Plan: | Van 't Hoffstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0154VANTHOFFSTR-3001 |
Rondom het hertenkamp aan de Van 't Hoffstraat in Etten-Leur staan momenteel 32 grondgebonden woningen die in beheer zijn bij woningcorporatie Alwel. Het voornemen bestaat om deze uit de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw stammende sociale huurwoningen te amoveren en op de vrijgekomen ruimte nieuwbouw te realiseren in de vorm van appartementen. De nieuwe inrichting van de aangrenzende openbare ruimte, inclusief de groenvoorziening, zal door de gemeente Etten-Leur samen met Alwel en de omwonenden worden vormgegeven en overeengekomen. De plannen voor sloop en nieuwbouw zijn mede in samenspraak met de huidige bewoners tot stand gekomen, gedurende een participatietraject in 2019.
Ten behoeve van de plannen zijn door de gemeenteraad van Etten-Leur op 14 april 2020 ruimtelijke kaders vastgesteld, waarmee wordt voorzien in een goede inpassing van de plannen van Alwel. Deze kaders luiden als volgt:
Op grond van het vigerende bestemmingsplan, "Kom-Leur" (vastgesteld op 20 augustus 2009) is het niet mogelijk om het planvoornemen te realiseren. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan "Van 't Hoffstraat" voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling en voldoet aan de voornoemde ruimtelijke kaders.
Het onderhavige plangebied is gelegen in 'Leur', ten westen van de historische kern van het dorp. Het plangebied en de omgeving daarvan behoren tot één van de eerste uitbreidingswijken van Etten-Leur uit de zestiger jaren en worden gekenmerkt door overwegend woningbouw in de vorm van rijwoningen. Centraal in het plangebied is een groenvoorziening aanwezig in de vorm van een groenvoorziening waarvan een dierenparkje onderdeel is, alsmede een parkeerhaven direct ten noorden daarvan. Eerdere wijkvernieuwing ten noorden van het plangebied heeft geresulteerd in het appartementengebouw 'Rozengaard'. Verder noordelijk zijn aan het oude lint van Leur tevens andere functies aanwezig. Richting het zuiden staat baisisschool De Hasselbraam.
Satellietfoto van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour, de gele blokken representeren de te slopen woningen. Het hertenkampje is aangeduid met een groene contour. Bron: streetsmart.cyclomedia.nl, 2020.
Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de lijn Bootstraat-Lindebleek. De westelijke grens wordt gevormd door de brandgang tussen de woningen aan de Van der Poest Clementstraat/Bootstraat en de Van 't Hoffstraat. Aan de zuidzijde vormt de Cornelisstraat in combinatie met de brandgang tussen de woningen aan de Beukenlaan en de Van t Hoffstraat de begrenzing en aan de oostzijde ten slotte bestaat de plangrens uit de brandgang tussen de woningen aan de Iepstraat/Loofhout/Lindenbleek en de Van 't Hoffstraat.
Het plangebied bestaat daarmee uit (delen van) de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Etten, sectie E, nummers 3611, 5468, 5469, 5470, 5521, 5522, 5526, 6201, 6425, 6841 en 7092. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,2 hectare.
Toetsingskader
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom-Leur", zoals vastgesteld op 20 augustus 2009. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen'. De plaats waar (hoofdgebouwen van) woningen mogen worden opgericht is aangegeven met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is door middel van aanduidingen aangegeven welke woningtypologie is toegestaan en wat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogtes zijn. Voor de momenteel binnen het plangebied aanwezige woningen gaat het in alle gevallen om de woningtypologie 'aaneengebouwd' en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Enkel aaneengebouwde woningen in maximaal 2 bouwlagen (met of zonder schuine kap) zijn derhalve toegestaan.
Uitsnede van de vigerende plankaart ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Beoordeling
Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van appartementengebouwen met bijbehorend parkeerterrein met groenvakken. De nieuwbouw is grotendeels gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken en buiten de woonbestemming. Bovendien sluiten de beoogde woningtypologie (gestapelde woningbouw) en hoogtes niet aan bij wat het vigerende bestemmingsplan toelaat. De plaatsen waar de groen- en parkeervoorzieningen zijn voorzien liggen overwegend buiten de daartoe geëigende bestemmingen. Enkel de voorgenomen inrichting van de openbare ruimte (de wegen en het park) is voor het grootste deel wel realiseerbaar op grond van het vigerende planologische kader.
Realisatie van het woningbouwplan is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan "Van 't Hoffstraat".
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende planvoornemen niet direct mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de beoogde realisatie van 70 appartementen met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de vigerende ruimtelijke beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de geldende randvoorwaarden en planologisch relevante (milieu)aspecten voor het plan, waarna in het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de toelichting van de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk gemaakt en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van de planologische procedure.
Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de de huidige situatie en gewenste situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven. Daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.
Gemeente Etten-Leur
Het plangebied is gelegen in de gemeente Etten-Leur, een verstedelijkte gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 43.878 inwoners (voorlopige cijfers CBS, 1 januari 2020) en bestaat oorspronkelijk uit de kernen Etten en Leur, die eind jaren '60 van de vorige eeuw aan elkaar vast zijn gegroeid. De beide centra van Leur en Etten hebben echter een duidelijk verschillend karakter behouden, mede ten gevolge van een verschillende ontstaansgeschiedenis.
Leur
De geschiedenis van het dorp Leur gaat in ieder geval terug tot 1461, toen er sprake was van een 'huis opte Loer'. In de Middeleeuwen is de Leurse Vaart of Leurse Haven gegraven, een turfvaart die in een verbinding met de Mark voorzag. In de 16e eeuw ontstond een haventje, dat ook in latere tijden heeft bijgedragen aan de industriële bedrijvigheid. Het dorp ontwikkelde zich langs een weg die loodrecht op de turfvaart stond. Ten gevolge van de grootschalige naoorlogse nieuwbouwplannen werd Leur steeds meer aan Etten vastgebouwd, waarmee de huidige samengesmolten kern Etten-Leur ontstond.
Historische luchtfoto (jaren '60 vorige eeuw) met het plangebied (rode contour) in ontwikkeling.
De naoorlogse groei van Leur is min of meer in kwadranten geschied, waarbij het kwadrant aan de zuidwestzijde van de oude kern als eerste is ontwikkeld, met name gedurende de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw. Dit is ook het kwadrant waarin het plangebied ligt, waarmee dit wijkdeel één van de eerste uitbreidingen is die gerealiseerd is in Etten-Leur Noord. Hierna volgde het noordwestelijke kwadrant vanaf de jaren '90, nadat in de jaren '80 vooral de kern Etten was gegroeid. In de huidige eeuw zijn ook de twee oostelijke kwadranten tot ontwikkeling gekomen, waarbij het zuidoostelijke kwadrant zich overwegend als bedrijventerrein heeft ontwikkeld.
Uitsnede topografische kaart Leur, met de ligging van het plangebied in het zuidoostelijke kwadrant van Leur aangeduid door middel van een ster. Bron: topotijdreis.nl, 2020
Ruimtelijke structuur
In de huidige situatie wordt de ruimtelijke structuur van het plangebied overwegend gekenmerkt door rondom het dierenparkje gelegen rijwoningen, waarvan het merendeel bestaat uit 2 lagen zonder kap en een kleine gedeelte uit 2 lagen met kap. Een aantal woningen, met name aan de westzijde, beschikt over diepe tuinen. De openbare ruimte wordt overwegend bepaald door het dierenparkje, dat bestaat uit een omheind veld met een schuilgelegenheid annex opslagruimte en enkele bomen. Het dierenparkje is zelf niet volledig openbaar. Ook het ten noorden van het parkje op de samenvloeiing van 4 straten gelegen parkeereiland is bepalend voor de ruimtelijke structuur van het openbaar gebied. Tussen de groenvoorziening met het dierenparkje en het parkeereiland is een bushalte met abri gelegen.
Impressie van het plangebied in de huidige situatie
Functionele structuur
Het plangebied wordt in functioneel opzicht gekenmerkt door enerzijds de woonfunctie en anderzijds de functie als verblijfsgebied, met als bijzonder element het gebruik van de centrale groene ruimte als dierenpark.
Planvoornemen
Het planvoornemen gaat uit van de sloop van de bestaande 32 grondgebonden woningen rondom het dierenparkje aan de Van 't Hoffstraat, waarna op de plaats van de vrijgekomen ruimte nieuwbouw plaatsvindt in de vorm van in totaal 70 appartementen. De huidige woningen voldoen niet langer aan de eisen van de huidige tijd en zijn ook niet eenvoudig meer daarvoor geschikt te maken. In 2017 is een co-creatietraject doorlopen met de bewoners, waarvan de einduitkomst was om de woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Er is behoefte aan de invulling van een nieuwe woonbehoefte, met name gelet op de toename aan één- en tweepersoonshuishoudens. Die behoefte is overwegend gericht op betaalbare appartementen in de sociale huursector, zowel voor ouderen (vergrijzing) als jongeren. Van de 70 appartementen zijn er zijn dan ook 60 in de sociale huursector (woonoppervlak 50 m² tot 70 m²), waarmee het plan bijdraagt aan het verkorten van de bestaande lange wachtlijsten voor dergelijke type woningen. De overige 10 woningen worden huurappartementen in het middensegment (>80 m² woonoppervlak).
Behalve een sociale grondslag heeft het planvoornemen ook een duidelijke ruimtelijke component. Met het plan wordt onder andere beoogd de ruimtelijke kwaliteit en de groenzone in dit wijkdeel te verbeteren.
Te slopen woningen
Ruimtelijke hoofdopzet
Uitgangspunt bij de ruimtelijke hoofdopzet is behoud en versterking van de centrale groene ruimte die aan de oostzijde van de Van 't Hoffstraat ligt. Deze ruimte zal aan beide zijden door de nieuwbouw worden begeleid, waarbij de appartementen met de voorzijden zullen uitkijken op het groen. De nieuwbouw wordt ingepast in het omliggende stedelijke weefsel. Aan de achterzijden van de bebouwing wordt het merendeel van de parkeervoorzieningen gerealiseerd, zodat de openbare ruimte rondom het park zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van geparkeerde auto's. Behalve parkeerplaatsen voor auto's is op de achterterreinen tevens ruimte voor een fietsenberging. De parkeervoorzieningen worden ingepast met een ruime hoeveelheid groen. Het bestaande parkeereiland ten noorden van het park wordt naar het noorden verlegd, in aansluiting op de parkeervoorzieningen bij appartementengebouw Rozengaard. Dit zal door de gemeente Etten-Leur worden gedaan.
Huidige situatie parkeereiland. Bron: streetview, 2020.
Op de onderstaande afbeelding is een verkavelingsvoorstel weergegeven waarbij de genoemde uitgangspunten voor de ruimtelijke hoofdopzet in acht zijn genomen. Het betreft zogezegd een voorstel als richtlijn voor verdere uitwerking, de uiteindelijke opzet kan op punten verschillen. De regels van het bestemmingsplan zijn daarin leidend.
Uitsnede verkavelingsvoorstel
Bebouwingsstructuur
De in totaal 70 appartementen worden verdeeld over de beide zijden van de Van 't Hoffstraat, waarbij geen sprake hoeft te zijn van een exact gelijke verdeling. De bouwmassa's kunnen bestaan uit één of meerdere gebouwen, zolang deze maar binnen de aangeduide bouwvlakken vallen en het totale aantal wooneenheden van 70 niet wordt overschreden. De gebouwen zijn opgebouwd in 2 tot 3 bouwlagen, waarbij enkel de centraal gelegen bouwdelen in 3 bouwlagen worden uitgevoerd. Aan de randen wordt maximaal in 2 lagen gebouwd, met duidelijke kopgevels in aansluiting op de aangrenzende grondgebonden woningen. Met de gedeeltes in 3 bouwlagen wordt aansluiting gezocht bij de bouwhoogte van het aangrenzende appartementengebouw Rozengaard.
Balkons en andere buitenruimten bevinden zich aan de zijde van het park en zijn daarop georiënteerd. De galerijen en trappenhuizen bevinden zich aan de achterzijde van de bebouwing, alwaar deze eenvoudig bereikbaar zijn vanaf de parkeer- en stallingsvoorzieningen. De hoofdentrees met brievenbussen zijn eveneens aan de achterzijde van de bebouwing gelegen. De kopkant aan het zuiden van het oostelijke gebouw vormt een blikvanger en is alzijdig georiënteerd.
De privacy van de omliggende woningen in relatie tot mogelijke inkijk vanuit de balkons in tuinen en woningen komt niet in het geding, gezien de oriëntatie van de balkons op het park. De achterzijdes met galerijen liggen overwegend op een afstand van ten minste 10 tot 15 meter van omliggende tuinen, hetgeen eveneens een voldoende afstand is om inkijk zoveel mogelijk te beperken. De zuidelijke kopgevel van het oostelijke gebouw is op circa 8 meter gelegen van de aangrenzende woonkavels. De kopgevel is echter maximaal twee bouwlagen hoog, zodat ook hierbij de privacy van de bestaande woningen niet in het geding komt.
In de bebouwing is behalve voor de appartementen ook ruimte voor bergingen voor de appartementen, met een differentiatie in de grootte (grotere appartementen krijgen grotere bergingen). Voor de kleinere appartementen zijn op de achterterreinen daarnaast gemeenschappelijke bergingen voorzien ten behoeve van het stallen van fietsen. Het gaat in totaal om twee bergingen van elk maximaal 50 m² groot en 3,25 meter hoog.
Voor wat betreft de beeldkwaliteit van de nieuwbouw zal worden voldaan aan de criteria uit de Welstandsnota 2010 (zie verder paragraaf 3.4.10).
Ontsluitingsstructuur
De wegenstructuur in de openbare ruimte wijzigt slechts in geringe mate ten opzichte van de huidige situatie. Het betreft met name de situatie ter plaatse van het parkeereiland. In de huidige situatie is daarbij sprake van een verwarrende en onveilige situatie, waarbij de parkeerplaatsen alleen te bereiken zijn door het oversteken van de weg en bij het (achterruit) uitrijden rekening moet worden gehouden met verkeer vanuit 4 richtingen. Door deze parkeerplaatsen te verschuiven richting de bestaande parkeervoorziening bij Rozengaard vindt een verbetering plaats van de huidige verkeersituatie. In plaats van een kruising met in het midden een parkeereiland is nu sprake van een tweetal T-splitsingen en een uitrit vanaf de parkeervoorziening. De verkeersveiligheid is daarmee gebaat.
In- en uitritten ten behoeve van de achterterreinen
De parkeerterreinen achter de gebouwen worden via uitritconstructies ontsloten op de omliggende wegen. Voor het achterterrein aan de westzijde vindt de ontsluiting enerzijds plaats via de Bootstraat en anderzijds via de Cornelisstraat. Het achterterrein aan de oostzijde wordt ontsloten via de Lindenbleek. Voor langzaam verkeer zijn er daarnaast ontsluitingen op de bestaande brandgangen, achterpaden en trottoirs.
Groenstructuur
De centrale groenvoorziening is bepalend voor de ruimtelijke structuur van het plan. Behoud en verbetering van de groene structuur is dan ook een belangrijk uitgangspunt van het plan. Behoud van het huidige hertenkamp is daarbij mogelijk, echter geen voorwaarde. Een alternatieve invulling van het groengebied ligt in de rede, bijvoorbeeld als park (zoals aangegeven op de onderstaande 3D-impressie). De ten oosten van de Van 't Hoffstraat gelegen bebouwing zal daarbij geïncorporeerd worden in het groen, dat richting het zuiden aansluit op de aldaar aanwezige groenvoorzieningen. Vanuit het zuiden opent het plangebied zich door middel van het centrale groengebied naar het noorden toe.
Behalve het middengebied worden ook de achterterreinen ruimschoots van groenelementen voorzien. Er is ruimte voor bomen en aaneengesloten groenzones. De parkeervoorzieningen worden ingepast met lage hagen en ook bij de afscherming van de brandgangen en achterkantsituaties van de omliggende percelen draagt een aankleding met beplanting bij aan een groener beeld. Ten slotte is het toepassen van groene gevels mogelijk bij de vrijstaande bergingen en waar mogelijk bij de appartementengebouwen zelf (op de kopgevels).
In de huidige situatie is sprake van circa 1.750 m² aan (openbaar) groen in het plangebied. In de toekomstige situatie zal sprake zijn van circa 3.800 m² aan groen, waarvan het grootste deel bestaat uit de centrale groenvoorziening (circa 2.100 m²) en de rest uit het groen op de achterterreinen en in de openbare ruimte. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke eis om minimaal 1.000 m² aan extra groen toe te voegen binnen het plangebied. Er zal sprake zijn van circa 54 m² groen per woning (3.800 m² / 70 woningen). Deze norm is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
3D-impressie mogelijke inrichting openbare ruimte, zoals gepresenteerd tijdens de informatieavond in november 2019
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Door de gemeente Etten-Leur worden voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke initiatieven de ‘Notitie parkeernormen’ en de publicatie CROW ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ gehanteerd als toetsingskader. Blijkens de notitie van de gemeente ligt het plangebied in de zone ‘rest bebouwde kom’. Op basis van CBS-cijfers is bepaald dat Etten-Leur (omgevingsadressen-dichtheid = 1.638 in 2019) is aan te merken is als 'matig stedelijk gebied'.
Voor het onderhavige planvoornemen kunnen de volgende parkeernormen worden gehanteerd:
In de onderstaande tabel is de parkeerbalans inzichtelijk gemaakt:
Type woning | Aantal | Norm | Parkeerbehoefte |
sociaal huurappartement | 60 | 1,3 | 78 |
middelduur huurappartement | 10 | 1,5 | 15 |
Totaal | 93 |
Uitgaande van 60 sociale huurappartementen en 10 middendure huurappartementen bedraagt de parkeerbehoefte 93 parkeerplaatsen. Daarnaast is in het plan rekening gehouden met een extra parkeerplaats voor een toekomstige ontwikkeling aan de Heerma van Vossstraat. Het verkavelingsplan voorziet in dit totale aantal van 94 parkeerplaatsen op de achterterreinen bij de gebouwen en langs de Van 't Hoffstraat (ter hoogte van de huidige langsparkeerplaatsen).
Ten slotte zijn nog openbare parkeerplaatsen aanwezig op het te verleggen parkeereiland (10 stuks). Deze zijn heden in gebruik voor de bestaande woningen aan de Van 't Hoffstraat. Door het verdwijnen van deze woningen komen deze parkeerplaatsen beschikbaar als extra parkeercapaciteit voor de woningen in het plangebied.
Op basis van het voorliggende plan wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In de regels is gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd en in stand gehouden wordt. Het gemeentelijk parkeerbeleid vormt hiervoor rechtstreeks het toetsingskader.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.
De verkeersgeneratie van het plan is bepaald op basis van CROW-publicatie 381 'Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Uitgegaan is van 70 middeldure/goedkope (inclusief sociale huur) huurappartementen, in de omgeving 'rest bebouwde kom'. Op basis van CBS-cijfers is bepaald dat Etten-Leur (omgevingsadressen-dichtheid = 1.638 in 2019) is aan te merken is als 'matig stedelijk gebied'. Deze gegevens bepalen dat het maximale aantal verkeersbewegingen per etmaal (vpe) 4,0 bedraagt per appartement. De totale verkeersgeneratie in de nieuwe situatie bedraagt daarmee (4,0 vpe x 70 appartementen =) 280 motorvoertuigen per etmaal.
In de huidige situatie is sprake van 32 grondgebonden sociale huurwoningen. De verkeersgeneratie daarvan bedraagt maximaal 5,3 vpe per woning, hetgeen neerkomt op (5,3 vpe x 32 woningen =) 169,6 motorvoertuigen per etmaal. De toename aan verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie komt daarmee neer op (280 - 169,6 =) 110,4 vpe. Dit komt neer op gemiddeld 4,6 motorvoertuigen per uur extra, hetgeen dermate gering is dat aangenomen mag worden dat de verkeersstructuur in en om het plangebied deze toename eenvoudig kan verwerken. Het bestemmingsplan biedt de kaders om wegen aan te leggen met een ruim voldoende profiel, aansluitend op de bestaande wegprofielen in de omgeving en berekend op het hedendaagse verkeersbeeld.
Derhalve kan worden gesteld dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en het radarstation op vliegbasis Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. De maximale toegestane hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht bedraagt 113 meter boven N.A.P. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt boven de genoemde hoogtes. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. De rode aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plan geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die, gelet op hun onderlinge afstand, als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. In het onderhavige geval worden 32 bestaande woningen gesloopt en vervangen door 70 nieuwe woningen. Daarmee is sprake van een netto toevoeging van 38 nieuwe wooneenheden. Het onderhavige planvoornemen dient derhalve te worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. In functioneel opzicht vindt er geen significante wijziging plaats binnen het plangebied. Zowel in de huidige als de beoogde situatie is sprake van woningbouw met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen. Het planologische ruimtebeslag wijzigt echter wel, aangezien het aantal woningen toeneemt en sprake is van een andere woningtypologie. Ook neemt het aantal parkeeervoorzieningen aanzienlijk toe. Dit maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6 lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Op basis van de provinciale 'bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2017' blijkt dat in de gemeente Etten-Leur een kwantitatieve behoefte bestaat aan circa 2.260 woningen in de periode 2017-2030. In kwalitatieve zin is er grote behoefte aan betaalbare woningen voor eenpersoonshuishoudens en nultredenwoningen (niet per definitie gelijkvloers) die onder het label 'geschikt wonen' vallen. De kwalitatieve woningbehoefte is onder meer af te leiden uit de bevolkingssamenstelling. Hieruit blijkt dat het aantal 55+ers in de gemeente met meer dan 1.100 toeneemt. Vooral het aantal 75+ers stijgt sterk. In 2030 is de verwachting dat ongeveer 40% van de bevolking in Etten-Leur 55+er is.
In de 'Brabantse Agenda Wonen' (vastgesteld in september 2017) wordt geconstateerd dat provincie een flinke woningbouwopgave kent, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen ‘sec’; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.
Met de Brabantse Agenda Wonen wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.
Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de subregio Breda, waar Etten-Leur deel van uitmaakt, is het 'Woonperspectief' de basis voor concrete afspraken. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.
In het 'Woningmarktonderzoek Etten-Leur 2019' d.d. 8 oktober 2019 wordt met betrekking tot het woningtype appartementen geconcludeerd dat de markt (redelijk) gespannen is, zowel in klasse huur als koop. De behoefte neemt de komende periode toe. De toename van de behoefte betreft voor het overgrote deel appartementen met lift (toe- en doorgankelijk). Uitbreiding lijkt gewenst om de actuele vraag te bedienen en vooral de toename van de behoefte op te vangen. Specifiek ten aanzien van sociale huurwoningen wordt in het onderzoek aangegeven dat de behoefte daaraan tot 2025 nog toeneemt. De omvang van de toename is sterk afhankelijk van het gekozen scenario en loopt uiteen van enkele woningen tot 100 woningen. Voor de periode van 2025 tot 2030 geldt dat de ontwikkelingen onzeker zijn, naar 2030 zal behoefte aan sociale huurwoningen vermoedelijk af gaan nemen.
Marktonderzoek uit 2016, getiteld 'Effectieve vraag BOEL (Breda, Oosterhout en Etten-Leur)' en uitgevoerd door Fakton, gaat onder meer in op de toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad. De legitimatie voor nieuwbouw ligt in de sturing op de bestaande voorraad. In het onderzoek is ook specifiek gekeken naar de wijk Etten-Leur Noord, waarin het plangebied is gelegen. Het betreft een wijk met veel laagbouw. De marktwaardering is laag. De vaak kleinere woningen en de buitenruimte raken gedateerd. De opzet van de wijk is wat eentonig. Met aanpassingen van het vastgoed kunnen meerdere doelstellingen worden bereikt: verduurzaming, onderbreken van de eentonigheid. Een duurzame woning levert lagere woonlasten op, wat voor het aanbod in eengezinswoningen belangrijk is. Op strategische plaatsen kan wellicht rigoureuzer ingrijpen mogelijk. Door sloop kunnen lange bouwblokken worden doorbroken en met nieuwbouw, bijvoorbeeld appartementen, kunnen bewoners die de eengezinswoning willen verlaten, toch behouden blijven voor de wijk. Zo kan de doorstroming de vergrijzing van de wijk beperken.
Geconcludeerd wordt dat sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de woningen in het plangebied. Het planvoornemen concurreert niet met andere woningbouwprojecten in de regio.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In onderhavig geval is sprake van herstructurering van een bestaand woongebied, gelegen op een locatie dia kan worden beschouwd als behorende tot het bestaand stedelijk gebied van Etten-Leur. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet verder te worden doorlopen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' voorziet in een behoefte en is realiseerbaar binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014.
De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en meer specifiek in 'stedelijk concentratiegebied'. Voor deze gebieden geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken.
Uitsnede uit de structurenkaart van de SVRO - partiële herziening 2014. Het plangebied is met de rode indicator geduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Met voorliggend planvoornemen worden 32 bestaande grondgebonden woningen vervangen door 70 appartementen binnen de stedelijke structuur van de kern Etten-Leur. Het plan draagt, gezien de ligging van het plangebied, met de voorziene bestemmingswijziging bij aan de concentratie van verstedelijking binnen de stedelijk structuur. Regionale afstemming met betrekking tot het woningbouwprogramma wordt nader getoetst in paragraaf 3.3.3.
Conclusie
Voorliggend initiatief is passend binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant.
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Hiermee kiest de provincie een blikveld dat enigszins boven het huidige initiatief uit stijgt. Het voorliggend initiatief is passend binnen de omgeving en zorgt voor een kwalitatieve verdichting van het bestaand stedelijk gebied. Dit past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is relatief kleinschalig en betreft een inbreidingslocatie in het bestaand stedelijk gebied van Etten-Leur. Het voornemen past binnen de kernwaarden zoals door de provincie Noord-Brabant zijn geformuleerd in haar Omgevingsvisie.
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de Omgevingsverordening gelegen binnen het ‘Stedelijk gebied’. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Omgevingsverordening. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor ontwikkeling binnen het ‘Stedelijk gebied’. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.
Uitsnede kaartbeeld stedelijke ontwikkeling van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met de rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Toetsingskader
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van 38 woontitels in het bestaand stedelijk gebied van Etten-Leur, in de vorm van de nieuwbouw van 70 appartementen ten koste van de sloop van 32 bestaande rijwoningen. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Uit de regionale woningbouwafspraken, zoals opgenomen in de provinciale 'bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2017' blijkt dat in de gemeente Etten-Leur een kwantitatieve behoefte bestaat aan circa 2.260 woningen in de periode 2017-2030.
De harde plancapaciteit binnen de gemeente Etten-Leur in de periode 2019-2023 bedraagt 625 woningen. Daarnaast is er een zachte plancapaciteit van 630 woningen. Dit betekent dat er nog een aanzienlijke woningbouwopgave ligt voor de komende jaren. Binnen de woningbouwprogrammering bestaat derhalve voldoende ruimte om te voorzien in de bouw van de 70 appartementen (netto toevoeging van 38 woningen) in onderhavig plangebied. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.
Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’: de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren nabij het centrum van Leur, alwaar voorzieningen lopend of per fiets te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:
Ad c) - meerwaarderecreatie:
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
Voorwaarden ad b:
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan de revitalisering van een bestaand woongebied met overwegend sociale woongebouw. Op een gelijkblijvend oppervlak wordt ruim een verdubbeling van het bestaande aantal sociale huurwoningen bewerkstelligd, waarbij de openbare ruimte eveneens een impuls krijgt en het areaal aan groenvoorzieningen toeneemt.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
Toetsingskader
De Structuurvisie Plus 'Etten-Leur in Bloei 2020' is op 23 mei 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie is voor de woningbouw bepaald dat een deel binnenstedelijk moet worden gerealiseerd, door het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties. Een meerlaags grondgebruik moet voor zover stedenbouwkundig verantwoord worden bevorderd.
Beoordeling
Het plangebied betreft een binnenstedelijke inbreidingslocatie. Er is sprake van meerlaags grondgebruik (2 tot 3 bouwlagen), hetgeen passend is binnen de stedelijke structuur ter plaatse. Tussen Alwel en de gemeente Etten-Leur zijn prestatieafspraken gemaakt, waarbij onder andere is afgesproken om meer en zo mogelijk versneld huurwoningen te realiseren. Het onderhavige initiatief is daarvan een voorbeeld.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Plus.
Toetsingskader
De beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur' is op 14 juli 2009 vastgesteld en bevat regels voor de huisvesting voor mantelzorg bij woningen. Naast huisvesting in permanente aan-, uit- of bijgebouwen biedt de notitie ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Aan deze afwijking hangt de voorwaarde dat indien de mantelzorg ten einde is een en ander weer terug gebracht moet worden conform het bestemmingsplan. De beleidsnotitie is aanvullend van toepassing op de vergunningsvrije mogelijkheden voor mantelzorg op basis van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Beoordeling en conclusie
De regeling omtrent mantelzorg zoals opgenomen in de beleidsnotitie is verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan, waarmee het planvoornemen in lijn is met de beleidsnotitie.
Toetsingskader
Teneinde duidelijkheid te scheppen omtrent de mogelijkheden omtrent aan huis gebonden beroepen en bedrijven is op 16 maart 2010 de beleidsregel 'aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden. In de praktijk bestond regelmatig onduidelijkheid over welke beroepen of bedrijven rechtstreeks toestaan zijn en welke niet. Dat is met de beleidsregel verleden tijd.
Beoordeling en conclusie
De regeling omtrent aan huis gebonden beroepen en bedrijven zoals opgenomen in de beleidsnotitie is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting, waarmee het planvoornemen in lijn is met de beleidsregel.
Toetsingskader
Op 13 juli 2010 is de Milieuvisie 2010-2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie formuleert onder meer een aantal ambities, doelstellingen en uitgangspunten met betrekking tot milieu en duurzame ontwikkeling. Eén daarvan is de integratie van milieubeleid met ruimtelijk beleid. Het is voor iedere ruimtelijke ontwikkeling dus van belang rekening te houden met bodem, water, flora en fauna, milieuzonering, geluidshinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid en duurzaamheid.
Beoordeling en conclusie
Toetsing aan de genoemde milieuaspecten vindt plaats in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Het planvoornemen is passend binnen de Milieuvisie 2010-2020.
Toetsingskader
De 'Beleidsvisie externe veiligheid' is op 15 december 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie bevat voor verschillende gebiedstypen de ambities en keuzes met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de opstelling van bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met deze ambities en uitgangspunten.
Beoordeling
Op basis van overzichtskaart bij de beleidsvisie valt het plangebied onder het gebiedstype stedelijk gebied. Uitgangspunt binnen dit gebiedstype is dat bij een ontwikkeling geen overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico mag plaatsvinden. Een overschrijding van de richtwaarde is evenmin acceptabel. Een toename van het groepsrisico is bij een ontwikkeling in beginsel acceptabel mits er een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt. De vestiging van een nieuwe Bevi-inrichting is niet toegestaan in een stedelijk gebied evenals het toestaan van nieuwe kwetsbare objecten voor niet-zelfredzame personen. Het aspect externe veiligheid is nader verantwoord in paragraaf 4.10.
Uitsnede overzichtskaart Beleidsvisie externe veiligheid, met het plangebied aangeduid door middel van een rode ster.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met het bepaalde in de Beleidsvisie externe veiligheid
Toetsingskader
Op 4 februari 2019 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2019-2023 vastgesteld. In dit nieuwe plan zijn het rioolbeleid en de maatregelen voor de komende planperiode vastgelegd en is tevens de financiële dekking geregeld voor nog te verrichten investeringen. Met dit rioleringsplan voldoet de gemeente aan haar wettelijke verplichting en geeft de gemeente invulling aan haar zorgplichten voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor grondwater. De gemeente heeft in de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het rioolstelsel en dit is grotendeels technisch op orde. De komende jaren zal weer een deel van de riolering worden vervangen. Er wordt op een aantal locaties hemelwater afgekoppeld van het vuilwater en er vindt renovatie plaats van gemalen. Daarnaast wordt er in samenwerking met het waterschap Brabantse Delta en andere gemeenten verder gewerkt aan een netwerk voor het meten en monitoren van grondwater. Tot slot is er budget gereserveerd voor klimaatadaptatie.
Beoordeling en conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de uitgangspunten van het VGRP. Het afvalwater zal gescheiden worden aangeboden. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op 3 december 2013 heeft de gemeenteraad de Groenbeleidsnota 2013-2018 vastgesteld. De Groenbeleidsnota heeft als doelstellingen het beschermen en versterken van het openbaar groen in bestaand stedelijk gebied evenals het versterken van de samenhang van het groen met oog voor landschappelijke, ecologische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische patronen. De nota dient als integraal beleidskader voor de stedelijke groenstructuur van de gemeente Etten-Leur, inclusief de randen tussen stedelijk gebied en buitengebied. De nota is in samenhang met andere beleidsterreinen een van de toetsingskaders voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het groene karakter van Etten-Leur wordt behouden door de verankering van verschillende thema’s samen met de ondergrens van de openbare groennorm van circa 80 m² per woning bij nieuwbouwplannen.
Beoordeling
De centrale groenvoorziening vormt het uitgangspunt voor de onderhavige ontwikkeling, zoals beschreven in paragraaf 2.4. Aangezien sprake is van een herstructureringsopgave nabij het centrum van Leur, is het in onderhavig geval verantwoord om af te wijken van de groennorm van 80 m². In onderhavig plan bedraagt de groennorm circa 54 m² per woning, waarmee wordt voldaan aan de door de gemeente specifiek voor het onderhavige plan gestelde voorwaarde dat het totale oppervlak aan groen binnen het plangebied met ten minste 1.000 m² dient te zijn toegenomen.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de doelstellingen uit de Groenbeleidsnota.
Toetsingskader
Op de beschermde bomenlijst staan beschermde houtopstanden en losse bomen binnen Etten-Leur.
Uitsnede kaart met beschermde bomen, met het plangebied rood omkaderd.
Beoordeling en conclusie.
Binnen het plangebied zijn geen bomen of andere elementen aanwezig die op de beschermde bomenlijst staan aangegeven. De beschermde bomenlijst is derhalve niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Toetsingskader
Op 24 mei 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota 2010 vastgesteld. Eén van de doelen van de welstandsnota is het leveren van een bijdrage aan het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteiten van een omgeving. Deze kwaliteiten worden met name bepaald door de stedenbouwkundige opzet, de inrichting van het openbaar gebied en de architectonische vormgeving van de gebouwen en bouwwerken. De stedenbouwkundige opzet waaronder de verkaveling en de toegestane bouwmassa’s worden begrepen, wordt vastgelegd in een bestemmingsplan. Bij de inrichting en materiaalkeuze van het openbaar gebied wordt rekening gehouden met de omgeving zodat er een harmonisch geheel ontstaat. Het architectonisch kwaliteitsniveau van de bebouwing, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving, wordt geregeld in een welstandsnota.
Beoordeling
Het plangebied is binnen de Welstandsnota gelegen in het deelgebied 4 - 'Woongebieden'. Het betreft de vanaf de jaren '50 van de vorige eeuw tot heden gereed gekomen planmatige woonwijken. Met betrekking tot vervangende nieuwbouw wordt onder andere als criterium gesteld dat deze aan dient te sluiten op het bestaande verkaveling- en bebouwingspatroon. In het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met de criteria uit de Welstandsnota,
Uitsnede typologiekaart Welstandsnota
Conclusie
Met het plan wordt in de basis voldaan aan de criteria uit de Welstandsnota.
Toetsingskader
In de Erfgoedverordening 2018 Etten-Leur is onder andere vastgelegd op grond van en op welke wijze een gemeentelijk monument aangewezen kan worden en hoe de instandhoudingsplicht en bescherming geborgd is. Ook is hier een vergunningstelsel in opgenomen voor bescherming van monumenten.
Beoordeling en conclusie
De bestaande bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Evenmin betreft het beeldbepalende bebouwing, waarmee de sloop van de huidige panden geen belemmering oplevert voor het planvoornemen en de doelstellingen uit de Erfgoedverordening 2018 niet worden geschaad. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Teneinde inzichtelijk te maken of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik, is door Agel adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage daarvan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd:
Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. De grond afkomstig van de onderzoekslocatie heeft een kwaliteit die indicatief voldoet aan de Achtergrondwaarde 2000 en daarmee in principe (milieuhygiënisch gezien) geschikt is voor de functie moes-/volkstuinen, landbouw & natuur. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn (AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beoordeling
Door Agel adviseurs is ten behoeve van de watertoets op 9 december 2019 een 'Memo waterparagraaf' opgesteld, die als Bijlage 3 is opgenomen bij de toelichting. In de waterparagraaf is het relevante waterbeleid van de provincie, het waterschap en de gemeente uiteengezet. Vervolgens is inzichtelijk gemaakt in welke mate sprake is van een toename aan verharding binnen het plangebied ten gevolge van het planvoornemen. Op basis van deze gegevens blijkt er een verhardingstoename te zijn van 46 m² (huidige verharding 9.877 m², toekomstige verharding 9.923 m²). Hiermee bedraagt de toename van verhard oppervlak minder dan 2.000 m², waarmee er geen compensatieplicht is.
Oppervlakteverdeling bestaande en. toekomstige situatie
Met betrekking tot de verwerking van afvalwater is het wenselijk om een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen waarbij schoon hemelwater apart van de riolering af wordt gevoerd. Het afvalwater zal via de bestaande gemeentelijke riolering worden geloosd.
Voor wat betreft het aspect waterkwaliteit zullen er uitsluitend niet-uitlogende bouwmaterialen worden toegepast welke voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Conclusie
Het aspect water is op voldoende wijze verankerd in het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) uit 2010. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een zwarte contour
Beleid gemeente Etten-Leur
In de Erfgoedverordening 2018 Etten-Leur is onder andere vastgelegd op grond van en op welke wijze een gemeentelijk monument aangewezen kan worden en hoe de instandhoudingsplicht en bescherming geborgd is. Ook is hier een vergunningstelsel in opgenomen voor bescherming van monumenten.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in de regio ‘West-Brabantse Venen’, zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. In de ‘West- Brabantse Venen’ heeft de winning en het transport van turf het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaart en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden worden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Het plan is op de schaal van de hele regio echter een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling die geen specifieke aanknopingspunten biedt om invulling te geven aan het beleid voor de regio.
Voor het overige is het plangebied gelegen in het blikveld van de molenbiotoop van de in 1929 ontmantelde voormalige korenmolen aan de Korte Brugstraat. Sinds 17 november 2006 is deze in 1849 gebouwde stellingmolen aangewezen als rijksmonument. De romp (zonder wiekenkruis, kap, stelling en het gaande werk) heeft sinds de ontmanteling een functie als oplagruimte. Aangezien het niet in de lijn der verwachting ligt dat de molen nog ooit wordt heropgebouwd en in gebruik genomen, vormt de ligging van het plangebied binnen de molenbiotoop geen belemmering.
Binnen het plangebied zelf zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig of andere beeldbepalende bebouwing. Ook is de wegenstructuur niet als waardevol aangeduid.
Conclusie
Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied is gelegen binnen de grenzen van een bekende vindplaats en een hoge archeologische verwachting heeft. Om die reden besloot de gemeente om in het kader van het bestemmingsplan een archeologisch vooronderzoek verplicht te stellen. Op basis van dit onderzoek wordt besloten of er voorzien moet worden in een archeologische dubbelbestemming of dat het plangebied vrijgegeven kan worden van het aspect archeologie. Indien de dubbelbestemming opgenomen wordt, dan volgt daarna besluitvorming over eventueel benodigd vervolgonderzoek. Hierbij worden de resultaten van het archeologisch vooronderzoek afgewogen tegen de geplande bodemingrepen en wordt bepaald hoe dat vervolgonderzoek er uit zou moeten zien.
Uitsnede archeologische beleidskaart Etten-Leur, met het plangebied aangeduid door middel van een zwarte contour
Bij deze specifieke ontwikkeling was het van belang om expliciet inzicht te krijgen in de omvang en diepte van de bestaande bebouwing (bouwdossiers) en deze af te zetten tegen de archeologische verwachting. Inmiddels heeft RAAP een archeologisch bureauonderzoek inclusief bouwdossieronderzoek uitgevoerd. Het rapport daarvan is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen sloop van de bestaande huizen en door de bouw van twee appartementencomplexen. Om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te verfijnen wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een verkennend booronderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek heeft tot doel de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen. Op basis daarvan kan worden bepaald of verder archeologisch onderzoek zinvol is. Een dergelijk vervolgonderzoek kan bestaan uit gravend onderzoek in de vorm van proefsleuven.
P.M. later aanvullen met info IVO-verkennende fase
Conclusie
P.M. nader onderzoek
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling en conclusie
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het ‘Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 10,5 km. Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt navolgend ingegaan.
Toetsingskader
Het plangebied is gelegen op circa 10,5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ‘Ulvenhoutse Bos’. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.
Beoordeling
De exacte mate van stikstof dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Voor beide fases is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Navolgend worden de resultaten hiervan besproken.
Gebruiksfase
De gebruiksfase ziet op het gebruik van de woningen en de emissie die daarbij plaatsvindt. Significante stikstofbronnen zijn het verkeer van en naar het plan. Voor het gebruik van de woningen blijkt dat de stikstofemissie van 15,57 kg NOx per jaar niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Aanlegfase
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van het planvoornemen vinden in de aanlegfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plangebied in het kader van de bouw en sloop van de bestaande woningen en gebruik van bouwmaterieel binnen het plangebied voor de nieuwbouw. De totale stikstofemissie van de aanleg- en sloopfase bedraagt 88,67 kg NOx per jaar. Deze emissie is ingevoerd in de AERIUS-calculator. Voor de aanleg- en sloopfase blijkt dat de stikstofemissie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Conlcusie
Uit een AERIUS-berekening is gebleken dat als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase er ten aanzien van stikstofdepositie geen negatieve effecten optreden als gevolg van het plan op Natura 2000-gebieden.
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Gelet op het feit dat de te slopen panden en te verwijderen beplanting mogelijke geschikte nest- en verblijfruimte bieden aan beschermde soorten, zijn diverse ecologische onderzoeken uitgevoerd. Navolgende worden de resultaten van deze onderzoeken behandeld.
Quickscan flora en fauna
Door Ecodat is een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de geschiktheid van het plangebied voor beschermde soorten inzichtelijk te maken. Het rapport daarvan is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op essentiële gebruiksfuncties van het leefgebied van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen door het project mogelijk aan de orde zijn. De functionaliteit van het plangebied wordt mogelijk aangetast bij doorgang van de werkzaamheden. Om toch het project doorgang te laten vinden is een uitvoerig onderzoek naar de gebruiksfuncties van vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen noodzakelijk. Dit geldt voor de woningen. In het geval dat de woningen verblijven van beschermde soorten herbergen, zullen er mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. Effecten op andere beschermde soorten dan vleermuizen of broedvogels zijn niet aan de orde.
Aanvullend ecologisch onderzoek
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is door Ecodat een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. De rapportage van het aanvullende onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.
Onderzoek wijst uit dat er negatieve effecten voor beschermde flora en/of fauna te verwachten zijn. Er is een viertal vleermuisverblijven aangetroffen. Deze verblijven zijn wettelijk beschermd en mogen niet beschadigd, verstoord of weggenomen worden.
De aangetroffen verblijven dienen gecompenseerd te worden. Tevens dienen passende mitigerende maatregelen getroffen te worden en zal een ecologisch werkprotocol en een mitigatieplan worden opgesteld. Hetzelfde geldt voor het aanbod aan foerageergelegenheid.
Andere beschermde soorten flora en/of fauna zijn niet aangetroffen in het projectgebied. Wel dient de algemene zorgplicht, als beschreven in de wet natuurbescherming, Wnb art. 1.11, ten aller tijden in acht genomen te worden. Of het nu wel of niet om beschermde soorten gaat en of er nu wel of geen ontheffing nodig is of vrijstelling geldt. De zorgplicht houdt in dat eenieder die kan vermoeden dat er een negatief effect op soorten (en individuen) is, maatregelen neemt om effecten te voorkomen of te minimaliseren.
Mitigerende maatregelen
De mitigerende maatregelen betreft het compenseren van de aangetroffen zomer- en paarverblijven. Hiertoe is een 16-tal vleermuiskasten (VK-WS-01 van Vivara-pro) opgehangen. Deze zijn conform het kennisdocument gewone dwergvleermuis aan gevels binnen een straal van 100 meter van de bestaande verblijf opgehangen. Voor een volledig overzicht van de locaties waar de kasten zijn opgehangen wordt verwezen naar Bijlage 8 bij de toelichting.
Conclusie
Het aspect flora vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
De wegen binnen het plangebied maken deel uit van een 30 km/h-zone, waardoor formeel geen onderzoeksplicht bestaat. Gelet op de verkeersintensiteit van de Van 't Hoffstraat is het evenwel noodzakelijk om aan te tonen dat in de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Om die reden is door Wematech Milieu Adviseurs een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (in combinatie met een onderzoek railverkeerslawaai). Het rapport van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting.
Uit de onderzoekresultaten blijkt het volgende:
Wet geluidhinder
Het plangebied is niet gelegen binnen de afstand van geluidgezoneerde wegen. Toetsing aan de normstelling uit de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Onderzoek naar de doelmatigheid van geluidreducerende maatregelen dan wel het aanvragen van hogere grenswaarden is derhalve niet van toepassing.
Bouwbesluit 2012
De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied mag op grond van het Bouwbesluit 2012 niet kleiner mag zijn dan het verschil tussen de in het hogere waarden besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting en 33 dB voor weg- of spoorweglawaai. Conform het reken- en meetvoorschrift mag de aftrek op grond van artikel 110 g Wgh hierbij niet worden toegepast.
Aangezien in onderhavige situatie geen hogere waardenbesluit noodzakelijk is worden vanuit het Bouwbesluit 2012 geen nadere eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels van de appartementen. Aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels is derhalve niet noodzakelijk op grond van het Bouwbesluit 2012.
Ruimtelijke ordening
In het kader van de ruimtelijke ordening dient de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeerslawaai te worden bepaald indien voor meer dan één geluidbron de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Aangezien in onderhavige situatie niet getoetst hoeft te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en daarnaast de voorkeursgrenswaarde van 55 dB als gevolg van railverkeerslawaai niet wordt overschreden is het niet noodzakelijk om de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeerslawaai te bepalen.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km/h wegen maatgevend is. De geluidbelasting van de gevels van de appartementen varieert van 34 – 60 dB en is te kwalificeren als een goed tot matig woon- en leefklimaat.
Om ter plaatse van de appartementen met een geluidbelasting van > 53 dB op de gevel een acceptabel woon- en leefklimaat te waarborgen wordt geadviseerd om ter plaatse van deze appartementen een hogere geluidbelasting dan de minimaal vereiste 20 dB uit het Bouwbesluit na te streven. De benodigde geluidsisolatie is afhankelijk van de geluidbelasting en kan oplopen tot een minimaal benodigde geluidsisolatie van 27 dB (60 dB – 33 dB binnenniveau).
Conclusie
Met inachtneming van de adviezen uit het akoestische rapport vormt het aspect geluidhinder geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
In de artikelen 76 en 106 Wgh is bepaald in welke gevallen onderzoek naar railverkeerslawaai is vereist. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor spoorweglawaai ten opzichte van woningen bedraagt 55 dB en voor andere geluidsgevoelige objecten 53 dB. De maximale ontheffingsgrens bedraagt 68 dB. Een verhoging boven de 68 dB is in geen geval mogelijk. Indien een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en nieuwe andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone conform artikel 77 Wgh.
Beoordeling
Het plangebied bevindt zich binnen de zone van de spoorlijn Etten-Leur naar Breda. Derhalve is door Wematech Milieu Adviseurs een onderzoek railverkeerslawaai uitgevoerd (in combinatie met een onderzoek wegverkeerslawaai). Het rapport van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting.
Uit de onderzoekresultaten blijkt het volgende:
Wet geluidhinder
Ter plaatse van de nieuwe appartementen is de geluidbelasting vanwege de spoorlijn ‘Etten-Leur - Breda’ inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat vanwege spoorweglawaai ten hoogste 48 dB wordt berekend waardoor de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Ook voor railverkeerslawaai geldt dat de doelmatigheid van geluidreducerende maatregelen dan wel het aanvragen van hogere grenswaarden hierdoor niet van toepassing is.
Bouwbesluit 2012
De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied mag op grond van het Bouwbesluit 2012 niet kleiner mag zijn dan het verschil tussen de in het hogere waarden besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting en 33 dB voor weg- of spoorweglawaai. Conform het reken- en meetvoorschrift mag de aftrek op grond van artikel 110 g Wgh hierbij niet worden toegepast.
Aangezien in onderhavige situatie geen hogere waardenbesluit noodzakelijk is worden vanuit het Bouwbesluit 2012 geen nadere eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels van de appartementen. Aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels is derhalve niet noodzakelijk op grond van het Bouwbesluit 2012.
Ruimtelijke ordening
In het kader van de ruimtelijke ordening dient de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeerslawaai te worden bepaald indien voor meer dan één geluidbron de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Aangezien in onderhavige situatie niet getoetst hoeft te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en daarnaast de voorkeursgrenswaarde van 55 dB als gevolg van railverkeerslawaai niet wordt overschreden is het niet noodzakelijk om de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van weg- en railverkeerslawaai te bepalen.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km/h wegen maatgevend is. De geluidbelasting van de gevels van de appartementen varieert van 34 – 60 dB en is te kwalificeren als een goed tot matig woon- en leefklimaat.
Om ter plaatse van de appartementen met een geluidbelasting van > 53 dB op de gevel een acceptabel woon- en leefklimaat te waarborgen wordt geadviseerd om ter plaatse van deze appartementen een hogere geluidbelasting dan de minimaal vereiste 20 dB uit het Bouwbesluit na te streven. De benodigde geluidsisolatie is afhankelijk van de geluidbelasting en kan oplopen tot een minimaal benodigde geluidsisolatie van 27 dB (60 dB – 33 dB binnenniveau).
Conclusie
Met inachtneming van de adviezen uit het akoestische rapport vormt het aspect geluidhinder geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-brochure onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als rustige woonwijk. Richtafstanden gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt toevoeging van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van deze functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende inrichtingen. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn twee inrichtingen aanwezig waaraan, op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009', een richtafstand is verbonden:
De beoogde woonfuncties zijn op grotere afstand geprojecteerd dan 10 meter van de horecagelegenheid, maar vallen wel binnen de richtafstanden van het transformatorstation. Om die reden is contact gezocht met de beheerder van het transformatorstation, Enexis. Hieruit is gebleken dat door Enexis in het recente verleden reeds aanpassingen zijn getroffen aan het transformatorstation die in afdoende mate de geluidsoverlast beperken en de veiligheid waarborgen. Hierdoor is het treffen van nadere maatregelen in relatie tot het transformatorstation niet vereist. Aangezien bestaande woonfuncties reeds op kortere afstand van het transformatorstation zijn gelegen dan het plangebied, vormen de nieuwe woningen evenmin een belemmering voor de functionaliteit van het transformatorstation.
Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling wordt een nieuw transformatorstation gerealiseerd aan de westzijde van het plangebied. De capaciteit daarvan behoeft geen aan te houden richtafstanden en vormt derhalve geen belemmering voor noch de nieuwe, noch de bestaande woningen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is aangeduid met de blauwe ster. Bron: risicokaart.nl, 2020
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een groothandel in landbouwproducten en levende dieren aan de Korte Brugstraat 100. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 240 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 450 meter van de spoorweg tussen Etten-Leur en Breda waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze spoorweg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour 10-6. Voor het groepsrisico gelden geen vaste veiligheidsafstanden, maar is het invloedsgebied van de transportroute van belang. Het invloedsgebied van de spoorweg bedraagt 159 meter tot de transportroute. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied. Tevens is geen sprake van een plasbrandaandachtgebied. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg derhalve geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te beoordelen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding is gelegen op een afstand van circa 440 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand voor de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 70 appartementen op de plaats waar momenteel 32 grondgebonden woning staan. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Plantijnlaan op circa 250 meter van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Tot slot blijkt uit paragraaf 2.5 dat het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van het onderhavige planvoornemen slechts beperkt toeneemt. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Bij de nieuwbouw wordt voldaan aan de wettelijke eisen (met name Bouwbesluit) en er zullen duurzame installaties (gasloos bouwen) worden toegepast. Wanneer bij indiening van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat de nieuwe BENG-eisen van toepassing zijn, worden deze uiteraard aangehouden. BENG staat voor 'Bijna Energieneutraal Gebouw'. De BENG-eisen treden naar verwachting per 1-1-2021 in werking in plaats van de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC).
Welke concrete energiemaatregelen bij de herontwikkeling van de locatie worden toegepast, is op dit moment nog niet bekend.
Per saldo is er een toename van groen binnen het plangebied. In de huidige situatie is sprake van circa 1.750 m² aan (openbaar) groen in het plangebied. In de toekomstige situatie zal sprake zijn van circa 3.800 m² aan groen, waarvan het grootste deel bestaat uit de centrale groenvoorziening (circa 2.100 m²) en de rest uit het groen op de achterterreinen en in de openbare ruimte. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke eis om minimaal 1.000 m² aan extra groen toe te voegen binnen het plangebied. Er zal sprake zijn van circa 54 m² groen per woning (3.800 m² / 70 woningen). Deze norm is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen.
Beoordeling
Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van de nieuwbouw van woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft betrekking op de realisatie van 70 woningen (netto toevoeging van 38 woningen). Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
De onderhavige vormvrije m.e.r.-beoordeling is tevens opgenomen in de op 9 juni 2020 door het bevoegd gezag beoordeelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Besloten is dat de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage ontbreekt. De aanmeldnotitie en de beslissing van het bevoegd gezag zijn respectievelijk als Bijlage 10 en Bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar de Provinciale milieuverordening geldt.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Etten-Leur gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woningen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Artikel 3. Groen
De centrale groene ruimte in het plangebied is bestemd als 'Groen'. Hier is ruimte voor groen- en speelvoorzieningen, alsmede ruimte voor eventuele retentie van water. Parkeerplaatsen, fietspaden en wegen of woonstraten zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. De bouwregels bieden onder voorwaarden de mogelijkheid om gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, te realiseren.
Artikel 4. Verkeer - Verblijf
De overige openbare ruimte is voorzien van deze bestemming. Deze gronden zijn bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfuncties ook andere voorzieningen toegestaan, zoals groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen en kunstobjecten. De bouwregels bieden onder voorwaarden de mogelijkheid om gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, te realiseren.
Artikel 5. Wonen - Gestapeld
De beoogde appartementen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen - Gestapeld'. Door middel van een bouwvlak is de plaats van het hoofdgebouw geregeld. Tevens zijn aanduidingen opgenomen met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte. In de regels is net maximum aantal woningen geborgd en het minimum aantal middeldure huurwoningen. De gronden buiten het bouwvlak zijn bedoeld voor terrassen, erven en parkeren. Het artikel omvat tevens een parkeerregeling en groennorm.
Artikel 6. Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 7. Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen, bestaande maatvoering, maximale woningaantallen in het gehele plangebied en ondergeschikte bouwdelen.
Artikel 8. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.
Artikel 9. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.
Artikel 10. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het onder voorwaarden verschuiven en/of overschrijden van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen of bouwvlakken.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 11. Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 12. Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 70 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichtig. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Woningcorporatie Alwel sluit met de gemeente Etten-Leur een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De resultaten van het vooroverleg zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.
De resultaten van de inspraak zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting. Voorafgaand aan de planvorming hebben reeds diverse informatieavonden plaatsgevonden waarbij de buurtbewoners en andere belanghebbenden opmerkingen hebben kunnen geven en ideeën hebben kunnen aandragen omtrent de plannen.
Ophaalavond 9 april 2019
In samenwerking met de gemeente is door Alwel aan de omwonenden verzocht om hun wensen voor het toekomstige plangebied aan te geven. Thema's die daarbij werden besproken waren woningbouw, parkeerruimte en openbaar gebied. Vanuit de omwonenden werd aandacht gevraagd voor voldoende parkeerruimte, een groene omgeving, speelse uitstraling (zoals bij de nieuwe appartementen aan de Juvenaatlaan), privacy en bezonning voor omwonenden. Ook de verkeersdrukte en -veiligheid werd als belangrijk bevonden, met name de route voor het vrachtverkeer. Omwonenden wilden liever geen gebouw in 4 woonlagen. Met betrekking tot het hertenkampje waren de meningen verdeeld tussen behoud en vervanging door bomen (parkje). De inbreng van de bewoners is meegenomen bij de verdere planvorming.
Presentatie planidee 28 november 2019
Tijdens deze bijeenkomst werden de plannen, die aan de basis liggen van onderhavig bestemmingsplan, aan de omwonende gepresenteerd. Daarbij werd zowel een variant met als een variant zonder hertenkampje voorgelegd. De reacties op de plannen zijn wederom meegenomen in de nadere uitwerking van de plannen.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het bestemmingsplan, dat derhalve op 7 september 2020 ongewijzigd is vastgesteld door de gemeenteraad van Etten-Leur.