Plan: | High Tech Campus Eindhoven-Klotputten |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80022-0501 |
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De nota van uitgangspunt voor voorliggend bestemmingsplan is vooraf (d.d. 5 maart 2009) op ambtelijk niveau al voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant. De plannen zijn ook vooraf voorgelegd aan onder andere Waterschap De Dommel zoals beschreven in Hoofdstuk 5 Waterparagraaf.
Het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Bro heeft gedurende de periode van inspraak plaats gevonden. Alle ontvangen overlegreacties zijn samengevat weergegeven in onderstaande tabel, met daarbij de beantwoording door de gemeente.
Naar aanleiding hiervan is het plan op een aantal onderdelen aangepast. In hoofdzaak betreft dit de volgende punten:
Overlegreactie | Standpunt gemeente | |
1. Endinet Groep B.V. , Postbus 2005, 5600 CA Eindhoven, d.d. 26 januari 2011, kenmerk 11_PE_202516 |
||
1. Endinet merkt op dat in het plangebied twee netwerken van Endinet voorkomen welke ieder aan specifieke eisen moeten voldoen. Het gaat om een gasnetwerk en een elektriciteitnetwerk. Endinet verzoekt deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplan. 2. Binnen het plangebied is verder een gasregelstation aanwezig. Conform NEN 1059 mag er uit veiligheidsoogpunt geen bebouwing binnen 10 meter van dit bouwwerk voorkomen. 3. Endinet verzoekt in het plan voldoende vrije ruimte te bieden voor de aanleg en onderhoud van openbare distributienetten. 4. Endinet verzoekt een mogelijkheid op te nemen om bouwwerken op te richten om het openbare energienet in stand te kunnen houden. Dit is bedoeld voor energiebedrijven. |
1. De hogedrukgasleiding heeft een druk van 8 bar. Onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (per 01-01-2011 in werking) vallen aardgastransportleidingen vanaf 16 bar en buisleidingen waarin andere gevaarlijke stoffen onder druk worden getransporteerd. Daarmee is de gasleiding binnen dit plangebied planologische niet relevant. Voor zover er planologisch relevante leidingen in het plangebied aanwezig zijn, is hiermee in het bestemmingsplan rekening gehouden. Overige leidingen zijn dat niet en kunnen in principe overal gelegd worden. In overleg met de beheerder van de campus is een en ander bij de uitvoering van het bestemmingsplan af te stemmen. 2. Dit gasregelstation is gevestigd in een bestaand gebouw. Aan de 10 meter bebouwingsvrije ruimte kan dus niet meer voldaan worden, omdat dit station al in een gebouw is opgenomen. 3. Electriciteitsnetwerk: De rechtenstrook voor het electriciteitsnetwerk (middenspanningskabels) hoeft ons inziens ook niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen. 4. Uit de luchtfoto's blijkt inderdaad dat binnen de Klotputten dergelijke gebouwen aanwezig zijn. Deze liggen binnen de bestemming 'Natuur - 1'. Binnen deze bestemming zijn geen nutsvoorzieningen toegestaan en er zijn geen gebouwen toegestaan. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Natuur - 1' worden nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt. Gebouwen voor nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximaal brutovloeroppervlak van 15 m² zijn vergunningvrij. |
|
2. Enexis B.V., Postbus 856, 5201 AW te 's-Hertogenbosch, d.d. 8 maart 2011, kenmerk PHU11N005 |
||
Enexis vermeld dat er in het plangebied geen 150/10 kV of 50/10 kV schakelstations en geen 50 kV transport- verbindingen aanwezig zijn die in beheer zijn bij Enexis. | De reactie van Enexis wordt voor kennisgeving aangenomen. | |
3. Waterschap De Dommel, Postbus 10.001, 5280 DA Boxtel, d.d. 2 maart 2011 en 2 mei 2011, kenmerk Z5341/U3372 resp. Z5341/U5245 | ||
1. Het waterschap merkt op dat de begrenzing van het 'waterbergingsgebied' en 'reserveringsgebied waterberging' uit de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 niet zijn overgenomen in het voorontwerp van het bestemmingsplan. Het waterschap start met een project waarbij adequate maatregelen worden getroffen voor de hoogwatergolf die afgevoerd moet worden door de stad. Vooruitlopend op dit project heeft het waterschap metingen uitgevoerd op de HTCE naar de maaiveldhoogtes van maaiveld en gebouwen binnen de begrenzing van het 'reserveringsgebied waterberging'. Uit deze metingen is geconcludeerd dat de bestaande weg van de HTCE, ten noordwesten, ter hoogte van de bocht en de aansluiting van de fietsbrug over de Dommel, net beneden de 17,20 m+NAP uitkomt. De drempelpeilen van het kinderdag- verblijf variëren tussen de 17,36 en 17,45 m+NAP. Het waterschap adviseert om het minimale bouwpeil van nieuw- bouw op 17,5 m+NAP of hoger aan te houden. Daarnaast adviseert het waterschap om de inrichting van de nieuwe gebouwen zo uit te voeren dat er geen kapitaalintensieve voorzieningen onder het peil van 17,5 m+NAP worden aangebracht. 2. Om het veiligheidsniveau voor de frequentie van eenmaal per 100 jaar te garanderen moeten er mogelijk keringen worden aangebracht, met een kruinhoogte van 17,50 m+NAP. Om het aanbrengen van deze keringen mogelijk te maken verzoekt het waterschap om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het bestemmingsplan. 3. In het bestemmingsplan ontbreekt een beschrijving dat het plangebied deels ligt in een 'attentiegebied EHS' met bijbehorende bescherming. Hiervoor geldt een hydrologisch stand-still beginsel. De minimale benodigde bescherming wordt geregeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 en de 'Keur waterschap De Dommel 2009'. Daarom moeten artikel 9 (Natuur - 1) en artikel 10 (Natuur - 2) rekening houden met artikel 4.4 van de Verordening ruimte. 4. Het waterschap verzoekt in paragraaf 5.4 van de toelichting een uitgebreidere beschrijving van het watersysteem op te nemen. Hierbij dient de beschrijving van het grondwatersysteem te worden uitgebreid met de beschrijving van de gemiddelde hoogste grondwaterstand van het plangebied. 5. In paragraaf 3.7 van de toelichting moet de aanwezigheid van twee rioolwatertransportleidingen worden vermeld. De leidingen moeten op de verbeelding worden opgenomen met een zakelijk beschermde rechtstrook van 7,5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. 6. Het waterschap verzoekt de A watergangen DL1, DL 55 en DL 60 op de verbeelding te bestemmen als water. 7. Het waterschap verzoekt het begrip 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' in de begrippenlijst op te nemen. Een voorstel is bijgevoegd. Verzocht wordt artikel 13.2.1 (Water) als volgt te wijzigen: "Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen met waterhuishoudkundige doeleinden." 8. Bij toepassing van artikel 22.3 (Wro-zone-wijzigingsgebied) kan sprake zijn van een extra toename van het verhard oppervlak. Verzocht wordt daarom een lid toe te voegen dat de ontwikkeling, activiteit of planfase met een toename van verhard oppervlak, hydrologisch neutraal gerealiseerd moet worden. Voor de ontwikkeling, activiteit of planfase moet in overleg met waterschap De Dommel de watertoets doorlopen worden. |
1. In voorliggend bestemmingsplan wordt geen minimale hoogte boven NAP opgenomen. De eigenaar wordt ingelicht door middel van het doorzenden van de brieven van het waterschap. In paragraaf 5.5 van de toelichting van het plan wordt een kaartje opgenomen waaruit af te lezen is welke bouwkavels onder het peil van 17,5 m+NAP liggen. 2. De locaties voor de aan te brengen keringen liggen voor een deel buiten onderhavig plangebied. Voor het deel dat binnen het plangebied valt, geldt dat de onderliggende bestemmingen de aanleg van keringen niet belemmeren. Een wijzigingsbevoegdheid is daarom niet nodig. 3. In paragraaf 3.1.2.2. onder het kopje "ecologische hoofdstructuur" is dit aspect al vermeld. In de regels bij de bestemmingen 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2' is verder opgenomen dat voor het uitvoeren van bepaalde werken of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Hierdoor is bescherming geregeld. 4. De plantoelichting wordt op dit onderdeel aangevuld. 5. De betreffende leidingen zijn planologisch niet relevant en zijn daarom niet geregeld in het bestemmingsplan. De zakelijk rechtstrook behorende bij de leidingen is privaatrechtelijk te regelen. 6. De genoemde A watergangen vallen in de bestemmingen 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2'. Binnen deze bestemmingen worden watergangen en waterhuishoudkundige doeleinden mogelijk gemaakt. 7. Het begrip 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen' wordt opgenomen in de regels. Artikel 13.2.1 wordt aangepast. 8. Indien toepassing wordt gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid zal in plaats van een parkeergarage een werkgebouw in groene setting mogen worden gebouwd. Per saldo zal geen sprake zijn van een toename van verhard oppervlak maar er zal wellicht sprake zijn van minder bebouwd oppervlak. Er bestaat derhalve geen aanleiding tot aanvulling van artikel 22.3 op dit onderdeel. |
|
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven , Postbus 958, 5600 AZ te Eindhoven, d.d. 2 maart 2011, kenmerk 24044\24650\JZE\IGI | ||
1. Het SRE geeft aan in zijn algemeenheid grote waardering te hebben voor de wijze waarop het concept van de campus en de open innovatie is geborgd in het bestemmingsplan. 2. Het SRE hecht waarde aan het beleefbaar maken van de HTCE en het Dommeldal vanaf de snelweg. Daarom verzoekt zij om zichtlijnen te creëren vanaf de A2/N2 richting het open beekdal van de Dommel en Klotputten en richting het open karakter van de HTCE. 3. Het SRE vraagt rekening te houden met de komst van een HOV-tracé over/langs de HTCE, met een mogelijke doortrekking richting ASML/MMC. Voor het HTCE-terrein moet een HOV-tracé over The Strip niet onmogelijk worden gemaakt. |
1. De reactie van het SRE wordt voor kennisgeving aangenomen. 2. Bij het ontwerp van de HTCE is gekozen voor een campusatmosfeer met een drukke rand en een rustig middengebied. De bebouwing is vooral gericht op het centraal gelegen voetgangersdomein. De campus is dus voornamelijk naar binnen toe gericht. Zichtlijnen vanaf de A2/N2 richting het open beekdal zijn niet op de campus te realiseren zonder daarbij afbreuk te doen aan de stedenbouwkundige opzet en landschappelijke setting van de campus. 3. In voorliggend bestemmingsplan is de mogelijkheid van een HOV-tracé niet opgenomen. Een mogelijke HOV verbinding moet zorgvuldig worden afgewogen en ruimtelijk op een zorgvuldige wijze worden ingepast. Het heeft de voorkeur om dat te zijner tijd met een planherziening te doen. |
|
VROM-Inspectie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Directie Uitvoering, Programma Borging Ruimtelijke Rijksbelangen, Postbus 16191, 2500 BD te Den Haag, d.d. 3 maart 2011, kenmerk 20110009468-KRI | ||
1. Basiskwaliteit hoofdinfrastructuur (02/40) Verzocht wordt een vrijwaringszone van 50 meter vanuit de kant verharding van de huidige weg (rijksweg A2/A67) aan te houden om toekomstige wegverbreding niet onmogelijk, dan wel onmogelijk duur te maken. De zone moet op de verbeelding worden opgenomen. In de regels moet worden opgenomen dat: - Binnen deze zone geen bouwwerken zijn toegestaan die een toekomstige uitbreiding van de rijksweg kunnen belemmeren; - Binnen deze zone nieuwe ontwikkelingen slechts kunnen plaatsvinden na een verklaring van geen bezwaar van de wegbeheerder. 2. Een klein deel van het plangebied is door Rijkswaterstaat gebruikt als natuurcompensatie voor het tracé A67/A2, evenals de strook parallel aan de rijksweg A67/A2. Na toestemming van de beheerder van de strook kan deze overhoek (deels) worden gebruikt mits op dit deelperceel rustende verplichting tot natuurcompensatie wordt overgenomen door de gemeente. 3. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met een verdubbeling van de verbindingsweg tussen de A67/A2 en de campus. Om mogelijke problemen in verband met de verkeers- afwikkeling te voorkomen wordt geadviseerd in overleg te treden met de wegbeheerder Rijkswaterstaat. 4. Milieukwaliteit en externe veiligheid (09) Onduidelijk is hoe het begrip 'synergie- bedrijvigheid' getoetst gaat worden en hoe deze definitie gehandhaafd zal worden. 5. In artikel 18.4 en 18.5 is onderscheid gemaakt in 'veiligheidszone - bevi - 1' en 'veiligheidszone - bevi - 2'. De reden van de keuze voor twee zones is onduidelijk. Dit moet in de toelichting nader gemotiveerd worden. 6. De verantwoordingsplicht groepsrisico met betrekking tot het vervoer van stoffen over de Rijksweg A2/A67 moet worden uitgevoerd voordat het plan verder in procedure wordt gebracht. |
1. In de regels en op de verbeelding wordt een aanduiding 'vrijwaringszone - weg' met een bouwverbod opgenomen. In de regels wordt beschreven dat er met een 'verklaring van geen bezwaar' van Rijkswaterstaat kan worden afgeweken van het bouwverbod. 2. Uit nader overleg blijkt dat de betreffende gronden binnen onderhavig plangebied geen eigendom zijn van Rijkswaterstaat en dat compensatie niet aan de orde is. 3. Bij uitvoering van de verbreding zal overleg met Rijkswaterstaat Wegendistrict Eindhoven plaatsvinden. 4. Bij aanvraag van een omgevingsvergunning moet uit de aanvraag blijken dat sprake is van synergiebedrijvigheid. Het opgenomen begrip geeft voldoende houvast aan de gemeente om aanvragen te kunnen toetsen. Zo nodig kunnen hiervoor beleidsregels worden gesteld om hiermee de beoordelingsruimte van burgemeester en wethouders nader in te kaderen. 5. Deze keuze is in de toelichting nader gemotiveerd. Zo is de veiligheidscontour als bedoeld in het Bevi aangeduid met 'veiligheidszone - bevi - 1'. In een contour tot 30 meter rondom deze veiligheidscontour kunnen specifieke nadere eisen worden gesteld vanwege deze veiligheidscontour. 6. Mede naar aanleiding van het overleg met de Veiligheidsregio is dit onderdeel nader uitgewerkt in de toelichting . |
|
Provincie Noord-Brabant, Postbus 90151, 5200 MC 's-Hertogenbosch, d.d. 13 april 2011, kenmerk C2012292/2714777 | ||
Op de HTCE is artikel 3.7 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 van toepassing. In dit artikel zijn regels opgenomen voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties, waarin o.a. wordt gesteld dat de toelichting een verantwoording moet bevatten over hoe oneigenlijk ruimtegebruik wordt tegengegaan. Op de HTCE zijn o.a. horecagelegenheden gevestigd. Maar door de wijze waarop de huidige situatie is ontstaan en de zorgvuldigheid waarmee het concept 'campus' is uitgevoerd, maken dat er géén sprake is van 'oneigenlijk ruimtegebruik'. Daarmee wordt voldaan aan de verordening. De provincie deelt de zorg dat het 'campusconcept' goed verankerd moet worden in een planologisch/juridische regeling. | De reactie van de provincie wordt voor kennisgeving aangenomen. | |
Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Postbus 242, 5600 AE Eindhoven, d.d. 19 april 2011, kenmerk 11.U.01651 | ||
1. In het plan wordt een aantal bouwkundige maatregelen voorgesteld die de aanwezige personen in de gebouwen binnen de veiligheidscontour een betere bescherming moet bieden. Dit krijgt vorm in een zogeheten “nadere eisen”- regeling. Naast de nadere eisen adviseren wij u alle voorgestelde maatregelen privaatrechtelijk te borgen door een overeenkomst of door hierover iets op te nemen in de anterieure overeenkomst of een exploitatieovereenkomst. 2. De gehanteerde definitie van “functionele binding” moet aangescherpt worden door een (zo compleet mogelijke) limitatieve opsomming te geven van functies en activiteiten die zijn toegestaan binnen de veiligheidscontour en die zonder meer uitgesloten worden (bv. Kinderdagverblijven, bioscoopzalen en slaapgelegenheden). 3. Geprojecteerde en nieuwe kwetsbare objecten met een functionele binding zouden als stelregel niet toegestaan moeten worden, tenzij het gaat om een zeer ondergeschikte activiteit die naar aard en omvang (bv. maximaal 100 m2 bruto vloeroppervlak) aanvaardbaar is. 4. Voordat een veiligheidscontour en veiligheidszone worden ingesteld, zou een 'risicoplafond' gedefinieerd moeten worden. De voorgestelde regeling waarbij het totale groepsrisico binnen de veiligheidszone de oriëntatiewaarde niet mag overschrijden, lijkt arbitrair en te weinig houvast te bieden. Het ontbreekt aan “ruimtelijke relevantie” waardoor het beoogde maximum niet kan worden gewaarborgd. Planologische sturing op dichtheden, brutovloeroppervlak, toegelaten functies en vormen van bedrijvigheid is wenselijk. 5. Om eerder genoemde redenen adviseren we u de uitbreiding van het kinderdagverblijf niet mogelijk te maken en het bestemmingsplan hierop aan te passen. Nog liever zien we dat het bestaande kinderdagverblijf wordt herbestemd en op een locatie buiten de HTCE wordt voortgezet. Een groep verminderd zelfredzame personen hoort niet thuis op een industrieterrein, in de buurt van risicovolle bedrijven. 6. Voorkomen zou moeten worden dat de op de HTCE gevestigde bedrijven als losse eenheden functioneren op grond van een vergunning op hoofdzaken. Een dergelijke vergunning wordt geacht gepaard te gaan met één milieuplan, één milieuzorgsysteem, één veiligheidsbeheers- systeem, etc. Uit mondelinge toelichting is gebleken dat CVM het genoemde “veiligheidsberaad” toezien op en invulling geven aan het (totale) veiligheidsregime. Of en hoe dit arrangement geborgd is en welke rol de gemeente hierin speelt, blijft onduidelijk. Het verdient aanbeveling ervoor te zorgen dat de gemeente (desgewenst ook vertegenwoordigd door de hulpverdiensten) actief toeziet op naleving van de vergunningvoorschriften, de gemaakte afspraken en aanstuurt op een duidelijk en controleerbaar soort van veiligheidsbeheerssysteem. Het is van groot belang dat bedrijfsnoodplannen op elkaar worden afgestemd, veiligheidsvoorzieningen overeind blijven en bijvoorbeeld monitoring plaatsvindt van de beoogde veiligheidscontour. 7. De mate waarin het groepsrisico toeneemt, wordt in de concept verantwoording niet beschreven. Dit dient nader te worden uitgewerkt en beschreven in de verantwoording van het groepsrisico. |
1. Het vastleggen van aanvullende eisen is in strijd met de wet (artikel 122 van de Woningwet) en daaraan kan derhalve niet worden tegemoet gekomen. 2. Binnen de veiligheidscontour zijn uitsluitend toegestaan: - risicovolle bedrijven; - aanwezige of geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten; - nieuwe beperkt kwetsbare objecten met een functionele binding; - aanwezige, geprojecteerde en nieuwe kwetsbare objecten met een functionele binding; - een ander object dan een (beperkt) kwetsbaar object. In het voorontwerp bestemmingsplan is sprake van een functionele binding als bedrijfsactiviteiten uit de sector “Brainport” zijn gericht op research en development en zogenoemde synergiebedrijvigheid. Door bovengenoemde beperkingen worden de toegelaten bedrijfsactiviteiten sterk beperkt en gesegmenteerd tot bedrijven die passen binnen het campusconcept. De activiteiten die op de HTCE worden ontplooid zijn zeer dynamisch en kunnen niet worden vervat in een limitatieve lijst. Door uitsluitend bedrijfsactiviteiten gericht op research en development uit de “Brainportsector” toe te staan, worden ongewenste functies (zoals kinderdagverblijven, bioscoopzalen etc.) voldoende uitgesloten. De definitie 'functionele binding' is voldoende geborgd voor een terrein als de campus. 3. Een veiligheidscontour conform artikel 14 van het Bevi biedt de mogelijkheid om kwetsbare objecten met een functionele binding naast risicovolle activiteiten toe te staan. De kwetsbare objecten die zich binnen de veiligheidscontour kunnen vestigen zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder l, sub c van het Bevi (gebouwen waarin meestal grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren: - kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting of; - complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting). Verder is niet duidelijk waarom de Veiligheidsregio de definitie van kwetsbaar object voor dit bestemmingsplan wil oprekken tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 100 m2. Dit gaat vele malen verder dan het wettelijke basis zoals genoemd in het Bevi. 4. Door de voorgestelde regeling om bij nieuwe risicovolle activiteiten binnen de veiligheidscontour te toetsen aan de oriëntatiewaarde, waarbij alle risicovolle activiteiten binnen de veiligheidscontour moeten worden betrokken, wordt het groepsrisico tot een acceptabel niveau geborgd. De planologische sturing wordt in dit bestemmingsplan al geborgd en de groepsrisicoverantwoording wordt gedaan over het geprojecteerde maximaal toegestane ontwikkelingen in het bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen die niet mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zullen leiden tot een aanpassing van het bestemmingsplan. In dat geval zal wederom conform artikel 13 van het Bevi advies moeten worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. 5 De High Tech Campus Eindhoven kan niet worden aangemerkt als een traditioneel industrieterrein, maar is een kennis- intensieve werkomgeving in een bijzondere ruimtelijke setting; de zogenoemde 'campus'. Deze werkomgeving (campus) wordt gekenmerkt door gedeelde faciliteiten die de kennisuitwisseling tussen de R&D-bedrijven mogelijk maken en verder versterken. Bij het campusconcept horen dus ook de faciliterende voorzieningen, waaronder een kinderdagverblijf. Onderkend wordt dat de huidige situering van het kinderdagverblijf misschien niet de meest voor de hand liggende locatie is gelet op het aspect externe veiligheid. Om de in het bestemmingsplan genoemde redenen is de huidige locatie, alsmede de gewenste uitbreiding, aanvaardbaar. 6 Het veiligheidsbeheerssysteem is nog in ontwikkeling. Ook de borging van maatregelen moet nog geregeld worden. De uiteindelijke invulling en borging zal aan de Veiligheidsregio worden voorgelegd. 7 De toelichting van het bestemmingsplan is hierop aangepast. Voor de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de drie risicoanalyses. |
|
Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Postbus 242, 5600 AE Eindhoven, d.d. 27 januari 2012, kenmerk 12.U.00418 | ||
Deze schriftelijke reactie is naar aanleiding van het gemeentelijk standpunt zoals hierboven verwoord (paragraaf 9.3) en aangemerkt als een aanvulling van het eerdere advies. 1. Het vastleggen van aanvullende eisen c.q. technische voorzieningen aan gebouwen is inderdaad in strijd met de wet. Echter, het gaat hier niet om het stellen van extra eisen of voorschriften, maar om het privaatrechtelijk vastleggen van onderlinge afspraken over het kwaliteitsniveau c.q. het uitvoeringsniveau van gebouwen. Kortom, de 'bovenwettelijke' veiligheidsmaatregelen en –voorzieningen worden niet geëist of voorgeschreven, maar overeengekomen. Wij adviseren om punt 1 uit ons preadvies alsnog op te nemen in het bestemmingsplan. 2 + 3. Functionele binding in combinatie met of als onderdeel van een veiligheidscontour is wat anders dan sec het optellen van de begrippen 'functionele binding' en 'kwetsbaar object'. Aan het begrip functionele binding moet volgens de toelichting op de wettekst van artikel 14 Bevi een restrictieve interpretatie worden gegeven. Als voorbeeld wordt genoemd dat bijv. een kinderdagverblijf, zelfs indien uitsluitend bestemd voor de werknemers in een bepaald gebied, niet onder 'functionele binding' geschaard kan worden. Met het instellen van een veiligheidscontour wordt op zich de veiligheidssituatie in het gebied (planologisch) beter gewaarborgd. Niettemin wordt de zorg niet weggenomen dat onder de huidige uitleg van de eerder genoemde begrippen functies i.c. groepen mensen in het gebied (ook buiten de veiligheidscontour) kunnen komen die bij een repressieve inzet navenant veel aandacht vragen. Het verdient aanbeveling de gehanteerd begrippen dusdanig aan te scherpen dat ook ondergeschikte, afgeleide functies waarbij mensen in een verminderd zelfredzame positie komen (bijv. bioscoopzalen, slaapgelegenheden, etc.) tot een minimum worden beperkt. Naast aanscherping van het begrip, bijv. door een aantal zaken die worden uitgesloten expliciet te noemen, kan overwogen worden voor ondergeschikte kwetsbare activiteiten het toegestane vloeroppervlak beperkt te houden (meer dan in het Bevi). Wat de Veiligheidsregio betreft moet het begrip 'functionele binding' restrictiever (zoals de wetgever het heeft bedoeld) uitgelegd en uitgewerkt worden. 4. In de regels is opgenomen dat het totale groepsrisico binnen de veiligheidszone de oriëntatiewaarde niet mag overschrijden. Op zich is daarmee een risicoplafond gedefinieerd. Dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die tot overschrijding leiden advies moet worden gevraagd aan de Veiligheidsregio is vanzelfsprekend. De manier waarop de OW nu in het bestemmingsplan is uitgewerkt, is wat mager. Het beoogde maximum (OW=1) komt niet eens aan bod in de toelichting en het (ontwerp) besluit tot vaststelling van de veiligheidszone. Het blijft in het ongewisse of de gemeente stuurt op niet-ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van het groepsrisico. De sturingsmogelijkheden van een bestemmingsplan kennen een beperking, maar meer duidelijkheid over waar voor de gemeente de grens (risicoplafond) ligt, is wenselijk. 5. De Veiligheidsregio blijft van mening dat een kinderdagverblijf niet thuis hoort op een bedrijventerrein als HTCE met risicovolle bedrijven in de directe nabijheid. Uitbreiding van het kinderdagverblijf zou niet mogelijk moeten worden gemaakt met voorliggend bestemmingsplan. De aangedragen argumentatie om de huidige locatie en de uitbreiding ervan acceptabel te vinden, wordt niet gedeeld. 6. Bij het vormgeven van het veiligheidsbeheerssysteem is vooral de toezichthoudende rol van de gemeente (als bevoegd gezag) van groot belang. Verder lijkt het ons zinvol dat ook in de toelichting bij het bestemmingsplan en in het besluit tot vaststelling van de veiligheidszone iets wordt vermeld over het veiligheidsbeheerssysteem en alles wat daarmee beoogd wordt. |
1. De aanvullende eisen c.q. technische voorzieningen aan gebouwen is al meegenomen in de zogenoemde 'nadere eisen regeling' van het bestemmingsplan. Dit is volgens ons voldoende borging. 2+3. Op basis van de regels zijn binnen de veiligheidscontour geen verminderd zelfredzame personen toegestaan. Bioscoopzalen en slaapgelegenheden worden niet expliciet uitgesloten, maar functies zoals hotels of bioscopen zijn niet toegestaan binnen het bestemmingsplan voor zover deze niet passen binnen de definitie van de toegestane bedrijfsactiviteiten. Bedrijfsactiviteiten gericht op research en development of zogenoemde 'synergie'bedrijvigheid, waarbij een slaapgelegenheid wordt gerealiseerd, is niet uitgesloten. Dit zal - als het al wordt gerealiseerd - zeer kleinschalig zijn (bijv. hotel-lab). Met het vastleggen van de veiligheidscontour, waarbinnen uitsluitend kwetsbare objecten met een functionele binding zijn toegestaan, wordt de veiligheidssituatie op de HTCE op zich (planologisch) beter geborgd. Vanwege bovenstaande argumenten zien wij geen reden om het begrip functionele binding of de definitie verminderd zelfredzaam aan te passen. Verder geeft het Bevi duidelijk aan wat een kwetsbaar object is. Artikel 14 van het Bevi geeft geen mogelijkheid deze definitie te veranderen c.q. te verscherpen. 4. In de toelichting van voorliggend bestemmingsplan (paragraaf 4.6.3) en in het besluit tot vaststelling van de veiligheidscontour op de HTCE wordt alsnog opgenomen wat het maximum van het groepsrisico is. Niet ruimtelijke ontwikkelingen die tot een mogelijke toename van het groepsrisico leiden kunnen alleen vanuit de risicobron komen (bijv. veranderingen binnen een risicovolle inrichting). Nieuwe risicovolle activiteiten zijn uitsluitend binnen de veiligheidszone toegestaan. Om de hoogte van het groepsrisico te borgen is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat het totale groepsrisico van alle risicovolle activiteiten binnen de veiligheidszone niet boven de oriëntatiewaarde mag komen. Bovendien moeten nieuwe risicobronnen of veranderingen van risicovolle activiteiten worden vergund (omgevings- vergunning). In deze vergunningprocedure wordt ook het groepsrisico verantwoordt. Verder wordt elke aanvraag om een omgevingsvergunning getoetst aan het bestemmingsplan, waaronder het risicoplafond. 5. Zie het gemeentelijk standpunt zoals verwoord bij punt 5 van de bovengenoemde brief d.d. 19 april 2011 van de Veiligheidsregio. 6. Voor de High Tech Campus Eindhoven is inderdaad een zogenaamd veiligheidsbeheerssysteem opgesteld. Dit veiligheidsbeheerssysteem geeft aan hoe de HTCE om moet gaan met veranderingen binnen hun vergunning. Verder geeft het de HTCE de verplichting om zichzelf te controleren op de voorschriften uit de omgevingsvergunning. Het veiligheids- beheerssysteem heeft geen invloed op het bestemmingsplan. Ook heeft het geen invloed op de hoogte van het groepsrisico of de veiligheidszone. |