direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heuveleindseweg e.o, Best
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Heuveleindseweg e.o, Best" van de gemeente Best.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan en nabij de Heuveleindseweg heeft de firma Ruimte voor Ruimte overeenstemming bereikt met de gemeente Best over de ontwikkeling van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de voormalige nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen. Ter plaatse van deze locaties is thans sprake van een kwekerij en een voormalige nertsenhouderij (intensieve veehouderij).

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Buitengebied Best 2006'' en ''Buitengebied Best 2021'', omdat ter plaatse van de bestemmingen 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' reguliere woningbouw is uitgesloten. Daarnaast is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' de uitbating van volkstuinen niet toegestaan. De gemeente Best heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor het realiseren van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe; 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project; de omzetting van 2 agrarische bedrijfswoningen naar reguliere burgerwoningen, en; de uitbreiding van het volkstuinencomplex met circa 25 volkstuinen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Best, sectie K, nummers 534, 535, 536 (gedeeltelijk), 794, 795, 861, 1462 (gedeeltelijk), 3300 (gedeeltelijk), 3301 en 3762 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 90.900 m². De gronden zijn zowel particulier als gemeentelijk in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • ''Bestemmingsplan Buitengebied Best 2006'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 23 september 2008;
  • ''Buitengebied Best 2021'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 september 2022;
  • ''Heuveleind, Heivelden en De Zessprong'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 27 mei 2013'';
  • ''Parkeernormen en archeologie'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 6 februari 2017.

1.3.1 Bestemmingsplan ''Buitengebied Best 2006''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden', 'Agrarische bedrijfsdoeleinden' en 'Bosgebied'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  • behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • extensief recreatief medegebruik.

Binnen de bestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. ‘ngi’ op de plankaart tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan;
  • één bedrijfswoning tenzij op de plankaart een ander maximum aantal bedrijfswoningen is aangegeven:
    • 1. 'maximum aantal bedrijfswoningen: 2'
  • teeltondersteunende voorzieningen;
  • aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven.

Binnen de bestemming 'Bosgebied' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
  • behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische betekenis;
  • behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • extensief recreatief medegebruik.

Tevens bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Leidingen' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor de volgende doeleinden: de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de op de plankaart aangeduide leidingen; groenvoorzieningen; en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Een nadere toetsing aan dit aspect is beschreven in paragraaf 5.1.3.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Buitengebied Best 2021''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het op 26 september 2022 vastgestelde bestemmingsplan (thans nog niet in werking). De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende ontwerpbestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' en 'Recreatie'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • de uitoefening van een agrarisch bedrijf,
  • agrarisch grondgebruik;
  • permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • mestbewerking, uitsluitend van ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest;
  • wonen in een bedrijfswoning:
    • 1. voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
      • a. per aanduiding 'bouwvlak' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan,
      • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangeduide aantal bedrijfswoningen als maximum;
  • (vollegronds)teeltbedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'specifieke vorm van agrarisch - nertsen', tevens een nertsenhouderij,

De gronden binnen deze bestemming zijn voorzien van een 'bouwvlak'. Voor een agrarisch bouwvlak gelden de volgende algemene bepalingen:

  • Uitsluitend binnen deze aanduiding zijn agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de figuur 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' (agrarische bouwvlakken). De bestemmingsvlakken met een dergelijke aanduiding worden, in het kader van de regels van dit bestemmingsplan, aangemerkt als één enkel bestemmingsvlak (agrarisch bouwvlak).
  • Per bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, waarbij hobbymatig gebruik van de gronden rondom en aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen' is toegestaan;
  • behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  • teeltondersteunende voorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • extensief recreatief medegebruik;

Binnen de bestemming 'Recreatie' zijn de gronden onder andere aangewezen voor recreatiebedrijven dan wel recreatieve voorzieningen één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, wegen en paden; tuinen en erven; speelvoorzieningen; parkeervoorzieningen; erfontsluitingen; groenvoorzieningen (en landschapselementen); water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. Deze dubbelbestemmingen verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.

Daarnaast bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook. Een nadere toetsing aan dit aspect is beschreven in paragraaf 5.1.3.

Tot slot bevat het plangebied de volgende gebiedsaanduidingen:

  • 'luchtvaartverkeerzone - ihcs en invliegfunnel', ter plaatse geldt een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de in Bijlage 27 Luchtvaartzone Ihcs van het vigerende bestemmingsplan en invliegfunnel aangegeven waarde (uitgedrukt in meters boven NAP) overschrijdt. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.4;
  • 'overige zone - beperkingen veehouderij', ter plaatse geldt een verbod op uitbreiding, vestiging of omschakeling naar een veehouderij en een verbod op de uitbreiding van bestaande bebouwing (met uitzondering van een bestaande bedrijfswoning). Deze aanduiding is niet van toepassing voor dit planvoornemen;
  • 'overige zone - esdekken agrarisch', ter plaatse van deze gronden geldt een verruiming voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1;
  • 'veiligheidszone - leiding', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de gasleiding. Een nadere toetsing aan dit aspect is beschreven in paragraaf 5.1.3.
  • 'vrijwaringszone - radar', ter plaatse van deze aanduiding geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 90 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.4.

1.3.3 Bestemmingsplan ''Heuveleind, Heivelden en De Zessprong''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0005.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Groen' en 'Water'.

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • groenvoorzieningen;
  • bermen en beplanting;
  • paden voor langzaam verkeer;
  • speelvoorzieningen.

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.

1.3.4 Bestemmingsplan ''Parkeernormen en archeologie''

Op 6 februari 2017 heeft de gemeente Best het bestemmingsplan ''Parkeernormen en archeologie'' vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid en gemeentelijk beleid omtrent archeologie is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2. Toepassing van het archeologiebeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 5.2.1.

1.3.5 Conclusie

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Buitengebied Best 2006'' en ''Buitengebied Best 2021'', omdat ter plaatse van de bestemmingen 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' reguliere woningbouw is uitgesloten. Daarnaast is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' de uitbating van volkstuinen niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0006.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Geschiedenis

Uit opgravingen op de Aarlese Heide ten zuiden van het Wilhelminakanaal blijkt dat de eerste bewoners van het grondgebied van Best dateren uit het jaar 1700 v. Chr. Best hoorde tot 1819 bij de gemeente Oirschot en bestond uit de buurtschappen Naastenbest en Verrenbest. Daarnaast waren er twee buurtschappen Aarle en De Vleut. Deze hebben tot op heden het landelijke karakter behouden. Na de afscheiding van Oirschot heeft Best zich ontwikkeld van een overwegend agrarische gemeente tot een industriële gemeente.

Best kreeg het tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar te verduren. Omwille hiervan staan er verschillende monumenten in Best, waaronder het Schotse oorlogsmonument als eerbetoon aan de 15e Schotse Divisie die Best op 24 oktober 1944 bevrijdde.

Mede dankzij de goed uitgeruste infrastructuur (kanaal, spoorwegen, snelwegen) ging de ontwikkeling van Best na de Tweede Wereldoorlog in een snel tempo vooruit. Vooral de klompenmakerijen en de schoenenfabriek van de Bata hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische ontwikkeling van Best.

2.2 Wijdere omgeving

Heuveleind is een woonwijk van Best in de gemeente Best, ten noordoosten van Eindhoven. De gemeente Best kent circa 30.000 inwoners. Ten zuidwesten van Best ligt een uitgestrekt heidegebied, de Oirschotse heide. Binnen de gemeente Best liggen nog twee andere kernen met een meer landelijk karakter, Aarle ten noordwesten en De Vleut ten noordoosten van de plaats Best.

Best ligt aan de A58, A2 en de ring rond Eindhoven. Door de gemeente lopen twee kanalen, het Wilhelminakanaal en het Beatrixkanaal. Hoewel deels omgezet in bedrijventerreinen, is een deel van de Aarlese Heide over de jaren intact gebleven. Dit voornamelijk met naaldbos begroeid terrein sluit aan op het militair oefenterrein van de Oirschotse Heide.

Best wordt getypeerd door drie landschappelijke eenheden die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur van het buitengebied. Het betreft het broekontginningslandschap in het noorden, het kampenlandschap in het midden en het heidelandschap (heideontginnings- en heidebebossingslandschap) in het zuiden.

Door de zuidelijke ligging van het plangebied binnen Best grenst deze aan de landschappelijke structuur van het heidelandschap. Binnen dit heidelandschap ligt de Aarlesche Heide, welke wordt gekenmerkt door landduinen. De ondergrond bestaat uit veldpodzol- en duinvaaggronden, waardoor hemelwater gemakkelijk in de bodem kan infiltreren. De Aarlesche Heide heeft een (half) open karakter.

De bebouwingsstructuur van Best hield vanouds verband met de ligging op de dekzandrug. Een bewoonde strook lag in het overgangsgebied van de hoger gelegen zandgronden in het zuiden (heide(ontginningen)) naar de lager gelegen broekgronden in het noorden. Het kerkdorp Best bestond uit een kort bebouwingslint langs een hoofdweg. De buurtschappen Aarle, Mosselaar, De Vleut, Naastenbest en Verrenbest bestonden rond het midden van de 19e eeuw uit kleine clusters van agrarische bebouwing. De A2 en de A58 vormen duidelijk ruimtelijke barrières voor dorpsuitbreiding. Dorpsuitbreiding heeft met name plaatsgevonden in de oksel van beide snelwegen aan het eind van de vorige eeuw. Hierdoor zijn enkele bebouwingsclusters opgenomen binnen het bebouwd gebied. Hierdoor zijn naast Best enkel Aerle en De Vleut nog herkenbare kernen binnen de gemeente.

2.3 Directe omgeving en plangebied

2.3.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gesitueerd direct ten westen van de wijk Heuveleind. De wijken Heuveleind, Heivelden en De Zessprong zijn woongebieden met grotendeels grondgebonden eengezinskoopwoningen uit de jaren 90 van de vorige eeuw. In het plangebied komen woningen in verschillende typologieën voor. Het betreft zowel vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en ook een aantal gestapelde woningen. De bebouwing in de omgeving heeft overwegend een woonfunctie. Ten westen van de locatie liggen volkstuintjes en ten zuiden het Wilhelminakanaal.

Best wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van vele kruisende snelwegen, waardoor de gemeente strategisch gelegen en goed bereikbaar is. Vanuit knooppunt Batadorp loopt de A58 in de richting van Tilburg, de A2 richting Maastricht/Antwerpen en 's-Hertogenbosch en de A50 richting Nijmegen. De wijk waarin de Ruimte voor Ruimte-locatie wordt ontwikkeld, Heuveleind, wordt ontsloten via de gelijknamige straat Heuveleind. Deze vindt aansluiting op de Ringweg richting het noorden en zuiden en de Willem de Zwijgerweg richting het westen.

In de wijk Heuveleind bevinden zich diverse groene hoofdaders, in lijn met de planmatige hoofdopzet. De groenzones bepalen in belangrijke mate de ruimtelijke hoofdstructuur. In het plangebied is ten westen van de geplande woningen een bosstruweel aanwezig.

Hoewel de omgeving voornamelijk een woonfunctie heeft, zijn er diverse voorzieningen in de nabijheid zoals detailhandel, lichte bedrijvigheid en maatschappelijke functies. Aan huis verbonden beroepen zijn overal in de woongebieden toegestaan, mits de woning als woning herkenbaar blijft en de kwaliteit van de woonomgeving niet wordt aangetast, bijvoorbeeld door hinder (verkeersaantrekkende werking, hinder in de vorm van bijvoorbeeld geluid, gevaar, stank en dergelijke).

Ter plaatse van het plangebied is thans sprake van een kwekerij en een voormalige nertsenhouderij (intensieve veehouderij) inclusief twee bestaande bedrijfswoningen. Daarnaast is het zuidwestelijke deel van het plangebied ingericht als volkstuinencomplex. Direct ten zuiden grenst het plangebied aan het Wilhelminakanaal, ten oosten aan de eerder benoemde wijk 'Heuveleind', ten westen aan de Heuveleindseweg en het Dijkpad en ten noorden aan de Heikantweg.

2.3.2 Ontsluiting

Onderhavig plangebied is gesitueerd rondom de Heuveleindseweg. Deze straat ten behoeve van bestemmingsverkeer is ter hoogte van het plangebied onverhard. Onderhavig plangebied wordt in de huidige situatie door meerdere ontsluitingen ontsloten op de Heuveleindseweg. Zo kent de voormalige nertsenhouderij twee ontsluitingen op de Heuveleindseweg. Ook de twee bedrijfswoningen kennen ieder een individuele ontsluiting op de Heuveleindseweg. Het volkstuinencomplex, ten slotte, kent zowel een ontsluiting op de Heuveleindseweg alsmede ook op de Wensheuvel. In totaal leidt dit tot zes ontsluitingen in de bestaande situatie

2.3.3 Groen en water

Onderhavig plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt voor meerdere doeleinden (kwekerij, bedrijfswoningen en voormalige nertsenhouderij). De percelen worden hierin omzoomd door verdichte bomenrijen. Daarnaast kennen de bedrijfswoningen individueel ingerichte tuinen. Daarnaast zijn er, ter hoogte van de voormalige nertsenhouderij, enkele solitaire bomen aanwezig. Onderhavig plangebied is gelegen nabij de A-watergang 'de Groote Waterloop' ten oosten van het plangebied. Daarnaast ligt ten noorden van het plangebied, op de perceelsgrens een B-watergang (perceelsloot).

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. De stedenbouwkundige hoofdstructuur wordt aan de hand van een aantal onderdelen toegelicht. Daarnaast komen aan de orde verkeer en parkeren en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de boogde stedenbouwkundige plan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0007.png"

STEDENBOUWKUNDIGE PLAN

3.1 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Op de locatie aan en nabij de Heuveleindseweg heeft de firma Ruimte voor Ruimte overeenstemming bereikt met de gemeente Best over de ontwikkeling van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de voormalige nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen. Ter plaatse van deze locaties is thans sprake van een kwekerij en een voormalige nertsenhouderij (intensieve veehouderij).

De hierboven beschreven ontwikkelingen zullen hieronder per subparagraaf nader uiteengezet worden.

3.1.1 Ruimte-voor-Ruimte-ontwikkeling Heuveleindseweg

Op de locatie van de voormalige nertsenhouderij (intensieve veehouderij) worden de bestaande opstallen gesaneerd. Ter plaatse worden vier woningen gerealiseerd, conform het Ruimte voor Ruimte-principe. Deze woningen zullen qua aard en schaal aansluiten bij de omgeving, waarbij de woningen worden georiënteerd op de Heuveleindseweg. De bijgebouwen worden, door de aanwezigheid van een ondergrondse buisleiding, relatief dicht op de woningen geplaatst. Mede hierdoor ontstaat een organische overgang op het agrarische buitengebied van de gemeente Best.

De woningen worden onderdeel van de buitenwegen in het buitengebied. De beoogde beeldkwaliteit die hierbij hoort zijn vrijstaande woningen met een beperkte hoogte afgewerkt met een zadeldak. Aan de kant van de weg is vaak sprake van een ruime groene voortuin. De vier vrije kavels worden allen georiënteerd op de Heuveleindseweg. Variatie in de voorgevelrooilijn en oriëntatie van de noklijn onderling is gewenst om te komen tot een diversiteit aan woningen passend bij het buitengebied. De beoogde beeldkwaliteit is Landelijk Modern, een eigentijdse moderne invulling van een landelijke stijl. Nadere detaillering is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan, bijgevoegd als bijlage 1. Dit beeldkwaliteitsplan zal tevens separaat worden vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota.

3.1.2 Vrijstaande bouwkavels

Op de locatie van de voormalige kwekerij worden vijf vrijstaande bouwkavels gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het landelijke gebied. Met het oog dat de planlocatie in de gemeentelijke visie is aangeduid als uitbreidingslocatie voor woningbouw en de logische afronding van de kern Best dient het stedelijk gebied te worden uitgebreid. Herbegrenzing naar de werkingsgebieden 'Landelijke kern' en 'Stedelijk gebied' is dan ook voorstelbaar. De woningen worden op deze wijze dan ook niet gerealiseerd conform het Ruimte voor Ruimte-principe.

De vijf vrijstaande kavels worden onderdeel van het buurtschap en zijn georiënteerd op het gezamenlijke erf. Om een intiem en samenhangend erf te creëren wordt de bouwhoogte laag gehouden. De beoogde beeldkwaliteit zijn vrijstaande woningen met een beperkte hoogte afgewerkt met een zadeldak. De woningen krijgen een bescheiden voortuin om de woningen dicht aan het erf te situeren. Variatie in de oriëntatie van de noklijn onderling is gewenst om te komen tot een diversiteit aan woningen. De beoogde beeldkwaliteit is Landelijk, een eigentijdse, maar traditionele invulling van een landelijke stijl waarbij het gebruik van natuurlijke materialen duidelijk herkenbaar is. Nadere detaillering is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan, bijgevoegd als bijlage 1.

3.1.3 CPO-project

In aanvulling op de vrijstaande bouwkavels is de initiatiefnemer in afspraak met de gemeente voornemens om aan de nieuwe ontsluitingsweg een CPO-project ten behoeve van 15 seniorenwoningen te ontwikkelen. Gezien de mogelijkheden die een dergelijk project met zich mee brengen, onder andere de inschrijving op een dergelijk project, wordt in dit bestemmingsplan een kaderscheppende invulling gegeven. Hierin worden de kaders gegeven waaraan de uiteindelijke bouwaanvraag moet voldoen.

De maximaal vijftien seniorenwoningen van het CPO-project maken samen met de vijf vrijstaande kavels het nieuwe buurtschap dat in het landschap ligt. Het CPO-project zal georiënteerd zijn op het gezamenlijke erf, maar ook moeten voorzien in onderlinge samenhang. De beoogde woonkwaliteit is een ecologische woongemeenschap voor mensen in verschillende levensfasen (levensloopbestendig). Vanwege de ligging in het landschap wordt de bouwhoogte beperkt, maar is een enkel accent mogelijk. De relatie met het landschap moet duidelijk terugkomen in het ontwerp, dat wil zeggen dat het gebruik van natuurlijke materialen duidelijk herkenbaar is en duurzaamheid en natuurinclusief bouwen voorop staan. Nadere detaillering is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan, bijgevoegd als bijlage 1.

3.1.4 Volkstuinencomplex

De gemeente Best heeft in aanvulling op de woningbouwplannen overeenstemming bereikt met het volkstuinencomplex over de uitbreiding van dit complex met circa 25 tuinen. Zie bovenstaande afbeelding. De volkstuinen worden gerealiseerd ten noorden van het bestaande complex. Middels een groene afbakening wordt het complex op een natuurlijke wijze ingebed in de omgeving.

3.1.5 Omzetting 2 bedrijfswoningen naar reguliere woningen

In aanvulling op de eerder beschreven aspecten is de initiatiefnemer voornemens om de twee bestaande bedrijfswoningen, ten behoeve van de nertsenhouderij, om te vormen tot reguliere burgerwoningen. Middels deze omzetting verandert er stedenbouwkundig niets aan de omgeving, daar dit subplan geen bouwmogelijkheden omvat.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

Voor een goede afwikkeling van het autoverkeer is een goede aantakking op het bestaande wegennet van belang. Om de huidige en toekomstige verkeerssituatie in beeld te krijgen is een verkeerstoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2. De totale ontwikkeling (24 woningen + circa 25 volkstuinen) zorgt voor een verkeerstoename van circa 233 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde werkdag. Geconcludeerd wordt dat vanwege de profielen, functies, verkeersintensiteiten en verbindingen van de omliggende wegen, de Vliegheuvel de beste optie is om op te ontsluiten. Hiervoor zal het profiel verbreed worden en de verkeerskundige bebouwde komgrens opschuiven.

3.2.2 Ontsluiting

Vanwege de profielen, functies, verkeersintensiteiten en verbindingen van de omliggende wegen is de Vliegheuvel de beste optie om op te ontsluiten. Vanaf de Vliegheuvel loopt één ontsluitingsweg richting de vijf vrijstaande woningen en het CPO-project. De Wensheuvel en naastliggende sloot zullen hierbij overstoken worden, waarbij het langzaam verkeer voorrang geniet. Vanuit de ambitie om het landschap te beleven is het noodzakelijk om het overgrote deel van het parkeren uit het straatbeeld te halen. Er is voor het CPO-project dan ook één parkeerkoffer voorstelbaar in de zuidwestelijke kant van het perceel. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd op privé-terrein.

3.2.3 Parkeren

De gemeente Best heeft in 2022 de 'Nota Parkeernormen 2022' vastgesteld, wat is verankerd (ook deze latere herziening) in het bestemmingplan ''Parkeernormen en archeologie'' vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 6 februari 2017.

Voor vrijstaande woningen in het buitengebied wordt een parkeernorm gehanteerd van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor het CPO-project wordt aansluiting gezocht met de functie 'tussen/hoekwoning'. Voor deze functie wordt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Conform CROW-richtlijnen wordt in de parkeernorm een bezoekersparkeren meegenomen van 0,3 parkeerplaatsen per woning. Voor de volkstuinen wordt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 10 tuinen gehanteerd. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar toegankelijk te zijn.

De gemeente Best hanteert een correctiefactor bij de parkeerbalans berekening. In de praktijk worden parkeerplaatsen bij woningen niet altijd benut om een auto te parkeren. Dit betekent dat er feitelijk ruimte is voor een bepaald aantal voertuigen, maar dat uit de praktijk blijkt dat in het dagelijks gebruik er minder voertuigen staan dan theoretisch mogelijk. Een voorbeeld hiervan zijn garages, waar niet elke dag een auto wordt gestald. Om deze reden wordt er bij de bepaling van de parkeerbalans bij wonen niet gerekend met het theoretisch aantal parkeermogelijkheden, maar met het berekeningsaantal. De correctiefactor is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0008.png"  

Middels gebruik van het berekeningsaantal is voor onderhavig plan 45 parkeerplaatsen noodzakelijk (zie onderstaande tabel).

Functie   Aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen   Totaal  
Vrijstaande woning   9   1,7 (garage met lange oprit)   15,3  
Tussen/hoekwoning   15   1,7 (parkeerkoffer)   25,5  
Volkstuinen   25   1,3 per 10 tuinen   3,3  
      44,1  

Het planvoornemen voorziet in ten minste 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning (18) en een parkeerkoffer bestaande uit 26 parkeerplaatsen. Het subplan met betrekking tot het volkstuinencomplex is een gemeentelijke opgave. De aanleg van de 3,3 (= 4) noodzakelijke parkeerplaatsen wordt op een later tijdstip, door de gemeente, bepaald. Het plandeel is groot genoeg om hierin te voorzien.

3.3 Groen en water

De randen van het plangebied bestaan in de huidige situatie al voor een groot deel uit bomen en houtsingels op de buurpercelen die daarmee de perceelsgrenzen aanduiden. Deze veelal volwassen bomen zorgen voor een groen decor waarbinnen de nieuwe ontwikkeling een plek krijgt. Daar waar deze ontbreekt wordt er een structuur toegevoegd. Er wordt ingezet op de beleving van dit groen en het landschap. Dat betekent dat er straks overal direct zicht is op deze groene omzooming doordat er bijna overal openbare ruimte grenst aan deze groene muren. Zodoende is het landschap overal aanwezig en voor iedereen beleefbaar.

De gedachte dat voor iedereen het landschap nabij is wordt doorgezet door haaks op de robuuste verbinding groene aantakkingen te maken. Zodoende is er sprake van een netwerk van groene ruimtes die alle delen van het plangebied bedient en tegelijkertijd een aaneenschakeling is van speelruimtes.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd;

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • water in openbare ruimte (waterbergende, ecologische, landschappelijke, recreatieve functie);
  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;
  • goede langzaam verkeersnetwerken;

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 ondertekend en inmiddels in werking treden. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.


Analyse

Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen.

Deze ontwikkeling draagt bij aan de opgave om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de bestaande Nederlandse woningvoorraad. Middels deze ontwikkeling wordt zorg gedragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften in Nederland. Hierbij worden kwaliteit en bereikbaarheid onder meer als uitgangspunten genomen, waardoor een goede leefomgevingskwaliteit gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt bij het realiseren van de woonwijk rekening gehouden met het veranderende klimaat en wordt middels diverse maatregelen ervoor gezorgd dat er sprake is van een klimaatbestendige ontwikkeling. Op deze manier draagt het planvoornemen bij aan de nationale doelstelling om de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief te maken. Bovendien blijkt uit diverse uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de ontwikkeling van de woonlocatie, dat deze ontwikkeling geen negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid heeft. Hiermee wordt een gezonde en veilige fysieke leefomgeving gewaarborgd.

Conclusie

Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, is op 30 december 2011 voor een groot deel in werking getreden en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. Het Barro bevat regels voor de borging van dertien nationale belangen. Het gaat hierbij om de volgende belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Momenteel bevat het Barro echter alleen die regels die voortkomen uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009) en die tevens terugkomen in de SVIR. Het gaat dan ook om regels ter bescherming van de belangen inzake Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 20 km van het militaire vliegveld Eindhoven. Hiervoor gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.4 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".


Conclusie

Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).

Betekenis voor het plangebied 

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van in totaal 24 woningen, ter plaatse van agrarische gronden in het buitengebied van Best. Daarnaast betreft de ontwikkeling de realisatie van circa 25 volkstuinen ten behoeve van de uitbreiding van het bestaande volkstuinencomplex. Hiermee is er sprake van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Aangezien het plangebied een agrarische bestemming heeft, zijn er nog geen reguliere burgerwoningen voorzien en betreft voorliggende ontwikkeling een toename van 24 woningen. Het planvoornemen valt onder de definitie van een 'stedelijke ontwikkeling'.

Verantwoording

Met het realiseren van 24 woningen, wordt ingespeeld op de provinciale behoefte om 120.000 nieuwe woningen in Noord-Brabant te realiseren. Daarnaast draagt onderhavig plan bij aan de gemeentelijke behoefte naar 1.600 woningen in de komende 10 jaar. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 4.4.3.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen. Deze ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' provinciale hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Voorliggend plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen, de inrichting van de woonpercelen en de openbare ruimte kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De 24 woningen binnen het plangebied, kunnen gezien de aard en omvang niet binnen het stedelijk gebied gerealiseerd worden. Daarom is gekozen voor een uitbreidingslocaties in het buitengebied, grenzend aan de kern Best. Hiervan worden 4 woningen gerealiseerd volgens het ruimte-voor-ruimte-principe, waarbij in de provincie reeds een grotere hoeveelheid (agrarische) bebouwing is gesloopt. In paragraaf 4.1.3 is onderbouwd dat er een provinciale behoefte is aan 120.000 nieuwe woningen en is gemotiveerd waarom de stedelijke ontwikkeling niet binnen het stedelijk gebied, maar in het buitengebied gerealiseerd wordt. Middels deze motivering wordt een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied passend geacht. Hiermee is het initiatief in lijn met het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen, inclusief de beëindiging van het agrarisch bedrijf, waarbij de stallen en schuren gesloopt zullen worden, wordt een positieve bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat. Daarnaast wordt middels de Provinciale herbegrenzing het stedelijk gebied van de gemeente Best uitgebreid.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben de Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. De laatste geconsolideerde versie van de IOV dateert van 1 oktober 2022. De IOV bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld in lijn met de Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plan is onderdeel van het landelijk gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.68 'Wonen in Landelijk gebied' geen nieuwe woningen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0009.jpg"

UITSNEDE IOV

Analyse

Voorliggend plan betreft onder meer het saneren van overtollige bebouwing behorende bij nertsenhouderij, waarvan de bedrijfsvoering is beëindigd. Daarnaast worden de twee bestaande bedrijfswoningen omgevormd tot 2 reguliere burgerwoningen. Een deel van de nieuwe woningen wordt ter vervanging van deze overtollige stallen en schuren gerealiseerd, middels 4 Ruimte voor Ruimte titels (bijgevoegd als bijlage 3).

Artikel 3.69 'Afwijkende regels (burger)woningen'

De omzetting van de bedrijfswoningen aan de Heuveleindseweg kan op basis van dit artikel mogelijk worden gemaakt.

Op basis van artikel 3.69 'Afwijkende regels (burger)woningen', kan worden afgeweken van artikel 3.68 als een bestemmingsplan voorziet in:

  • a. de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het bouwperceel, als is verzekerd dat:
    • 1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
      niet van toepassing
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.
      niet van toepassing
  • b. een inpandige splitsing van een beeldbepalende woonboerderij als:
    • 1. een fysieke tegenprestatie wordt geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit vergelijkbaar met de tegenprestatie voor een ruimte voor ruimtekavel; en
      Niet van toepassing.
    • 2. de beeldbepalende woonboerderij wordt behouden.
      Niet van toepassing.
  • c. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing.
    niet van toepassing.
  • d. het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
      Er is geen sprake van een woningsplitsing naar meerdere woonfuncties.
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.
      Binnen de beoogde woonbestemming zijn geen overtollige agrarische opstallen aanwezig.

Artikel 3.79 'Ruimte-voor Ruimte kavel'

De realisatie van 4 ruimte-voor-ruimte-kavels kan op basis van dit artikel mogelijk worden gemaakt.

Uit lid 1 van artikel 3.79 'Ruimte-voor Ruimte kavel' volgt dat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, als deze ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit;
    Onderhavig plan betreft een ontwikkeling van de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte. Hiermee wordt voldaan aan dit lid.
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit , derde Lid ; en
    Onderhavig plangebied is gesitueerd direct aangrenzend aan het stedelijke gebied van de gemeente Best. Middels deze ontwikkeling wordt er voorzien in een logische afronding van het 'Stedelijke' gebied (na herbegrenzing). Daarnaast wordt de lintbebouwing aan de Heuveleindsweg middels de 4 woningen verder verdicht.
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77.
    Onderhavig plan past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, gelet op: de activiteiten en functies passend bij de omgeving (omschakeling intensieve veehouderij nabij de dorpskern naar 4 woningen), het effect van de ontwikkeling op andere aspecten en beschermde waarden (vermindering stikstofdepositie-uitstoot en geurhinder), de versterking van de omgevingskwaliteit (wordt voorzien in een kwaliteitsverbetering van het landschap, middels een voorwaardelijke verplichting opgelegd in de regels) en de sloop van overtollige bebouwing (sanering nertsenhouderij). Hiermee wordt voldaan aan dit lid.

Herbegrenzing werkingsgebied

De betreffende planlocatie is in de huidige interim omgevingsverordening Noord-Brabant niet als 'Verstedelijking afweegbaar' opgenomen. Desondanks is de gemeente Best van mening dat voorliggend plangebied een passende locatie is voor het uitbreiden van de kern Best ten behoeve van woningbouw. Middels voorgenomen ontwikkeling vindt er een logische afronding van de kern Best plaats.

Met het oog op dit planvoornemen om hier 20 woningen te realiseren, is het voorstelbaar dat de kern Best op deze locatie wordt uitgebreid. Het is gewenst deze uitbreiding ook in het provinciaal beleid te verankeren. Om dit te bewerkstelligen, dient bij de provincie Noord-Brabant een grenswijziging aangevraagd te worden voor de werkingsgebieden 'Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied' en 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied'. Deze voorgenomen grenswijziging zal dan tevens in de nieuwe Provinciale verordening, de Omgevingsverordening Noord-Brabant, worden opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het landelijke gebied. Met het oog op de hierboven genoemde gemeentelijke visie dat de planlocatie is aangeduid als uitbreidingslocatie voor woningbouw en de logische afronding van de kern Best dient het stedelijk gebied te worden uitgebreid, dit wordt tevens nader toegelicht in de paragrafen 4.2.5, 4.3.1 en 4.3.2. Herbegrenzing naar het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied' is dan ook voorstelbaar.


Hiervoor wordt gebruik gemaakt van artikel 6.2 IOV:

''Burgemeester en wethouders kunnen de grenzen van de werkingsgebieden wijzigen ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling.''

Voorliggend plan komt daarmee in het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied' te liggen. Het gehele gebied dat naar 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied' gewijzigd dient te worden heeft, tezamen met de opname van het volledige volkstuinencomplex, een oppervlak van circa 66.850 m². Over de opname van het volledige volkstuinencomplex heeft ambtelijke afstemming plaatsgevonden met de provincie. De voorgenomen grenswijzigingen van het gebied staan hieronder toegelicht.

In artikel 5.3 IOV zijn gevallen opgenomen waarvoor de Gedeputeerde Staten bevoegd zijn de grenzen van een werkingsgebied te wijzigen. Voor onderhavig plangebied is alleen Lid 1 van toepassing. Hieronder wordt aangetoond dat er binnen onderhavig initiatief sprake is van een geval zoals genoemd in artikel 5.3 IOV.

Artikel 5.3 wijziging grenzen van werkingsgebieden
Lid 1

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in deze verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
  • b. de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
  • c. de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening;
  • d. er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
  • e. de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.


De grenswijziging is nodig voor de realisatie van de woonlocatie ten oosten van de Heuveleindseweg, waar 20 woningen worden gerealiseerd die buiten het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied' liggen. Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt de kern Best logisch afgerond. Hiermee wordt een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit gerealiseerd. Hiermee is er sprake van een geval, zoals genoemd onder a, b en c waarvoor de Gedeputeerde Staten het werkingsgebied mag wijzigen.

ad a   Om de gehele ontwikkeling als reguliere woningen te kunnen ontwikkelen is het doelmatig de grens te wijzigen.  
ad b   Het doel van het nieuwe werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied' is het in de toekomst concentreren van bebouwing binnen dit stedelijke gebied. Door de wijziging ligt alle bebouwing van het te wijzigen gebied in het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied'. Door de ontwikkeling wordt de zuidwestelijke kernrand van Best op een logische manier afgerond.  
ad c   Het plan voldoet aan de uitgangspunten en basisprincipes van de verordening.  

Over het geheel genomen maakt de wijziging de voorliggende ontwikkeling mogelijk en wordt daarmee tevens de kern logisch afgerond. Het gehele gebied dat in het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied' gewijzigd dient te worden heeft een oppervlak van circa 66.850 m².


Naast het toevoegen van gronden aan het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied, Concentratiegebied', dient hetzelfde gebied verwijderd te worden van de kaart 'Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied'.


In de regels van dit ontwerpbestemmingsplan is de omzetting van de werkingsgebieden en het aanwijzingsgebied opgenomen in artikel 15.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Stalderingsgebied;
  • Beperkingen veehouderij;

Stalderingsgebied en Beperkingen veehouderij

Het artikel 3.52 stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskenmerk 'Beperkingen veehouderij'. Uit lid 1 onder a van artikel 3.51 dat de uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij hier zijn uitgesloten. Voorliggend plan betreft de realisatie van een woonlocatie. Daarnaast betreft de ontwikkeling het saneren van de stallen, behorende bij de nertsenhouderij. In voorliggend plan wordt de bedrijfsvoering van de bestaande agrarische veehouderij beëindigd. Het plan omvat hiermee geen realisatie van nieuwe veehouderijen en is geheel in lijn met hetgeen omschreven in artikel 3.51 en 3.52 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit (artikel 3.5 IOV)
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik,
  • de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en;
  • meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 IOV)

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen.

Gezien de aard en omvang kan de voorgenomen ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden. Daarom zullen deze 24 woningen in het buitengebied, aangrenzend aan de kern Best verwezenlijkt worden. In paragraaf 4.1.3 is middels een ladderonderbouwing de vraag naar woningen en de behoefte naar een divers woningbouwprogramma in de regio aangetoond en is met zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid aangetoond dat de ontwikkeling op de voorgenomen locatie passend wordt geacht. Daarnaast wordt middels voorgenomen ontwikkeling de bedrijfsvoering van de nertsenhouderij beëindigd. De stallen en schuren, behorende bij het agrarisch bedrijf worden gesloopt. Hiervoor komen nieuwe woningen in de plaats. Deze woningen zijn op een zorgvuldige wijze binnen het plangebied gesitueerd. Er is hierbij rekening gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden.

Toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 IOV)

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. In artikel 3.7 'Toepassing lagenbenadering' onder lid 2 staat omschreven dat de lagenbenadering effecten omvat op:

  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel om de effecten van een ontwikkeling in beeld te brengen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. Het is van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen. Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat de IOV Noord-Brabant specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk, de groenblauwe mantel, cultuurhistorische- en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem.

Er dient rekening gehouden te worden met de laag dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst.

Analyse

Met het beoogde plan worden 24 woningen gerealiseerd. Ten behoeve van deze ontwikkeling is de lagenbenadering uitgevoerd. Uit de lagenbenadering blijkt dat een stedelijke ontwikkeling binnen het plangebied voorstelbaar is. De aanwezige waarden en structuren in en om het plangebied dienen daarbij in acht te worden genomen. Het stedenbouwkundig plan is middels zorgvuldige afweging (tussen ontwikkelaars en gemeente) tot stand gekomen.

In hoofdstuk 5 van deze toelichting worden de effecten op onder andere de bodem, het grondwater, archeologische waarden, infrastructuur, natuurnetwerk, water, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden beschreven. Hieruit blijkt dat met de beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten aanwezig zijn.

Meerwaardecreatie (artikel 3.8 IOV)

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Analyse

De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het beëindigen van de bedrijfsvoering van de nertsenhouderij;
  • het wegnemen van de verouderde stallen en schuren, behorende bij het agrarisch bedrijf;
  • het realiseren van nieuwe woningen met een divers programma die tegemoet komen aan de behoefte uit de regio;
  • het realiseren van nieuwe woningen die ingepast zijn in het landschap, waardoor er een kwalitatief hoogwaardige woonwijk wordt ontstaat;
  • het realiseren van landschapselementen, die bijdragen aan het landschapstype én de ecologie.

Kwaliteitsverbetering landschap (artikel 3.9 IOV)
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. Hieronder zijn de regels opgenomen die gepaard gaan met de kwaliteitsverbetering van het landschap bij ontwikkelingen in het Landelijk gebied.

Ten behoeve van de Kwaliteitsverbetering landschap (artikel 3.9 IOV) geldt :

  • 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
  • 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in artikel 62 Regionaal Overleg, worden nagekomen.
  • 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit omvat mede:
    • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • d. het wegnemen van verharding;
    • e. het slopen van bebouwing;
    • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen. De nieuwe te realiseren woonlocatie is landschappelijk ingepast, waarbij er rekening is gehouden met ecologische- ,landschappelijke- en milieutechnische waarden. Daarnaast zijn de woningen zodanig gesitueerd, dat aan de randen van het plangebied een open karakter behoudt en de zichtlijnen in stand blijven. Deze aspecten leveren een ruimtelijke kwaliteitswinst op. Op deze manier wordt een open landschap gegarandeerd. Met de sloop van de overtollige stallen/schuren wordt tevens bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit van het landschap.

4.2.2.4 Conclusie

Met het oog op de voorgenomen grenswijzigingen, zoals in deze paragraaf beschreven, past het plan binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Omgevingswet verplicht de provincie een omgevingsverordening vast te stellen. Gedeputeerde Staten hebben deze Brabantse Omgevingsverordening, inclusief de Nota van inspraak, op 15 november 2021 vastgesteld en ter vaststelling aangeboden aan Provinciale Staten. De Omgevingsverordening ligt nu bij de Provinciale Staten, waarna die op 1 januari 2024, gelijk met de Omgevingswet, in werking treedt.

In de Ontwerp omgevingsverordening komt het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening te vervallen. De gemeente krijgt meer ruimte om een eigen afweging te maken voor ontwikkelingen buiten de kernen mits een afweging is gemaakt in een gebiedsvisie en de lagenbenadering is toegepast.

De gemeente heeft thans een omgevingsvisie opgesteld om in de toekomst ontwikkelingen nader af te kunnen wegen, zie paragraaf 4.4.1. De afweging voor deze ontwikkeling heeft reeds plaatsgevonden en is met de provincie besproken. Het stedenbouwkundig plan is tot stand gekomen middels een zorgvuldige afweging tussen ontwikkelaar en gemeente. Hier liggen diverse onderzoeken aan ten grondslag.

4.2.4 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m² stal mag 1 kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling en/of de verbrede aanpak.

De benodigde dossiernummers, tevens bijgevoegd in bijlage 3, voor plangebied Ruimte voor Ruimte Heuveleindseweg te gemeente Best zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Titelnummer   Percentage   Ingebrachte bouwtitel  
20170657   100%   1  
20170658   100%   1  
20170659   100%   1  
20170660   100%   1  

4.2.5 Brabantse Agenda Wonen

Op 19 september 2017 hebben de Provinciale Staten de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. De Brabantse Agenda Wonen is gericht op het versnellen van de woningbouw, het vernieuwen en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en het op zorgvuldige wijze ruimtelijk inpassen van de behoefte aan nieuwe woonruimte. Middels deze agenda wordt aangegeven welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe de provincie zich hiervoor gaat inzetten.

De Brabantse Agenda Wonen is gericht op het versnellen van de woningbouw, het vernieuwen en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en het op zorgvuldige wijze ruimtelijk inpassen van de behoefte aan nieuwe woonruimte. Middels deze agenda wordt aangegeven welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe de provincie zich hiervoor gaat inzetten.

De Brabantse woningmarkt kent grote uitdagingen. De afgelopen jaren zijn te weinig woningen gebouwd. Zo moet de woningvoorraad de komende 10 tot 15 jaar met 11%, ofwel zo'n 120.000 woningen, toenemen. Bovendien verandert de vraag naar woonruimte sterk. Zo bestaat ruim 40% van de huishoudens in 2040 uit eenpersoonshuishoudens en is er een grote behoefte aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt, betaalbare koop en middeldure huur, blijft een punt van aandacht.

Uitbreidingslocaties

Om in te spelen op bovengenoemde prognoses en ambities dient het planaanbod, zowel kwalitatief, kwantitatief als ruimtelijk, regionaal afgewogen te worden. De Brabantse Agenda Wonen legt het accent op duurzame verstedelijking en op ‘goede woningbouwplannen’ die in lijn hiermee worden ontwikkeld. Hoewel inbreidings- en transformatielocaties hierbij de voorkeur hebben, kan slechts met transformatie en inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied niet worden voldaan aan de prognoses, ambities en vraag naar woningen, waardoor uitbreiding onontkoombaar is. Een duurzaam verstedelijkingsbeleid vraagt hierbij om regionale afweging én afspraken over de meer grootschalige gebiedsontwikkelingen én uitbreidingslocaties (richtinggevend principe). Hierbij dient ook rekening te worden gehouden de ruimtelijke-kwalitatieve opgaven en de veranderende vraag op de woningmarkt. Voor wie, wat én waar te bouwen zijn vragen die hierbij spelen. De 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling' sluit aan bij een duurzaam verstedelijkingsbeleid, waarbij in ruil voor de sloop van (agrarische) bebouwing een nieuwe woning in het buitengebied ontwikkeld kan worden.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen.

Het planvoornemen kent middels inbreng van zowel ruimte-voor-ruimte-woningen als het CPO-project een diverse programma voor verschillende doelgroepen.

Met de toevoeging van 24 woningen voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een concrete behoefte naar 120.000 nieuwe woningen. Hoewel bij het realiseren van nieuwe woningen de voorkeur bij inbreidings-en transformatielocaties in bestaand stedelijk gebied ligt, is dit bij voorliggend initiatief, gezien de aard en omvang, niet mogelijk. Desondanks is de planlocatie een geschikte locatie. Middels een Ladderonderbouwing (paragraaf 4.1.3) is tevens onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling de behoefte naar nieuwe woningen, met bijbehorende programma, tegemoet komt. Met de realisatie van onderhavig planvoornemen wordt gehoor gegeven aan de ambities en uitgangspunten van de provincie.

Conclusie

Het planvoornemen is hierdoor in overeenstemming met de 'Brabantse Agenda Wonen'.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Afsprakenkader Wonen SGE 2022, Bouwen aan de toekomst

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven werken al jaren samen. Deze samenwerking is vastgelegd in de Samenwerkingsagenda 2018 - 2025. In deze agenda is vastgelegd welke thema's en onderwerpen de gemeenten binnen de samenwerking oppakken, waaronder het thema 'Wonen'. De samenwerking tussen de negen SGE gemeenten op het terrein van wonen heeft in 2022 geresulteerd in het 'Afsprakenkader Wonen SGE 2022, Bouwen aan de toekomst' (herijking van het afsprakenkader uit 2017). Deze notitie heeft de gemeenteraad van Best op 31 januari 2022 vastgesteld.

In de visie is nadrukkelijk aandacht geschonken aan de unieke kwaliteiten van de regio, het gaat daarbij om:

  • City of villages, unieke mix van stedelijkheid en dorpscultuur.
  • Roltrap regio, vele verhuisbewegingen binnen en tussen gemeenten in de regio afhankelijk van de levensfasen van een huishouden.
  • Aquarelbenadering, benadrukt de unieke eigenschappen van ieder dorp en stad (gebied).
  • Brainport principes, kwaliteitscriteria waar ieder woningbouwproject aan moet voldoen.

De Visie op Wonen gaat uit van een inclusieve en gezonde verstedelijking. Voor de gemeente Best is, binnen de aquarelbenadering, een functie weggelegd als 'landelijke/dorpse noordrand'. Kernbegrippen hierin zijn:

  • Dorps, groen en bosrijk;
  • Variërende woonmilieus;
  • Karakteristieke en unieke centra.

Voor het stedelijk gebied zijn in het voorjaar van 2019 met het rijk en de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over het versnellen van de woningbouw (de Woondeal). De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren in het SGE en tot 2040 in totaal 62.000 woningen (32% van de totale voorraad van het Stedelijk Gebied Eindhoven). Ook het MIRT-Onderzoek Verstedelijking en Mobiliteit Brainportregio Eindhoven (mei 2020) constateert dat het voor de regio Brainport Eindhoven noodzakelijk is om een duurzame kwalitatieve schaalsprong te maken. De regionale opgave werd eind 2021 door de gemeenteraden vastgelegd in het Regionale afsprakenkader Wonen 2022. Dit afsprakenkader geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave, alsmede inzicht in de woningbouwlocaties.

  • Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 - in de negen majeure locaties.
  • Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ca. 3.000 gemiddeld per jaar.
  • De minister, provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden.

In de regio is de afspraak dat ruim baan gegeven wordt aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Alle overige initiatieven worden regionaal afgestemd, waarbij geldt dat geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen.

Het plan is, gezien het feit dat het niet gaat over een herstructurering, transformatie en inbreiding, op 6 februari 2023 besproken in het Coördinatieteam Wonen Stedelijk gebied Eindhoven. In dit overleg is ingestemd met het voorliggend planvoornemen. De belangrijkste bevindingen zijn weergegeven in paragraaf 4.3.2.

Conclusie

Het planvoornemen is hierdoor in overeenstemming met de 'Afsprakenkader Wonen SGE 2022, Bouwen aan de toekomst'.

4.3.2 Concretisering brainport principes

Op 5 maart 2020 is het regionale beleidsdocument 'Concretisering Brainport principes' vastgesteld. Voor alle gemeenten die deel uitmaken van het Stedelijk Gebied Eindhoven geldt dat alle nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen te worden ontwikkeld aan de hand van 7 Brainport Principes.

De basis voor deze principes is vastgelegd in het regionale Afsprakenkader Wonen - Stedelijk Gebied Eindhoven (september 2021).

De Brainport Principes zijn:
1. Koesteren van Identiteit;
2. Rumte voor Innovatie;
3. Invloed voor bewoners;
4. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor;
5. Vraaggericht ontwikkelen;
6. Benutting regionaal schaalniveau;
7. Gezonde verstedelijking.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0010.png"  

Het plan is op 6 februari 2023 besproken in het Coördinatieteam Wonen Stedelijk gebied Eindhoven. In dit overleg is het plan getoetst aan de 7 Brainport Principes. Hieronder zijn deze toetsing en de belangrijkste bevindingen overgenomen.

  • 1. Koesteren van Identiteit;

Het plan past vanwege de ruime opzet heel goed in de landelijke omgeving aan de rand van de bebouwde kom waar de nertsenhouderij plaats maakt voor 4 Ruimte voor Ruimte-woningen en een nieuw buurtschap ter plaatse van de boomkwekerij. De 4 Ruimte voor Ruimte-woningen aan de Heuveleindseweg voegen zich prima in het bestaande lint dat hiermee met 4 woningen wordt uitgebreid.

Met de 5 Ruimte voor Ruimte-woningen wordt, samen met 15 woningen in het CPO-project, een nieuw buurtschap ontwikkeld dat op enige afstand ligt van de bestaande rand van de bebouwde kom. De omgeving van beide woningbouwontwikkellocaties wordt groen en landschappelijk ingepast.

  • 2. Ruimte voor Innovatie;

Het vooroplopen in techniek van de hele Brainportregio hoort een uitwerking te krijgen in de gebouwde omgeving. De combinatie van de Ruimte-voor-Ruimte-kavels met de maximaal 15 senioren-CPO woningen tot een nieuw buurtschap in het landschap met een gezamenlijk erf en onderlinge samenhang leidt tot een ecologische woongemeenschap. Dit heeft als doel duurzaam bouwen; circulair, klimaatadaptief, CO2-neutraal en natuurinclusief.

  • 3. Invloed voor bewoners;

Er is afgestemd met de directe buren en met de omgeving is een omgevingsdialoog gevoerd (zie bijlage 17). De toekomstige bewoners van het plan zijn nog niet bekend, dus daar is geen afstemming mee geweest.

  • 4. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;

Het planvoornemen betreft een relatief kleine uitbreiding, waarbij een aantrekkelijk woonmilieu wordt gecreëerd. Dit aantrekkelijke woonmilieu volgt uit de kleinschaligheid van het plan met directe uitloop in het buitengebied.

  • 5. Vraaggericht ontwikkelen;

Het woningbouwprogramma van dit plan bestaat uit verschillende woonvormen: 4 Ruimte-voor-Ruimte woningen (dure koop op grote kavels) aan de Heuveleindseweg op de locatie van een stoppende nertsenhouderij, nog eens 5 Ruimte-voor-Ruimte woningen aan de Wensheuvel en op dezelfde locatie (maximaal) 15 seniorenwoningen die in CPO worden aangeboden. Gelet op de locatie – aan de rand van bestaand stedelijk gebied, in een overgangszone naar het buitengebied – een acceptabele verdeling.

  • 6. Benutting regionaal schaalniveau;

Het plan ligt, na een provinciale herbegrenzing, binnen het stedelijk gebied van Best op een goed bereikbare locatie. Het plan biedt mogelijkheden voor zowel bewoners die op Best gericht zijn als op de ruimere stedelijke regio. Daarnaast past dit kleinschalige uitbreidingsplan in het landelijke woonmilieu aan de rand van Best.

  • 7. Gezonde verstedelijking.

Met het plan wordt een nertsenhouderij gesaneerd en worden agrarische gronden die in gebruik zijn als boomkwekerij omgezet naar een landschapspark. Met het verdwijnen van geur, geluid en een spuitcontour (bestrijdingsmiddelen) verbetert het woon- en leefklimaat aanzienlijk. De inrichting van het landschapspark en de nabijheid van wandelroutes in het buitengebied nodigen uit voor beweging. Binnen het CPO-deelplan zijn kansen voor collectief vervoer. De woningen worden aangehaakt op de wegenstructuur van de bestaande wijk Heuveleind/Heivelden. Door die inrichting is het centrum van Best met onder meer het treinstation sneller bereikbaar per fiets dan met de auto. Op loopafstand ligt het wijkwinkelcentrum met o.a. een supermarkt.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Omgevingsvisie Best 2040: dorp van formaat

Op 21 januari 2022 heeft de gemeenteraad van Best de 'Omgevingsvisie Best 2040: dorp van formaat' vastgesteld. In deze omgevingsvisie wordt vooruit gekeken naar 2040 en wordt het 'dorp van formaat' geschetst. Waar liggen kansen, welke uitdagingen zijn er te verwachten? Wat wil de gemeente de komende jaren behouden, versterken en ontwikkelen? De gemeente heeft hierin een drietal kernopgaven geformuleerd:

  • 1. Ruimte voor comfortabel wonen:
    • a. Best ontwikkelt zich verder als comfortabele en inclusieve woongemeente met in alle wijken een divers, evenwichtig en toekomstbestendig woningaanbod.
    • b. Inwoners kunnen dicht bij huis bewegen en ontmoeten.
    • c. Woningen en leefomgeving zijn duurzaam, aangepast aan het veranderende klimaat en dragen positief bij aan de energietransitie en circulaire economie.
    • d. Best breidt niet uit door landbouwgrond voor woningbouw te gebruiken, maar zet in op herontwikkeling van bestaande gebieden binnen de bebouwde kom en in het buitengebied.
  • 2. Versterken van de groene leefomgeving:
    • a. Best is een groene en aantrekkelijke gemeente voor inwoners en bezoekers. Zowel de gebruiks-, belevings- en ecologische waarde van het groen in de wijken en het buitengebied is verder versterkt.
    • b. Best heeft een gezonde, samenhangende hoofdgroenstructuur die inwoners ruimte biedt om te ontspannen, ontmoeten, spelen en sporten.
  • 3. Accomoderen van een vitale en schone economie:
    • a. Best draagt met een veerkrachtige en schone economie bij aan een duurzame economische ontwikkeling van de Brainportregio.
    • b. Werklocaties zijn aantrekkelijk en duurzaam en voldoen aan de kwalitatieve eisen van de tijd.
    • c. In 2030 is Best afvalloos. We zetten in op beperking, scheiding en hergebruik van afval.
    • d. Best is een duurzame gemeente en levert in regionaal verband een volwaardige bijdrage aan de 95% broeikasgasreductie in 2050 ten opzichte van 1990.
    • e. Best heeft verschillende ‘voorzieningenharten’ met zorg, onderwijs, sportvoorzieningen en mogelijkheden voor dagelijkse boodschappen.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het zoekgebied voor woonwijken, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0011.jpg"

UITSNEDE PLANKAART OMGEVINGSVISIE

Analyse

De gemeente Best kiest ervoor om per wijk, gebiedsgericht aan de slag te gaan met oplossingen die een koppeling maken tussen maatschappelijke en ruimtelijke uitdagingen. Op deze manier verwacht de gemeente slim te kunnen investeren. Inwoners krijgen de kans om actief mee te denken. Bestaande woningen worden duurzamer en daarmee toekomstbestendig gemaakt. Als nieuwe woningen worden gebouwd of gebieden worden herontwikkeld, wordt ruimte gemaakt voor nieuwe woonvormen waar veel behoefte aan is. Denk bijvoorbeeld aan studio's voor starters en kleine huishoudens en woningen waar senioren lang zelfstandig kunnen blijven wonen, ook als zij in de toekomst zorg nodig hebben.

Bij herstructurering, transformatie of inpassing binnen bestaande woonwijken, wordt ruimte geboden aan nieuwe woonvormen en -typen. Deze zijn bedoeld voor doorstroming en moeten goed passen bij de opzet en omvang van de wijk. Het programma van voorliggend bestemmingsplan sluit hierin aan bij dit gebiedskader.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de 'Omgevingsvisie Best 2040: dorp van formaat'.

4.4.2 Structuurvisie Buitengebied 2016

Op 4 april 2016 heeft het gemeentebestuur de 'Structuurvisie Buitengebied' vastgesteld. Dit is een partiële herziening van de 'Structuurvisie Best 2030' en heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Best (de bebouwde kom en het buitengebied) en schetst het ruimtelijke toekomstbeeld tot 2030. Deze structuurvisie is een inspiratiebron en afwegingskader voor initiatieven in het buitengebied. Het stedelijk gebied en het gebied waar de structuurvisie 'Groene Mantel met rode knopen' geldt, maken er dus geen onderdeel van uit.

Analyse

Met de Structuurvisie Best 2030 heeft de gemeenteraad aangegeven te bouwen voor de eigen woningbehoefte en daaraan ondergeschikt opvang van de regionale opgave. Woningbouwlocaties zoals onderhavig planvoornemen zijn voldoende om aan de vraag tot 2030 te voldoen. Dat betekent dat, ondanks de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' ten oosten van de A2 geen stedelijke uitbreidingslocaties aan de orde zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie 'Buitengebied 2016'.

4.4.3 Woonvisie 2017

Door de vele veranderingen in de maatschappij en nieuwe wet- en regelgeving, heeft de gemeente Best de Woonvisie 2017 opgesteld.

Wonen is geen geïsoleerd onderwerp, maar heeft betrekking heeft op alle aspecten van het leven en de leefomgeving, naast andere vormen van ruimtegebruik, zoals bedrijvigheid, groen, water, recreatie, cultuur. Wonen heeft ook veel raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn. Visies en beleid zoals de structuurvisie, de nota groene mantel met rode knopen, duurzaamheidsbeleid en regionale woningbouw afspraken in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) worden meegenomen. Al deze onderwerpen komen terug in deze woonvisie. Best maakt onderdeel uit van een grotere woning- en economische markt, dus mag de relatie met de regio niet ontbreken. Bij de keuzes die gemaakt worden in projectontwikkeling en aanpalende beleidsvelden biedt de woonvisie houvast. De visie is een doorkijk naar het wonen in Best in de toekomst.

In de komende 10 jaar gaat de gemeente het woningbestand uitbreiden met 1.600 woningen. Deze uitbreiding vindt vooral plaats in Steegsche Velden, Dijkstraten, Aarlesche Erven en door particuliere initiatieven (vaak inbreidingslocaties). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de ruimte die de nieuwe woningbouwprogrammering wellicht biedt om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen in bestaande wijken.

Analyse

Onderhavig plan betreft de realisatie van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Deze ontwikkeling is qua aard en schaal passend binnen de 'Woonvisie 2017'.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de 'Woonvisie 2017'.

4.4.4 Groenbeleidsplan 2012

De gemeente Best hecht grote waarde aan het groen en heeft daarom een beleidskader opgesteld in de vorm van een Groenbeleidsplan voor Best. Het Groenbeleidsplan 2012 heeft tot doel richting te geven aan de ontwikkelingen en het beheer van het openbaar groen in de gemeente. Dit groenbeleid vormt het kader voor de ontwikkeling in de komende jaren. Het plan geeft de visie op groen weer, voor nieuwe ontwikkelingen en het bestaand groen. Voor het groen in de gemeente zijn vijf centrale doelstellingen geformuleerd:

  • Sfeer en imago van gemeente gestalte geven: groen behouden en als een belangrijke voorwaarde voor een wervend woonmilieu inzetten;
  • Verbindende factor van groen benadrukken; groen creëert samenhang in de gemeente en vormt verbinding tussen diverse gebieden en functies;
  • Gebruik en waarden van het groen op elkaar afstemmen: het groen vervult gebruikswaarde, belevingswaarde en ecologische waarde. Aard, omvang en inrichting/bereikbaarheid bepalen de passende functie van het groen;
  • Gebruikers betrekken bij de openbare ruimte: gebruikers zich verantwoordelijk laten voelen bij het groen, door samen met de omgeving in contact te blijven over wensen en prioriteiten;
  • Afweging maken tussen de waarde/functie van groen en andere claims op de ruimte: voorwaarden voor boven- en ondergrondse ruimte vastleggen zodat waardevolle bomen en waardevol groen in wijken op een passende wijze worden ingevuld binnen de mogelijkheden.

Analyse

De voorgenomen woningbouwontwikkeling betreft een planvoornemen met een groen karakter en zal voldoen aan het Groenbeleidsplan. In het stedenbouwkundig schetsplan is aangegeven dat aangesloten wordt op de bestaande groenstructuren en dat deze daar waar mogelijk worden versterkt. Ook is in het plan een groenstrook toegevoegd met veel ruimte en kwaliteit die gebruikt kan worden voor recreatie. Binnen deze strook zijn plannen voor een beleeftuin.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het 'Groenbeleidsplan 2012'.

4.4.5 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Naar aanleiding van het uitgangspunt van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals inmiddels opgenomen in artikel 22.5 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken, heeft de gemeente Best op 9 december 2019 de 'Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best' vastgesteld. In deze landschapsinvesteringsregeling wordt geregeld hoe de gemeente invulling geeft aan de verplichting van de provincie Noord-Brabant om kwaliteitsverbetering van het landschap te borgen bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied.

In de 'Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best' (thans herzien bij de vaststelling van het ''Bestemmingsplan Buitengebied 2021'') zijn ruimtelijke ontwikkelingen in drie categorieën ingedeeld:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing en berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Onderhavig planvoornemen kan worden ingedeeld in een drietal categorieën:

  • de realisatie van de Ruimte voor Ruimte-woningen, waarbij de Ruimte voor Ruimte-titels zijn aangekocht, betreft een categorie 1-ontwikkeling. Hiervoor is geen tegenprestatie vereist en volstaat een landschappelijke inpassing;
  • de omzetting van de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij tot burgerwoningen, betreft een categorie 2-ontwikkeling. Hiervoor is geen tegenprestatie vereist en volstaat een landschappelijke inpassing;
  • de grenswijziging, noodzakelijk voor de realisatie van de overige 20 woningen, betreft een categorie 3-ontwikkeling (niet-planmatige ontwikkeling in het buitengebied). Uitgangspunt is een methodiek voor een landschappelijke tegenprestatie die uitgaat van een forfaitair bedrag op basis van grondwaardevermeerdering (bestemmingswinst).

4.4.5.1 Benodigde investering

De provincie eist bij een categorie 3-ontwikkeling dat sprake is van:

  • 1. een goede landschappelijke inpassing van het perceel (basisinspanning);
  • 2. een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap (extra inspanning).

De 'Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best' heeft een methodiek opgesteld om voor de ruimtelijke ontwikkelingen behorend tot categorie 3 kwantitatief de minimale omvang te bepalen van de investering die gedaan moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap, de zogenaamde basisinspanning. Hierin wordt gerekend met een standaardbedrag per m². In onderstaande tabel is de noodzakelijke investering weergegeven.

NOODZAKELIJKE INVESTERING

Categorie   Omvang   Eenheidsprijs   Waarde  
Uitbreiding bestemmingsvlak/ bouwvlak/ bebouwing   7.130 m²   € 2,-/m²   € 14.260,-  
Uitbreiding bestemmingsvlak (onbebouwd)   59.720 m²   € 1,-/m²   € 59.720,-  
Totaal   66.850 m²     € 73.980,-  

Deze berekening is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 4.4.5.3.

4.4.5.2 Feitelijke tegenprestatie

De feitelijke tegenprestatie bestaat in voorliggend plan uit de volgende elementen:

  • 1. het verwijderen van een agrarisch bouwblok;
  • 2. het aanleggen en beheer van een landschapselementen.

Uit de berekening volgt dat een bedrag van € 73.980,- geïnvesteerd dient te worden als kwaliteitsverbetering van het landschap. Gezien het feit dat de gemeente Best, de firma Ruimte voor Ruimte en de omgeving hiervoor een gezamenlijk plan op gaan stellen, zal dit bedrag juridisch worden geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. Hiermee is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.

4.4.5.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Interim Omgevingsverordening eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. De initiatiefnemer en de gemeente hebben daarom een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing is vastgelegd. Daarnaast is ter plaatse van de landschappelijke inpassing een groenbestemming opgenomen op de verbeelding. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Interim Omgevingsverordening.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit ter plaatse van de voormalige nertsenhouderij inzichtelijk te maken heeft Ockhuizen uit Best een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, rapport: "Verkennend bodemonderzoek Heuveleindseweg 20 te Best" (11 maart 1997, 1007.828). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Ockhuizen concludeert dat:

  • in de bovengrondmengmonsters 1 en 2 verhoogde gehalten aan zink zijn aangetroffen welke de streefwaarde overschrijden. In mengmonster 3 overschrijdt het gehalte aan zink de tussenwaarde. Het verschil in gehalte aan zink in mengmonster 3 ten opzichte van de mengmonsters 1 en 2 wordt vermoedelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van puin in de monsters waaruit mengmonster 3 is samengesteld. Tussen het puin zíjn plaatselijk kooldeeltjes waargenomen welke naar alle waarschijnlijkheid het verhoogde gehalte aan PAK in mengmonster 3 veroorzaken.
  • in het grondwatermonster, genomen ter plaatse van peilbuis 3, een verhoogd gehalte aan zink is aangetoond. Vermoedefijk is hier sprake van een verhoogde achtergrondconcentratie.
  • de grondwatermonsters van peilbuizen 1 en 2 gehalten aan zink bevatten die respectievelijk de tussen- en interventiewaarde overschrijden. Vermoedelijk wordt de verontreiniging veroorzaakt door een op de grens van de onderzoekslokatie gelegen halfverharding bestaande uit, sintels. Aanbevolen wordt de grondwaterverontreiniging af te perken en de bodem ter plaatse van de halfverharding te onderzoeken.

De resultaten van het bodemonderzoek zíjn aanleiding te veronderstellen dat zowel de bovengrond als het grondwater op de onderzoekslokatie van een zodanige kwaliteit is, dat er sprake is van een risico voor de volksgezondheid en het milieu.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Ockhuizen uit Best een nader onderzoek grondwaterkwaliteit uitgevoerd, rapport: ''Nader onderzoek grondwaterkwaliteit Heuveleindseweg 20 te Best'' (16 mei 1997, 1007.1000). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Ockhuizen concludeert dat:

  • aan de hand van de opgenomen grondwaterstanden de grondwaterstroming op maandag 28 april 1997 zuid tot zuidoost was. Uit de analyseresult,aten van de genomen grondwatermonsters blijkt dat het gehalte aan zink in de peilbuizen 2 en 32 de interventiewaarde overschrijdt. Het gehalte zink in het grondwater ter plaatse van peilbuis 32 ligt bovendien beduidend hoger dan bij peilbuis 2. In het grondwatermonster genomen in peilbuis 31 overschrijdt het gehalte aan zink in lichte mate de streefwaarde.

Met de resultaten van het nader onderzoek naar de grondwaterkwaliteit en voorgaande onderzoeken wordt aangenomen dat de verontreiniging aan zink van buiten de onderzoekslokatie afkomstig is. Aangenomen wordt, dat het verontreinigde grondwater vanuit noordwesten komt.

Conform gesloten overeenkomst met de voormalige nertsenhouderij is de nertsenhouder verantwoordelijk voor de sanering van de bestaande gebouwen op deze locatie. Op de nieuwe woonkavels wordt het certificaat 'wonen met tuin' afgegeven. De zone achter de woningen is voorzien van een lagere klassen. Gezien het feit dat deze gronden agrarisch blijven is dit planologisch geen belemmering.

Voor vaststelling van het bestemmingsplan zal een definitieve bodem rapportage worden bijgevoegd.

Om de huidige bodemkwaliteit ter plaatse van de voormalige boomkwekerij inzichtelijk te maken heeft Aeres Milieu uit Roermond een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Heuveleindseweg te Best" (24 maart 2022, AM21580). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Aeres Milieu concludeert dat:

  • uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond (plaatselijk) licht verhoogd is met Som polychloorbifenylen (som PCB), minerale olie en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK). In de ondergrond is (plaatselijk) kwik gemeten in een gehalte licht verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is (plaatselijk) licht verhoogd met barium, nikkel, cadmium, zink, kobalt en xylenen.
  • de resultaten van dit bodemonderzoek geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling (woningbouw).
  • in het kader van dit onderzoek geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) is verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. Op het maaiveld en in de vrijkomende grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
In de directe omgeving van het plan (minimaal 200 meter) zijn geen bedrijven met een bijbehorende milieucategorie en bijbehorende richtafstand aanwezig. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling van de omgeving op het plangebied.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpheuveleindseweg-ON01_0012.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Om het aspect 'Externe veiligheid' inzichtelijk te maken heeft Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd: rapport "Quickscan externe veiligheid; Ontwikkeling Heuveleindseweg te Best" (1 juni 2022, 20220601-RVR004-RAP-EV 2.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.

Kragten concludeert dat:

Transport over het water en het spoor

De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een waterweg of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen derhalve gen belemmering voor het plan. Een verantwoording is niet aan de orde.

Transport over de weg

Binnen een straal van 4.000 meter rondom het plangebied bevinden zich de rijkswegen A58 (wegvak B141) en de rijksweg A2 (B63), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling.

Gebleken is dat het plangebied enkel binnen het invloedsgebied (toxische gassen) van de A58 ligt, waardoor de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (toxisch scenario) meegenomen dient te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee hogedrukaardgasleidingen. De hoogte van het groepsrisico dient middels een CAROLA-berekening vastgesteld te worden. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) dienen meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.

Inrichtingen

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een verantwoording hoogte groepsrisico opgesteld (voorzien van een Carola-berekening, zie tevens bijlage 8): rapport ''Verantwoording Hoogte Groepsrisico; Ontwikkeling Heuveleindseweg te Best'' (16 juni 2022, 20220616-RVR004-NOT-VGR 1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9.

Kragten concludeert dat:

Bevt - Transport over de weg

In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met een toxisch scenario.

Toxisch scenario

Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagon of -container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.

Uit bovengenoemde handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvals-wegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.

Bestrijdbaarheid toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit van de aanwezigen

Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het plan betreft de grondgebonden woningen. Uitgangspunt is echter dat indien minder zelfredzame personen aanwezig zijn binnen het plangebied, zij met behulp van zelfredzame personen danwel in veiligheid gebracht kunnen worden.

 

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS 3).

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden. Aangezien het voorliggende plan nieuwbouw betreft, waar hoge eisen gesteld worden aan de luchtdichtheid van een gebouw, mag ervan uit worden gegaan dat deze panden voldoende kierdicht zijn.

Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.

Risicocommunicatie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Bevb - Transport door buisleidingen

In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht voor de buisleiding, waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • 1. Aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken;
  • 2. Het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
  • 3. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 4. De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Ad 1)

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied voor externe veiligheid van buisleidingen A-525-02-deel-1 en Z-510-28-deel-1.

De bebouwing van het zuidelijke deel binnen het plangebied valt binnen de zowel de 100% als de 1% letaliteitsafstand van buisleiding A-525-02-deel-1 en deels binnen de 1% letaliteitsgrens van buisleiding Z-510-28-deel-1. De bebouwing binnen het noordelijk deel van het plan ligt volledig buiten de letaliteitsafstanden van deze buisleidingen.

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat enkel het zuidelijk deel van het plangebied beschouwd moet worden.

In de huidige situatie zijn binnen het zuidelijk plandeel 4 personen in de dagperiode binnen de agrarisch bestemming aanwezig.

In de toekomstige situatie worden binnen dit plandeel 4 woningen gerealiseerd. Op grond van het kental voor wonen van 2,4 personen per woning en een aanwezigheid van 50% in de dagperiode en 100% in de nachtperiode, zullen binnen het plan 4,8 personen in de dagperiode en 9,6 personen in de nachtperiode aanwezig zijn.

Het planvoornemen betekent een toename van bijna 1 persoon in de dagperiode en een toename van 9,6 personen in de nachtperiode.

Ad 2)

Uit de berekeningen voor de huidige en toekomstige situatie is gebleken dat voor buisleiding Z-510-28-deel-1 geen groepsrisico wordt berekend.

Voor buisleiding A-525-02-deel-1 is de hoogte van het groepsrisico zowel in de huidige als toekomstige situatie ruim lager dan 0,1 * OW. Er vindt wel een marginale rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico plaats als gevolg van de planvorming.

Ad 3)

Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Bij een dreigende breuk van een hogedruk aardgasleiding richt de brandweer zich op het veilig stellen van het effectgebied en het voorkomen van een ontsteking. Als uitstroming plaatsvindt, zal de Gasunie de leiding inblokken. Afhankelijk van het systeem en de afstand tot de breuk kan het enkele uren duren voor de leiding is leeg gelopen. In geval van een directe ontsteking kunnen hulpdiensten door de enorme hittestraling de fakkel beperkt benaderen om gewonden te helpen. De fakkel zelf kan niet door de brandweer worden geblust. Er dient te worden gewacht tot het ingeblokte leidingdeel leeg is gelopen.

Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal. De aspecten 'bereikbaarheid calamiteit' en de '(primaire en secundaire) bluswatervoorziening' spelen hierin een rol.

Ad 4)

Het maatgevende scenario voor ongevallen met aardgastransportleidingen is fakkelbrand. Slachtoffers kunnen vallen door de warmtestraling en een drukgolf. Alle aanwezigen die door de vuurbal worden getroffen komen te overlijden. Hiernaast kunnen rondvliegende brokstukken en glasscherven plaatselijk zware schade aanbrengen aan personen en gebouwen.

De mogelijkheden om zelfredzaamheid te vergroten

Het risico op een incident met een hoge druk aardgasleiding wordt voornamelijk bepaald door het risico van schade aan de leiding door (graaf)werkzaamheden nabij de leiding.

Een belangrijkste bronmaatregel om het risico te verkleinen is het opnemen van een aanlegvergunningstelsel voor een strook aan weerszijden van de aardgastransportleiding. Daarnaast dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen dat binnen de belemmeringsstrook (5 meter aan weerszijden van de leiding) een bouwverbod geldt. Tot slot wordt geadviseerd om grondwerkzaamheden, zoals heien, op minder dan 20 meter van de buisleiding onder toezicht van de leidingbeheerder te laten uitvoeren. Door deze maatregelen wordt het groepsrisico verder gereduceerd.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding is vluchten de beste optie. Wat betreft een fakkelbrand na leidingbreuk geldt dat het zich snel kan ontwikkelen. Afhankelijk van de afstand van bebouwing tot de aardgasleiding, zijn er scenario´s waarbij vluchten niet of nauwelijks mogelijk is. De hittestraling is daarvoor te groot. Personen die aanwezig zijn binnen de 100% letaliteitsgrens komen te overlijden. Indien het incident op grotere afstand van het plangebied plaatsvindt zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid, voor het gebied dat buiten de 100% letaliteitsgrens valt, groter. Het plangebied ligt voor een zeer klein gedeelte binnen de 1% letaliteitsgrens, waardoor aanwezigen voldoende kans krijgen te vluchten.

Indien het incident zich op grotere afstand voordoet, is zelfredzaamheid mogelijk, mits ontvluchting uit gebouwen en omgeving op een juiste manier mogelijk is. Vluchten kan dan alleen maar via een route buiten het ´zicht´ van de fakkel. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. Hier dient in de nader planuitwerking aandacht voor te zijn.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Bovengenoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn voor advies voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. De VRBZO (Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) heeft aangegeven dat haar standaardadvies overgenomen kan worden (zie onderstaande passage).

''Standaardadvies Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

De Veiligheidsregio heeft een standaard advisering opgesteld voor algemene situaties.

De ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden, zodat het standaard advies hier kan worden toegepast. Dit is afgestemd met de Veiligheidsregio.

Het standaard advies van de Veiligheidsregio luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van de VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.
  • Nieuw op te richten gebouwen moeten aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. In dit besluit is geregeld dat gebouwen uitgevoerd moeten worden met een mechanische ventilatie die uitgezet kan worden. Aanvullend op deze regelgeving adviseren wij om de aanzuigopeningen van deze ventilatie bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron te realiseren.

Reactie gemeente op het standaard advies van de Veiligheidsregio

  • Op de gemeentelijke website is informatie te vinden betreffende het aspect veiligheid.
  • Voor risicobronnen in de omgeving wordt verwezen naar de nationale risicokaart (www.risicokaart.nl), waarin is aangegeven hoe te handelen bij de verschillende scenario's. Ook wordt verwezen naar NL-alert.
  • De beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening zullen worden toegepast. De bereikbaarheid van de locatie is goed. De locatie is vanuit twee verschillende kanten/wegen goed bereikbaar.
  • De mogelijkheid tot het uitschakelen van mechanische ventilatie is geregeld in artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012. Als er nieuwe gebouwen worden gerealiseerd, dan dient men hier rekening mee te houden.

Zelfredzaamheid

Er worden nieuwe woningen gerealiseerd. Het betreft normale woningen, niet specifiek bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Er wordt vanuit gegaan dat de aanwezige personen zelfredzaam zijn.''

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is aan de orde. Om het aspect 'Geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Kragten een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Agrarisch geuronderzoek; Woonlocatie Heuveleindseweg te Best" (15 maart 2022, 20220311-RVR004-RAP-AGG 1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10.

Kragten concludeert dat:

  • de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de milieurechten en planologische geurruimte van de veehouderij aan de Heuveleindseweg 6A.
  • géén enkele (intensieve) veehouderijen binnen 500 meter van het plangebied is gelegen. Intensieve veehouderijen op grotere afstand dan 500 meter zijn ter plaatse van het plangebied opgenomen in de cumulatieve geurbelasting van omliggende veehouderijen tezamen. Het individueel beschouwen van een veehouderij op meer dan 500 meter is dan ook in de regel in relevant.
  • de berekende achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het grootste deel van het plangebied 0 tot 3 OUE/m3 bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting te classificeren als 'zeer goed'.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Heuveleindseweg en de Heikantweg. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai; Heuveleindseweg/Heikantweg Best" (11 augustus 2022, 20220811-RVR004-AKO-VWL 1.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 11 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

Wet geluidhinder

Ten gevolge van Heuveleindseweg voldoet de berekende geluidbelasting ter plaatse van het plangebied aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Goede ruimtelijke ordening – 30 km/uur-wegen

De geluidbelasting ten gevolge van de Sierheuvel en de Vliegheuvel (richting Wildheuvel) voldoen aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Geconcludeerd wordt dat er daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Goede ruimtelijke ordening – cumulatie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie ongecorrigeerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen (inclusief 30 km/uur-wegen en verkeersgeneratie). Ter plaatse van het gehele plan gebied draagt de maximale ongecorrigeerde cumulatieve geluidbelasting niet meer dan 47 dB geconcludeerd kan worden dat daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Goede ruimtelijke ordening – Geluidbelasting bestaande woningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersintensiteiten op de Vliegheuvel (richting Wildheuvel en Turfheuvel) berekend.

Ten gevolge van het extra verkeer op de Vliegheuvel bedraagt de geluidbelasting op de omliggende woningen maximaal 48 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt ter plaatse van de omliggende woningen nog steeds gerespecteerd, waardoor een goed akoestisch woon- en leefklimaat gegarandeerd blijft.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan betreft de realisatie van 9 vrijstaande bouwkavels, waarvan 4 conform het Ruimte voor Ruimte-principe, en 15 seniorenwoningen, ten behoeve van een CPO-project. Daarnaast heeft de gemeente Best met het volkstuinencomplex overeenstemming bereikt over de uitbreiding van dit complex met circa 25 volkstuinen. Tot slot worden de twee bestaande bedrijfswoningen behorende bij de nertsenhouderij omgevormd tot burgerwoningen.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '27519; Ringweg, Best'

categorie   grenswaarde   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   15,9   12,0  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   17,0   14,8  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,7   7,9  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied in de nieuwe situatie niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 3 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt niet de daarin genoemde drempelwaarde. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. De beoordeling is opgenomen als bijlage 12.

5.1.8.3 Conclusie

Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied kent, overeenkomstig het bestemmingsplan buitengebied, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde Archeologie 5'.

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet verplicht bij een bouwplan met een oppervlakte groter dan 500 m², met een oppervlakte groter dan 500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 meter (0,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch).

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet verplicht bij een bouwplan met een oppervlakte groter dan 2.500 m², met een oppervlakte groter dan .5500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 meter (0,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch).

Aangezien de archeologische verwachtingswaarde middelhoog is én de voorgenomen ontwikkeling groter is van 2.500 m² is archeologisch onderzoek vereist. Om te ondervinden of er historische resten in de bodem ter plaatse van het plangebied aanwezig zijn heeft Aeres Milieu uit Roermond een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd: rapport ''Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen Heuveleindseweg (ong.) te Best (Gemeente Best)'' (2 augustus 2022; AM21580). Het rapport is als bijlage 13 bijgevoegd.

Aeres Milieu concludeert dat:

  • Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan in een groot deel van het plangebied niet worden gesteld welk bodemtype oorspronkelijk aanwezig was. Ter plaatse van boringen 8, 16, 20, 22, 24, 26 zijn -deels- intacte, vermoedelijk (veld) podzolbodems aangetroffen. Deze boringen bevinden zich voornamelijk in het zuiden van het plangebied. Wat erop wijst dat dit deel van het plangebied nog het meest intact is, doch veelal tot in de BC-horizont dan wel de C-horizont verstoord.
  • De natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzandafzettingen van het Laagpakket van Wierden (Formatie van Boxtel) veelal afzet een dikke leemlaag van het Laagpakket van Liempde (Formatie van Boxtel). Het dekzand bestaat uit zwak tot matig siltig matig fijn, goed gesorteerd zand. De natuurlijke ondergrond bevindt zich op een diepte van circa 30 tot 180 centimeter onder maaiveld. Dit komt neer op een gemiddelde diepte van circa 15,41 tot 16,94 meter +NAP. De dikte van A-horizont, de vlekken en brokken baksteen dat erin aangetroffen is, wijst er inderdaad op dat het terrein opgehoogd is, wat ook blijkt uit oude hoogte gegevens van het plangebied.
  • Er is tijdens het veldonderzoek ook vastgesteld dat de bodem in meer of mindere mate verstoord is. In het grootste deel van het plangebied is sprake van een AC-bodemprofiel. Dit betekent dat de top van het potentieel archeologisch niveau voor de periode jagersverzamelaars grotendeels niet meer intact is. Deze vindplaatsen zijn immers erg kwetsbaar en zullen, indien deze aanwezig zijn geweest, alleen nog ex-situ kunnen worden aangetroffen. Op basis hiervan wordt de kans laag geacht dat er nog archeologische resten uit deze periode aanwezig zijn in het plangebied. De middelhoge verwachting voor deze perioden kan daarom bijgesteld worden naar laag. De verwachting voor het aantreffen van sporen van sedentaire samenlevingen kan echter wel behouden blijven, omdat niet vastgesteld kan worden hoeveel van de oorspronkelijke bodemopbouw verdwenen is en recente onderzoeken aantonen dat er in bodems met een AC-bodemprofiel ook vindplaatsen aangetroffen kunnen worden. Vanaf de volle middeleeuwen gold een lage verwachting. Deze kan gehandhaafd blijven.

Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat het plangebied nog deels intact is. Voor het andere deel kan echter niet vastgesteld worden in hoeverre de bodem verstoord is. Omdat de top van het verwachtte archeologisch niveau veelal ook de top van de draagkrachtige laag is die afgegraven wordt ten behoeve van de aanleg van een fundering, is de kans aanwezig dat bij de voorgenomen herontwikkeling mogelijk aanwezige archeologische waarden verloren gaan.

Op basis hiervan wordt voor het deel van het plangebied dat volgens de beleidsadvieskaart van de gemeente Best binnen beleidscategorie 5 valt, vervolgonderzoek geadviseerd. Dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur in de vorm van een proefsleuvenonderzoek plaats. Hiervoor dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) ter toetsing te worden voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Best).

Middels behoudt van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt juridisch geborgen dat bodemverstorende activiteiten enkel plaats kunnen vinden na archeologische vrijgave van de grond.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij bevoegd gezag.

5.2.1.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek adviseert Aeres Milieu om een vervolgonderzoek uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek dienen voorgelegd te worden aan de gemeente Best. Ter bescherming van de mogelijke archeologische vondsten, is de bestaande dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 overgenomen in dit bestemmingsplan, hiermee vormt het aspect archeologie geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Om cultuurhistorisch erfgoed te kunnen beschermen en behouden heeft de Provincie Noord-Brabant de 'Cultuurhistorische Waardenkaart' opgesteld. Deze kaart bevat informatie over archeologische en bouwkundige monumenten, archeologische verwachtingswaarden en met beschermde stads- en dorpsgezichten. De cultuurhistorische waarden worden tevens benoemd in het provinciaal beleid, de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte.

Op de 'Cultuurhistorische Waardenkaart' is het plangebied opgenomen als De Kempen. De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. Het gebied wordt doorsneden door de bovenlopen van de Grote en Kleine Dommel, Beerze en Reusel. De dekzandruggen hebben een zandige bodem waar regenwater infiltreert, dat in de beekdalen als kwel naar boven komt. Plaatsen met leem in de ondergrond hadden een gebrekkige afwatering, zodat daar vennen en kleine veenmoerassen ontstonden. De ruimtelijke identiteit van het ontginningslandschap van de Kempen wordt gevormd door de contrasten tussen de verschillende agrarische gebruikseenheden: de akkers, graslanden en woeste gronden. Essentiële aspecten zijn het Groene Woud, het Dommeldal, oude zandlandschappen, landgoederen, diverse beekdalen en dergelijke. In het plangebied zelf zijn geen specifieke cultuurhistorische aspecten aanwezig. Tevens komen in het plangebied geen monumenten voor.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Kragten uit Herten een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport 'Verkennend flora- en faunaonderzoek; Ontwikkeling Heuveleindseweg, Best' (19 april 2022; 20220408-RVR004-RAP-FF-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 14.


Kragten concludeert dat het onderzoeksgebied buiten de begrenzing van het NNB valt. Vervolgstappen in het kader van het NNB zijn daarom ook niet aan de orde.

Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.

Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Stikstofdepositie-onderzoek; Heuveleindseweg e.o., Best'' (13 december 2022, 20221213-RVR004-RAP-STD-1.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 15 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.

Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Kragten uit Herten een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd: rapport 'Verkennend flora- en faunaonderzoek; Ontwikkeling Heuveleindseweg, Best' (19 april 2022; 20220408-RVR004-RAP-FF-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 14.

Kragten concludeert dat op basis van de resultaten uit dit verkennend flora- en faunaonderzoek, blijkt dat met de voorliggende werkzaamheden negatieve effecten veroorzaakt kunnen worden op een aantal beschermde diersoorten en beschermde gebieden. Voor de verschillende soort(groep)en wordt beschreven welke verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden en in hoeverre dit de realisatie van het voornemen in gevaar kan brengen. In de onderstaande tabel zijn alle soorten opgenomen die uit het verkennend onderzoek naar voren zijn gekomen en waar aanvullend onderzoek en/of aanvullende maatregelen voor getroffen dienen te worden.

Soortgroep   Effect   Vervolgstappen  
Huismus   Geen   Geen negatieve effecten.  
Steenuil   Geen   Geen negatieve effecten.  
Ransuil   Geen   Geen. Indien er bomenkap wordt uitgevoerd controle uitvoeren kraaien en eksternesten en mogelijk vervolgonderzoek.  
Overige vogels met jaarrond beschermde nesten   Geen   Geen negatieve effecten.  
Omgevingsscansoorten en algemeen voorkomende broedvogels   Doden of verwonden van vogels en/of het vernielen van eieren of nesten   Geen werkzaamheden uitvoeren/bouwen binnen broedseizoen (half maart tot half juli).  
Vleermuizen   Mogelijke verstoring van verlichting op vliegroutes en verblijfplaatsen   Rekening houden met verlichting in de toekomstige situatie.  
Kleine marterachtigen   Geen   Geen negatieve effecten.  
Algemeen voorkomende amfibieën-, zoogdieren, enz.   De werkzaamheden hebben mogelijk een (tijdelijk) negatief effect op aanwezige algemeen voorkomende amfibieën-, zoogdieren- en leefgebied   Rekening houden met de zorgplicht
(artikel 1.11).  
     
Gebiedsbescherming   Effect   Vervolgstappen  
Natura 2000-gebieden   Mogelijk negatief effect door stikstofdepositie   Geen negatieve effecten.  
NNB/EVZ   Geen   Geen negatieve effecten.  
Houtopstanden   Geen   Geen negatieve effecten.  

Hieruit volgt dat onderhavig planvoornemen niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Waterschap De Dommel

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Waterschap De Dommel - Waterbeheerprogramma 2022-2027
    Het Waterbeheerprogramma van Waterschap De Dommel is op 23 december 2021 in werking getreden. Het programma omschrijft de koers en de ambities van het waterschap voor de periode 2022-2027. Het waterschap streeft naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet en een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans met de omgeving is. De toekomstbestendige waterhuishouding wordt vormgegeven door drie richtinggevende principes:
    • 1. Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
    • 2. Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
    • 3. Wat schoon is moet schoon blijven.
  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De notitie Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk
    De beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk’ maakt inzichtelijk welke hydrologische consequentie(s) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. Het bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische consequenties te compenseren. Tevens zijn de navolgende toetsaspecten opgenomen:
    • 1. afvoer uit het gebied;
    • 2. oppervlaktewaterstanden;
    • 3. overlast/schade;
    • 4. grondwateraanvulling;
    • 5. grondwaterstanden.

5.3.2.2 Gemeente Best

De gemeente Best heeft een Water- en Rioleringsplan 2016-2020 opgesteld, waarin het beleid ten aanzien van vuil-, gronden hemelwater is vastgelegd. Het beleid heeft, onder andere, als doel om de gemeente klimaatbestendig in te richten, zodat in de toekomst de kans op wateroverlast wordt beperkt.

Daarnaast benoemt de Gemeente Best in het GRP enkel dat bij nieuwe ontwikkelingen het uitgangspunt geldt dat plannen zoveel mogelijk hydraulisch neutraal worden uitgevoerd.

5.3.3 Watertoets

Door Kragten is een watertoets opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, rapport: ''Watertoets; Ontwikkeling Heuveleindseweg, Best'' (3 maart 2023, RVR004). De notitie is als bijlage 16 bij deze toelichting opgenomen.

Kragten concludeert dat:

  • door de ontwikkeling er in deelgebied 1 een toename is van verhard oppervlak van circa 6.800 m2. In deelgebied 2 is er een afname van verhard oppervlak van circa (12.100 – 2.080 =) 10.020 m2. Omdat er in het gebied voldoende ruimte is, geeft Waterschap De Dommel aan dat er ook in deelgebied 2 waterberging aangelegd dient te worden.
  • in deelgebied 1 er in de toekomstige situatie 6.800 m2 aan verhard oppervlak op het perceel komt te liggen. Wanneer hier 60 mm over geborgen wordt dient er circa 410 m3 aan waterberging aangebracht te worden. Dit kan verdeelt worden over circa 135 m3 bij de 5 kavels en 275 m3 in het overige deel van deelgebied 1. In deelgebied 2 komt er in de toekomstige situatie 2.080 m2 aan verhard oppervlak op het perceel te liggen. Wanneer hier 60 mm over geborgen wordt dient er circa 125 m3 aan waterberging aangebracht te worden.
  • ondergrondse oplossingen in de regel financieel minder aantrekkelijk zijn dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn zelfs robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld. In het volledige plangebied is er voldoende ruimte voor oppervlakkige waterberging zoals een wadi in de hobbyweide en/of landschapsparken. Dit type berging wordt dan ook aanbevolen.
  • de bergingsopgave van deelgebied 1 behaald kan worden door bijvoorbeeld op het terrein van elk vrijstaand huis een oppervlak van circa 90 m2 te verlagen met gemiddeld circa 0,3 m. Dit kan in de vorm van een maaiveldverlaging. Hiermee wordt er circa (90 * 0,3 * 5 =) 135 m3 water geborgen. Het overige deel van de waterbergingsopgave kan gerealiseerd worden door een oppervlak van circa 920 m2 te verlagen met gemiddeld 0,3 m. Hier kan namelijk (920 * 0,3 =) 276 m3 water in geborgen worden. Dit kan gerealiseerd worden naast de uitbreiding van de volkstuintjes. In het ontwerp was hier al ruimte voor een verlaging opgenomen. Het oppervlak van deze verlaging is circa 960 m2, waardoor het genoeg vrijheid biedt om het natuurvriendelijk in te richten en ook de bergingsopgave te realiseren.
  • de bergingsopgave van deelgebied 2 behaald kan worden door bijvoorbeeld op het terrein van elk vrijstaand huis een oppervlak van circa 105 m2 te verlagen met gemiddeld circa 0,3 m. Hiermee wordt er circa (105 * 0,3 * 4=) 126 m3 water geborgen.
  • Rekening houdend met taluds (1:3) komt het diepste deel van elke waterberging dan ongeveer uit op 0,5 m. Dit kan in laaggelegen gebieden boven de GHG liggen, waardoor het grondwater invloed heeft op de waterberging. Bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundigplan dient hier aandacht aan besteed te worden. Mogelijk dienen de waterbergende voorzieningen groter gemaakt worden om voldoende waterberging boven de GHG te realiseren. Bij het realiseren van voldoende ontwateringsdiepte zal het maaiveld binnen het plangebied ook veranderen. Op basis hiervan dient opnieuw bepaald te worden of de waterbergende voorzieningen op de juiste locaties liggen en of de bergingseis behaald wordt. In het plan is voldoende ruimte om deze bergingseis te behalen.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan zal de aanleg en de instandhouding van de waterberging juridisch worden geborgd.

5.3.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Beperkingen in verband met militair en burgerluchtvaart terrein Eindhoven Airport

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militair en burgerluchtvaart terrein Eindhoven Airport. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Eindhoven en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Voor onderhavig plangebied zijn alleen het obstakelbeheergebied en het radarverstoringsgebied van toepassing. De overige beperkingen worden buiten beschouwing gelaten.

5.4.1 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt buiten het obstakelvlak van de funnel. Een nadere toetsing is niet nodig.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied ligt in het horizontale vlak. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 17,50 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 70 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.
  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied buiten het gebied van het ILS. Er is geen nadere toetsing nodig.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.4.2 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 5.300 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 23,10 meter boven NAP (ofwel 72,10 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt dat voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Heuveleindseweg e.o, Best’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

6.3.2 Omgevingsdialoog

Er zijn diverse contactmomenten met de omwonenden van het plangebied. Daarnaast zijn de omwonden van de voorgenomen ontwikkeling met enige regelmaat geïnformeerd middels nieuwsbrieven, waarop zij de mogelijkheid kregen aan- of opmerkingen te geven op het plan. Deze opmerkingen zijn meegenomen in de verdere planuitwerking. Het verslag van de gevoerde Omgevingsdialoog is als bijlage 17 bijgevoegd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3)

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen, waarbij hobbymatig gebruik van de gronden rondom en aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen' is toegestaan; behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden; behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen; teeltondersteunende voorzieningen; groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en; extensief recreatief medegebruik.

Groen (artikel 4)

De bestemming 'Groen' is gelegd op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het algemeen nut, fiets- en voetpaden en aan de functie ondergeschikte voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd in de vorm van voorzieningen van algemeen nut met inachtneming van de bepalingen die in de bouwregels zijn opgenomen.

Recreatie (artikel 5)

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanwezige volkstuin. Hierbij is middels aanduidingen aangegeven waar bebouwing is toegestaan. Hoewel de functies niet begrensd zijn, wordt de omvang daarvan begrensd door de maximale oppervlakte van de bebouwing.

Verkeer (artikel 6)

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en rijwielpaden, , parkeer-, groen-, speel-,en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen zijn binnen deze bestemming toegestaan ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale afmetingen hiervan zijn in de bouwregels opgenomen.

Water (artikel 7)

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen; het behoud, herstel of de ontwikkeling van landschappelijke waarden en kenmerken en natuurwaarden, en; recreatief medegebruik.

Wonen (artikel 8)

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op de reguliere woningen in het plangebied.

Leiding - Gas (artikel 9)

De gronden binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:

  • a. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  • b. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

Waarde - Archeologie 4 (artikel 10)

De gronden binnen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn bedoeld ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.

Waarde - Archeologie 5 (artikel 11)

De gronden binnen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn bedoeld ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 12)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 13 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 14 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 15 )
Deze bepaling bevat regels ten behoeve van de aanwezige aanduidingen binnen het plangebied.

Algemene afwijkingsregels (artikel 16 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 17 )
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

Overige regels (artikel 18 )
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van de werking van de in dit bestemmingsplan opgenomen regels omtrent parkeren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 19)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 20)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.