veroorzaakt trillingen. De aard en heftigheid van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig, de belading, snelheid en de oneffenheden waar het verkeer overheen rijdt. Ook treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem).
Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 200 meter van de spoorweg. Daarnaast zijn er geen klachten bekend van de bewoners van het bedrijfswoningen binnen het plangebied. De compensatiewoning komt op grotere afstand van de spoorweg dan de huidige woningen binnen het plangebied. Overlast door trillingen is dan ook niet te verwachten.
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Bij onderhavig plan is lichthinder niet relevant te noemen, omdat er slechts enkele lantaarnpalen in de nabijheid van het plangebied staan. Deze lantaarnpalen zorgen voor een beperkte verlichting van de Loonsestraat en Wolfdijk. Bij de huidige woningen wordt momenteel geen overlast door lichthinder ervaren. De nieuw op te richten compensatiewoning wordt op een grotere afstand van de weg en lantaarnpalen gerealiseerd. Hinder door verlichting is derhalve niet te verwachten.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Activiteitenbesluit (eventueel vuurwerkbesluit)
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit)
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch
De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.
Toetsing beleidsvisie
De beoogde ontwikkeling voorziet in het herbestemmen van een tweetal bedrijfswoningen naar een burgerwoning en het realiseren van een compensatiewoning. De bewoners worden als normaal zelfredzaam beschouwd. Deze objecten worden beschouwd als kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een oranje gebied. Beperkt kwetsbare objecten zijn hierin wel of niet toegestaan. Dit is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico en de beheersbaarheid.
Beschouwing risicobronnen
In het volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes weergegeven zijn.
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Nabij de locatie is een gasleiding gelegen. De gemeente heeft de risicoafstanden van de betreffende buisleidingen weergegeven op de gemeentelijke signaleringskaart. Deze is in de volgende figuur weergegeven. Hierop is te zien dat de locatie niet binnen de 100% letaliteitszone, maar binnen de 1% letaliteitszone van de nabijgelegen leiding is gelegen.
Uitsnede signaleringskaart gemeente 's-Hertogenbosch.
Bron: Gemeente 's-Hertogenbosch.
De onderstaande risicobronnen zijn aanwezig in de nabijheid van de ontwikkeling:
Het plangebied is gelegen binnen de invloedsgebieden van beide risicobronnen.
HD-aardgasleiding A-527-05
Ten noorden van het plangebied ligt de HD-aardgasleiding A-527-05. Deze leiding heeft een werkdruk 66,2 bar en een diameter van 457 mm. Deze leiding heeft externe veiligheidsrisico’s voor de omgeving.
Plaatsgebonden risico
Uit de risicokaart blijkt, dat de leiding A-527-05 geen plaatsgebonden risicocontour heeft. Het plaatsgebonden risico van de leiding vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
Groepsrisico
Bij buisleidingen kan volstaan worden met een beperkte verantwoording wanneer:
Aan het tweede punt kan naar verwachting eenvoudig worden voldaan, omdat het plangebied is gelegen in het landelijk gebied (lage personendichtheid) en de toename van het aantal personen door het plan beperkt is. Daarom kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor deze leiding. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico gaat over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Het bij de diameter en druk van de leiding behorende invloedsgebied (1% letaliteit) bedraagt respectievelijk 240 meter. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de leiding. Derhalve dient in het kader van het plan een verantwoording van het groepsrisico voor de buisleiding door het bevoegd gezag afgelegd te worden.
Spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch
Ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch gelegen. Over dit traject worden stoffen van de stofcategorieën A, B2, C3, D3 en D4 vervoerd. Deze spoorlijn heeft externe veiligheidsrisioc's voor de omgeving.
Plaatsgebonden risico
Uit de risicokaart blijkt, dat de spoorweg geen plaatsgebonden risicocontour heeft. Het plaatsgebonden risico van deze transportroute vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
Groepsrisico
Stoffen van de stofcategorie D4 kent het grootste invloedsgebied met 4.000 meter. Het plangebied valt hier binnen. Het groepsrisico dient, conform art. 7 Bevt, verantwoord te worden. Ook dient de veiligheidsregio om advies gevraagd te worden (art. 9 Bevt). Het plangebied valt niet binnen de 200 meter contour van de spoorlijn. Het groepsrisico hoeft daarom maar beperkt verantwoord te worden (art. 8, lid 1 Bevt). Dat wil zeggen dat er enkel ingegaan dient te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding en de spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hiertoe is eveneens advies ingewonnen bij de brandweer. Het advies van de brandweer is in onderstaande afweging verwerkt en is als bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
Personendichtheid en hoogte van het groepsrisico:
Het plangebied is gelegen op afstand van de risicobronnen. Er is sprake van een zeer lage bevolkingsdichtheid en de toename van het aantal personen door het plan binnen het invloedsgebied van de risicobron is zeer beperkt. Het groepsrisico zal naar verwachting niet boven de 10% van de oriëntatiewaarde uitstijgen.
Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een calamiteit:
De bestrijdbaarheid wordt op twee aspecten beoordeeld:
De mate van bestrijdbaarheid van een calamiteit is afhankelijk van de opkomsttijd brandweer, de bereikbaarheid van de locatie calamiteit en de bluswatervoorziening in de omgeving van de calamiteit.
Bij een calamiteit met de HD-aardgasleidingen A-527-05 is het scenario fakkelbrand maatgevend. Voor het scenario fakkelbrand geldt, dat deze alleen geblust kan worden middels het afsluiten van de betreffende leiding(deel) door de leidingbeheerder. Het doven van het vuur na sluiting van de leiding neemt behoorlijk wat tijd in beslag. Middels het leggen van een waterscherm over de brandhaard kunnen de gevolgen van de fakkelbrand enigszins ingedamd worden. Hiervoor zijn wel aanzienlijke hoeveelheden water benodigd. Er onvoldoende bluswater binnen afzienbare tijd voorhanden is om te kunnen koelen waardoor secundaire branden als gevolg van een fakkelbrand niet kunnen worden geblust. De toekomstige bewoners moeten daarom geïnformeerd zijn over de mogelijke risico's, zodat zij dreiging kunnen herkennen en op de juiste manier kunnen handelen. De toekomstige bewoners zullen hierover, al dan niet tijdens de bezichtiging(en), worden geïnformeerd voordat de overdracht van de woning(en) plaatsvindt.
Bij de spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch is het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario. Bij (zeer) toxisch gas is het scenario dat ten gevolge van een ongeval een gat in de tankwagen ontstaat. Het giftige gas verdampt direct en er ontstaat een gaswolk die zich snel met de wind mee verspreidt. Bij een percentage aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de toxische stof zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Effectbestrijding is mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen. Voor wat betreft het tweede aspect zal het optreden van de brandweer zich in eerste instantie beperken tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Daarna zal worden overgegaan tot het beperken van de omvang van de calamiteit binnen het plangebied.
Tevens is een BLEVE een relevant scenario. Een BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tank. LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Bestrijding van een BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater voor het koelen van de tank.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid:
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario (brand, explosie en/of toxische wolk). Bij een toxische wolk wordt nadrukkelijk geadviseerd om binnen te schuilen en tegelijktijd de ventilatie uit te schakelen.
De mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid ten aanzien van het rampscenario zijn goed. Binnen het plangebied zijn geen niet en/of minder zelfredzame personen aanwezig. Vluchten van de bron af is in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven, tenzij het een toxische wolk betreft. Het snel vluchten van de bron af tot buiten het effectgebied is, voor de binnen het plangebied aanwezige personen goed mogelijk. In het geval van een toxische wolk is is het advies om binnen te blijven en iedere vorm van ventilatie uit te schakelen.
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden.
Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:
In geval van een calamiteit zal NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.
Het plangebied is naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobronnen af.
Advies veiligheidsregio en brandweer
Uit de beschrijven van de scenario's volgt dat vooral ingezet moet worden op het optimaliseren van de zelfredzaamheid.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.
Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is.
In onderhavige situatie is er echter sprake van een afname van het aantal motorvoertuigbewegingen, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2). Aangezien de NIBM-tool enkel bedoeld is om aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen te berekenen of een ontwikkeling NIBM bijdraagt, kan deze tool nu niet gebruikt worden. Bij een afname van het aantal verkeersbewegingen is er ten alle tijde sprake van dat het verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.
Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.
Door M&A Bodem en Asbest B.V. is een bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 en een vooronderzoek conform de NEN 5725 en NEN 5707. Er zijn geen verontreinigingen geconstateerd die een nader onderzoek noodzakelijk maken. Geconcludeerd wordt dat er geen directe belemmeringen zijn geconstateerd in verband met de nieuwe woonbestemmingen op de percelen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 9 van deze onderbouwing.
Buiten de extra woning is er geen sprake van het wijzigen of vergroten van gevoelige ruimtes of bijgebouwen.
Veehouderijen veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Gezien de typering van het plangebied, namelijk gelegen in het buitengebied is geur hier een relevant aspect. Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.
Geurbelasting kan op twee manieren worden uitgedrukt. Voor de geurbelasting van landbouwhuisdieren waarvoor geen zogenaamde geuremissiefactor is aangewezen, zijn er vaste afstanden vastgesteld. Onder geurbelasting als gevolg van intensieve veehouderij waar landbouwhuisdieren worden gehuisvest met een geuremissiefactor verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odourunits per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object, zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan in situaties worden berekend met het wettelijk vastgestelde luchtmodel V-stacks. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. De geurbelasting op een gebied is relevant voor een beoordeling van het woon- en leefklimaat en dient beschouwd te worden om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van veehouderijen heeft dus gevolgen voor het woon- en leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
Veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en aan de in het Activiteitenbesluit genoemde minimaal aan te houden afstand(en) tot geurgevoelige objecten. Verder dienen op grond van de Wet milieubeheer beste beschikbare technieken te worden toegepast. Het Activiteitenbesluit geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van agrarische bedrijfsstoffen, zoals vrij liggende mestbassins. Voldoen aan de gestelde afstanden of aan het regime van de Wgv dient ter voorkoming van geurhinder.
De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om in afwijking van de wettelijk gestelde geurnorm afwijkende geurnormen vast te stellen om zodoende maatwerk te kunnen leveren voor de betreffende omgeving. Door de gemeente 's-Hertogenbosch is een gemeentelijke geurverordening vastgesteld. De te hanteren geurnormen zijn 14 ouE/m3.
In de huidige situatie wordt geur geëmitteerd door de thans aanwezige veehouderijen in de omgeving van het beoogde plangebied. Geurgevoelige objecten binnen het plangebied zijn zowel de bestaande woningen nabij als de nieuwe extra woning.
Om vast te stellen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de op te richten woningen wordt de achtergrondbelasting in beeld gebracht. Middels V-stacks gebied is de achtergrondbelasting berekend. Hierbij zijn alle veehouderijbedrijven binnen een straal van 2 kilometer rondom de initiatieflocatie meegenomen. De invoergegevens en resultaten zijn in bijlage 5 te raadplegen.
De achtergrondbelasting ter plaatse van de nieuw op te richten woningen bedraagt ten hoogste 5,9 ouE/m³.
ID | Adres | Geurbelasting (OUE/m3) |
1 | Loonsestraat 5 - hoekpunt 1 | 5,933 |
2 | Loonsestraat 5 - hoekpunt 2 | 5,775 |
3 | Loonsestraat 5 - hoekpunt 3 | 5,867 |
4 | Loonsestraat 5 - hoekpunt 4 | 5,929 |
5 | Loonsestraat ong. - hoekpunt 1 | 5,808 |
6 | Loonsestraat ong. - hoekpunt 2 | 5,706 |
7 | Loonsestraat ong. - hoekpunt 3 | 5,708 |
8 | Loonsestraat ong. - hoekpunt 4 | 5,831 |
9 | Wolfdijk 2 - hoekpunt 1 | 5,778 |
10 | Wolfdijk 2 - hoekpunt 2 | 5,771 |
11 | Wolfdijk 2 - hoekpunt 3 | 5,722 |
12 | Wolfdijk 2 - hoekpunt 4 | 5,756 |
Resultaten verspreidingsberekening V-Stacks gebied Berekende achtergrondbelasting.
Bron: V-Stacks gebied
Om op basis van de achtergrondbelasting uitspraken te kunnen doen over het leefklimaat is een tabel nodig waarin een zogenaamde dosis-effectrelatie is weergegeven. In onderstaande tabel is deze dosis-effectrelatie weergegeven. De tabel is gebaseerd op rapportages van PRA-Odournet BV.
Achtergrondbelasting * | Geurhinder | |
[ouE/m3 als 98-percentiel] | Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied |
1 | 2% | 4% |
1,5 | 3% | 5% |
2 | 4% | 6% |
3 | 5% | 9% |
4 | 6% | 11% |
5 | 7% | 12% |
6 | 8% | 14% |
7 | 10% | 16% |
8 | 10% | 17% |
9 | 11% | 19% |
10 | 12% | 20% |
12 | 14% | 23% |
14 | 16% | 25% |
16 | 17% | 27% |
18 | 19% | 29% |
20 | 20% | 31% |
22 | 21% | 32% |
24 | 22% | 34% |
26 | 24% | 36% |
28 | 25% | 37% |
30 | 26% | 38% |
32 | 27% | 40% |
34 | 28% | 41% |
36 | 29% | 42% |
38 | 30% | 43% |
40 | 31% | 44% |
42 | 32% | 45% |
44 | 32% | 46% |
46 | 33% | 47% |
48 | 34% | 48% |
50 | 35% | 49% |
55 | 37% | (51%) |
60 | 38% | (52%) |
65 | 40% | (54%) |
70 | 41% | (56%) |
75 | 43% | (57%) |
80 | 44% | (58%) |
85 | 45% | (59%) |
90 | 46% | (61%) |
95 | 47% | (62%) |
100 | 49% | (63%) |
Relatie achtergrondbelasting en geurhinderpercentages
De geurhinder is uitgedrukt als percentage. Het geurhinderpercentage geeft het percentage inwoners weer die in een telefonische enquête heeft aangegeven “soms of vaak last van geur van stallen van veehouderijen” te ondervinden. Bij een achtergrondbelasting van maximaal 5,9 ouE/m3 zal 8% van de omwonenden geurhinder ondervinden. 8% geurgehinderden komt overeen met een goed woon- en leefklimaat.
Milieukwaliteit | Geurgehinderden (%) |
zeer goed | <5 |
goed | 5-10 |
redelijk goed | 10-15 |
matig | 15-20 |
tamelijk slecht | 20-25 |
slecht | 25-30 |
zeer slecht | 30-35 |
extreem slecht | 35-40 |
Relatie geurhinder en leefklimaat
Vanuit de achtergrondgeurbelasting kan eveneens de voorgrondgeurbelasting worden afgeleid. In onderstaande tabel zijn de drie bedrijven met de hoogste voorgrondgeurbelasting op het plangebied weergeven.
Adres veehouderijbedrijf | Voorgrondbelasting (ouE/m3) |
Nulandsestraat 5a | 1,50 |
Polderweg 2 | 1,27 |
Donkenweg 12 | 1,12 |
Berekende voorgrondbelasting.
Bron: V-Stacks gebied
Om op basis van de achtergrondbelasting uitspraken te kunnen doen over het leefklimaat is een tabel nodig waarin een zogenaamde dosis-effectrelatie is weergegeven. In onderstaande tabel is deze dosis-effectrelatie weergegeven. De tabel is gebaseerd op rapportages van PRA-Odournet BV.
Voorgrondbelasting * | Geurhinder | |
[ouE/m3 als 98-percentiel] | Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied |
1 | 4% | 7% |
1,5 | 5% | 9% |
2 | 6% | 11% |
3 | 8% | 15% |
4 | 11% | 19% |
5 | 12% | 21% |
6 | 14% | 24% |
7 | 16% | 26% |
8 | 17% | 29% |
9 | 19% | 31% |
10 | 20% | 33% |
12 | 23% | 36% |
14 | 25% | 39% |
16 | 27% | 42% |
18 | 29% | 44% |
20 | 31% | 46% |
22 | 32% | 48% |
24 | (34%) | 50% |
26 | (36%) | 52% |
28 | (37%) | (53%) |
30 | (38%) | (54%) |
32 | (40%) | (56%) |
34 | (41%) | (57%) |
36 | (42%) | (58%) |
38 | (43%) | (59%) |
40 | (44%) | (60%) |
Relatie voorgrondbelasting en geurhinderpercentages
Bij een voorgrondbelasting van maximaal 1,5 ouE/m3 zal 5% van de omwonenden geurhinder ondervinden. 5% geurgehinderden komt overeen met een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat.
Aangezien de voorgrondgeurbelasting minder dan 50% bedraagt van de achtergrondbelasting is de achtergrondbelasting bepalend. Een achtergrondbelasting van maximaal 5,9 ouE/m3 komt overeen met een goed woon- en leefklimaat en is derhalve acceptabel.
Daarnaast dient er voor wat betreft de vaste afstanden nog getoetst te worden aan de dichtstbijzijnde veehouderij van derden. Binnen 50 meter van de initiatieflocatie zijn geen veehouderijbedrijven gelegen. Ook voor wat betreft de bedrijven met vaste afstanden is een acceptabel woon- en leefklimaat verzekerd.
Omgekeerd dient ook aangetoond te worden dat de in de omgeving gelegen veehouderijbedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmert. Tussen de in de nabijheid gelegen veehouderijbedrijven en de inititiatieflocatie zijn diverse gevoelige objecten van derden gelegen. De nieuw op te richten zullen derhalve niet de bepalende gevoelige objecten zijn, waardoor van belemmering van de veehouderijbedrijven geen sprake is.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is overigens niet aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan écht de oorzaak zijn. Wél is er een advies van het Rijk uit 2005 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel als mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgbeleid heeft betrekking op nieuwe objecten waarin kinderen langdurig verblijven, zoals nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla.
De gemeente 's-Hertogenbosch hanteert het Rijksadvies uit 2005, en houdt daarmee rekening met het genoemde voorzorgbeginsel bij nieuwe ontwikkelingen in de buurt van hoogspanningslijnen. Voor onderhavig plan houdt het in dat het plangbied niet is gelegen in de nabijheid van een hoogspanningsleiding en de gevoelige objecten gelegen zijn buiten de magneetveldzones.
We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte. Gemeente 's-Hertogenbosch werkt intensief aan een energiebewuste, gezonde, groene en klimaatbestendige gemeente. Hierbij zorgen we er onder meer voor dat onze gemeente door onze inwoners als prettig en gezond wordt ervaren, met behoud van grondstoffen en het milieu in het algemeen. De duurzame uitgangspunten zijn vast gelegd in de 'visie duurzaam 's-Hertogenbosch' (mei 2019).
Met de vastgestelde visie zet gemeente 's-Hertogenbosch verduurzaming in op de onderstaande 4 thema's:
Conform de visie wordt er rekening gehouden met veranderingen in het klimaat met meer extreme buien en hete zomers. Er wordt zorggedragen voor een veilig watersysteem en gewerkt aan vergroening van de omgeving. Op het gebied van energie (om een CO2 neutrale gemeente te worden) wordt enerzijds gewerkt aan het verminderen van de energievraag en anderzijds aan het opwekken van duurzame energie op diverse manieren. Ook worden er stappen gezet om de gemeente op termijn aardgasloos te laten zijn. Ten aanzien van grondstoffen is er het bewustzijn dat deze dreigen schaars te worden door een groeiende bevolking en toenemende welvaart in de wereld. Beschikbare grondstoffen dienen derhalve zo efficiënt mogelijk te worden gebruikt (en hergebruikt) en bewust mee omgegaan worden.
Ten aanzien van het vervoer wordt gewerkt aan schonere, slimmere en duurzame mobiliteit. Op deze wijze wordt gebouwd aan een duurzaam 's-Hertogenbosch.
Ten aanzien van het plan is per thema beschreven op welke wijze hier invulling wordt gegeven:
ad 1; Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging en vergroening)
Bij het ontwerp van de landschappelijke inrichting en inpassing van het initiatief is uitgebreid stilgestaan bij zowel hemelwaterberging als vergroening. Dit komt tot uiting dat bij het plan aan zowel de Wolfdijk als de Loonsestraat diverse landschappelijke elementen worden toegevoegd. De natuurlijke laagte en de vijver hebben daarbij een dubbele functie. Zij zorgen voor de berging en infiltratie van het hemelwater, maar hebben ook een landschappelijke waarde.
ad 2; CO2 neutrale omgeving (energie)
Energiebeheer is een belangrijk speerpunt binnen de duurzaamheidsambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. De gemeente heeft – naast de visie – ook doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaat neutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat de gemeente een serieuze bijdrage levert om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig laten bouwen in de gemeente.
De nieuw op te richten compensatiewoning zal voldoen aan de BENG-norm en meer, waarbij er geen aansluiting op het aardgasnet zal plaatsvinden en er op een alternatieve wijze wordt voorzien in de energievraag. Het streven is een '0 op de meter woning' waarbij er evenveel energie wordt opgewekt als er wordt verbruikt. Vooralsnog lijkt hier invulling aan te worden gegeven met een warmtepomp in combinatie met zonnepanelen, zoals gebruikelijk met de huidige stand van de techniek.
ad 3; Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
In deze fase is het nog niet bekend welke MPG zal worden nagestreefd. Er ligt nog geen ontwerp van de nieuw op te richten woning. In samenspraak met een architect zal in de uitwerking uiteraard aan de gestelde grenswaarde van 0,8 voldaan worden.
ad 4; Duurzame mobiliteit
Binnen het plangebied is op eigen gronden voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen met een elektrische laadpaal.
De gemeente hecht belang aan een gezonde leefomgeving. De leefomgeving waarin mensen wonen, werken en leven heeft invloed op hun gezondheid. Uit onderzoek van het Rivm blijkt dat in Nederland gemiddeld bijna 6 procent van de ziektelast toe te schrijven is aan milieufactoren ('Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014'). Hiermee is milieu - na roken - een van de belangrijke determinanten die bijdragen aan de ziektelast . Fijn stof en geluidsbelasting leveren de grootste bijdrage aan de ziektelast door milieufactoren. Vrijwel overal in Nederland wordt aan de normen voor fijn stof en stikstofdioxide voldaan, maar het grootste deel van de ziektelast door deze stoffen is toe te schrijven aan blootstelling aan concentraties die onder de huidige normen liggen.
Naast het beperken van de druk op de gezondheid door diverse omgevingsfactoren, zoals luchtverontreiniging of geluid, is het tevens belangrijk om aandacht te hebben voor de positieve invloed die de omgeving kan hebben op de gezondheid. Dit kan door in het plan bij de leefomgeving rekening te houden met verschillende thema's en belangen, zoals gezonde mobiliteit, natuur, groen en water, sport en spelen, openbare ruimte, milieukwaliteit, en binnenmilieu.
Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.
Volksgezondheid ten aanzien van varkens- en pluimveebedrijven
Op 7 juli 2016 zijn de onderzoeksrapporten “Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO)” en “Emissies van Endotoxine uit de Veehouderij” gepubliceerd. Uit beide rapporten komt naar voren dat met name rond pluimveebedrijven en in veedichte gebieden gezondheidseffecten kunnen optreden. De huidige toetsing aan geurnormen en/of fijnstof-grenswaarden biedt onvoldoende bescherming voor omwonenden tegen endotoxinen. Voor de periode totdat een landelijk 'endotoxine toetsingskader' beschikbaar komt, bestaat het risico dat de blootstelling aan endotoxine oploopt. Door het Ondersteuningsteam van BPO speerpunt Transitie Zorgvuldige Veehouderij is daarom het endotoxine toetsingskader op 1.0 gesteld. Het beschrijft een aanpak voor het beoordelen van het volksgezondheidsrisico van (uitbreidende) veehouderijen. Op basis van de huidige kennis en inzichten is met het endotoxine toetsingskader 1.0 voor iedere vergunningaanvraag van individuele varkens-of pluimveehouderij te bepalen of de endotoxine-blootstelling naar de omgeving te hoog zal zijn of niet. Te hoog betekent in deze dat de blootstelling hoger is dan de advieswaarde van 30 EU/m³ van de Gezondheidsraad . Kanttekening hierbij is dat voor endotoxine geen wettelijk toetsingskader beschikbaar is.
Als aanvulling op de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0, is een rekenmodel ontwikkeld waarmee de minimale vaste afstand tussen een emissiepunt en een gevoelig object kan worden berekend. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vleeskuikens, leghennen en vleesvarkens. De dichtstbijzijnde bedrijven met één van de bovengenoemde diercategorieën betreft de varkenshouderij aan de Donkenweg 12 te Nuland. Dit bedrijf heeft op basis van een stofemissie 427 kg PM10 per jaar. Op basis van het rekenmodel dient een afstand van 132 meter in acht genomen te worden. De afstand van het meest dichtbijgelegen emissiepunt tot het plangebied bedraagt circa 900 meter. Ter plaatse van de gevoelige objecten binnen het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect endotoxinen.
Volksgezondheid ten aanzien van geitenhouderijen
Volgens het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en de aanvullende studies daarop (VGO 2) blijkt dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mogelijk een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er een relatie is tussen de aanwezigheid van de geitenhouderijen en de gevallen van longontsteking. Tot die tijd dienen de effecten en risico's op het gebied van volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht wanneer er binnen 2 kilometer van een geitenhouderij een ontwikkeling plaatsvindt.
Binnen 2 kilometer van de locatie zijn twee geitenhouderijen gelegen. Op dit moment zijn er geen wettelijke normen of landelijke richtlijnen voor deze problematiek. Het is een aspect waarnaar nader onderzoek wordt verricht. Meer duidelijkheid over mogelijke maatregelen aan de bron wordt pas over 1 à 2 jaar verwacht. Over de huidige stand van zaken zullen potentiële bewoners geïnformeerd worden, zodat zij daar hun eigen afweging in kunnen maken en het risico aanvaarden.
Volksgezondheid ten aanzien van spuitzones
In de bomenteelt en fruitteelt worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden is een spuitzone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten worden toegestaan. In de omgeving vindt mogelijk bomen- of fruitteelt plaats. Om deze reden dient rekening gehouden te worden met de spuitzones van de betreffende gewassen. Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten wordt een spuitzone van 50 meter aangehouden.
Aan de noordzijde van de Wolfdijk zijn percelen in gebruik van een kwekerij. Deze percelen zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter tot de grens van het plangebied, waardoor aan een spuitzone van 50 meter zonder meer ruimschoots voldaan wordt. De omliggende percelen mogen niet zonder omgevingsvergunning beplant worden met houtopstanden, waaronder ook de aanleg van boomgaarden valt. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico voor de volksgezondheid ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2).
Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied (er komen beschrijving bouwenvelop) niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Het plangebied ligt in het buitengebied en op minimaal 11 km van Natura 2000-gebied Rijntakken, Vlijmens Ven, Moerputten &Bossche Broek, Loonse en Drunense Duinen& Leemkuilen.
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als er geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna, zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek) is gelegen op een afstand van ongeveer 11 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het niet mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een tweetal agrarische bedrijven beëindigd. De bedrijfswoningen worden herbestemd als burgerwoning en daarnaast wordt woningsplitsing binnen een cultuurhistorisch waardevol object mogelijk gemaakt en de realisatie van een extra woning. In de beoogde situatie is er geen sprake meer van uitstoot van ammoniak. Door de gewenste ontwikkeling zal de uitstoot van ammoniak daarmee aanzienlijk afnemen.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal het aantal verkeersbewegingen bij de voorgenomen ontwikkeling niet onevenredig toenemen. Naar verwachting zal het aantal verkeersbewegingen juist afnemen. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toename van de uitstoot van stikstofoxiden.
Gezien de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden niet zal toenemen, zal de stikstofdepositie op de betreffende gebieden niet toenemen. Door de afname van de uitstoot van ammoniak en de verwachtte afname van de uitstoot van stikstofoxiden, zal de stikstofdepositie op de betreffende gebieden juist afnemen, wat een verbetering van de situatie zal betekenen.
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: PDOK.nl/viewer.
Met AERIUS is een verspreidingsberekening uitgevoerd naar de depositie van stikstof op de betreffende gebieden. Op basis van deze berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar niet overschreden wordt. Het Fdepositierapport is als bijlage 10 te raadplegen.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beperkte sloop van bebouwing. Middels een QuickScan Flora en Fauna is onderzocht of de te slopen bebouwing op de twee locaties mogelijk beschermde soorten huisvest. Het rapport is als bijlage 11 te raadplegen. Geconcludeerd wordt dat er met de sloop van bebouwing geen verblijfs- of broedmogelijkheden verdwijnen. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van (leefgebieden van) mogelijk voorkomende beschermde soorten flora en fauna.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in het volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 1.300 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Kaartbank provincie Noord-Brabant
Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen, zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een toename van de uitstoot van ammoniak. Er is immers sprake van een beëindiging van een tweetal veehouderijbedrijven, waarbij de uitstoot van ammoniak afneemt. Omdat de uitstoot van ammoniak niet zal toenemen, zal er ook geen sprake zijn van een verhoogde ammoniakdepositie op de betreffende gebieden, maar juist van een afnemende depositie. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van Wav-gebieden in de omgeving.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente 's-Hertogenbosch voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit beleid is overgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied
Zoals te zien in het volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart deels gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012
Bron: Ruimtelijkeplannen.nl
Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 200 m² en dieper dan 0,30 centimeter onder maaiveld. Bij de voorgenomen ontwikkeling is met de positionering van de te realiseren compensatiewoning rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. De woning wordt gebouwd binnen de contouren van de voormalige melkrundveestal. Deze stal is onderkeldert tot een diepte van 1,70 meter en na sloop van deze stal zullen de gronden opgehoogd worden tot het niveau van het huidige maaiveld. Mogelijk aanwezige archeologische waarden zullen derhalve niet aangetast worden. Aan de achterzijde van de extra woning is een laagte voorzien in het landschapsplan. Hiervoor dienen de gronden tot maximaal 30 centimeter afgegraven te worden.
Contouren bestaande bebouwing en beoogde nieuwbouw woning
In het landschapsplan voor de Wolfdijk 2 is een poel opgenomen. Deze poel wordt gerealiseerd ter plaatse van de huidige kelders van de voormalige varkensstal. Deze kelders hebben een diepte van 60 centimeter, waardoor ook de poel op zijn diepste punt 60 centimeter is. Buiten de kelder zal ten hoogste 30 centimeter afgegraven worden voor het realiseren van een flauw talud van de poel.
Bij de voorgenomen ontwikkelingen is geen sprake van grondwerkzaamheden van meer dan 200 m2 en dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld, uitgezonderd daar waar nu al kelders zijn. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn onder andere in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in het volgende figuur zijn nabij de locatie cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant
Binnen het plangebied is een cultuurhistorisch element gelegen, namelijk de langgevelboerderij aan de Loonsestraat 5. In het vigerende bestemmingsplan is deze boerderij eveneens als cultuurhistorisch waardevol aangeduid. De boerderij is bij een monumenteninventarisatie onderzocht maar niet opgenomen in het register van gemeentelijke monumenten. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van de cultuurhistorische waarde van de boerderij. De boerderij krijgt in zijn geheel een woonbestemming en zal op termijn gesplitst worden in twee wooneenheden. De instandhouding van de langgevelboerderij wordt op deze wijze zekergesteld.
Bij een splitsing van de boerderij dient rekening te worden gehouden met behoud van de hoofdkenmerken. Hierbij valt te denken aan:
Tevens is de Wolfdijk/Singel aangeduid als een redelijk bijzondere historische lijn is. Aan de zijde van de Wolfdijk blijft de bebouwing intact en vinden er geen ingrijpende veranderingen plaats.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling er geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundige waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in het volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant
Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen, zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Loonsestraat. De locatie aan de Wolfdijk 2 zal voor gemotoriseerd verkeer in zijn geheel ontsloten worden middels één inrit via de Loonsestraat. De tweede inrit aan de Loonsestraat als ook de inrit aan de Wolfdijk komen te vervallen en zullen enkel toegankelijk zijn voor fietsers en voetgangers. De locatie aan de Loonsestraat 5 wordt ontsloten via een inrit aan de Singel en een inrit aan de Loonsestraat. Na splitsing van de cultuurhistorische boerderij krijgt iedere wooneenheid op deze wijze een eigen inrit. Voor de toe te voegen woning is een nieuwe inrit voorzien aan de Loonsestraat. De derde inrit aan de zuidzijde van het plangebied wordt circa 25 meter naar het noorden verplaatst voor de ontsluiting van de compensatiewoning.
Op deze wijze wordt het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte geboden om de erven te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Voor het overige zal bij de voorgenomen ontwikkeling uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkelingen is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Om de parkeerbehoefte van de functiewijziging te bepalen is gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormering 2021. Conform de Nota Parkeernormering wordt onderscheid gemaakt in een vijftal zones. Het plangebied is gelegen in de ongenoemde zone: “buitengebied”. De zone “buitengebied” wordt omschreven als "matig stedelijk, buitengebied". De wooneenheden die mogelijk worden gemaakt bij de functiewijziging hebben een omvang van > 80 m² per wooneenheid. Conform de Nota Parkeernormering geldt voor een woning met een omvang van > 80 m² een parkeernorm van 2,3 parkeerplaats per woning in het buitengebied. Hiervan is 0,3 parkeerplaats per woning aandeel voor bezoekers. De totale extra parkeerbehoefte bedraagt als zodanig afgerond 3 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein is er voldoende gelegenheid voor de personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
In het landschapsplan zijn alle verkeersstroken opgenomen alszijnde "inritten" voor de ontwikkelingen aan de Loonsestraat 5 en ong. en erfverharding voor de ontwikkeling aan de Wolfdijk 2.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herbestemming van een tweetal voormalige bedrijfslocaties, waarbij de bedrijfswoningen worden herbestemd als burgerwoningen, er door splitsing van een cultuurhistorisch waardevol object een extra woonfunctie wordt mogelijk gemaakt en er een extra woning wordt toegevoegd. Na realisatie van het totale project zal er sprake zijn van 4 wooneenheden.
Door de voorgenomen ontwikkeling komt alle aan de agrarische bedrijven gerelateerd verkeer te vervallen. Dit betreft veelal zwaar verkeer met vrachtwagens en tractoren. Daarvoor in de plaats komt enkel aan wonen gerelateerd verkeer. Dit betreffen hoofdzakelijk lichte verkeersbewegingen met personenauto's. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen, maar zelfs afnemen.Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.
In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid en geldende normen zijn vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting van dit bestemmingsplan.
Beleid en uitgangspunten voor integraal waterbeheer
Het klimaat verandert. We verwachten meer hevige én meer langdurige neerslag in de toekomst. Daarom is de kern van het waterbeleid van de 21e eeuw: ruimte maken voor water.
In het Waterplan 2016 staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater. Het Waterplan en de hemelwaterverordening zijn vastgesteld door de gemeenteraad in januari 2017.
De doelen en ambities van het waterschap Aa en Maas zijn beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. In de Keur (2018) staan de regels (met name geboden en verboden) die een waterschap hanteert bij de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Deze regels voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast is met de komst van de Waterwet het waterschap bevoegd gezag geworden voor de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties (op een aantal onder de provinciaal bevoegdheid vallende categorieën na; zie art. 6.4 Waterwet.
De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:
Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale Watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van de korte procedure. Het waterschap wordt vroegtijdig bij de plan- of projectvorming betrokken.
Toekomstige situatie en waterbergingsopgave
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herbestemming van een tweetal voormalige bedrijfslocaties, waarbij de bedrijfswoningen worden herbestemd als burgerwoningen, er door splitsing van een cultuurhistorisch waardevol object er middels een omgevingsvergunning er een extra woonfunctie mogelijk kan worden gemaakt en er een extra woning wordt toegevoegd. Overtollige voormalige vrijkomende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en erfverharding verwijderd.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Er is sprake van een aanzienlijke afname door de sloop van overtollige bedrijfsbebouwing. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Conform de Hemelwaterverordening van de Gemeente 's-Hertogenbosch bedraagt de norm voor hemelwaterberging 60 mm bij de realisatie van een nieuw bouwwerk of nieuw verhard oppervlakte. De te realiseren compensatiewoning kan gezien worden als een nieuw bouwwerk, hoewel deze op reeds bestaand verhard oppervlakte wordt gerealiseerd. Het verharde oppervlakte van dit kavel zal circa 550 m2 bedragen inclusief de inrit, terrassen en hooimijt. De Hemelwaterverordening schrijft voor dat er een waterbergingsopgave voor dit plan bedraagt van 0,06 * 420,94 = 25,25 m3.
Ontwerp nieuw watersysteem
Schoon hemelwater wordt binnen het plangebied vastgehouden. Het afstromend hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak zal middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Het hemelwater wordt geïnfilteerd binnen het plangebied middels een wadi. Aan de zuidzijde van de nieuw op te richten compensatiewoning is voorzien in een natuurlijke laagte. Deze laagte met een oppervlakte van ruim 1.250 m2 heeft naast een landschappelijke functie ook de functie als infiltratievoorziening. Met een flauw talud en een GHG van 60-mv kan in deze laagte circa 200 m3 water geborgen worden. Huishoudelijk afvalwater zal via het riool worden afgevoerd. Het plangebied is aangesloten op een drukriool. Hierop kan alleen huishoudelijk afvalwater worden afgevoerd, geen overtollig hemelwater. Het ontwerp van het watersysteem is nader uitgewerkt in bijlage 13.
Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.
Bij de voorbereiding van een nieuw ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling van het deel van het plangebied van de Wolfdijk 2 te Nuland is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.
Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer van de Wolfdijk 2 verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente.
Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Loonsestraat 5 waar een extra woning mogelijk gemaakt wordt, is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer van de Loonsestraat 5 wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk 2012" van gemeente 's-Hertogenbosch en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt, wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De direct omwonenden zijn vooraf geïnformeerd over de voorgenomen bestemmingswijziging middels een omgevingsdialoog. Bij het voeren van de omgevingsdialoog zijn geen bezwaren geuit. Alle aanwezigen kunnen instemmen met voorliggend plan. Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage 14 te raadplegen.
In het kader van vooroverleg is het voorliggende plan aangeboden aan de vooroverlegpartners, zijnde het waterschap Aa en Maas en de provincie Noord-Brabant.
Waterschap Aa en Maas:
Het waterschap Aa en Maas heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het voorliggende plan en heeft geen opmerkingen geplaatst.
Provincie Noord-Brabant:
De provincie Noord-Brabant heeft een vooroverlegreactie geplaatst. In het kort hebben zij de volgende opmerkingen geplaatst:
Ad. 1:
In de paragraaf "Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant" (paragraaf 3.2.2) van deze toelichting is bij de toetsing aan artikel 3.69 onder b een nadere motivatie opgenomen met betrekking tot de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het behoud en/of herstel van de waardevolle boerderij.
Ad. 2:
Op basis van de nieuwe beleidsregel "Maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant", vastgesteld door Gedeputeerde Staten de provincie Noord-Brabant op 5 juli 2022, wordt niet langer een woning in het kader van de regeling ruimte-voor-ruimte aangevraagd, maar kan een nieuwe woning mogelijk worden gemaakt indien daar een voldoende investering in de verbetering van de omgevingskwaliteit tegenover staat. In de paragraaf "Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant" (paragraaf 3.2.2) van deze toelichting is een nadere toetsing aan artikel 3.78 en deze nieuwe beleidsregel opgenomen, waarin eveneens een nadere berekening is gemaakt van de investering die gedaan dient te worden in de omgevingskwaliteit. Met de nadere motivering en toetsing aan de nieuwe beleidsregel en artikel 3.78 is verder verduidelijkt welke bebouwing gesloopt wordt als investering in de omgevingskwaliteit.
Ad. 3:
Voor vaststelling van het voorliggende plan zal een titel zijn verkregen in het kader van de regeling ruimte-voor-ruimte of op basis van de nieuwe beleidsregel "Maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant" van de provincie Noord-Brabant. Hiervan zal het certificaat bij de stukken van het vastgestelde bestemmingsplan worden gevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied Maasdonk 2012 herziening Loonsestraat 5 Wolfdijk 2 Nuland’ heeft met ingang van 3 juli 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar kunnen maken bij de gemeenteraad van de gemeente 's-Hertogenbosch. Door de provincie Noord-Brabant is binnen deze termijn een zienswijze ingediend. De zienswijzen heeft niet geleid tot een gewijzigde vaststelling.
Tevens is er nog ambtshalve een wijziging doorgevoerd. Het paraplubestemmingsplan 'Parkeren en wonen' is door de gemeenteraad vastgesteld op 10 oktober j.l. De van toepassing zijnde planregels zijn toegevoegd aan de planregels van onderhavig bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheersgericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effectrapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effectrapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dit digitale bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).