Plan: | Hoofdstraat 51-53, Liessel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP202113-C001 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Hoofdstraat 51-53, Liessel" van de gemeente Deurne.
Op de locatie aan de Hoofdstraat 51-53 te Liessel was tot voorheen café 't Oude Brouwhuis en drankenhandel Winters inclusief één woonhuis en bovenwoningen gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en ter plaatse een nieuw gebouw ten behoeve van 14 appartementen te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Liessel, 2e herziening', omdat ter plaatse van de bestemming 'Centrum' enkel in bestaande woningen gewoond mag worden. Tevens voorziet het bestemmingsplan niet in de mogelijkheid voor het oprichten van 14 nieuwe woningen. De gemeente Deurne heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing en regels voor het realiseren van een gebouw ten behoeve van 14 appartementen.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie G, nummers 4635, 5486 en 5487. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.087 m². De gronden zijn particulier in eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Liessel, 2e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad d.d.18 juni 2014. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Centrum'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor:
Tevens bevat een gedeelte van het plangebied de functieaanduidingen 'detailhandel' en 'groothandel'. Ter plaatse van deze aanduidingen zijn zowel detailhandelsvoorzieningen als een groothandel toegestaan.
Daarnaast ligt het gehele plangebied binnen de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'vrijwaringszone - straalpad'. Ter plaatse van deze aanduidingen is de bouwhoogte aan beperkingen onderhevig.
Ten slotte bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.
Conclusie
Het initiatief betreft de realisatie van een nieuw gebouw ten behoeve van 14 appartementen binnen de bestemming 'Centrum'. Binnen deze bestemming is de oprichting van nieuwe woningen niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied grenst direct aan de Hoofdstraat: één van de historische bebouwingslinten van Liessel. Het gedeelte van de Hoofdstraat ten zuiden van Oude Molen en Nieuwstraat is als dorpscentrum aan te duiden, gezien het relatief hoge aantal dorpse functies. Ten noorden van Oude Molen en Nieuwstraat is de Hoofdstraat meer een dorpslint met een matige menging van dorpse functies, zoals horeca, kleinschalige bedrijvigheid en wonen. Het plangebied ligt in het zuidelijke deel.
De bebouwing langs de Hoofdstraat wordt gekenmerkt door individuele panden van gevarieerde leeftijd, grootte, vorm en functie. Er staan voornamelijk vrijstaande en halfvrijstaande woningen in één en twee lagen met kap.
Het plangebied ligt ter hoogte van de kruising met de Zandstraat. Binnen het plangebied was tot voorheen café 't Oude Brouwhuis' en drankenhandel Winters inclusief één woonhuis en bovenwoning gevestigd. Het overige deel van het plangebied is onbebouwd. Aan de overzijde van het plangebied op het adres Hoofdstraat 62 is het gemeenschapshuis 'De Kastanje' gevestigd. Daarnaast is het aangrenzende perceel ten noorden van het plangebied (Hoofdstraat 55) in gebruik als cafetaria (RW Cafetaria).
BESTAANDE SITUATIE
De Hoofdstraat is - zoals eerder benoemd - één van de historische bebouwingslinten van de kern Liessel. Mede hierdoor heeft het voor de kern Liessel een belangrijke ontsluitingsfunctie. In zuidelijke richting wordt de kern ontsloten in de richting van de A67, daar het in noordelijke richting de kern ontsluit in de richting van Deurne. Hierdoor is de verkeersintensiteit relatief hoog. In de huidige situatie heeft onderhavig plangebied drie ontsluitingen op de Hoofdstraat.
Het plangebied is functioneel ingericht als detailhandels- en horecavoorziening. Daarnaast is het plangebied in zijn geheel verhard en kent het geen groenstructuren of oppervlaktewater.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Op onderstaande afbeeldingen is het nieuwe gebouw weergegeven.
INDICATIEF BOUWPLAN
Onderhavig plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex ten behoeve van 14 appartementen. Het complex bestaat uit drie woonlagen met gedeeltelijke kap (goothoogte ca. 9,80 m en bouwhoogte ca. 11,8 meter), waarbij op de begane grond zes appartementen worden gesitueerd (huur). Op de eerste en tweede verdieping is ruimte voor elk vier appartementen (koop).
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
PLATTEGRONDEN EN AANZICHTEN
Het gebouw is in dezelfde rooilijn als het pand op de Hoofdstraat 55 gesitueerd (ook oorspronkelijke rooilijn bebouwing). Er is hiermee voldoende ruimte voor het gebouw om een buitenruimte te creëren terwijl de lijn van de lintbebouwing wordt behouden.
Het gebouw heeft een centrale entree midden in de voorgevel die doorloopt naar de achterkant. De opbouw van de voorgevel, de plaats van de dakopbouwen en de materialen zijn zo gekozen dat het gebouw visueel wordt verdeeld in meerdere delen. Het appartementencomplex oogt hierdoor kleiner. Dit maakt dat het appartementencomplex visueel en ruimtelijk gezien een beperktere impact heeft.
Doordat de buitenruimten van de 1e en 2e verdieping aan de straatzijde op de hoeken zijn gepositioneerd is het gebouw aan de zijdes van de buurpercelen lager en wordt er een goede overgang gerealiseerd.
In plaats van een terras van de voormalige horecavoorziening zijn nu de buitenruimten voor de appartementen op de begane grond gecreëerd, waarmee de levendigheid en een directe verbinding met de straat blijft behouden. Ook is er voldoende ruimte vóór de entree van het gebouw om hier ook fietsenstallingen te plaatsen.
Achter het gebouw zijn de parkeerplaatsen en de bergingen voor de bewoners en bezoekers gesitueerd. Tussen de parkeerplaatsen en het gebouw is voldoende ruimte voor een openbare groene zone met bomen en de private buitenruimten van de hoekappartementen op de begane grond. Doordat er vanuit de woonkamers en vanaf de terrassen op de begane grond zicht is op het achterterrein wordt in combinatie met de juiste verlichting de sociale veiligheid gewaarborgd en ontstaat er naast de ruimte om te parkeren een prettig leefgebied in een parkachtige omgeving.
![]() |
![]() |
3D-BEELDEN
De bergingen worden gerealiseerd tegen de bestaande muur op achterste perceelsgrens. De hoogte van de bestaande muur (circa 5 meter) blijft hierin behouden. Dit leidt ertoe dat de zijde van de perceelsgrens de hoogste zijde van de bergingen betreft. Ook ter plaatse van de erfafscheiding met Hoofdstraat 49 blijft de bestaande hoogte (2,20 meter) behouden. Dit is tijdens de omgevingsdialoog door de aanwonenden van Hoofdstraat 49 als gewenst aangegeven. Daarnaast heeft ook de gemeente Deurne aangegeven dat de hoogte van deze erfafscheiding aan de zuidzijde niet hoger mag zijn dan de hoogte van de huidige erfafscheiding vanwege het zicht op en visueel-ruimtelijke uitstraling van het monument op de Hoofdstraat 49.
Het bouwplan is behandeld in de welstandscommissie. De commissie is akkoord.
De realisatie van een gebouw voor veertien appartementen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De kern Liessel wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de kern Liessel tot de schil van het centrum behoort.
Huidige situatie
Binnen het plangebied bestaat in de huidige situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: drankenhandel Winters (Fullservice supermarkt) en het 'Oude Brouwhuis' (café/discotheek). Inzake het aspect verkeer is voor het 'Oude Brouwhuis' gekozen voor een discotheek, omdat de ''ASVV 2012'' (CROW) voor het aspect café geen verkeersgeneratie geeft. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Grootte | Totaal |
Drankenhandel Winters | 2,7 - 5,2 per 100 m² bvo | 880 m² | 23,8 - 48,4 |
Oude Brouwhuis | 10,8 - 14,5 per 100 m² bvo | 220 m² | 23,8 - 31,9 |
Totaal | 47,6 - 80,3 |
Op basis van de berekening kan worden gesteld dat de huidige situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 80 verkeersbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: zes appartementen (Huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur)) en acht appartementen (Koop, appartement, duur). In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Grootte / Aantal | Totaal |
Appartement (huur) | 3,7 - 4,5 per woning | 6 appartementen | 22,2 - 27,0 |
Appartement (koop) | 6,8 - 7,6 per woning | 8 appartementen | 54,4 - 60,8 |
Totaal | 76,9 - 87,8 |
Op basis van de berekening kan worden gesteld dat de 14 nieuwbouw appartementen, in een worst-case scenario, zorgen voor 88 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
De woonfunctie genereert in een worst-case scenario, 8 extra verkeersbewegingen meer per etmaal dan de voormalige functie. Dit is geen relevante toename ten opzichte van de bestaande verkeersintensiteiten. De verkeersafwikkeling van onderhavig planvoornemen kan zonder meer via de Hoofdstraat en de omliggende wegen kan plaatsvinden. De toename van het aantal verkeersbewegingen door de realisatie van onderhavig plan zal niet leiden tot problemen op de omliggende wegen, omdat de wegen voldoende capaciteit hebben.
Onderhavig planvoornemen zorgt voor een reductie in ontsluitingen op de Hoofdstraat. Waar in de huidige situatie gebruik gemaakt wordt van drie ontsluitingen, wordt in de nieuwe situatie gebruik gemaakt van één ontsluiting. Deze ontsluiting wordt gesitueerd ten noorden van het geprojecteerde gebouw, waarbij het de centrale parkeerplaats verbindt met de Hoofdstraat. Hierdoor wordt meer overzicht verkregen in de ontsluitingssituatie ter hoogte van het plangebied.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de 'Regeling parkeernormen Deurne 2019'. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van dit plan. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte. Voor onderhavig planvoornemen dient rekening gehouden te worden met de parkeernorm voor 'zone 2'.
In zone 2 wordt gerekend met een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per koopappartement duur en 1,2 parkeerplaatsen per huurappartement sociale sector en middenhuur. Voor de parkeerberekening is rekening gehouden met acht koopappartementen duur en zes huurappartementen sociale sector en middenhuur.
Binnen het gehele plangebied zijn ten minste (8 x 1,9 =) 15,2 + (6 x 1,2 =) 7,2 = 22,4 (22) parkeerplaatsen noodzakelijk. In het plan zijn 22 parkeerplaatsen opgenomen, waarvan 10 onder de overkapping, op het achtergelegen parkeerterrein met de ontsluiting aan de Hoofdstraat. Hiermee wordt voldaan aan de 'Regeling parkeernormen Deurne 2019'.
PARKEERSITUATIE
Het plan wordt rondom ingebed met bodembedekkers, gras en hagen en aan de oost- en zuidzijde met bomen waardoor een parkachtige omgeving ontstaat. Door de aanplant van de bomen is er voor de buitenruimten aan de achterzijde en de tuinen van de buren aan de zuidzijde voldoende privacy. Het plantsoen wordt door de VVE onderhouden om een parkachtige omgeving te garanderen.
![]() |
![]() |
GROENE INRICHTING
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.
Naar verwachting zal de NOVI op op 1 januari 2022 in werking treden. Op 20 juni 2019 is het Ontwerp van de NOVI verschenen. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:
Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreeft het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen schepe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:
Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Deurne Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen die gerealiseerd moeten worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Betekenis voor het plangebied
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 14 appartementen op de locatie waar in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Centrum' geldt. Dit betekent dat onderhavige locatie reeds niet als woningbouwlocatie is bestemd. Echter kan wel gewoond worden in bestaande woningen. De huidige woningen worden niet behouden. Dit betekent een toename van 14 extra wooneenheden. Het planvoornemen valt onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling'.
Verantwoording
De gemeente Deurne beschikt over een gemeentelijk woningbouwprogramma dat aansluit bij de kaders van de gemeentelijke Woonvisie en past binnen de Regionale woonafspraken. Uitgangspunt voor de Regionale woonafspraken is de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. Deze is per gemeente richtinggevend. Uit de meest recente provinciale woningbehoefte prognose (2020) blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2021-2030 een behoefte bestaat aan 850 woningen. Realisatie van deze woningen wordt aansluitend aan de behoefte voorgestaan in alle kernen van de gemeente.
De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand 1 januari 2021) blijkt dat er in de gemeente Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 521 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1132 woningen. Binnen de zachte plancapaciteit is voor het plangebied een reservering van 14 woningen opgenomen, conform de beoogde 14 woningen.
Het totaal in het gemeentelijke woningbouwprogramma opgenomen woningen sluit zowel kwalitatief als kwantitatief aan bij de woningbehoefte in de gemeente Deurne en past daarmee binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De toevoeging van de 14 woningen sluit kwantitatief en kwalitatief aan bij de vraag naar woningen in de kern Liessel en past binnen de kaders van de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 4.3.2).
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van een appartementencomplex ten behoeve van 14 appartementen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. Het nieuwe gebouw binnen het plangebied zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor het gebouw. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van het gebouw en de inrichting van het perceel kan voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De 14 appartementen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Deurne. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van het gebouw wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Uit artikel 3.5 komt naar voren dat aan een drietal aspecten getoetst moet worden om een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving te waarborgen. Dit zijn de volgende aspecten:
Onderhavig planvoornemen betreft het herontwikkelingen van twee verouderde panden en de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie binnen het stedelijke concentratiegebied. Binnen het planvoornemen wordt een zorgvuldig ruimtegebruik verkregen door de bestaande gebouwen te slopen en op dezelfde locatie een hoogwaardig gebouw terug te bouwen. Hiermee wordt mogelijke leegstand tegengegaan binnen de kern Liessel. Daarnaast zorgt dit planvoornemen voor het behoud van het bebouwingslint aan de Hoofdstraat, een van de hoofdwegen van de kern Liessel.
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een wijziging in de eerste twee lagen. Desalniettemin treedt er wel een verandering op in de derde laag. Doordat er een herontwikkeling plaatsvindt, waarbij twee verouderde gebouwen worden gesaneerd en een hoogwaardige woonlocatie wordt gerealiseerd, zorgt dit gedeeltelijk voor een verandering van de functies ter plaatse van het plangebied. Deze functieverandering draagt bij aan het woonklimaat van de kern Liessel als dorp binnen de gemeente Deurne, doordat leegstand wordt tegengegaan en er ruimte wordt geboden aan het aspect wonen. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
Onderhavig planvoornemen zorgt voor diverse sociaaleconomische meerwaardecreaties. Allereerst wordt de directe omgeving gevrijwaard van leegstand, wat kan leiden tot verloedering van dit gedeelte van Liessel. Daarnaast leidt de ingebruikname van de appartementen tot uitgaven binnen de kern van Liessel, wat een positieve bijdrage levert aan de voorzieningen van Liessel.
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
In de structuurvisie (vastgesteld 13 maart 2018) heeft de gemeente Deurne de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende jaren vastgelegd. Goede initiatieven wil de gemeente ondersteunen en stimuleren of zelf opstarten. Ongewenste ontwikkelingen wil de gemeente graag voorkomen. Dat betekent dat de gemeente keuzes moet maken. Dat wordt gedaan in deze structuurvisie. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid van de gemeente Deurne aangegeven door middel van een aantal thema's. Dat zijn: 'Samenleven', 'Wonen', 'Werken', 'Vrije tijd' en 'Omgeving'. Hierna zal specifiek worden ingegaan op het aspect 'Wonen'.
De gemeente Deurne wil haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor alle doelgroepen versterken, met behoud van haar eigen identiteit als verstedelijkt dorp met landelijke kernen. Hiervoor wil de gemeente:
Naar verwachting zal herstructurering van bestaand stedelijk gebied een steeds grotere rol gaan spelen bij het passend houden van de woningvoorraad.
Analyse
Onderhavig planvoornemen ligt op een centrumlocatie binnen de kern Liessel, waarbij twee verouderde gebouwen worden gesloopt en worden vervangen door een nieuw gebouw ten behoeve van 14 appartementen. Dit sluit aan bij de voor het thema 'Wonen' ingestoken aspecten 'ruimte bieden aan de woningbehoefte van haar eigen inwoners' en 'woningbouw realiseren in wijken en kernen'.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.
De gemeente Deurne zet in op woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied, bij voorkeur nabij voorzieningen, door omzetting van bestaand vastgoed in wonen of door sloop-nieuwbouw. Deze keuze geeft extra kansen voor behoud en versterking van de kwaliteit bebouwde omgeving en de leefbaarheid.
Voor inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed binnen bestaand stedelijk gebied geldt: ja, mits:
De appartementen worden levensloopgeschikt uitgevoerd. Op de 1e en 2e verdieping zijn 8 koopappartementen voorzien met een oppervlakte van 90-120 m² GBO (gebruiksoppervlakte). Op de begane grond 6 huurappartementen met een oppervlak van minder dan 90 m² GBO. Alle appartementen passen hiermee binnen het afwegingskader woningbouwkwaliteiten.
Daarnaast dienen de appartementen een direct zichtrelatie te hebben met het openbare gebied c.q. de straat. Met de toepassing van wigvormige erkers op de begane grond hebben alle appartementen direct zicht op de openbare weg. Tevens is er een direct zicht op het achterterrein. Dit heeft een positief effect op de sociale controle van de achterzijde van het appartementencomplex.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Woonvisie 2019-2040'.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
De nieuwbouw moet voldoen aan de 'Historische dorpslinten' van de Welstandsnota. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat gebouwen in schaal, massa, hoogte, kleuren, materialen, bouwstijlen en kapvormen aansluiten bij het lint en de naastgelegen bebouwing.
Analyse
De ontwikkeling is stedenbouwkundig passend aan de Hoofdstraat. Er is aansluiting gezocht bij het dorpse karakter van de bebouwing aan de Hoofdstraat. Bij de uitwerking naar een bouwplan zal dit nog verder vormgegeven worden.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota.
De 'Regeling parkeernormen Deurne 2019' is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
In paragraaf 3.2.3 is een nadere beschrijving van de parkeeroplossing opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Tritium Advies uit Nuenen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Hoofdstraat 51-53, Liessel (fase 1)" (22 augustus 2019, 1906/180/TM-01, versie 0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.
Verkennend bodemonderzoek
Tritium Advies concludeert dat:
Verkennend asbestonderzoek
Vanwege het aantreffen van bijmengingen met puin tijdens het verkennend bodemonderzoek is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Tritium Advies concludeert dat:
De bodem onder de gebouwen is nog niet onderzocht.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan, mits uit het vervolgonderzoek van de bodem onder gebouwen geen verontreiniging blijkt. De kans hierop is erg klein.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. In de directe omgeving van de geprojecteerde appartementen komen andere functies voor zoals een buurtsupermarkt, een cafetaria en het gemeenschapshuis.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van mogelijke hinder vanuit het plangebied op omliggende gevoelige objecten.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.
bedrijf | SBI-code | categorie | richt- afstand |
werkelijke afstand | ||||||||
Hoofdstraat 45: advocatuur en mediation | 69 | 1 | 0 m | 6 m | ||||||||
Hoofdstraat 55: cafetaria | 561 | 1 | 0 m | 0 m | ||||||||
Hoofdstraat 57: Detailhandel vers | 4722 | 1 | 0 m | 10 m | ||||||||
Hoofdstraat 60: café | 563 | 1 | 0 m | 15 m | ||||||||
Hoofdstraat 62: gemeenschapshuis | 94991 | 2 | 10 m | 30 m | ||||||||
Zandstraat (ong.): Evenemententerrein | 9321 | 4.2 | 200 m | 100 m |
Het plangebied is gelegen binnen de richtafstand van het evenemententerrein aan de Zandstraat, uitgaand van een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied behorend bij "recreatiecentra, vaste kermissen e.d.". Echter is te concluderen dat woonbestemmingen direct rond het evenemententerrein maatgevend zijn. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De realisatie van het plan leidt niet tot beperkingen in de gebruiksmogelijkheden van het evenemententerrein.
Activiteitenregeling.
Op de Hoofdstraat 55 is een cafetaria gevestigd. Ondanks het feit dat het plangebied buiten de richtafstanden voor cafetaria's in gemengd gebied ligt dient naast de toetsing op de richtafstanden ook gekeken te worden naar artikel 4.40, lid 4 van de activiteitenregeling. Dit artikel stelt dat ten behoeve van het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder worden de overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a, c en d, afgezogen dampen en gassen, indien deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:
De eigenaar van de cafetaria stelt dat de afgezogen dampen en gassen door een ontgeuringsinstallatie worden geleid. Er is geen geurhinder van de cafetaria te verwachten.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Hoewel binnen het plangebied reeds kwetsbare objecten aanwezig zijn, verandert de planologische situatie wel. Het aantal personen dat langere tijd binnen het plangebied verblijft neemt door de toename van het aantal woningen wel toe. Het is daarom noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.
Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.
Transportroutes
Het plangebied ligt tussen de 200 meter en 4 km van de snelweg A67. Het plangebied ligt op circa 1,2 km van de snelweg A67 en daarmee buiten de 200 meter, maar binnen het invloedsgebied. Conform artikel 7 van het Bevt dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Op 11 mei 2017 heeft de Veiligheidsregio voor ontwikkelingen op grote afstand van risicobronnen en voor kleine ontwikkelingen, zoals omzetting naar een woning een standaard advies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:
Hieronder wordt ingegaan op het advies.
Mechanische ventilatie
De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de woningen worden voorzien van een mechanische ventilatie dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet te kunnen worden. Het bouwwerk zal voldoen aan het geldende bouwbesluit.
Beleidsregels
Het betreft een bestaand perceel, waar alleen een functie wijzigt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats. Het gebouw is zo gepositioneerd dat de hulpdiensten, waaronder een brandweerwagen, ook achter op het perceel kunnen komen.
Risicocommunicatie
Deurne sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De 14 appartementen betreffen nieuwe geurgevoelige objecten.
Invloed plan op agrarische bedrijfsvoering
Voor het beoordelen van een eventuele belemmering van omliggende bedrijven als gevolg van het plan is de voorgrondbelasting van belang. De gemeente Deurne heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij eigen geurbeleid vastgesteld. Daarin is opgenomen dat de voorgrondbelasting binnen het plangebied niet meer mag bedragen dan 3 Ou/m³.
De intensieve veehouderij aan de Monseigneur Berkvensstraat 57 heeft de grootste belasting op het plangebied en is daarmee maatgevend voor de voorgrondbelasting. Aangaande de gemeentelijke geurkaart kan worden geconcludeerd dat de veehouderij op de Monseigneur Berkvensstraat 57 niet extra wordt belemmerd door het oprichten van de appartementen doordat andere gevoelige objecten dichterbij liggen en een hogere geurbelasting ondervinden van het bedrijf dan bij de appartementen het geval is.
Beoordeling woon- en leefklimaat
In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat moeten zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting beoordeeld worden. Welke vorm van belasting maatgevend is, is afhankelijk van de verhouding ten opzichte van elkaar. In het geval de voorgrondbelasting meer dan 50% van de achtergrondbelasting bedraagt, is de voorgrondbelasting maatgevend; in alle andere gevallen de achtergrondbelasting.
Aangaande dit aspect heeft gemeente Deurne in haar geurbeleid een kaart opgenomen waarin een beoordeling van het leefklimaat op basis van de indicatieve voorgrond- en achtergrondbelasting ter attentie van geurhinder is gemaakt. Hieruit komt naar voren dat het plangebied voor het aspect 'woon- en leefklimaat' kan worden aangemerkt als goed tot zeer goed.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
In de nabijheid van het plan zijn alleen niet-gezoneerde wegen gelegen. Echter worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Hoofdstraat, Monseigneur Berkvensstraat en de Zandstraat) onderzocht. Om de gevelbelasting van de nieuwe appartementen inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport ''Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Hoofdstraat 51-53 te Liessel" (2 juli 2021, 13249.003, D3). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
Econsultancy concludeert dat ten gevolge van de Hoofdstraat, Monseigneur Berkvensstraat en de Zandstraat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB wordt overschreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een maatregelenonderzoek plaats te vinden. Hierbij dienen achtereenvolgens bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen te worden overwogen.
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Voor het plan kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld. De overschrijdingen treden op aan de voor- en zijgevels van het appartementengebouw. Voor een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd om voor de appartementen het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te garanderen. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de appartementen zal een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels worden uitgevoerd. Om te borgen dat er een nader onderzoek wordt uitgevoerd is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat de realisatie van 14 appartementen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Hoofdstraat, Deurne; 227761'.
categorie | grenswaarde | 2019 | 2020 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 17,4 | 16,2 | 11,4 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 18,4 | 18,4 | 15,5 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 11,0 | 11,4 | 8,8 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,5 | 6,5 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat nieuwe milieugevoelige objecten In een straal van 2 km rondom het plangebied is één geitenhouderij met meer dan 100 geiten actief (Buntseweg 5, Liessel met circa 800 geiten op circa 650 meter).
Een groot deel van de bebouwde kom van Liessel ligt binnen een straal van 2 kilometer rondom deze geitenhouderij. Derhalve zorgt het toevoegen van de extra woningen binnen de kern van Liessel procentueel gezien voor een geringe toename.
Gekeken naar de aard en omvang van de omliggende bedrijven en activiteiten zijn er geen belemmeringen. De afstanden tot andere geitenhouderijen zijn dermate groot dat de risico's voor volksgezondheid voldoende worden beperkt.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 6.100 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een MER-aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Deze MER-aanmeldnotitie is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Om de archeologische waarde in het plangebied inzichtelijk te maken heeft Antea Group een archeologische onderzoek uitgevoerd: rapport ''Bureauonderzoek Hoofdstraat 51-53 Liessel, gemeente Deurne" (14 januari, 464579). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.
Antea concludeert dat het plangebied gelegen is aan de rand van een beekdal, op een hoger gelegen dekzandrug. Archeologische resten in dit gebied worden vaak in de hoger gelegen zandgronden zoals op dekzandruggen en dekzandkopjes verwacht. Het gaat dan om mogelijke resten uit de periode vanaf het Paleolithicum tot en met Nieuwe tijd. Dit wordt mede bevestigd door de resultaten van onderzoeken uit de omgeving van het plangebied, waarbij resten uit die periode vaak zijn aangetroffen. Uit het bureauonderzoek blijkt daarmee dat het plangebied verdacht is op sporen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Met dit rapport is het archeologische verwachtingsmodel opgesteld. De toetsing van dit model aan de feitelijke situatie in het veld dient te gebeuren middels archeologisch veldwerk. Antea Group adviseert de opdrachtgever en de bevoegde overheid dit uit te voeren in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek.
Omdat er nog een nader onderzoek dient plaats te vinden zijn de gronden nog niet vrijgegeven. Ter bescherming van de archeologische waarden is daarom een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' opgenomen. Een omgevingsvergunning wordt daarmee alleen verleend als is aangetoond dat er geen archeologische waarden worden aangetast.
Ondanks een zorgvuldig onderzoek of een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt, in het kader van de bestemmingsplanherziening, geen planologische belemmering voor het plan. In het kader van de omgevingsvergunning dient nog een nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd voor de gronden onder de bestaande bebouwing.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Volgens de Nota van Toelichting (Bro art. 3.1.6, vijfde lid aanhef en onder a) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat:
De cultuurhistorische waarden vallen uiteen in meerdere deelaspecten die betrekking hebben op de ontwikkelingsgeschiedenis van:
De historische dorpsstructuur van Liessel met de eenvoudige lintbebouwing wordt in hoofdzaak gekenmerkt door lage traditionele bebouwingmassa's met een kap. De afwijkingen betreffen met name de St. Willibrorduskerk en een naastgelegen massa uit de jaren zestig. De bouwlocatie ligt op een splitsing van wegen, met plein en is daarmee een karakteristieke zichtlocatie met zichtlijnen vanuit de diverse richtingen.
De ontwikkellocatie maakt onderdeel uit van deze eenvoudige doorgaande hoofdweg van Deurne-Meijel en de reeds verdwenen tramlijn Deurne – Roermond. Tegenover de bouwlocatie ligt een plein omgeven door bomen met dorpspomp en kruisbeeld. Eveneens staan er een aantal monumentale waardevolle bomen langs de Hoofdstraat.
Aan de Zandstraat tegenover de ontwikkellocatie lag een inmiddels verdwenen kerkhof.
Bebouwing
Hoofdstraat 51- 53 zijn twee kleinschalige en sobere bebouwingsblokken aan het dorpslint van Liessel op een kenmerkende kruising van wegen. Op deze locatie stond de voormalige bierbrouwerij De Haas; de bekendste en laatste brouwerij van Liessel. De locatie gaat terug tot laat 16e/ begin 17e eeuw. Begin 1909 werd deze brouwerij gesloopt en herbouwd.
Het gebouw werd in de Naoorlogse periode medio 1969 verbouwd tot horecagelegenheid samen met de woning en aanbouw uit 1911 op het achterliggende perceel. De beide panden hebben geen aanduiding als monument of als cultuurhistorische waardevol.
Om de cultuurhistorische waarde in de bebouwing inzichtelijk te maken heeft Bureau Lotte Zaaijer uit Zeist een Bouwhistorische verkenning met waardestelling uitgevoerd: rapport ''Bouwhistorische verkenning met waardestelling Hoofdstraat 51-53 Liessel" (1 september 2020, definitief). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.
Bureau Lotte Zaaijer concludeert dat de cultuurhistorische waarden van de gebouwen op het perceel beperkt zijn, waardoor sloop geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden tot gevolg heeft. De ontwikkeling is daarmee vanuit het aspect 'cultuurhistorie' voorstelbaar. Bij de architectonische uitwerking is aandacht besteed aan de historische beeldkwaliteit in relatie tot de stedenbouwkundige opzet van en de cultuurhistorische elementen in de dorpsstructuur.
Molenbiotoop
Het plangebied bevat de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', door de aanwezigheid van de molen van Liessel 'De Volksvriend' aan de Hoofdstraat 30. Er dient rekening te worden gehouden met de molenbiotoop. Onderhavig planvoornemen mag geen nadelige gevolgen hebben voor de windvang en silhouetwerking van de molen. Binnen de zone gemeten van 100 meter vanaf de molen tot een afstand van 500 meter gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van de onderstaande formule wordt bepaald:
De afstand tot de molen is 240 meter. De askophoogte bevindt zich op circa 16,40 meter boven de grond. Uit de formule volgt dan: (240/50+0.2*16,2) = 8,04 meter. Tevens bevindt de molen zich circa 1 meter meer boven NAP dan het nieuwe planvoornemen. Hieruit volgt dat het appartementengebouw een maximale hoogte zou mogen hebben van 9,4 meter. De bouwhoogte van het gebouw bedraagt circa 11,50 meter. Hiermee zou de bebouwing de maximaal toegestane hoogte overschrijden en een belemmering vormen voor de windvang van de molen.
Naar aanleiding van bovenstaande constatering is er nader onderzoek verricht ten aanzien van de belemmering van de windvang.
In bijgevoegde rapportage (bijlage 6) is aangetoond dat de belemmering van de windvang echter maar een enkele keer per jaar zou voorkomen. Hiermee is in overleg getreden met de molenaar en stichting De Hollandse Molen. De molenaar kon zich vinden in de getoonde conclusies en gaf ook aan dat hij de molen bij noordwestenwind vrijwel nooit laat draaien in verband met de reeds aanwezige belemmeringen.
Stichting De Hollandse Molen geeft in hun advies aan dat de ontwikkeling voor het grootste deel geen onevenredige windbelemmering zal veroorzaken voor de molen De Volksvriend en daarom geen aanpassingen aan het bouwplan zijn vereist.
Concluderend kan dus worden gezegd dat de bouwhoogte van het initiatief geen belemmering vormt voor de activiteiten van de molen.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt op ongeveer 1,5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Deurnsche Peel en Mariapeel'. Verder liggen binnen 10 kilometer afstand de Natura2000-gebieden 'Groote Peel' en de 'Strabrechtse Heide en Beuven'. De werkzaamheden zullen op het gebied van geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trillingen slechts lokaal zijn en geen effect hebben op de omliggende Natura2000-gebieden.
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (V01, 14 januari 2021) is als bijlage 7 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
De uitspraak van de Raad van State van 21 januari 2021 met betrekking tot de gevolgen van de stikstofdepositie van verkeer op 5 km afstand heeft geen gevolgen voor dit project. Het plangebied ligt op ca. 2 km afstand van een Natura 2000-gebied en er is geen toename van de stikstofdepositie berekend.
Soortenbescherming
De beoordeling van het plan ten aanzien van de soortenbescherming is uitgevoerd door Averti Ecologisch Advies, rapport: 'Ecologisch onderzoek Hoofdstraat 51/53 te Liessel' (1 november 2020, 20.20.03). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd.
Uit de ecologische quickscan kunnen effecten van de beoogde ingrepen op nabij gelegen Natura2000-gebieden (vanwege stikstof), huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen niet op voorhand worden uitgesloten. Naar aanleiding van deze quickscan heeft Averti een vogel- en vleermuisonderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat:
Vogelonderzoek
Vleermuisonderzoek
De ontheffingsaanvraag is ingediend bij de Provincie. Het activiteitenplan is opgenomen als bijlage 9.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan indien de ontheffing wordt verkregen.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Doordat de bodem gesaneerd wordt en er een leeflaag op komt is de waterdoorlatendheid van de bodem slecht.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
De gemeten hoogste grondwaterstand binnen het plangebied lag tijdens het bodemonderzoek op 3,30 m-mv.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
De beoordeling van het plan ten aanzien van de watertoets is uitgevoerd door Econsultancy uit Boxmeer: rapport ''Watertoets Hoofdstraat 51-53 te Liessel'' (18 augustus 2020; 13249.001). De watertoets is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. Hierna is een samenvatting opgenomen.
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
Hoewel het verhard oppervlak afneemt ten opzichte van de huidige situatie, is vanuit de gemeente de eis dat bij herbouw een waterbergingsvoorziening gerealiseerd dient te worden met een inhoud van 60 mm/m² gerekend over het totaal aanwezige verhard oppervlak.
Bij het toekomstige plan is infiltratie van hemelwater in de bodem het uitgangspunt. De mogelijkheden ten aanzien van een oppervlakkige afvoer naar een bovengrondse infiltratievoorziening zoals een buffer of wadi, is vanwege ruimtegebruik binnen de planbegrenzing zeer beperkt. De enige mogelijkheid hiervoor is de groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied. Deze heeft een oppervlakte van circa 110 m2. Dit is onvoldoende om aan de waterbergingsopgave te voldoen.
Om het hemelwater binnen de plangrenzen te bergen is daarom een ondergrondse bergingsvoorziening nodig. Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorzieningen hoort, zijn twee alternatieven uitgewerkt waarbij hemelwater wordt geborgen middels infiltratiekratten en een infiltratie kelder.
Infiltratiekratten
Om de wateropgave van 96 m³ met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 231 kratten benodigd. Bij de berekening is uitgegaan van de inhoud van de Q-Bic+ Infiltratie unit van Wavin (417 liter). Er is gekozen voor de toepassing van de Q-Bic+ infiltratiekrat omdat deze inspecteerbaar en reinigbaar is. Het gebruik van andere systemen is uiteraard ook mogelijk.
Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is een minimaal oppervlak benodigd van circa 166 m² om 231 kratten te kunnen plaatsen (1,2 m x 0,6 m x 0,6 m). Hiervoor zou de centraal gelegen openbare parkeerplaats een passende locatie zijn. Om het totaal benodigde oppervlak voor de voorziening te verkleinen kunnen de kratten gestapeld worden.
Infiltratiekelder
Als tweede alternatief biedt de Watertable van Trewatin BV een mogelijke oplossing. Dit systeem bestaat uit betonnen prefab elementen, die op verschillende hoogtes (0,50-2 meter) verkrijgbaar zijn en hiermee specifiek afgestemd kunnen worden op de locatie. De elementen kunnen bij een planologische wijziging herplaatst worden zonder gebruik te maken van sloopmiddelen. Dit maakt de elementen herbruikbaar en is daarmee een duurzame oplossing.
Voor de uitwerking van de toepassing van de Watertable is gekozen voor een systeem met een hoogte van 1,10 meter, waardoor de voorziening man toegankelijk is voor reinigen en inspecteren.
Als uitgegaan wordt van kengetallen zijn 23 units nodig. Hierbij heb je in totaal een oppervlakte nodig van 92 m². Dit is voldoende om aan de wateropgave van 96 m³ te voldoen. Uiteraard is de toepassing van andere vergelijkbare systemen ook mogelijk.
Conclusie
De initiatiefnemer heeft gekozen voor een waterbergingssysteem op basis van infiltratiekratten. Deze locatie is voldoende groot om hier voor circa 166 m² aan infiltratiekratten te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan de waterbergingseis. Bij de aanleg van het krattenveld zal rekening worden gehouden met de aanwezige leemlagen en boven de GHG worden gerealiseerd
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Hoofdstraat geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
Het Waterschap heeft positief geadviseerd op het plan. Er wordt wel geadviseerd voor de waterafvoer in eerste instantie de bestaande aansluitingen van de huidige woningen te gebruiken. Als dit ontoereikend blijkt kan een nieuwe rioolaansluiting worden aangevraagd.
Het waterschap adviseert verder de waterafvoer te beperken door toepassing van groene daken toe, ander bestratingsmateriaal en de combinatie van functies. Bij de aanleg van het krattenveld dient rekening gehouden te worden met aanwezige leemlagen.
Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan. Bij de verdere uitwerking zal rekening houden en bekeken worden of er meer open bestrating kan worden toegepast of eventueel een groen dak.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Centrum (artikel 3)
In dit artikel is bepaald dat de functies bedrijf, groothandel en detailhandel en horeca zijn toegestaan op de aangeduide plaatsen. Wonen en dienstverlening zijn overal rechtstreeks toegestaan. In dit artikel zijn naast het bouwvlak de maatvoeringsaanduidingen 'maximaal aantal wooneenheden' en 'maximale goot- en bouwhoogte' opgenomen.
Waarde - Archeologie Hoog (artikel 4)
Deze dubbelbestemming geldt voor alle gronden die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2008 zijn aangeduid met 'hoge archeologische verwachting'. Uitgezonderd zijn de gronden waarvoor op basis van een onderzoek sinds 2008 is vastgesteld dat archeologische waarden ontbreken. Deze bestemming bevat een omgevingsvergunningstelsel.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel
5
)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel
6
)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel
7
)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene aanduidingsregels (artikel
8
)
In het plangebied komen twee gebiedsaanduidingen voor die over meerdere bestemmingen vallen. Deze zijn daarom als algemene aanduidingsregels in de regels opgenomen. Het betreft de volgende aanduidingen:
vrijwaringszone - molenbiotoop
Binnen de molenbiotoop van de molen 'De Volksvriend' gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten.
vrijwaringszone - straalpad
Binnen de vrijwaringszone - straalpad gelden eveneens beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten. In dit bestemmingsplan heeft deze zone uitsluitend betekenis voor zendmasten, omdat de maximaal toegestane hoogte [van 47 meter + NAP (= ca 18 m boven maaiveld)] vanwege het straalpad van alle andere bouwwerken nergens is toegestaan op basis van dit bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels (artikel
9
)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 10)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 11)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is ook de omgeving betrokken. In het kader van het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 51-53, Liessel' heeft de initiatiefnemer contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Een verslag van het gevoerde omgevingsdialoog is bijgevoegd als bijlage 11 van de toelichting.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De reacties van de betrokken instanties hebben niet geleid tot aanpassingen aan het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 december 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 19 april 2022 ongewijzigd vastgesteld.